Gelet op het verzet- en verweerschrift berust het beginnummer 92650 op een vergissing.
HR, 02-11-2012, nr. 12/01294
ECLI:NL:HR:2012:BX5578
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
02-11-2012
- Zaaknummer
12/01294
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BX5578
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX5578, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX5578
ECLI:NL:HR:2012:BX5578, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 02‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX5578
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑02‑2012
- Vindplaatsen
Conclusie 02‑11‑2012
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
12/01294
Mr. F.F. Langemeijer
- 13.
juli 2012
Conclusie inzake:
verzet dwangbevel griffierecht
- P.
Garretsen
1.
Op 19 januari 2012 heeft de Griffier van de Hoge Raad der Nederlanden een dwangbevel uitgevaardigd ten laste van de gewezen advocaat P. Garretsen (hierna: opposant) strekkende tot betaling van verschuldigde griffierechten volgens de nota's 92660.34961, 92650.44560, 92650.49480, 92650.49490, 92650.49500, 92650.49510, 92650.49520, 92650.49530, 92650.49540, 92650.49550, 92650.49580, 92650.49590, 92650.54190, 92650.54200, 92650.54210, 92650.54220, 92650.54280, 92650.54300, 92650.54343, 92660.02561, 92660.20199, 92660.33599, 92660.40730, 92660.49430, 92660.52850, 92660.54230, 92660.54620, 92660.55130, 92660.55140, 92660.06531, 92665.023701., 92660.50720. Het dwangbevel strekt in totaal tot betaling van € 28.345,75 exclusief kosten en is betekend op 20 januari 2012.
2.
Bij verzetschrift, ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 16 februari 2012, is opposant tegen dit dwangbevel in verzet gekomen op de voet van art. 22 lid 4 Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz) dan wel art. 30 lid 3 Wet griffierechten in burgerlijke zaken (Wgbz). Nu opposant sinds 13 januari 2012 geen advocaat meer is, is het oorspronkelijk ingediende verzetschrift op 2 maart 2012 door een advocaat bij de Hoge Raad ondertekend. Gelet op HR 10 juli 2009, LJN: BI0773, NJ 2010/212, zou dit herstel binnen twee weken na binnenkomst van het oorspronkelijke verzoekschrift ter griffie van de Hoge Raad hebben moeten plaatsvinden. Het herstel heeft pas op 2 maart 2012 plaatsgevonden en zou daarmee te laat zijn2.. M.i. was dit herstel echter niet nodig, aangezien opposant in zijn verzet op grond van art. 22 lid 4 Wtbz dan wel art. 30 lid 3 Wgbz ontvankelijk is zonder tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad3.. Het gaat hier om een naar haar aard administratieve procedure, waarvoor procesvertegenwoordiging niet is voorgeschreven. Nu het oorspronkelijke verzoekschrift binnen een maand na betekening van het dwangbevel is ingediend, is het verzet tijdig ingediend.
3.
Op 19 april 2012 heeft de griffier van de Hoge Raad der Nederlanden een verweerschrift ingediend en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het verzet.
4.
Op 1 november 2010 is de Wgbz in werking getreden ter vervanging van de Wtbz. De Wgbz is van toepassing op dagvaardingszaken met een eerste roldatum op of na 1 november 2010 en verzoekschriften die zijn ingediend op of na 1 november 2010 (art. 56a Wgbz). Opposant komt in één verzetschrift op tegen een dwangbevel dat zowel zaken betreft die vóór als die na 1 november 2010 zijn aangebracht. Voor iedere zaak afzonderlijk dient bekeken te worden welk wettelijk regime van toepassing is. Art. 22 lid 4 Wtbz dan wel art. 30 lid 3 Wgbz bepaalt dat de schuldenaar in verzet kan komen bij het betrokken gerecht4.. Waar opposant als advocaat de griffierechten in de door hem aangebrachte zaken nog niet heeft betaald, is hij ontvankelijk in zijn verzoekschrift5..
5.
Als algemene grond voor het verzet voert opposant aan (onder 2 en 3) dat hij op 8 en 27 november 2011 contact heeft gehad met de Dienst FEZ en om overleg heeft verzocht. Dit overleg heeft echter niet plaatsgevonden. Volgens opposant is het in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zulk overleg niet aan te gaan.
6.
Wat er van die stelling zij, het bezwaar mist feitelijke grondslag. Op 8 november 2011 heeft opposant een brief gestuurd aan FEZ met een overzicht van de openstaande bedragen en verzocht om een afbetalingsregeling. Over de inhoud van de afbetalingsregeling heeft hij overleg gevraagd. Vervolgens heeft opposant op 27 november 2011 een nader uitgewerkt overzicht gestuurd. Bij aangetekende brief van 14 december 2012 heeft FEZ aan opposant medegedeeld akkoord te zijn met een afbetalingsregeling. Volgens deze regeling diende opposant het openstaande bedrag in vier termijnen te voldoen, waarvan de eerste termijn op 28 december 2011 op de bankrekening moest zijn bijgeschreven. Deze brief is echter geretourneerd naar afzender en betaling heeft niet plaatsgevonden. FEZ heeft vervolgens het dwangbevel uitgebracht. Anders dan opposant stelt, is het dwangbevel dus niet automatisch uitgevaardigd toen bleek dat opposant geschrapt was als advocaat, maar is het dwangbevel uitgebracht nadat betaling uit bleef. Het bezwaar is ongegrond.
7.
Vervolgens bestrijdt opposant acht specifieke facturen als onjuist.
8.
M.b.t. nota nr. 92660.34961 wordt door opposant gesteld dat deze ten onrechte wordt ingevorderd. Het notanummer met het daarin vermelde bedrag is opposant onbekend. Ondanks verzoeken van opposant heeft FEZ niet gereageerd op verzoeken om toezending van onderliggende stukken.
9.
Dit bezwaar is ongegrond. Uit de correspondentie blijkt dat FEZ op 9 november 2011 een brief met daarin een betalingsherinnering naar opposant heeft gestuurd met notanummer 92660.34961. In die brief staan ook de namen van partijen vermeld. Opposant had aan de hand van die informatie kunnen nagaan waarop deze vordering betrekking heeft. In zoverre is het bezwaar ongegrond. Voor zover opposant bedoelt dat het bedrag niet langer verschuldigd is nu verzoeker in zijn beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat het griffierecht niet tijdig is betaald, faalt ook deze verzetgrond. De Griffier heeft over deze vraag uitdrukkelijk uitspraak verzocht. Uit het verweerschrift van de Griffier blijkt dat de zaak is aangebracht op 29 juli 2011. De zaak valt onder de Wgbz. Uit de memorie van toelichting volgt dat de verzoeker het griffierecht verschuldigd is vanaf het moment van indiening van het verzoekschrift6.. Dit wordt niet anders wanneer het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat het griffierecht niet tijdig is betaald. Gesteld dat de indiener van een cassatieverzoek in die situatie het te laat betaalde bedrag van de griffier (c.q. van de Staat) zou hebben teruggevorderd als onverschuldigd betaald, zou die vordering op deze grond moeten worden afgewezen. In de bestuursrechtspraak wordt soms melding gemaakt van gevallen waarin - na een niet-ontvankelijkverklaring wegens tardieve betaling - het griffierecht door de griffier wordt teruggestort, maar dit lijkt slechts te berusten op coulance7..
10.
M.b.t. nota nr. 92650.44560 stelt opposant dat deze nota niet behoeft te worden betaald omdat de eisende partij in cassatie mogelijk voor vrijstelling van griffierecht in aanmerking komt, nu zij ten tijde van de te geven schriftelijke toelichting failliet is verklaard.
11.
De zaak waarop deze nota betrekking heeft is op 15 oktober 2010 door opposant aangebracht. Het griffierecht is op grond van art. 2 Wtbz vanaf die datum verschuldigd. Tijdens de procedure is eiser tot cassatie in staat van faillissement verklaard, als gevolg waarvan de procedure van rechtswege wordt geschorst. Art. 15 Wtbz regelt welke zaken voor een vrijstelling van het griffierecht in aanmerking komen, maar is op deze situatie niet van toepassing. De Wtbz kent geen uitzondering voor het geval een van beide partijen tijdens het verloop van de procedure in staat van faillissement wordt verklaard. De wet kent wel een mogelijkheid tot indebetstelling (art. 17 - 18a Wtbz), waarbij bewijsstukken van onvermogen dienen te worden overgelegd op het moment dat het griffierecht verschuldigd is. Dat is in deze zaak niet het geval. Het griffierecht zoals geheven blijft dan ook verschuldigd.
12.
De nota's onder nrs. 92660.20199, 92660.33599 en 92665.02370 betreffen telkens een bijheffing van het griffierecht. Opposant stelt voor de bijheffing niet aansprakelijk te zijn.
13.
Dit bezwaar is ongegrond. De zaken zijn door opposant aangebracht op 18 mei 2009, 26 augustus 2009 en 29 januari 2010. Op deze zaken is de Wtbz van toepassing. In alle zaken heeft opposant een brief ontvangen waarin werd medegedeeld dat het griffierecht voorlopig zou worden vastgesteld op € 313,- en dat uiterlijk na ontvangst van het procesdossier het definitieve bedrag wordt vastgesteld. Vervolgens is opposant geïnformeerd over het definitieve bedrag en is hij in de gelegenheid gesteld hiertegen in verzet te komen op grond van art. 25 Wtbz. Hiervan heeft opposant echter geen gebruik gemaakt. Het griffierecht is daarmee voldoende vast komen te staan. De klacht van opposant dat hij niet aansprakelijk is voor de naheffing faalt, nu art. 16 lid 2 Wtbz bepaalt dat de advocaat voor het betalen van het griffierecht mede aansprakelijk is.
14.
M.b.t. nota nr. 92660.40730 stelt opposant dat deze in november al is betaald, zodat dit bedrag ten onrechte wordt geheven.
15.
De nota heeft betrekking op een zaak die op 15 september 2010 door opposant is aangebracht. Volgens de griffier heeft nog geen betaling plaatsgevonden. Het is dan aan opposant om zijn stelling te onderbouwen, bijvoorbeeld door betaaldatum en betaalwijze te noemen en, zo nodig, een bewijs van betaling over te leggen. Nu opposant dit alles heeft nagelaten, faalt zijn klacht.
16.
M.b.t. nota nr. 92660.49430 voert opposant onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad van 8 juli 2011 aan dat geen griffierecht mag worden geheven voor de indiening van een verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling.
17.
De Hoge Raad heeft op 8 juli 20118. beslist dat art. 4 lid 2, aanhef en onder i Wgbz zo moet worden uitgelegd dat niet alleen in eerste aanleg, maar ook in hoger beroep en cassatie geen griffierecht verschuldigd is door personen wier verzoek is gericht op toepassing van de schuldsaneringsregeling. In die zaak kwam verzoeker op tegen de afwijzing van het verzoek om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Ook in de zaak die opposant heeft aangebracht, gaat het om de afwijzing van een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De uitleg die de Hoge Raad aan art. 4 lid 2, aanhef en onder i Wgbz heeft gegeven, behoort m.i. ook te worden gegeven aan art. 15 lid 1 Wtbz. Zoals blijkt uit het arrest van de Hoge Raad, is art. 4 lid 2 Wgbz overgenomen uit art. 15 lid 1 Wtbz. Dit brengt mee dat verzoeker geen griffierecht verschuldigd is voor het aanbrengen van die zaak. Het verzet acht ik op dit punt gegrond.
18.
M.b.t. nota nr. 92660.54230 voert opposant aan dat deze nota technisch juist is, maar dat op basis van de genoemde uitspraak van de Hoge Raad de eisende partij in aanmerking komt voor een vrijstelling van griffierecht.
19.
In de zaak die opposant op 15 december 2010 heeft aangebracht, wordt opgekomen tegen de machtiging van de rechter-commissaris tot verkoop van de woning van verzoeker tot cassatie aan de huurders van de woning. Ook deze zaak komt volgens opposant voor vrijstelling in aanmerking nu de verzoeker tot cassatie in privé failliet is verklaard. Zoals hierboven al aangegeven heeft de Hoge Raad beslist dat art. 4 lid 2, aanhef en onder i Wgbz zo uitgelegd moet worden dat niet alleen in eerste aanleg maar ook in hoger beroep en cassatie geen griffierecht verschuldigd is door personen wier verzoekschrift is gericht op toepassing van de schuldsaneringsregeling. Vervolgens heeft de Hoge Raad beslist dat ook geen griffierecht verschuldigd is in een geval waarin de persoon op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, in hoger beroep of in cassatie opkomt tegen een beslissing van de rechter tot beëindiging van de toepassing van de schudsanering. Ook in die gevallen gaat het om personen die gelet op hun schuldenlast minder financiële draagkracht hebben dan bijstandsgerechtigden, en derhalve over onvoldoende financiële draagkracht beschikken om in hoger beroep en in cassatie verschuldigde griffierecht te betalen9.. In lijn met die uitspraak kan van een persoon die in privé failliet is verklaard dan ook niet verwacht worden over middelen te beschikken om op te komen tegen een beslissing van de rechter-commissaris. Ook deze failliet dient dan vrijgesteld te worden van het griffierecht, zodat het bezwaar van opposant gegrond is.
20.
Het voorgaande brengt mee dat de in het dwangbevel vermelde hoofdsom van € 28.345,75 dient te worden verminderd met een bedrag van € 580,- (tweemaal een bedrag van € 290,-).
Conclusie
De conclusie strekt tot gegrondverklaring van het verzet gegrond voor zover in het dwangbevel aanspraak wordt gemaakt op betaling van de nota's 92660.49430 en 92660.54230 en tot ongegrondverklaring van het verzet voor het overige.
de Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑11‑2012
Nu het verzoekschrift op 16 februari 2012 was ingediend, had het herstel uiterlijk 1 maart 2012 dienen plaats te vinden.
Zie de conclusie van de A-G De Vries Lentsch-Kostense voor HR 23 mei 2003, LJN: AF6224, onder 2. Dit was anders in de zaak van HR 18 maart 2005, LJN: AR8211, NJ 2006/431, m.nt. H.J. Snijders. Daar was verzet ingesteld op grond van art. 243 lid 3 Rv: op een verzet als bedoeld in art. 243 lid 3 Rv is art. 278 lid 3 Rv van overeenkomstige toepassing, zodat een verzoekschrift ondertekend dient te worden door een advocaat bij de Hoge Raad.
Degene die de griffierechten en verschotten heeft betaald, kan op grond van art. 24 lid 3 Wtbz dan wel art. 29 lid 1 Wgbz tegen de beslissing van de griffier in verzet komen.
HR 9 augustus 2002, LJN: AE2509, NJ 2004/317.
CRvB 27 februari 2012, LJN: BV8532; CRvB 4 juni 2012, LJN: BW7760. De Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2006 (te raadplegen via www.rechtspraak.nl), art. 6, biedt hiervoor niet een basis.
HR 8 juli 2011, LJN: BQ3883, NJ 2012/169 m.nt. H.J. Snijders.
HR 11 november 2011, LJN: BU4020, NJ 2012/186.
Uitspraak 02‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Griffierecht. Vaststelling en invordering verschuldigde griffierecht in cassatie. Verzet op de voet van art. 22 Wtbz dan wel art. 29 Wgbz. Ontvankelijkheid; Hoge Raad komt terug van HR 18 maart 2005, LJN AR8211, NJ 2006/431. Verschuldigdheid griffierecht in geval niet-ontvankelijkheid wegens niet-tijdige betaling griffierecht.
Partij(en)
2 november 2012
Eerste Kamer
12/01294
DV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
mr. P. Garretsen, voorheen kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
OPPOSANT op de voet van art. 22 lid 4 Wet tarieven in burgerlijke zaken (hierna: Wtbz) dan wel art. 29 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) tegen een beslissing van de Griffier van de Hoge Raad der Nederlanden,
advocaat: mr. J.C. Meijroos.
1. De feiten
Op 19 januari 2012 heeft de Griffier van de Hoge Raad een dwangbevel uitgevaardigd ten laste van de gewezen advocaat mr. P. Garretsen strekkende tot betaling van verschuldigde griffierechten volgens de nota's 92660.34961, 92650.44560, 92650.49480, 92650.49490, 92650.49500, 92650.49510, 92650.49520, 92650.49530, 92650.49540, 92650.49550, 92650.49580, 92650.49590, 92650.54190, 92650.54200, 92650.54210, 92650.54220, 92650.54280, 92650.54300, 92650.54343, 92660.02561, 92660.20199, 92660.33599, 92660.40730, 92660.49430, 92660.52850, 92660.54230, 92660.54620, 92660.55130, 92660.55140, 92660.06531, 92665.02370, 92660.50720.
Het dwangbevel strekt in totaal tot betaling van € 28.345,75 exclusief kosten en is betekend op 20 januari 2012.
Met een op 16 februari 2012 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift is opposant op de voet van art. 22 lid 4 van de Wtbz dan wel art. 29 lid 1 Wgbz in verzet gekomen tegen dit dwangbevel.
De Griffier van de Hoge Raad heeft op 19 april 2012 een verweerschrift ingediend en verzocht het verzet ongegrond te verklaren.
Het verzoekschrift en het verweerschrift zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot gegrondverklaring van het verzet voor zover in het dwangbevel aanspraak wordt gemaakt op betaling van de nota's 92660.49430 en 92660.54230 en tot ongegrondverklaring van het verzet voor het overige.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzet
Op het verzet als bedoeld in art. 22, 24 en 25 Wtbz en art. 29 en 30 Wgbz zijn, gelet op de aard van die procedure, de bepalingen van de verzoekschriftprocedure van titel 3 van Boek 1 Rv niet van toepassing. Het verzet betreft immers een snelle en eenvoudige rechtsgang, waarin het enkel gaat om de vaststelling en invordering van het verschuldigde griffierecht. In zoverre wordt teruggekomen van hetgeen is beslist in HR 18 maart 2005, LJN AR8211, NJ 2006/431. Dit brengt mee dat voor het verzoekschrift waarbij op de voet van de hiervoor genoemde bepalingen verzet wordt ingesteld, niet het vereiste geldt dat het door een advocaat wordt ingediend.
Aan de ontvankelijkheid van opposant in zijn verzet in deze zaken staat dan ook niet in de weg dat het door hem ingediende verzoekschrift aanvankelijk niet was ondertekend door een advocaat.
3. Beoordeling van het verzet
3.1
Als algemene grond voor het verzet voert opposant aan dat ten onrechte niet op zijn verzoek overleg met hem is gepleegd over de nota's waarop het dwangbevel ziet.
Dit bezwaar is ongegrond om de reden vermeld onder 6 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3.2.1
Met betrekking tot de nota met nummer 92660.34961 voert opposant aan dat deze hem onbekend is en dat niet is gereageerd op verzoeken om nadere informatie. Opposant is echter in een betalingsherinnering op de hoogte gesteld van de bijzonderheden van deze nota, zodat dit bezwaar zonder grond is.
3.2.2
Voor zover het bezwaar van opposant met betrekking tot genoemde nota daarop ziet dat zijn cliënt in de desbetreffende zaak niet-ontvankelijk is verklaard in zijn cassatieberoep wegens de niet-tijdige betaling van het griffierecht, geldt dat een niet-ontvankelijkverklaring op deze grond niet meebrengt dat een eiser of verzoeker tot cassatie het op grond van de wet verschuldigde griffierecht niet behoeft te voldoen. Het griffierecht is immers op grond van art. 2 lid 1 Wtbz en art. 3 leden 1 en 2 Wgbz verschuldigd vanaf de eerste roldatum of vanaf de eerste zitting dan wel met de indiening van een verzoekschrift. De niet-ontvankelijkheid van de vordering of het verzoek brengt geen verandering in die verschuldigdheid, ook niet indien deze berust op de te late betaling van het griffierecht.
3.3
Op de grond vermeld onder 11 van de conclusie van de Advocaat-Generaal is het bezwaar van opposant met betrekking tot nota nr. 92650.44560 ongegrond. Op de grond vermeld onder 13 van die conclusie geldt hetzelfde voor het bezwaar van opposant met betrekking tot de nota's nrs. 92660.20199, 92660.33599 en 92665.02370.
Het bezwaar van opposant met betrekking tot nota nr. 92660.40730 is ongegrond op de grond vermeld onder 15 van die conclusie.
3.4
Het verzet met betrekking tot nota nr. 92660.49430 is gegrond. In HR 8 juli 2011, LJN BQ3883, NJ 2012/169 is beslist dat art. 4 lid 2, aanhef en onder i, Wgbz zo moet worden uitgelegd dat niet alleen in eerste aanleg, maar ook in hoger beroep en cassatie geen griffierecht verschuldigd is door personen wier verzoek is gericht op toepassing van de schuldsaneringsregeling. Dezelfde uitleg is op zijn plaats met betrekking tot art. 15 lid 1 Wtbz, nu art. 4 lid 2 Wgbz daaruit is overgenomen. In de zaak waarop de nota betrekking heeft, is derhalve geen griffierecht verschuldigd door de partij voor wie opposant optrad.
3.5
Ook met betrekking tot nota nr. 92660.54230 is het verzet gegrond. In HR 11 november 2011, LJN BU4020, NJ 2012/186 is beslist dat art. 4 lid 2, aanhef en onder i, Wgbz zo moet worden uitgelegd dat ook geen griffierecht verschuldigd is in een geval waarin de persoon op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, in hoger beroep of in cassatie opkomt tegen een beslissing van de rechter tot beëindiging van de toepassing van de schuldsanering. Dezelfde uitleg is op zijn plaats met betrekking tot een persoon die in privé failliet is verklaard. Ook in dat geval gaat het immers om een persoon die gelet op zijn schuldenlast minder financiële draagkracht heeft dan bijstandsgerechtigden, en derhalve over onvoldoende financiële draagkracht beschikt om in hoger beroep en in cassatie het verschuldigde griffierecht te betalen. Ook in de zaak waarop deze nota betrekking heeft, is derhalve geen griffierecht verschuldigd door de partij voor wie opposant optrad.
3.6
Het voorgaande brengt mee dat de in het dwangbevel vermelde hoofdsom van € 28.345,75 dient te worden verminderd met een bedrag van € 580,-- (tweemaal een bedrag van € 290,--).
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het verzet gegrond voor wat betreft de nota's nrs. 92660.49430 en 92660.54230.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 2 november 2012.
Beroepschrift 16‑02‑2012
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
Mr. Paul Garretsen, kantoorhoudende te 2517 AC 's‑Gravenhage aan de Laan van Meerdervoort nr. 33 (Postbus 63453, 2502 JL Den Haag), ten deze de opposant.
1.
Opposant komt hierbij in verzet tegen het dwangbevel dat op 19 januari 2012 is uitgevaardigd, zoals dat aan hem in persoon is betekend op 20 januari 2012; een afschrift van gemelde stukken gaat hierbij.
2.
Opposant wijst erop dat hij op respectievelijk 8 en 27 november 2011 contact heeft gehad met de heer [naam 1] van de Dienst FEZ, in welk kader laatstelijk bijgaand overzicht is ingezonden. Noch door de heer [naam 1] zelf noch door anderen is gereageerd, zodat het voorgestane overleg niet heeft plaatsgehad. Het komt in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zo'n verzocht overleg niet aan te gaan. Opposant houdt het ervoor dat per of 14 januari 2012 door en ten gevolge van zijn schrapping binnen velerlei systemen een blokkering is aangebracht, zodat als een soort automatisme dit dwangbevel is uitgevaardigd, en alle contacten zijn verstard.
3.
FEZ is in september 2011 gekomen tot een inhaalslag met betrekking tot nota's uit de periode september -december 2010. Zoiets is over en weer vervelend, omdat twee boekjaren worden bestreken in een situatie dat de ellende van de wijzigingen per 1 januari 2011 net redelijk was doorstaan maar al wel een uitputtingsslag had gevormd. In een normale situatie was overleg mogelijk, nu (kennelijk) niet meer; zie hierboven.
4.
Opposant houdt de lijst met de daarin voorkomende notanummers aan.
Notanummer 9266034961 met het daarin vermelde bedrag is hem onbekend. Ondanks twee verzoeken vanuit het betrokken gerechtsdeurwaarderskantoor heeft FEZ niet (tijdig) gereageerd of willen reageren op verzoeken om toezending van onderliggende stukken.
Notanummer 9265044560 betreft de zaak [naam 2]/[naam 3]; per de introductiedatum was de heer [naam 2] niet failliet, ten tijde van de te geven schriftelijke toelichting wel; als eiser in cassatie zou hij mogelijk voor vijstelling in aanmerking (kunnen) komen.
Notanummer 92650.49480 is juist.
Notanummer 92650.49480 is juist.
Notanummer 92650.49490 is juist.
Notanummer 92650.49500 is juist.
Notanummer 92650.49510 is juist.
Notanummer 92650.49520 is juist.
Notanummer 92650.49530 is juist.
Notanummer 92650.49540 is juist.
Notanummer 92650.49550 is juist.
Notanummer 92650.49580 is juist.
Notanummer 92650.49590 is juist.
Notanummer 92650.54190 is juist.
Notanummer 92650.54200 is juist.
Notanummer 92650.54210 is juist.
Notanummer 92650.54210 is juist.
Notanummer 92650.54220 is juist.
Notanummer 92650.54280 is juist.
Notanummer 92650.54300 is juist.
Notanummer 92650.54343 is juist.
Notanummer 92660.02561 is juist.
Notanummer 92660.20199 wordt ten onrechte gevorderd; het betreft hier een bijheffing, waarvoor opposant niet aansprakelijk is.
Notanummer 92660.33599 wordt ten onrechte gevorderd; het betreft hier een bijheffing waarvoor opposant niet aansprakelijk is.
Notanummer 92660.40730 staat in het overzicht ten onrechte opgenomen; is betaald in november 2011.
Notanummer 92660.49430 betreft de zaak Doudou/wsnp; op basis van de 8 juli-arresten mag geen griffierecht worden geheven; hoe het zit met de wsnp-zaken daarvoor is (nog) onbekend.
Notanummer 92660.52850 is juist.
Notanummer 92660.54230 is technisch juist, zij het dat op basis van de 8 juli-uitspraken [naam 4] mogelijk voor vrijstelling in aanmerking komt, nu hij als eiser optreedt en privé in staat van faillissement verkeert.
Notanummer 92660.54620 is juist.
Notanummer 92660.55130 is juist.
Notanummer 92660.55140 is juist.
Notanummer 92660.06531 is juist.
Notanummer 92665.02370 lijkt een bijheffing te zijn? Thans geen informatie beschikbaar.
Notanummer 92660.50720 is juist.
5.
Het dwangbevel werd uitgevaardigd en betekend op een moment dat opposant reeds als advocaat was geschrapt. Opposant houdt het ervoor dat hem als voormalig advocaat nog het recht toekomt dit verzet in te stellen. Wordt daarover anders gedacht, dan verzoekt opposant om hem een termijn te stellen waarbinnen dit verzetschrift door een wel bevoegde advocaat namens hem kan worden ingediend.
WESHALVE opposant komt in verzet op de wijze als hierboven aangegeven; hij verzoekt uw Hoge Raad dit verzet gegrond te willen verklaren op de daar betrokken onderdelen.
s‑Gravenhage, 16 februari 2012.
P. Garretsen
Producties