HR, 18-03-2005, nr. R04/083HR
ECLI:NL:HR:2005:AR8211
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
18-03-2005
- Zaaknummer
R04/083HR
- LJN
AR8211
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AR8211, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑03‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AR8211
ECLI:NL:HR:2005:AR8211, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑03‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AR8211
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2006, 431 met annotatie van H.J. Snijders
NJ 2006, 431 met annotatie van H.J. Snijders
Conclusie 18‑03‑2005
Inhoudsindicatie
18 maart 2005 Eerste Kamer Rek.nr. R04/083HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: [Opposant], wonende te [woonplaats], OPPOSANT op de voet van art. 22 lid 4 Wet tarieven in burgerlijke zaken in verbinding met art. 243 Rv. tegen een door de Griffier van de Hoge Raad uitgevaardigd dwangbevel. 1. De feiten...
Rekestnummer R04/083HR
mr. De Vries Lentsch-Kostense
Parket 3 november 2004
Conclusie inzake
[Opposant] opposant op de voet van art. 22 lid 4 Wet tarieven in burgerlijke zaken
Inleiding
2. Bij de beoordeling van dit verzet kan van het volgende worden uitgegaan:
i) Bij arrest van uw Raad van 19 december 2003 (rolnr. C02/214) gewezen tussen [opposant] enerzijds en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] anderzijds heeft uw Raad [opposant] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op 1.741,07 euro in totaal, waarvan 1.664,07 euro op de voet van art. 243 lid 1 Rv. te betalen aan de griffier, en 77,- euro te betalen aan [betrokkene 1]. [Opposant] heeft voormeld bedrag van 1.664,07 euro niet aan de griffier voldaan.
ii) De griffier heeft op 28 mei 2004 ten laste van [opposant] een door de voorzitter van uw Raad op dezelfde datum executoir verklaard dwangbevel uitgevaardigd dat ertoe strekt dat [opposant] voormeld bedrag van 1.664,07 euro, te vermeerderen met kosten en BTW, binnen een maand na de betekening voldoet. Dit dwangbevel is op 16 juni 2004 aan [opposant] betekend.
iii) Naar aanleiding van dit dwangbevel heeft [opposant] zich bij brief van 18 juni 2004 tot uw Raad gewend. Naast het dwangbevel en de akte van betekening heeft [opposant] zijn brief doen vergezellen van 36 bijlagen, te weten de bijlagen B 1 tot en met 15 en de bijlagen C 1 tot en met 21.
Uit de bijlagen B - in het bijzonder bijlage B2 - is onder meer af te leiden dat [opposant] van oordeel is dat voormelde kosten van het geding niet bij hem doch bij zijn voormalige advocaat gend moeten worden, kennelijk omdat hij niet tevreden is over het verloop van de procedures die tot voormeld arrest van uw Raad hebben geleid. Uit de bijlagen C blijkt onder meer dat [opposant] klachten heeft over enkele leden van de rechterlijke macht. Verwijzend naar het dwangbevel alsmede naar de akte van betekening voert [opposant] in zijn brief van 18 juni 2004 aan dat hij ervan uitgaat dat uw Raad niet op de hoogte is van de inhoud van de hiervoor genoemde bijlagen. [Opposant]s betoog strekt ertoe dat uw Raad het dwangbevel herziet, waarna uw Raad - aldus [opposant] - alles in het werk kan gaan stellen de drie rechters die in hoger beroep over de zaak van [opposant] hebben geoordeeld, uit hun ambt te doen zetten.
Beoordeling van het verzet
3. Uit het tijdig ingediende verzetschrift in combinatie met de bijlagen is af te leiden dat [opposant] zijn verzet baseert op de grond dat de van hem gevorderde bedragen niet op hem doch op zijn voormalige advocaat moeten worden verhaald.
Dit verzet kan niet slagen nu art. 243 Rv. noch enige andere wettelijke bepaling hiervoor een basis biedt.
4. Ik lees in het verzetschrift niet een verzoek (doch veeleer een aansporing) aan uw Raad om de in het verzetschrift genoemde leden van de rechterlijke macht te ontslaan. Een dergelijk verzoek zou ook niet ontvankelijk zijn nu ontslag van rechterlijke ambtenaren ingevolge art. 46o van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren slechts op vordering van de Procureur-Generaal kan worden verleend.
Conclusie
De conclusie strekt tot ongegrondverklaring van het verzet.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 18‑03‑2005
Inhoudsindicatie
18 maart 2005 Eerste Kamer Rek.nr. R04/083HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: [Opposant], wonende te [woonplaats], OPPOSANT op de voet van art. 22 lid 4 Wet tarieven in burgerlijke zaken in verbinding met art. 243 Rv. tegen een door de Griffier van de Hoge Raad uitgevaardigd dwangbevel. 1. De feiten...
18 maart 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/083HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Opposant],
wonende te [woonplaats],
1. De feiten
De Hoge Raad heeft bij arrest van 19 december 2003, zaaknummer C02/214HR, in de zaak tegen [betrokkene 1] het cassatieberoep verworpen dat was ingesteld door opposant, verder te noemen: [opposant], en [opposant] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, tot op die uitspraak aan de zijde van [betrokkene 1] voornoemd begroot op € 1.741,07 in totaal, waarvan € 1.664,07 op de voet van art. 243 Rv. te voldoen aan de griffier, en € 77,-- aan [betrokkene 1].
[opposant] heeft voormeld bedrag van € 1.664,07 niet aan de griffier voldaan.
De griffier heeft op 28 mei 2004 ten laste van [opposant] een door de voorzitter van de Hoge Raad op dezelfde datum executoir verklaard dwangbevel uitgevaardigd dat ertoe strekt dat [opposant] voormeld bedrag van € 1.664,07, te vermeerderen met invorderingskosten en BTW daarover, binnen een maand na betekening voldoet. Dit dwangbevel is op 16 juni 2004 aan [opposant] betekend.
Naar aanleiding van dit dwangbevel heeft [opposant] zich bij brief van 18 juni 2004 tot de Hoge Raad gewend. De griffier heeft deze brief aangemerkt als een verzet op grond van art. 243 lid 3 Rv.
De griffier heeft daarop een verweerschrift ingediend en daarin geconcludeerd tot verwerping van het verzet.
Het verzoekschrift en het verweerschrift zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot ongegrondverklaring van het verzet.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzet
Op een bij de Hoge Raad ingesteld verzet op grond van art. 243 lid 3 Rv. is art. 278 lid 3 Rv. van overeenkomstige toepassing. Het kan derhalve slechts worden ingesteld door middel van een verzoekschrift dat is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. De brief van [opposant] van 18 juni 2004 voldoet niet aan dit vereiste. Na in de gelegenheid te zijn gesteld om dit verzuim te herstellen, heeft [opposant] bij brief van 24 januari 2005 laten weten zijn brief van 18 juni 2004 zonder meer te handhaven.
In de brief van 24 januari 2005 kwalificeert [opposant] de duiding van zijn brief van 18 juni 2004 als een verzetschrift als een leugen. Nu hij deze brief onverkort handhaaft, neemt deze kwalificatie niet weg dat de brief van 18 juni 2004 bezwaren tegen het dwangbevel inhoudt en derhalve moet worden aangemerkt als een verzet op grond van art. 243 lid 3 Rv. Nu dit niet is ingesteld op de door de wet voorgeschreven wijze, moet [opposant] echter in dit verzet niet-ontvankelijk worden verklaard.
De brief van 18 juni 2004 bevat voorts een oproep om initiatieven te ontplooien om de leden van het hof, die het arrest hebben gewezen waarop het onder 1 vermelde arrest van de Hoge Raad betrekking heeft, uit hun ambt te doen ontzetten. Deze oproep houdt niet een verzoek in waarover de Hoge Raad uitspraak dient te doen. Hierbij tekent de Hoge Raad overigens aan dat hij niet bevoegd is tot het ontplooien van initiatieven zoals door [opposant] gewenst.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [opposant] niet-ontvankelijk in zijn verzet.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 18 maart 2005.