CRvB, 04-06-2012, nr. 11/5421 WIA-V
ECLI:NL:CRVB:2012:BW7760
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
04-06-2012
- Zaaknummer
11/5421 WIA-V
- LJN
BW7760
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2012:BW7760, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 04‑06‑2012; (Verzet)
Uitspraak 04‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond. Het griffierecht is te laat betaald. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat (de voormalige gemachtigde van) appellant niet in verzuim is geweest.
Partij(en)
11/5421 WIA-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2011, 11/946 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 4 juni 2012.
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 9 december 2011 heeft de Raad het door mr. A.M. den Hollander, advocaat, namens appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van 9 december 2011 heeft mr. Den Hollander namens appellant verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 7 mei 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.H.B. ten Have, advocaat. Het Uwv is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 9 december 2011 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij brief van 24 oktober 2011 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In het verzetschrift heeft de voormalige gemachtigde van appellant erop gewezen dat het griffierecht op 29 december 2011 is betaald. De laatste dag waarop het griffierecht tijdig had kunnen worden betaald, is echter 21 november 2011.
Ter zitting heeft mr. Ten Have aangevoerd dat hij in het dossier geen brieven heeft aangetroffen waaruit blijkt dat (de voormalige gemachtigde van) appellant door de Raad is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht.
De Raad stelt op grond van de gedingstukken vast dat de - aangetekend verzonden - brief van 24 oktober 2011, alsmede een eerdere door de Raad op 21 september 2011 per gewone post verzonden brief met betrekking tot de verschuldigdheid van het griffierecht, aan het - juiste - adres van de voormalige gemachtigde van appellant zijn verzonden. Aangezien deze brieven niet retour zijn ontvangen bij de Raad, gaat de Raad ervan uit dat zij de voormalige gemachtigde van appellant hebben bereikt. Daarin is dus geen beletsel voor tijdige voldoening van het griffierecht gelegen. Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat (de voormalige gemachtigde van) appellant niet in verzuim is geweest, dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Het bedrag van het te laat betaalde griffierecht (€ 112,-) zal door de griffier van de Raad aan appellant worden terugbetaald.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2012.
(get.) T.G.M. Simons
(get.) D.W.M. Kaldenhoven
TM