Overeenkomst tot arbitrage
Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/6.2.3.7:6.2.3.7 Voorbehouden met betrekking tot toepassingsbereik
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/6.2.3.7
6.2.3.7 Voorbehouden met betrekking tot toepassingsbereik
Documentgegevens:
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS510868:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Ofschoon de voorbehouden van "reciprociteit" en "commercialiteit" op grond van art. I lid 3 NYC letterlijk genomen slechts zien op de erkenning en tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen en niet op de erkenning van overeenkomsten tot arbitrage, moet worden aangenomen dat de voorbehouden ook overeenkomsten tot arbitrage betreffen. Het ligt immers niet voor de hand dat wij wel art. I lid 1 NYC inzake het toepassingsbereik van het Verdrag van New York met betrekking tot arbitrale vonnissen in het algemeen analoog op overeenkomsten tot arbitrage zouden toepassen (zie 6.2.3), doch niet art. I lid 3 NYC inzake de voorbehouden die Staten op het toepassingsbereik kunnen maken. Vloeit uit een overeenkomst tot arbitrage voort dat de arbitrage moet plaats hebben in een andere Staat dan de Staat waarin daarop een beroep wordt gedaan, dan kan het verdrag buiten toepassing blijven als de Staat waarin de arbitrage moet plaats hebben geen verdragsstaat is en de Staat waarin het beroep op de overeenkomst wordt gedaan het voorbehoud van "reciprociteit" heeft gemaakt. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor het voorbehoud van "commercialiteit" (zie voorts 6.2.2.7).1
Het voorbehoud van "reciprociteit" geldt overigens niet als het een beroep op de overeenkomst tot arbitrage betreft in de Staat op het grondgebied waarvan ook de arbitrage plaats heeft of moet plaats hebben. In dat geval is het Verdrag van New York van toepassing als de arbitrage internationaal is, waarbij met name de nationaliteit van partijen en de "internationaliteit" van het onderwerp van geschil van belang zijnde factoren vormen. Bij de vraag of een arbitrage internationaal is in verband met een beroep op de arbitrageovereenkomst in de Staat waarin ook de arbitrage moet plaats hebben, strekt het voorbehoud van "reciprociteit" zich dan ook niet uit tot de vraag of de buitenlandse partij een nationaliteit bezit van een verdragsstaat dan wel het geschil betrekking heeft op Staten die verdragsstaat zijn.2
Gelet op de royale mogelijkheden tot erkenning van arbitrageovereenkomsten op grond van art. 1022 lid 1 Rv en art. 1074 lid 1 Rv — die ook buiten verdrag toepassing vinden — kan worden bepleit dat Nederland het voorbehoud van reciprociteit ook op dit punt kan intrekken. Ingevolge de meestbegunstigingsbepaling in art. VII NYC kan een partij zich voor de erkenning van een overeenkomst tot arbitrage immers ook op art. 1022 lid 1 Rv en art. 1074 lid 1 Rv beroepen (zie voorts 6.2.2.7 en 6.2.3.3 in fine).