NJ 2006, 431
Verzet op voet art. 22 lid 4 WTBZ tegen door de griffier Hoge Raad op grond van art. 243 lid 3 Rv uitgevaardigd dwangbevel ter invordering proceskosten; vereiste van door advocaat bij Hoge Raad ondertekend verzoekschrift.
HR 18-03-2005, ECLI:NL:HR:2005:AR8211, m.nt. H.J. Snijders
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
18 maart 2005
- Magistraten
Mrs. H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman
- Zaaknummer
R04/083HR
- Conclusie
A-G De Vries Lentsch-Kostense
- Noot
H.J. Snijders
- LJN
AR8211
- JCDI
JCDI:ADS157694:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Eerste aanleg
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2005:AR8211, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑03‑2005
ECLI:NL:HR:2005:AR8211, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑03‑2005
- Wetingang
Essentie
Verzet op voet art. 22 lid 4 WTBZ tegen door de griffier Hoge Raad op grond van art. 243 lid 3 Rv uitgevaardigd dwangbevel ter invordering proceskosten; vereiste van door advocaat bij Hoge Raad ondertekend verzoekschrift.
Op een bij de Hoge Raad ingesteld verzet op grond van art. 243 lid 3 Rv is art. 278 lid 3 Rv van overeenkomstige toepassing; het kan derhalve slechts worden ingesteld door middel van een verzoekschrift dat is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad.
Samenvatting
Bij brief van 18 juni 2004 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.