HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7900, NJ 2008/626 m.nt. Reijntjes, rov. 3.5.
HR, 28-06-2022, nr. 19/02754
ECLI:NL:HR:2022:955
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-06-2022
- Zaaknummer
19/02754
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:955, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑06‑2022; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2019:4942
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:469
ECLI:NL:PHR:2022:469, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑05‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:955
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑06‑2022
Inhoudsindicatie
(Medeplegen) witwassen (meermalen gepleegd) van geldbedragen, pand en auto (art. 420bis.1.b Sr) en medeplegen gebruik maken van en voorhanden hebben van valse arbeidsovereenkomst (art. 225.2 Sr). Overschrijding redelijke termijn in hoger beroep. Kon hof volstaan met constatering dat redelijke termijn is overschreden op de grond dat vertraging geheel door verdediging is veroorzaakt door op laat moment inbrengen van stukken en doen van verzoeken? HR: Op redenen vermeld in CAG slaagt middel. CAG: In aanmerking genomen dat eerste zitting in h.b. pas 2 jaren, 4 maanden en 3 weken na instellen van h.b. door verdachte plaatsvond, is ’s hofs oordeel dat overschrijding van redelijke termijn in h.b. geheel door verdediging is veroorzaakt niet zonder meer begrijpelijk. Ook inzendtermijn en uitspraaktermijn in cassatiefase zijn overschreden. HR doet zaak zelf af en vermindert aan verdachte opgelegde gevangenisstraf van 15 maanden met 2 maanden. Samenhang met 19/02655 en 19/02656 P.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02754
Datum 28 juni 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 mei 2019, nummer 20-000026-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
Namens de verdachte heeft J.C. Reisinger, advocaat te Amsterdam, daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt in de eerste plaats dat het hof het beroep op strafmatiging wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep heeft afgewezen op gronden die deze afwijzing niet kunnen dragen. In de tweede plaats klaagt het dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 74 tot en met 76 en 78.
2.3
Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
2.4
Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM in de fase van het hoger beroep en in cassatie is overschreden en dat dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden. De Hoge Raad zal zelf de zaak afdoen.
3. Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze dertien maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2022.
Conclusie 17‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 420bis Sr en art. 225, eerste lid, Sr. Bewijsklachten en middelen over de afwijzing van een onderzoekswens, het gebruik van een eindproces-verbaal als bewijsmiddel en schending van de redelijke termijn. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/02754
Zitting 17 mei 2022
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 29 mei 2019 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. primair ‘medeplegen van witwassen’; 2. primair ‘witwassen, meermalen gepleegd’; 3. ‘medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, en opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst’ veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sr, en verbeurdverklaring van twee onroerende zaken.
Er bestaat samenhang met de zaken 19/02655, 19/02815, 19/02656 en 19/02814. In de zaken 19/02655 en 19/02656 zal ik vandaag ook concluderen. In de zaken 19/02815 en 19/02814 is het door het openbaar ministerie ingestelde cassatieberoep op 8 juni 2021 ingetrokken.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft zes middelen van cassatie voorgesteld die ik in enigszins afwijkende volgorde zal bespreken.
Het eerste middel
4. Het eerste middel bevat de klacht dat het onder 1 en 3 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Voordat ik dit middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring van beide feiten, delen van de bewijsmiddelen en de op deze feiten betrekking hebbende bewijsoverwegingen van het hof weer.
5. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 en 3 bewezenverklaard dat:
‘1. hij in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 7 juni 2012 in Nederland en/of Duitsland en/of Luxemburg tezamen en in vereniging met een ander van een voorwerp, te weten een personenauto (merk Mercedes (met Luxemburgs kenteken [kenteken] )) heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die Mercedes was, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;
3. hij in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 4 september 2008 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse arbeidsovereenkomst (tussen [A] te Luxemburg en [mededader] ), - zijnde de arbeidsovereenkomst een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruik maken hierin dat die arbeidsovereenkomst door hem, verdachte, en/of zijn mededader aan/bij de Belastingdienst, Douane Zuid, kantoor Roermond (Kapellerpoort) in een vrijstellingsprocedure is aangeboden/ingediend en
bestaande die valsheid hierin dat met voornoemde arbeidsovereenkomst is voorgewend dat er een arbeidsrelatie bestond tussen [mededader] en [A] , terwijl in werkelijkheid deze arbeidsrelatie op dat moment niet bestond,
en
voornoemde arbeidsovereenkomst voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die arbeidsovereenkomst bestemd was voor gebruik als echt en onvervalst.’
6. De bewezenverklaring van deze feiten steunt op (onder meer) de volgende (delen van) bewijsmiddelen (met weglating van voetnoten en verwijzingen):
‘1. Het eindprocesverbaal relaas van verbalisanten, op 31 mei 2013 opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdinspecteur, en [verbalisant 2] , brigadier, en [verbalisant 3] , hoofdinspecteur, politie Oost-Brabant, Afdeling Districtelijke Opsporing, voor zover inhoudend als relaas van verbalisanten (…):
Opmerking hof: Bij hetgeen in dit relaasproces-verbaal is gerelateerd, voor zover tot het bewijs gebezigd, gaat het om vaststellingen van de verbalisanten op basis van in andere processen-verbaal of andere schriftelijke bescheiden neergelegde feiten en omstandigheden, welke stukken als bijlagen zijn gevoegd bij het relaasproces-verbaal. Het hof heeft deze vaststellingen van de verbalisanten gecontroleerd aan de hand van de bijgevoegde bijlagen en geconstateerd dat die vaststellingen juist zijn.
(…)WITWASSEN ZWARTE MERCEDES, KENTEKEN [kenteken] (LUXEMBURG)
1.1 onderzoek inbeslaggenomen computer [mededader]Tijdens de doorzoeking op 24 december 2009 werd in het pand [a-straat 1-2] een computer in beslag genomen. Op deze computer kwam een document voor betreffende een uitspraak op een bezwaarschrift tegen een afwijzende beschikking op een verzoek om vrijstelling van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) door [mededader] . De uitspraak was gedateerd 4 september 2008 en was gericht aan [verdachte] , [plaats] .Volgens de feiten genoemd in deze uitspraak heeft [mededader] verzocht om vrijstelling BPM voor het gebruik van een Mercedes E320D met Luxemburgs kenteken [kenteken] op naam van de Luxemburgse vennootschap [A] . [mededader] verzoekt om vrijstelling omdat hij aangegeven heeft dat hij met ingang van 26 oktober 2004 is gaan werken voor [A] waarbij hij belast zou zijn met de acquisitie van auto’s en leasecontracten voor [A] De belastinginspecteur wijst het verzet af op de volgende gronden:
- Uit informatie van de Luxemburgse autoriteiten blijkt dat men vanaf 30-06-2004 het BTW-nummer van [A] heeft ingetrokken omdat zij noch een geldige zetel noch een geldige “Handelsgenehmigung” bezat.- [A] is niet meer economisch actief op het moment van indiensttreding van [mededader] .- [A] heeft sedert haar oprichting geen werknemers in dienst gehad.- De Inspecteur verwijst bovendien in zijn uitspraak naar een arrest van het Hof Den Bosch d.d. 5 juni 2008 voor een soortgelijk geval van een [A] -werknemer waarbij het Hof oordeelde dat niet aannemelijk was gemaakt dat betrokkene ooit werkelijk als werknemer in dienst is geweest van [A]
1.2 Arrest gerechtshof Den Bosch d.d. 5 juni 2008
Bij de bescheiden genoemd onder paragraaf 1.10 (…) en paragraaf 1.1 is een uitspraak van de Belastingdienst Douane Zuid gevoegd d.d. 4 september 2008 waarin wordt verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch d.d. 5 juni 2008 (nr. 06/2012). Deze uitspraak is als bijlage 19 opgenomen in een verweerschrift van de Douane-Zuid dat in beslag genomen is bij de doorzoeking van 26 maart 2010 in het kantoor van [verdachte] .
(…)1.5 tenaamstelling kenteken [kenteken] (LUX)Op 20 januari 2010 werd informatie verkregen van het Luxemburgse kenteken [kenteken] . Dit kenteken blijkt op naam te staan van [A] te Luxemburg. Dit is een bedrijf van verdachte [verdachte] .Op naam van [mededader] en verdachte [verdachte] staan geen voertuigen geregistreerd.
1.6 aantreffen documenten m.b.t. Mercedes met Luxemburgs kenteken [kenteken]
Tijdens de doorzoeking in perceel [a-straat 2] te [plaats] werd een verzekeringsnota aangetroffen van de Mercedes met het Luxemburgse kenteken [kenteken] en een groene kaart aangetroffen van de Mercedes met het Luxemburgse kenteken [kenteken] . Aan de groene kaart was een kattenbelletje bevestigd, kennelijk afkomstig van Willem.
1.7 inbeslagname Mercedes met Luxemburgs kenteken [kenteken]
Op woensdag 30 maart 2011 werd de Mercedes met het Luxemburgse kenteken [kenteken] in beslag genomen omdat dit voertuig stond gesignaleerd als ontvreemd. Bij de inbeslagneming spraken de verbalisanten met [betrokkene 2] die aangaf dat de auto al sinds 7 jaar hun eigendom was.
(…)1.9 verklaring getuige [betrokkene 2]
Op dinsdag 2 februari 2010 omstreeks 12:55 uur verklaarde [betrokkene 2] o.a. als volgt, dat:- de auto, een zwarte Mercedes, met het Luxemburgse kenteken, [kenteken] , van haar is.- [betrokkene 3] deze auto gekocht heeft, maar zij er altijd in reed- zij een gezin waren en zij deze auto gebruikte.- de afgelopen zomer zij voor het eerst de autoverzekering van deze auto betaald heeft- de auto verzekerd is via een Luxemburgse verzekeringsmaatschappij.- de auto staat op [betrokkene 3] en haar naam staat voor de verzekering.- het kenteken volgens haar ook op [betrokkene 3] en haar naam staat.- zij verder alleen de belasting en verzekering voor deze auto betaalt.
1.10 bevindingen met betrekking tot aangetroffen bescheiden op computer verdachte [verdachte]
Op de in beslag genomen computer van verdachte [verdachte] werd een groot aantal bescheiden aangetroffen die betrekking hadden op het voertuig, de Mercedes met het Luxemburgse kenteken [kenteken] en [A] Tevens werden bescheiden aangetroffen die betrekking hadden op een mogelijke dienstbetrekking tussen [A] en verdachte [mededader] .
(…)1.11 nader onderzoek inbeslaggenomen bescheiden in verband met dienstverband [A] .
Onder de bij [verdachte] in beslag genomen bescheiden (zie paragraaf 1.4) bevinden zich onder andere de volgende stukken:
AACD8608NL.4 Contrat d'emploi, Franstalige arbeidsovereenkomst tussen [A] . en [mededader] d.d. 1 oktober 2004.
AACD8563.NL.14 Franstalige salarisstrook van [A] . voor werknemer [mededader] over de periode 01-01-2005 tot 31-01-2005
AACD8563NL15 Verder werd een verkoopfactuur aangetroffen van [A] . d.d. 10 december 2004 aan [mededader] met omschrijving" [omschrijving 1] € 1.500 plus 15% MWst € 225,- = € 1.725,-.
AACD8622NL Verweerschrift Douane Zuid d.d. 2 december 2008. Als bijlage 22 bij dit document is correspondentie opgenomen van de Luxemburgse belastingdienst omtrent [A] . In een brief van 12 september 2005 wordt aangegeven dat [mededader] nooit werkzaam is geweest voor [A] . of een andere Luxemburgse firma en ook geen Luxemburgse belastingkaarten heeft aangevraagd.
Onder de in beslag genomen computerbestanden bevonden zich de volgende documenten met vermelding van bestandsnaam en aanmaakdatum:
Nr. Bestandsnaam Aanmaakdatum
C02 Contrat d’emploi [mededader] .doc 09-11-2004Contrat d'emploi, Franstalige arbeidsovereenkomst tussen [A] . en [mededader] d.d. 1 oktober 2004 met watermerk "Copie".
C03 contrat d’emploi [mededader] , gesigneerd.doc 09-11-2004Contrat d'emploi, getekend exemplaar Franstalige arbeidsovereenkomst tussen [A] . en [mededader] d.d. 1 oktober 2004 met een salaris van € 1.300,- per maand. Het bewuste contract is volgens de aanmaakdatum pas op 9 november 2004 aangemaakt. De getekende versie krijgt als datum 1 oktober 2004.
C04 verklaring t.b.v. [mededader] .doc 07-07-2004 laatst opgeslagen 22-12-2004Engelstalige verklaring van [A] d.d. 21 december 2004 dat [mededader] met ingang van 26 oktober 2004 werkzaam is voor [A]
(…)
1.12 rechtshulp Luxemburg dienstbetrekking [mededader] -verzekering auto
Middels een Rechtshulpverzoek werden op 23 december 2010 gegevens verstrekt door de Luxemburgse autoriteiten (De stukken werden door het onderzoeksteam ontvangen op 24 februari 2011).
Doorzoeking kantoor accountant [B] en verhoor [betrokkene 4] d.d. 11 november 2010Bij een doorzoeking bij de accountant van [A] op 11 november 2010 werden diverse stukken in beslag genomen omtrent een dienstverband van [mededader] met [A] De betreffende accountant was [B] , gevestigd aan de [b-straat 1] te [plaats] die vertegenwoordigd werd door [betrokkene 4] .
[betrokkene 4] verklaarde op 11 november 2010 dat hij in opdracht van [verdachte] salarisstroken voor [mededader] heeft opgemaakt voor salarisbetalingen van [A] over de maanden januari 2005 tot en met augustus 2005 maar dat er voor deze salarissen nooit betalingen zijn opgenomen in de boekhouding van [A] (noot verbalisanten: voor de jaren 2004 en/of 2005 zijn door verdachte [mededader] ook geen salarisinkomsten van [A] aangegeven voor de inkomstenbelasting.).
Betreffende het voertuig [kenteken] zat er geen enkel document in de boekhouding van [A] . (Noot verbalisanten: voor het gebruik van het voertuig door [mededader] en/of [betrokkene 2] werden dus geen huurcontracten, leasecontracten, facturen voor jaarlijkse vergoeding, aankoop-en verkoopfactuur voertuig, en facturen voor belasting, onderhoudskosten en verzekeringskosten aangetroffen. Het voertuig [kenteken] bleek over de periode van 12 oktober 2004 tot 12 oktober 2011 wel verzekerd te zijn bij een Luxemburgse maatschappij op naam van [A] ; zie hierna.)
Verzekeringskantoor [C]Op 2 november 2010 werd bij [C] , [c-straat 1] te [plaats] de huiszoeking betekend waarna de onderneming op 8 november 2010 stukken heeft uitgeleverd. Uit de stukken blijkt dat de naam [mededader] of [betrokkene 2] niet voorkomt in de administratie van [C] In de administratie komen de volgende nota’s voor m.b.t. het voertuig [kenteken] :
Datum Nota Verzekeringsperiode Totaal-premiebedrag
19-10-2004 12-10-2004 tot 12-10-2005 € 3.203,93
22-02-2005 12-10-2004 tot 12-10-2005 € 1.637,30 (credit)
€ 1.566,63
06-09-2005 12-10-2005 tot 12-10-2006 € 1.355,12
05-09-2006 12-10-2006 tot 12-10-2007 € 1.355,12
04-09-2007 12-10-2007 tot 12-10-2008 € 1.355,12
03-09-2008 12-10-2008 tot 12-10-2009 € 1.355,12
04-09-2009 12-10-2009 tot 12-10-2010 € 1.355,12
03-09-2010 12-10-2009 tot 12-10-2011 € 1.355,12
(…)De premiebetalingen voor deze nota’s zijn slechts gedeeltelijk te volgen en geven het volgende beeld:
betaaldatum betaalwijze betaalde bedrag
26-10-2004 Contant € 2.000,00
27-12-2005 bankoverboeking [D] B.V. € 1.355,12
15-01-2007 Verrekening € 1.355,12
29-10-2007 bankoverboeking [verdachte] € 1.236,41
29-10-2007 Verrekening € 118,71
20-10-2008 bankoverboeking [verdachte] € 1.355,12
26-10-2009 bankoverboeking [verdachte] € 1.355,12
De betaling van 27-12-2005 werd gedaan via een ABN-AMRO-rekening op naam van [D] B.V.De betaling van 29-10-2007 is gedaan vanaf de privérekening van [verdachte] bij de Deutsche Bank, konto-nr. […] . (zie paragraaf 1.10: AACD8616NL-01 en 02).
(…)1.21 samenvatting delict witwassen-valsheid in geschrift
Het vermoeden bestaat dat de werkelijke eigendom van het voertuig Mercedes 320 CDI met Luxemburgs kenteken [kenteken] werd verhuld door gebruik te maken van een gebruiksconstructie met een Luxemburgs bedrijf genaamd [A] De verdachte [verdachte] was de bestuurder van deze rechtspersoon. Het voertuig is in Luxemburg geregistreerd op kenteken [kenteken] en gedurende de onderzoeksperiode heeft het kenteken ook op naam van [A] gestaan. Voor het gebruik van dit voertuig heeft [A] in 2004 eenmalig een bedrag gefactureerd aan verdachte [mededader] van € 1.500,- excl. BTW. Gezien de aanschafprijs van het voertuig is dit een vergoeding die in het normale economische verkeer als onzakelijk beschouwd kan worden. Het vermoeden bestaat dat deze vergoeding alleen de doorbelasting van de verzekeringspremie betreft.
Het voertuig is in de onderzoeksperiode ook altijd verzekerd geweest op naam van [A] Volgens verklaring van verdachte [verdachte] heeft [mededader] de verzekeringspremies aan hem terugbetaald. Er zijn hiervan geen betalingsbewijzen aangetroffen. Verdachte [verdachte] heeft tevens verklaard dat [mededader] vermoedelijk de auto heeft uitgezocht bij de dealer. [verdachte] heeft de auto op naam van [A] gezet. [verdachte] wist niet wie de contante betaling verricht had. Boekhoudkundig had hij de contante betaling verwerkt via een boeking in een rekening-courant verhouding met degene die het aankoopbedrag betaald heeft. [verdachte] wist niet wie dit was. Twee jaar later zou hij het voertuig ver beneden de prijs verkocht hebben aan verdachte [mededader] . De verkoopprijs zou hij nooit ontvangen hebben doch verrekend hebben met de rekening-courant verhouding van degene die de aankoop betaald had.
Getuige [betrokkene 2] heeft verklaard dat verdachte [betrokkene 3] [mededader] dit voertuig gekocht heeft en dat het voertuig verzekerd is via een Luxemburgse verzekeringsmaatschappij. Getuige [betrokkene 8] heeft verklaard dat [betrokkene 3] , haar vader, een Mercedes heeft gegeven aan haar moeder maar dat deze Mercedes eigenlijk van [betrokkene 3] is. Ten behoeve van een vergunning om vrijstelling van BPM heeft verdachte [mededader] stukken ingebracht die een dienstverband met de Luxemburgse vennootschap [A] moesten aantonen. Hiervoor zijn diverse (Franstalige) arbeidsovereenkomsten opgemaakt tussen [A] , met als vertegenwoordiger [verdachte] , en [mededader] . Van een van deze overeenkomsten is vastgesteld dat deze geantedateerd is.
Verder wordt door de Luxemburgse autoriteiten aangegeven dat [A] nimmer personeel in dienst heeft gehad en dat verdachte [mededader] nimmer in dienst is geweest van [A] Voorts wordt aangegeven dat [A] sinds 30 juni 2004 geen activiteiten meer verricht heeft. Verdachte [mededader] verklaart dat [verdachte] de contactpersoon was van [A] maar dat hij het bedrijf [A] eigenlijk helemaal niet kent.Verdachte [mededader] heeft nimmer arbeidsinkomsten van [A] aangegeven voor de inkomstenbelasting.Uit de inkomensgegevens van [mededader] blijkt dat hij over onvoldoende inkomen en/of vermogen beschikt om een dergelijke grote uitgaaf voor de aanschaf van dit voertuig te kunnen doen.
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij [mededader] kende in verband met een justitiële zaak uit 1996 waarin hij ( [verdachte] ) ten onrechte in verband was gebracht met een criminele organisatie die zich bezig hield met omkatten.
Uit de HKS-gegevens en politieregisters (…) blijkt dat verdachte [mededader] betrokken is bij diverse Opiumwetdelicten en vermogensdelicten in de periode vanaf 2002 tot en met 2009 en dat hij in de Politieregisters geregistreerd stond als veelpleger.
2. Proces-verbaal van verdenking (artikel 27 Sv), (…), opgemaakt op 24 oktober 2011 door [verbalisant 3] en [verbalisant 1] (…), voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven:
(…)De verdachte [mededader] is op 16 juli 2010 veroordeeld voor overtreding van de artikelen 2 (onder B) en 10 van de Opiumwet.
HKS-gegevens [mededader]Blijkens gegevens van het Herkenningssysteem (HKS) van de politieregio Brabant-Noord blijkt dat genoemde [mededader] geregistreerd staat als veelpleger en hij vele antecedenten heeft op het gebied van vermogensdelicten, van de Wet Wapens en Munitie en de Opiumwet. Antecedenten 1/32 waaronder de volgende:
30-12-09 V PL2110:HKS:09:99999 1 OPIUMW10.A 1/1
2 OPIUMW2.C VO 1/2
17-06-09 A PL21MT:HKS:09:53398 1 FEFW13.1.A WED1A.1 1/2
11-06-08 A PL2116:HKS:07:19957 1 SR416.1.A SR416.1.B 1/4
02-09-06 H PL2176:2 :06:21184 1 WV8.2.A L48 TRANS 1/2
01-09-03 H PL2110:HKS:03:16917 1 SR267.2 1/1
03-07-03 A PL2042:999:03:8454 1 SR310 OPIUMW 1/2
(…) MIB-gegevens [mededader] Blijkens de gegevens van het politiesysteem MIB wordt de verdachte [mededader] ook nog genoemd in diverse processen waarbij betrokkenheid bij andere strafbare feiten blijkt waaronder de volgende: Pleegperiode Rol Incident Pleegplaats
16-05-2009 betrokkene bezit softdrugs (lijst 2) [a-straat 3] [plaats]
29-10-2007 verdachte diefstal inbraak [d-straat]
03-07-2003 verdachte softdrugs [e-straat 1] [plaats]
20-05-2003 verdachte softdrugs [f-straat 1]
23-08-2002 betrokkene softdrugs [g-straat 1] [plaats]
3. Proces-verbaal van verdenking (artikel 27 Sv) [verdachte] , (…) opgemaakt op 24 oktober 2011 door [verbalisant 3] en [verbalisant 1] (…) voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven:
(…)InternetsearchUit onderzoek op de website http://www. [website] /2004/C/Pdf/c0243013.pdf bleek dat [A] was opgericht op 7 januari 2004 met o.a. de volgende gegevens:
[A] , Gesellschaft mit beschränkter Haftung.
Gesellschaftssitz: [plaats] , [h-straat 1] .[plaats] .mede-oprichter [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1940 te [geboorteplaats] en wonende te [plaats] , [l-straat 1] .
4. Bijlage 8, proces-verbaal van uitlevering gegevens ex artikel 126 ND/UD Wetboek van Strafvordering door de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor 's-Hertogenbosch, (…)
(…) Legaal inkomen [mededader] Uit een vordering 126nd WvSv ontvangen gegevens van de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor ‘s-Hertogenbosch blijkt dat verdachte [mededader] in de jaren 2004 t/m 2007 de volgende looninkomsten heeft genoten:
Loongegevens 2004 2005 2006 2007
WWB (uitk. gem. Den Bosch) 6.773 99 - -
[E] B.V. 982 1.834 1.720
Af: loonheffing 448- 403- 615- 577-
Totaalloongegevens(netto) 6.325 678 1.219 1.143
Uit deze belastinggegevens bleek verder dat [mededader] over de volgende bank- en/of spaarrekeningen beschikte:
Gegevens banksaldi 01-01-2005 01-01-2006 01-01-2007 01-01-2008 01-01-2009
48.68.53.659 ABN- AMRO - - 0 1.901 2.420
Totaal banksaldi 0 0 0 1.901 2.420
Uit de belastinggegevens bleek ook dat [mededader] nog geen aangiften inkomstenbelasting gedaan heeft over de jaren 2008 en 2009. [mededader] heeft wel aangiften omzetbelasting gedaan voor de activiteiten met zijn vanaf 1 januari 2008 gedreven eenmanszaak [E] . Daarbij zijn totale omzetten excl. omzetbelasting aangegeven van € 34.481 (2008) en € 18.589 (2009). De omzetbedragen betreffen zowel verkopen tegen het hoge OB-tarief (19%) als tegen het lage OB-tarief (6%). De omzetverhoudingen hoog (19%)-laag(6%) liggen in 2008 en 2009 resp. op 61,50% tot 38,50% en 43,96% tot 56,04%. Bij deze aangiften wordt ook voorbelasting teruggevraagd in verband met gedane inkopen, kosten en investeringen. Van deze voorbelasting (2008: €3.946 en 2009: €8.459) kan niet worden vastgesteld of deze betrekking hebben op inkopen tegen het lage of hoge OB-tarief.Indien er vanuit gegaan wordt dat de voorbelasting op de inkopen in dezelfde verhouding staat als de verhouding tussen de omzet hoog tarief en omzet laag tarief, zou dit betekenen dat de inkopen voor 2008 en 2009 berekend kunnen worden op respectievelijk € 38.101 (2008) en € 98.575. Op basis hiervan kan geconstateerd worden dat de gedane inkopen/kosten hoger zijn dan de behaalde omzetten. Zie onderstaand overzicht:
2008 2009 Omzet eenmanszaak (excl. BTW) 34.481 18.589
Af: inkopen berekend o.b.v. voorbelasting* 38.101* 98.575*
3.620- 79.986-
5. Uitspraak van de Belastingdienst van 4 september 2008 op het bezwaarschrift (…), zakelijk weergegeven:
(…)Geachte [verdachte] ,
Op 17 maart 2005 ontving ik uw brief d.d. 14 maart 2005, waarin u namens [mededader] bezwaar maakt tegen de afwijzende beschikking op diens verzoek om vrijstelling van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM).In verband met de samenhang van deze zaak met een beroepszaak met betrekking tot een andere werknemer van [A] , in welke zaak u eveneens als gemachtigde optreedt, hebben wij in juni 2006 afgesproken om de verdere behandeling van dit bezwaar aan te houden in afwachting van de laatste, onherroepelijke, uitspraak van de hoogste nationale rechterlijke instantie (eventueel na een prejudiciële verwijzing) in genoemde beroepszaak.
Tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 5 juni 2008 inzake nr. 06/00212 heeft u volgens mijn informatie geen cassatieberoep aangetekend zodat deze onherroepelijk is geworden. Dat betekent dat ik uitspraak op bezwaar kan gaan doen met inachtneming van deze uitspraak.
Feiten [mededader] heeft verzocht om te worden vrijgesteld van betaling van BPM voor een personenauto van het merk Mercedes, type E3200, met het Luxemburgse kenteken [kenteken] , in verband met het feit dat hij heeft aangegeven dat hij met ingang van 26 oktober 2004 is gaan werken bij een in Luxemburg gevestigde onderneming, genaamd [A] .
(…)
Beoordeling Uit de bestreden beschikking blijkt dat wel de gevraagde aankoopfactuur maar niet de verklaring van de Luxemburgse belastingdienst werd overgelegd. Of dit leidt tot het door u genoemde “volledig verzuim” van de zijde van belanghebbende is minder relevant. Van belang is vooral dat de beide bescheiden zijn opgevraagd ten behoeve van de beoordeling van het verzoek om vrijstelling op grond
(…)van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit BPM.
[mededader] is naar eigen zeggen sinds eind oktober 2004 als vertegenwoordiger, belast met de acquisitie van auto’s en leasecontracten, werkzaam bij de in Luxemburg gevestigde leasemaatschappij en autohandel genaamd [A] . Uit informatie die de Luxemburgse belastingautoriteiten hebben verstrekt, blijkt dat sedert 30 juni 2004 het BTW-nummer van de firma [A] is ingetrokken, omdat zij noch over een geldige zetel noch over een geldige “Handelsgenehmigung” beschikte. [A] is niet meer economisch actief op het moment van de beweerde indiensttreding van [mededader] . Tevens merken de Luxemburgse autoriteiten op dat de firma sedert haar oprichting geen werknemers in dienst heeft gehad. [mededader] kan dus geen werknemer van [A] zijn.
[mededader] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk in dienst is bij een in Luxemburg gevestigde onderneming. Alleen al daarom kan hij niet in aanmerking komen voor de vrijstelling op grond van artikel 2.
Ook het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch heeft op 5 juni 2008 inzake nr. 06/00212 in een vergelijkbaar geval geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat betrokkene ooit werkelijk als werknemer in dienst is geweest van [A] , onder verwijzing naar onder meer de vermelding dat deze firma nimmer werknemers heeft gehad. Conform dit oordeel verklaar ik het bezwaar van [mededader] ongegrond.
Uitspraak Ik verklaar het bezwaar ongegrond.
6. Bijlage 19 uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch Sector belastingrecht van 9 mei 2006 (…), zakelijk weergegeven:
(…)2.3 Bij het onder 2.2 vermelde formulier is als bijlage onder meer een door de belanghebbende en [A] ondertekend stuk gevoegd volgens hetwelk tussen hen met ingang van 1 augustus 2004 een arbeidsovereenkomst is gesloten. Volgens dit stuk bedraagt het basissalaris van de belanghebbende “€1.200,- (EURO mille deux cent cinquante)” bruto per maand.
2.4. Bij het onder 2.2 vermelde formulier is voorts als bijlage onder meer en namens [A] opgestelde schriftelijke verklaring van 31 augustus 2004 gevoegd, welke, voor zover te dezen relevant, luidt als volgt: "This is to certify that Mr. ... of ... is employed as a salesman by our company as of August 1st. 2004, his task primarily being the acquisition of sales contracts of both cars and lease agreements in Belgium and Germany, although sales activities in the Netherlands should not be excluded. Mr (Hof: kennelijk is bedoeld de belanghebbende) has been given the use of a Mercedes Benz SLK200, with the (Luxemburg) license plates nr. …. Although the above mentioned vehicle mainly serves the purpose of Mr. ... commercial activities on our behalf, private use is also allowed and does not incur private expense, other than petrol on longer distances. The same applies for Mr. ... family members.”.
2.7. Op 21 september 2005 heeft de Nederlandse belastingadministratie met betrekking tot [A] van de Luxemburgse belastingadministratie onder meer de volgende informatie ontvangen:
“Die Gesellschaft (Hof: [A] ) hatte vom 7.1.2004 bis zum 30.6.2004 eine gültige Mehrwertsteuernummer. Der Gesellschaft wurde am 30.6.2004 die Mwstnummer entzogen da sie in Luxemburg weder über einen gültigen Sitz noch über eine gültige Handelsgenehmigung verfügt Der Umsatz für das Jahr 2004 wurde von Amtswegen geschätzt. Die aktuelle Steuerschuld
(…)(ohne die Schätzung für das Jahr 2005) beträgt € 35.941,65.
Die Gesellschaft hatte seit ihrer Gründung zu keinem Zeitpunkt Beschäftigte. Weder ... noch ... waren je bei der Gesellschaft [A] angemeldet. ... hatten lediglich eine luxemburgische Steuerkarte angefragt, waren jedoch noch nie bei einer luxemburgischen Firma beschäftigt, somit auch.nicht bei der [A] .
2.8. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2004 heeft de belanghebbende geen inkomsten uit een buitenlandse dienstbetrekking aangegeven.
(…)4.2. Het Hof stelt voorop, dat op de belanghebbende de last rust te bewijzen dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de vrijstelling als bedoeld in artikel 14 van de Wet BPM juncto artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.
4.3. Naar het oordeel van het Hof heeft de belanghebbende, gelet op hetgeen onder 2.7 en 2.8 is vermeld, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk
(…)gemaakt dat hij ooit werkelijk als werknemer in dienst is geweest van [A] . Veeleer acht het Hof aannemelijk dat de onder 2.3 en 2.4 bedoelde stukken uitsluitend zijn vervaardigd teneinde de belanghebbende in staat te stellen in Nederland gebruik te maken van een (dure) personenauto waarop geen BPM rust.
7. Bijlage 15, tenaamstelling Luxemburgs kenteken [kenteken] , (…), zakelijk weergegeven:
…)Transport 1 » Rechtspersonen 1
Vraag Tenaamstelling kenteken
Type Personenauto
Kenteken [kenteken]
Chassisnr […]
Merk Mercedes-Benz
Serie E320
Kleur zwart
Antwoord:
Rechtspersonen 1
Naam [A]
Adres [h-straat 1]
[postcode]
Vestigingsplaats [plaats]
8. Bijlage 16, verzekeringsnota/groene kaart, (…), zakelijk weergegeven:
(…) Bijgaande notitie van [verdachte] bij het toesturen van de groene kaart aan [mededader] :
“Hoi ‘lekker ding’,
(...)Bijgaand nog je groene kaart, met mijn excuses voor de vertraagde toezending.
Groetjes. Willem.”
(…)1. Carte internationale d’assurance automobile2. Emise sous l’autorité du bureau luxembourgeois des assureurs contre les accidents d’automobile.3. Valable: du 12-10-09 au 12-10-105. No. du chassis ou moteur; [kenteken]6. Catégorie et marque du véhicule: Mercedes7. Nom et adresse du souscripteur du contrat d’assurance (ou de l’utillisateur du véhicule): [A][h-straat 1][plaats]
9. Bijlage 17, kennisgeving van inbeslagneming (…) en mutatie rapport (…)
(…) Proces-verbaal van kennisgeving inbeslagneming artikel 94 Sv
Inbeslagneming Plaats 's-Hertogenbosch
Datum woensdag 30 maart 2011
Omstandigheden Aantreffen signaleerbaar voertuig
Grondslag Dient als bewijs
Reden Voertuig staat als gestolen/ontvreemd gesignaleerd voor Luxemburg
Houder
Achternaam [betrokkene 2]
Voornamen [betrokkene 2]
Beslag
Onder de houder.
Voorwerpnummer […]
Uniek goednummer […]
Voertuig Merk/type Personenauto Mercedes 211/E320
Kleur Zwart
Land Luxemburg
Kenteken [kenteken]
Eigenaar
Naam [A]
Adres [h-straat 1]
Plaats [plaats]
(…) Mutatie rapport opmaakdatum woensdag 30 maart 2011 (document 633B)
(…)Vandaag op 30-03-11 omstreeks 08.45 uur reden wij, rapporteurs, over de [i-straat] te [plaats] . Aldaar troffen wij bovengenoemd voertuig. Ons is bekend dat dit voertuig al een lange tijd hier staat geparkeerd. Op navragen bij de meldkamer, infodesk en N—Sis bleek na lang onderzoek het volgende:Het voertuig stond als gestolen gesignaleerd. De aangever is woonachtig op het adres [i-straat 1] . Het voertuig zou vanuit Luxemburg gesignaleerd zijn.Wij zijn ter plaatse gegaan op het adres [i-straat 1] . Aldaar spraken wij [betrokkene 2] . Deze gaf aan dat de auto al sinds 7 jaar hun eigendom is. [betrokkene 2] gaf aan dat haar ex-man ( [betrokkene 3] ) het voertuig in Luxemburg zou huren/leasen. [betrokkene 3] zou vervolgens op dit moment alweer 1 jaar gedetineerd zijn. [betrokkene 2] gaf aan dat zij niet wist dat er iets mis was met het voertuig en dat zij iedere maand haar verzekeringen en dergelijke betaalt.
10. Bijlage 19, een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 2] , (…), zakelijk weergegeven:
(…)Op 2 februari 2010 te 12:55 uur hoorde ik, verbalisant [verbalisant 1] , in de hoekwoning [i-straat 1] te [plaats] , als getuige:
Achternaam [betrokkene 2]Voornamen [betrokkene 2]
De getuige verklaarde:
"De auto, een zwarte Mercedes met het Luxemburgse kenteken [kenteken] is van mij. [betrokkene 3] (hof: [mededader]) heeft deze auto gekocht, maar ik reed er altijd in. Wij waren een gezin en ik gebruikte deze auto. Afgelopen zomer heb ik voor het eerst de autoverzekering van deze auto betaald. De auto is verzekerd via een Luxemburgse verzekeringsmaatschappij. Ik betaal verder alleen de belasting en verzekering voor deze auto."
11. Bijlage 20, proces-verbaal van bevindingen van in beslaggenomen bescheiden/computerbestanden [j-straat 1] te [plaats] , (…), zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , hoofdinspecteur van.politie, expert C Financieel Rechercheren, werkzaam bij Politie Brabant-Noord, Team Financiële Recherche, verklaar het volgende:
1. Aanleiding
Op 26 maart 2010 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden op het adres [j-straat 1] te [plaats] . Bij deze doorzoeking werden administratieve bescheiden alsmede een aantal computers inbeslaggenomen. Uit inbeslaggenomen bescheiden en computerbestanden is gebleken dat het Luxemburgse bedrijf [A] gerelateerd is aan de verdachte [verdachte] en [mededader] . Volgens deze bescheiden zou [A] een voertuig van het merk Mercedes E320CDI met chassisnummer WDB21 1026 1A682 160 gekocht hebben. Verder zou volgens deze bescheiden / computerbestanden [mededader] in loondienst geweest moeten zijn van [A] in de periode van 26 oktober 2004 tot 01-08-2005. Hiervoor wordt verwezen naar de volgende inbeslaggenomen bescheiden en uitdraaien van computerbestanden. Bij de uitdraai van de computerbestanden is een uitdraai van de documenteigenschappen bijgevoegd waarin onder andere opgenomen zijn:
- bestandsnaam: naam van het computerbestand- map: vindplaats waar computerbestand is opgeslagen- auteur:- aanmaakdatum: aanmaakdatum bestand
2. Aangetroffen bescheiden
IBN-nummer Korte omschrijving
AACD8626NL.1 Duitstalige oprichtingsakte van [A] met als oprichters [F] en [verdachte]
AACD8608NL.4 Contrat d’emploi, Franstalige arbeidsovereenkomst tussen [A] en [mededader] d.d. 1 oktober 2004
AACD8563.NL.14 Franstalige salarisstrook van [A] voor werknemer [mededader] over de periode 01-01-2005 tot 31-01-2005
AACD8608NL.2 Kopie factuur van Autoster d.d. 08-10-2004 aan [A] t.a.v. [verdachte] i.v.m. levering E320CDI voor totaal € 45.000,08
AACD8563NL.15 Verkoopfactuur van [A] aan [mededader] d.d. 10-12- 2004 Rechnung 2004-001 voor Jahresbeitrag van [kenteken] ad € 1.725
AACD8560NL.2 Factuur-AGF aan [A] d.d. 05-09-2006 voor verzekering E320CD1 kenteken [kenteken] over periode 12-10-2006 t/m 12-10-2007
AACD8616.NL-02 Bankafschrift Deutsche Bank van [verdachte] i.v.m. betaling verzekering [kenteken] dd. 26-10-2007
AACD-8616NL-01 Bankafschrift Deutsche Bank van [verdachte] i.v.m. betaling verzekering [kenteken] d.d. 12-10-2007
3. Uitdraaien computerbestanden
Nr. Bestandsnaam Aanmaakdatum
C24 Uitspraak 4 september 2008 (05_42_3337_43 [kenteken] [mededader] .pdf 18-09-2008
Brief Douane Zuid aan [verdachte] d.d. 4 september 2008 i.v.m. uitspraak op het bezwaarschrift tegen de afwijzende beschikking BPM. In de uitspraak is op pagina de volgende passage opgenomen:
“ [mededader] is naar eigen zeggen sinds eind oktober 2004 als vertegenwoordiger belast met de acquisitie van auto’s en leasecontracten, werkzaam bij de in Luxemburg gevestigde leasemaatschappij en autohandel genaamd [A] . Uit informatie die de Luxemburgse belastingautoriteiten hebben verstrekt, blijkt dat sedert 30 juni 2004 het BTW-nummer van de firma [A] is ingetrokken, omdat zij noch over een geldige zetel noch over een geldige “Handelsgenehmigung” beschikte. [A] is niet meer economisch actief op het moment van de beweerde indiensttreding van [mededader] . Tevens merken de Luxemburgse autoriteiten op dat de firma sedert haar oprichting geen werknemers in dienst heeft gehad. [mededader] kan dus geen werknemer van [A] zijn.”
12. Een rapport Rechtshulpverzoek d.d. 23 december 2010, van de Dienst Gerechtelijke Politie, Sectie Internationale Rechtshulp van het Groothertogdom Luxemburg, (…) zakelijk weergegeven:
(…) Op 11 november 2010 is de beschikking van huiszoeking en inbeslagneming betekend en uitgevoerd op het adres van de vennootschap [B] , [plaats] , [k-straat 1] .
Opmerking:
De bestuurder-gevolmachtigde van [B] , te weten [betrokkene 4] , deelde ons mee dat hij slechts weinig contact heeft gehad met [verdachte] en/of zijn vennootschap [A] .
In deze context wenste [betrokkene 4] te verduidelijken dat hij de samenwerking en de relaties met de vennootschap [A] en [betrokkene 4] heeft verbroken in 2005, na problemen van laatstgenoemde met de Administratie voor Registratie en Staatsdomeinen [AED] (er zou een geschil geweest zijn tussen de AED en [verdachte] over activiteiten van laatstgenoemde) waarvoor [verdachte] een gezichtspunt verdedigde dat [B] niet deelde.
Desgevraagd zei [betrokkene 4] de persoon [mededader] en/of [betrokkene 2] niet te kennen en hij heeft alleen contact gehad met [verdachte] voor wie hij de vennootschap [A] heeft opgericht, via de holding [F] . Deze vennootschap is niet direct verbonden met de economische begunstigde maar werd gebruikt voor de oprichting van de vennootschap die op het adres was gedomicilieerd.
(…) Betreffende punt 3 van de beschikking heeft [betrokkene 4] ons een dossier overhandigd, getiteld 'Salarissen [A] ', met daarin verschillende stukken met informatie over de relaties tussen [mededader] en [A] , met name arbeidsovereenkomsten, salarisstrookjes, handgeschreven aantekeningen, geprinte mails.
Betreffende de salarisstrookjes verduidelijkt [betrokkene 4] dat [B] deze salarisstrookjes heeft opgesteld op naam van [mededader] en van [betrokkene 6] , voor de maanden januari 2005 t/m augustus 2005 in opdracht van [verdachte] , maar er zijn nooit betalingen opgenomen in de boeken voor deze salarissen.
[betrokkene 4] kan het bestaan van een of ander stuk met betrekking tot directe transacties tussen [A] en [mededader] en/of [betrokkene 2] niet aantonen.
Betreffende het voertuig [kenteken] , genoemd in het rechtshulpverzoek, was er geen enkel document in de boekhouding en/of in de dossiers getiteld ' [A] ' en 'MKN'.
13. Uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel voor Centraal Gelderland, (…), zakelijk weergegeven:
(…)Op 10-01-2003 is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 10-01-2003.Op 10-01-2003 is de inschrijving wegens opheffing van de onderneming ambtshalve doorgehaald.
Laatstelijk stond ingeschreven:
Rechtspersoon:
Rechtsvorm: Besloten vennootschap
Naam: [D] B.V.
Ontbinding, reden ontbinding 10-01-2003 Ontbinding door de Kamer van Koophandel
Einde rechtspersoon: 10-01-2003
(…)
Functionarisgegevens uitgetreden functionaris(sen) rechtspers.
(…)
Naam: [betrokkene 7] / 3
Geboortedatum en -plaats: [geboortedatum] 1975, [geboorteplaats]
Adres: [j-straat 1] , [plaats]
Infunctietreding: 24-07-1995
Titel: Directrice
Bevoegdheid: Alleen/zelfstandig bevoegd
Uit functie: 30-09-2001
14. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , d.d. 14 mei 2012, (…), op ambtsbelofte en ambtseed opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] , (…), zakelijk weergegeven:
(…). Ik heb (het hof begrijpt: [A]) opgericht namens onder andere [mededader] ; hij was er een van. Ik was de oprichter en [mededader] had geen inbreng. Ik doe alles in b.v. vorm. [mededader] en [betrokkene 6] werden geen aandeelhouders en ook geen directeur. Ik ging werken als rechtspersoon [A] ; [betrokkene 6] en [mededader] zouden voor eigen rekening werken.
[mededader] en [betrokkene 6] kende ik in verband met een justitiële zaak in 1996. Ik werd aan hen gelinkt - ten onrechte - in verband met een criminele organisatie die zich bezighield met omkatten.Uit dien hoofde ken ik de naam [mededader] en van [betrokkene 6] uit [plaats] zonder hem ooit te hebben ontmoet.
15. De verklaring van verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 mei 2019, zakelijk weergegeven:
“Ik ken [mededader] nu ongeveer vanaf 2002/2003. Hij was betrokken in een andere strafzaak waarin ook mijn naam werd genoemd. Ik heb deze strafzaak vervolgens gevolgd.’
7. Het hof heeft in verband met het onder 1 en 3 bewezenverklaarde het volgende overwogen:
‘Verdachte was ingeschreven en feitelijke bestuurder van de Luxemburgse rechtspersoon [A] (hof: verder te noemen [A] ).
Op 14 oktober 2004 is een personenauto van het merk Mercedes en met het Luxemburgse kenteken [kenteken] (hof: hierna telkens te noemen: de auto) gefactureerd op naam van [A] te Luxemburg voor een bedrag van € 45.000,-.
Het kenteken van de auto heeft gedurende de gehele ten laste gelegde periode geregistreerd gestaan op naam van [A] .
Uit informatie van de Luxemburgse autoriteiten blijkt dat op 30 juni 2004 het BTW-nummer van [A] werd ingetrokken omdat deze niet over een geldige zetel en een geldige “Handelgenehmigung” beschikte. Uit informatie van de Luxemburgse autoriteiten blijkt verder dat [A] sinds de oprichting geen werknemers in dienst heeft gehad.
Bij doorzoeking in de woning van verdachte zijn aangetroffen:- een Franstalige arbeidsovereenkomst tussen [A] en [mededader] d.d. 1 oktober 2004; deze arbeidsovereenkomst vermeldt dat [mededader] vanaf 26 oktober 2004 in loondienst is bij [A] tegen een salaris van € 1.300,- per maand en is door [mededader] als werknemer en verdachte als werkgever ondertekend;- een factuur van [A] aan [mededader] betrekking hebbende op de auto ten bedrage van € 1.500,- en als omschrijving “An Jahresbeitrag”- een Engelstalige verklaring van [A] d.d. 21 december 2004 dat [mededader] met ingang van 26 oktober 2004 werkzaam is voor [A] .
De accountant van [A] heeft verklaard dat hij in opdracht van verdachte salarisstroken voor [mededader] heeft opgemaakt voor salarisbetalingen door [A] maar dat er voor deze salarissen nooit bedragen zijn opgenomen in de boekhouding van [A] .
In de administratie van [A] is geen enkel document aangetroffen dat betrekking heeft op het gebruik van de auto door [mededader] : geen huurcontracten, geen leasecontracten en geen facturen voor jaarlijkse vergoeding.
[mededader] heeft nooit arbeidsinkomsten van [A] aangegeven voor de inkomstenbelasting in Nederland.
Blijkens mededeling van de Luxemburgse autoriteiten is [mededader] nooit in dienst geweest bij [A] en heeft hij ook geen vergunning/toestemming gehad om te werken voor een Luxemburgs bedrijf. Ook overigens blijkt niet dat [mededader] in de tenlastegelegde periode voor een Luxemburgs bedrijf heeft gewerkt.
Bij de doorzoeking van de woning van [mededader] zijn documenten aangetroffen met een verzoek van [mededader] om vrijstelling van BPM voor het gebruik van de auto. [mededader] verzoekt om vrijstelling omdat hij met ingang van 26 oktober 2004 is gaan werken voor [A] .
De belastinginspecteur wijst het verzoek af.
Verdachte heeft een brief – met datum 14 maart 2005 – gezonden aan de belastingdienst waarin hij bezwaar maakt tegen de afwijzende beschikking op het verzoek van [mededader] .
Uit documenten blijkt dat de verzekeringspremies voor de auto zowel contant zijn betaald als door middel van bankoverboekingen van verdachte in privé en van een aan verdachte gelieerde rechtspersoon [D] B.V.
Op 30 maart 2011 is de auto onder [betrokkene 2] , de ex-partner van [mededader] , in beslag genomen. [betrokkene 2] heeft verklaard dat zij deze auto al zeven jaren gebruikte. Eveneens heeft zij verklaard dat ze een gezin vormde (hof: met [mededader] ), dat zij altijd in de Mercedes heeft gereden en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat [mededader] deze auto had gekocht, dat die Mercedes via een Luxemburgse maatschappij was verzekerd en dat zij eerst vanaf maart 2012 de verzekeringspremie en de belasting voor de auto is gaan betalen.
Uit inkomensgegevens van [mededader] blijkt dat hij over onvoldoende inkomen en/of vermogen heeft beschikt om een dergelijke grote uitgave voor de aanschaf van deze auto te kunnen doen.
Verdachte heeft verklaard dat hij [mededader] heeft leren kennen in het kader van een strafzaak die midden jaren ’90 diende, waarin hij aanvankelijk ook betrokken is geweest en dat hij daarna [mededader] is blijven “volgen”.
Uit het strafblad van [mededader] volgt dat deze op 6 mei 1997 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is veroordeeld tot 4 jaren gevangenisstraf voor ‘de deelneming aan een criminele organisatie’. Uit politiegegevens volgt verder dat [mededader] betrokken is geweest bij diverse Opiumwetdelicten en vermogensdelicten in de periode vanaf 2002 tot en met 2009 en dat hij als veelpleger geregistreerd stond.
Standpunten verdediging ten aanzien van de feiten onder 1 en 3
Het hof zal eerst feit 3 bespreken omdat het oordeel omtrent dit feit tevens van belang is voor de beoordeling van het standpunt van de verdediging ten aanzien van feit 1.
Ten aanzien van feit 3
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 3 op het standpunt gesteld dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Primair is daartoe aangevoerd dat bewijs voor het bestaan van de arbeidsovereenkomst (en dus ook de valsheid daarvan) ontbreekt. Ter onderbouwing is – kort gezegd – gesteld dat de arbeidsovereenkomst niet tot bewijs kan worden gebezigd omdat deze in de Franse taal is gesteld en niet in het Nederlands is vertaald en daarmee onbegrijpelijk is.
De rechtbank heeft omtrent dit verweer het navolgende overwogen (blz. 5):
(…) .. De in artikel 6 EVRM neergelegde beginselen van een eerlijk proces brengen mee dat in een procedure voor de Nederlandse rechter in principe de Nederlandse taal wordt gebezigd. Dat sluit niet uit dat er in een procedure gebruik wordt gemaakt van stukken die in een andere taal zijn opgesteld indien de inhoud van die stukken ook zonder vertaling door de procesdeelnemers op waarde kan worden geschat en een verdachte door een onvertaald processtuk als bewijsmiddel te bezigen, niet in zijn belangen wordt geschaad.
Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte (hof: [verdachte] ) als bestuurder van [A] betrokken is geweest bij het opstellen van deze Franstalige arbeidsovereenkomst. [A] is een in Luxemburg gevestigde onderneming. In dat land is de Franse taal een van de voertalen. Daarnaast is deze onvertaalde arbeidsovereenkomst op de computer van verdachte aangetroffen en is door of namens de verdachte in geen enkele fase van het geding om vertaling van de arbeidsovereenkomst verzocht, terwijl hij hierop wel is verhoord op 14 en 15 mei 2012. Daarom acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte de inhoud van de door hem ondertekende Franstalige arbeidsovereenkomst ook zonder een vertaling daarvan in de Nederlandse taal binnen het kader van het desbetreffende proces-verbaal en deze procedure heeft begrepen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de onvertaalde Franstalige arbeidsovereenkomst aan het bewijs kan bijdragen. De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat verdachte daardoor in zijn belangen is geschaad.”
Het hof neemt vorenstaande overwegingen en beslissing van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en verwerpt op grond daarvan het primaire standpunt. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte bovendien verklaard dat hij deze ‘arbeidsovereenkomst’ heeft gesloten met [mededader] .
Subsidiair en meer subsidiair is in de kern aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat van valsheid van de arbeidsovereenkomst sprake is omdat er daadwerkelijk een arbeidsrelatie tussen [A] en [mededader] heeft bestaan.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt:
Uit de hiervoor weergegeven feiten blijkt – voor zover voor beoordeling van dit standpunt van belang – van het navolgende:• het BTW-nummer van [A] is per 30 juni 2004 ingetrokken omdat zij niet over een geldige zetel of geldige “Handelgenehmigung” kon beschikken en niet meer economisch actief was;• [A] heeft sinds de oprichting geen werknemers in dienst gehad;• [mededader] heeft bij zijn aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2004 tot en met 2007 niet vermeld inkomsten uit dienstbetrekking bij [A] te hebben gehad;• van loonbetalingen aan [mededader] is niet gebleken.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat van het bestaan van een arbeidsrelatie tussen [A] en [mededader] niet is gebleken en dat de tussen [A] en [mededader] daaromtrent opgemaakte arbeidsovereenkomst vals is. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.
Voor zover de verdediging nog heeft aangevoerd dat [A] ondanks de intrekking van het BTW-nummer economisch actief is geweest en werknemers in dienst heeft gehad, is dit standpunt onvoldoende onderbouwd. Ook de stelling van de verdediging dat, in weerwil van de verklaring van de accountant van [A] , (contante) salarisbetalingen door [A] aan [mededader] zijn gedaan wordt vanwege het ontbreken van voldoende onderbouwing verworpen.
Gelet op het vorenstaande wordt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging ten aanzien van feit 3 in al zijn onderdelen verworpen.
Ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat verdachte van – kort gezegd – het witwassen van de auto moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de verdediging gesteld dat:
• verdachte geen betrokkenheid heeft gehad bij de verwerving van de auto, in welk verband door de verdediging tevens een voorwaardelijk getuigenverzoek is gedaan;• er geen sprake is geweest van medeplegen;• het aankoopbedrag van de auto niet van misdrijf afkomstig was en voor het geval dat anders zou zijn verdachte daarvan geen wetenschap heeft gehad;• er geen sprake is geweest van verbergen of verhullen van de betreffende auto.Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Toetsingskader witwassen
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis Wetboek van Strafrecht (hof: witwassen) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of, ondanks de verklaring van de verdachte, het witwassen bewezen kan worden op de grond dat [het niet anders kan zijn dan dat] het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Het hof stelt in het licht van deze vooropstelling – puntsgewijs – op basis van de hiervoor ten aanzien van de feiten 1 en 3 weergegeven feiten en omstandigheden het navolgende vast:
• de auto is gefactureerd en te naam gesteld van een aan verdachte gelieerd Luxemburgs bedrijf [A] dat op dat moment niet meer economisch actief was;• de vrouw van [mededader] heeft gebruik gemaakt van deze auto; voor het gebruik van die auto door de vrouw van [mededader] is geen economische grondslag gevonden;• de verzekeringspremies en andere vaste lasten van de auto zijn door verdachte in privé dan wel door een aan verdachte gelieerd bedrijf ( [D] B.V.) betaald;• [mededader] beschikte niet over het (legale) inkomen en (legale) vermogen om een dergelijke auto te kunnen kopen;• [mededader] werd in 1997 veroordeeld voor deelneming aan een criminele organisatie tot een langdurige gevangenisstraf.
Ten aanzien van het voorlaatste gedachtebolletje overweegt het hof dat het een feit van algemene bekendheid is dat de ten laste gelegde Mercedes behoort tot het luxere segment.
Aanvullend overweegt het hof dat hiervoor ten aanzien van feit 3 is vastgesteld dat door verdachte, namens [A] , en [mededader] valselijk een arbeidsovereenkomst is opgemaakt waarbij in strijd met de werkelijkheid is voorgewend dat [mededader] in loondienst bij [A] was.
Het hof is van oordeel dat de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Gelet daarop mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waarom vorenstaande constructie via een Luxemburgs bedrijf is opgezet.
Verdachte heeft verklaard om fiscale redenen samen met [mededader] de hiervoor weergegeven constructie met het Luxemburgse bedrijf [A] te hebben opgezet. Volgens verdachte was het de bedoeling om daarmee voor elkaar te krijgen dat kopers over de aanschaf van nieuwe auto’s geen BPM meer hoefden te betalen dan wel het bedrag aan BPM van de Nederlandse overheid zouden terugontvangen. De taak van [mededader] was het in dit verband om kopers van nieuwe auto met dat doel te werven, aldus verdachte.
Het hof acht voormelde verklaring van verdachte op voorhand onwaarschijnlijk omdat daarmee nog geen antwoord is gegeven op de vraag waarom de ten laste gelegde auto “om niet” door [mededader] kon worden gebruikt en verdachte, [A] en andere aan hem gelieerde rechtspersonen zonder economische grondslag de verzekeringspremies en andere vaste lasten met betrekking tot die auto betaalden. Evenmin geeft de verklaring van verdachte antwoord op de vraag waarom bij deze constructie gebruik is gemaakt van een valse arbeidsovereenkomst en salarisspecificaties van een Luxemburgs bedrijf dat niet meer economisch actief was. Ook blijkt in het geheel niet van de “wervingsactiviteiten” door [mededader] zoals door de verdediging is gesteld.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat [A] nog wel degelijk economisch actief was, verwijst het hof naar zijn oordeel omtrent dat verweer ten aanzien van feit 3, te weten dat dit standpunt onvoldoende is onderbouwd.
Het vorenstaande impliceert dat het naar het oordeel van het hof niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde auto van enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte en [mededader] dat wisten.
Door de aankoop van de auto te laten registreren op naam van [A] , een valse arbeidsovereenkomst op te laten maken tussen [A] en [mededader] en de verzekeringspremie alsook andere vaste lasten voor die auto onder meer in privé dan wel via een andere aan verdachte gelieerde rechtspersoon te laten betalen, heeft verdachte tezamen en in vereniging met een ander verborgen en verhuld wie de rechthebbende op deze auto was.
Gelet hierop verwerpt het hof het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.’
8. De steller van het middel richt zich, zo begrijp ik, in de eerste plaats tegen ’s hofs overweging waarin wordt verwezen naar het strafblad van [mededader] en naar politiegegevens betreffende [mededader] . Aangevoerd wordt dat de verdachte niet aan te merken is als een derde die aanspraak kan maken op incidentele verstrekking van politiegegevens. En ook de justitiële documentatie van de verdachte zou informatie betreffen die niet met de verdachte gedeeld kan worden. Dat een arrest in het openbaar wordt uitgesproken zou niet zonder meer meebrengen dat de verdachte bekend moet zijn geweest met de veroordeling van [mededader] door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 6 mei 1997. Nu een relevante relatie tussen deelneming aan een criminele organisatie in het (verre) verleden en de bewezenverklaarde feiten ontbreekt, zou het hof aan deze veroordeling ten onrechte redengevende kracht hebben toegekend.
9. Het hof heeft onder 3 bewezenverklaard dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 4 september 2008 tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse arbeidsovereenkomst tussen [A] en [mededader] en dat hij deze arbeidsovereenkomst voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat deze bestemd was voor gebruik als echt en onvervalst. Het gebruik bestond in het aanbieden aan de belastingdienst van de arbeidsovereenkomst in het kader van een vrijstellingsprocedure. De valsheid zat erin dat de arbeidsrelatie niet bestond. Het strafblad van [mededader] en de politiegegevens betreffende [mededader] zijn niet redengevend voor de bewezenverklaring van dit feit.
10. Onder 1 heeft het hof bewezenverklaard dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 7 juni 2012 tezamen en in vereniging met een ander van een Mercedes met Luxemburgs kenteken [kenteken] heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die Mercedes was, terwijl de verdachte en zijn mededader wisten dat deze Mercedes (on)middellijk afkomstig was uit enig misdrijf. In de overwegingen die op dit feit betrekking hebben, stelt het hof onder meer vast dat [mededader] niet over het legale inkomen en het legale vermogen beschikte om een dergelijke auto te kunnen kopen. Het hof stelt voorts vast dat [mededader] in 1997 voor deelneming aan een criminele organisatie werd veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf. Kennelijk heeft het hof in deze context ook betekenis gehecht aan de politiegegevens die op [mededader] betrekking hebben. Het hof heeft mede op basis van het strafblad van en de politiegegevens betreffende [mededader] vastgesteld en kunnen vaststellen dat de Mercedes (on)middellijk uit enig misdrijf afkomstig was.
11. Uit de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen kan niet worden afgeleid dat het hof de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte wist dat de Mercedes van misdrijf afkomstig was, heeft gebaseerd op de veronderstelling dat informatie over het strafblad dan wel politiegegevens van overheidswege met de verdachte gedeeld is. Het hof overweegt dat de verdachte heeft verklaard dat hij [mededader] heeft ‘leren kennen in het kader van een strafzaak die midden jaren ’90 diende, waarin hij aanvankelijk ook betrokken is geweest en dat hij daarna [mededader] is blijven ‘volgen’. Kennelijk heeft het hof uit deze verklaring en andere uit de bewijsmiddelen volgende aanwijzingen inzake de relatie tussen de verdachte en [mededader] afgeleid dat de verdachte wist dat de auto is aangeschaft met middelen die uit misdrijf afkomstig waren.
12. Naar het mij voorkomt heeft het hof deze wetenschap ook uit die aanwijzingen kunnen afleiden. Ik wijs in dit verband op de notitie van de verdachte bij het toesturen van de groene kaart aan [mededader] ; de verdachte spreekt [mededader] daarbij aan met ‘lekker ding’ (bewijsmiddel 8). De verdachte heeft bij de politie verklaard: ‘ [mededader] en [betrokkene 6] kende ik in verband met een justitiële zaak in 1996. Ik werd aan hen gelinkt – ten onrechte – in verband met een criminele organisatie die zich bezig hield met omkatten’ (bewijsmiddel 14). In hoger beroep heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij [mededader] ‘nu ongeveer vanaf 2002/2003’ kent, dat deze ‘was betrokken in een andere strafzaak waarin ook mijn naam werd genoemd’ en dat hij die strafzaak ‘vervolgens gevolgd’ heeft (bewijsmiddel 15). De bewezenverklaring ziet op een periode vanaf 1 oktober 2004. Aan een en ander doet niet af dat, zoals de steller van het middel aanvoert, in de verklaringen van de verdachte niet rechtstreeks ‘bekendheid met de betrokken veroordeling van [mededader] gelezen (kan) worden’. Ik wijs er in dat verband op dat in cassatie niet kan worden onderzocht of conclusies van feitelijke aard die de rechter heeft getrokken uit feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld juist zijn. Dergelijke gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht.1.
13. De steller van het middel meent voorts dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte ‘een wezenlijke bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan het gebruik maken van een valse arbeidsovereenkomst door deze in te dienen bij de Belastingdienst’. Derhalve zou het bewijs van medeplegen door de verdachte ontoereikend zijn.
14. Het hof heeft in de bewijsoverwegingen onder meer vastgesteld dat bij de doorzoeking van de woning van de verdachte een Franstalige arbeidsovereenkomst tussen [A] en [mededader] d.d. 1 oktober 2004 is aangetroffen die door [mededader] als werknemer en de verdachte als werkgever is ondertekend. En dat de accountant van [A] heeft verklaard dat hij in opdracht van de verdachte salarisstroken voor [mededader] heeft opgemaakt. Voorts heeft het hof vastgesteld dat de verdachte met een brief d.d. 14 maart 2005 bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzende beschikking op het verzoek van [mededader] om vrijstelling van BPM voor het gebruik van de auto. Uit de bewijsmiddelen volgt dat op de in beslag genomen computer van de verdachte een aantal bestanden zijn aangetroffen die betrekking hebben op de valse arbeidsovereenkomst (bewijsmiddel 1, onder 1.10 en 1.11). En uit de bewijsmiddelen in hun geheel beschouwd blijkt ook van een bredere samenwerking met betrekking tot de Mercedes, waar het gebruik maken van de valse arbeidsovereenkomst onderdeel van uitmaakte (vgl. onder meer de bewijsmiddelen 8 en 11).
15. Uit (in het bijzonder) deze feiten en omstandigheden heeft het hof naar het mij voorkomt het medeplegen van het gebruik maken van de valse arbeidsovereenkomst afgeleid en kunnen afleiden. Daaraan doet niet af dat de concrete bijdrage van de verdachte aan het feitelijk aanbieden/indienen van de arbeidsovereenkomst niet is vastgesteld. Dat aanbieden vond, zo volgt uit de bewijsmiddelen, plaats in het kader van een bredere (nauwe en bewuste) samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, die ook het opstellen van de valse arbeidsovereenkomst en het gebruik daarvan in de bezwaarschriftprocedure behelsde.
16. Het eerste middel faalt.
Het vierde, vijfde en zesde middel
17. Het vierde en zesde middel zien op de bewijsvoering van feit 2, het vijfde middel betreft de afwijzing van een onderzoekswens die met feit 2 verband houdt. Voordat ik deze middelen bespreek, geef ik de bewezenverklaring van feit 2, delen van de bewijsmiddelen en de op deze feiten betrekking hebbende bewijsoverwegingen van het hof weer.
18. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
‘2. hij in de periode van 1 december 2004 tot en met 7 juni 2012 in Nederland en/of Duitsland en/of Luxemburg en/of [K] van een voorwerp, te weten van een perceel/pand gelegen aan de [a-straat 1-2] te [plaats] , heeft verborgen/verhuld wie de rechthebbende op dat perceel/pand was en van voorwerpen, te weten (contante) geldbedragen de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verhuld, terwijl hij, verdachte telkens wist, dat die voorwerpen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf;’
19. De bewezenverklaring van dit feit steunt op (onder meer) de volgende (delen van) bewijsmiddelen (met weglating van voetnoten en verwijzingen):
‘1. Het eindprocesverbaal relaas van verbalisanten, op 31 mei 2013 opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdinspecteur, en [verbalisant 2] , brigadier, en [verbalisant 3] , hoofdinspecteur, politie Oost-Brabant, Afdeling Districtelijke Opsporing, voor zover inhoudend als relaas van verbalisanten (…):
Opmerking hof: Hetgeen in dit relaasproces-verbaal is gerelateerd, voor zover tot het bewijs gebezigd, betreft vaststellingen van de verbalisanten op basis van in andere processen-verbaal of andere schriftelijke bescheiden neergelegde feiten en omstandigheden, welke stukken als bijlagen zijn gevoegd bij het relaasproces-verbaal. Het hof heeft deze vaststellingen van de verbalisanten gecontroleerd aan de hand van de bijgevoegde bijlagen en geconstateerd dat die vaststellingen juist zijn.
(…)
[betrokkene 7]
Inkomens- en vermogenspositie [betrokkene 7] Op 26 februari 2010 werden bij de Belastingdienst Oost-Brabant gegevens opgevraagd met het oog op de vaststelling van de legale inkomsten en vermogenspositie van [betrokkene 7] . De gegevens werden van de Belastingdienst ontvangen op 8 maart 2010.
Uit de belastinggegevens en de financiële jaaroverzichten van de ABN-AMRO en Kontoauszug 2004 Deutsche Bank Bauspar AG werd de inkomens- en vermogenspositie van [betrokkene 7] vastgesteld ten tijde van de aankoop en levering van de panden [a-straat 1-2] te [plaats] .
INKOMEN [betrokkene 7] was ten tijde van de aankoop van de [a-straat 1-2] werkzaam bij [G] B.V., [m-straat 1] te [plaats] . Haar netto maandsalaris bedroeg in deze periode: Dec. ‘04: EUR 1.257,30 Jan. ‘05: EUR 1.254,14 Feb. ‘05: EUR 1.239,01 Mrt. 05: EUR 1.182,39 Apr. ‘05: EUR 1.248,59
Totaal brutoloon over 2004: EUR 17.706,- (van [G] B.V.) Totaal brutoloon over 2005: EUR 17.748,- (van [G] B.V.) Totale reiskostenvergoeding over 2005: EUR 1.392,- (van [G] B.V.)VERMOGEN Het vermogen van [betrokkene 7] bedroeg op 01-01-2005 EUR 42.263,75 (negatief).
Specificatie:Vermogensbestanddeel Waarde per 01-01-2005
Eigen woning [j-straat 1] [plaats] , 50% gerecht. EUR 191.722,00 (= 50% WOZ)Eigen woningschuld EUR - 236.391,00ABN-AMRO [rekeningnummer 10] (privérekening) EUR 1.325,92ABN-AMRO 60.16.05.187 (Riant spaarrekening) EUR 45,37ABN-AMRO 47.60.10.675 (internetplus spaarrek.) EUR 0,00Deutsche Bank BausparAG [rekeningnummer 9] -01 EUR 1.033,96Totaal EUR - 42.263,75
Dit proces-verbaal van bevindingen betreft alleen de fiscale gegevens.
(…) 2.2 onderzoek Kadaster
Op 7 januari 2010 blijkt het pand [a-straat 1-2] te [plaats] in het Kadaster te staan en sinds 15 maart 2005 in eigendom te zijn gekomen van [betrokkene 7] .Uit bevraging bij het Kadaster op het adres [a-straat 1-2] te ’ [plaats] blijkt tevens dat er een tweetal hypotheken is afgesloten. Op 15 maart 2005 werd een hypotheek afgesloten bij DEUTSCHE BANK PRIVAT UND GESCHÄFTSKUNDEN AG te Essen (D). Daarnaast werd er een tweede hypotheek afgesloten bij [M] te Kleve (D). Deze tweede hypotheek werd afgesloten op 26 juni 2008 (noot verbalisant: bij deze tweede hypotheek blijken er geen gelden verstrekt te zijn, behoudens een betaling van € 10.000,- door [M] d.d. 2 december 2004. De eerste hypotheek betrof een bedrag van € 210.000,- en de tweede hypotheek betrof een bedrag van € 222.000,-.).
(…) 2.12 Overgelegde bescheiden verdachte [verdachte]
De verdachte [verdachte] heeft op 15 april 2010, kort na de doorzoeking van 26 maart 2010, vrijwillig een aantal bescheiden aan het onderzoeksteam ter beschikking gesteld. Deze bescheiden bestonden uit de notariële afrekening in verband met de overdracht van het pand [a-straat 1-2] te 's-Hertogenbosch d.d. 15 maart 2005 alsmede de betalingsbescheiden van het totale bedrag van de overige financiering ad € 222.500,-. Met uitzondering van een contante storting op 22-02-2005 heeft hij hiermee doen voorkomen of het gehele bedrag afkomstig was uit girale gelden.
2.13
verhoor getuige [betrokkene 9] (makelaar) Op 8 juni 2010 werd getuige [betrokkene 9] gehoord. Hij is een medewerker van [H] B:V.
Ten aanzien van de betrokkenheid bij het pand [a-straat 1-2] te [plaats] kon hij zeggen dat hij dit pand namens de verkoper, [betrokkene 10] , verkocht heeft aan de uiteindelijke koper. De vraagprijs van het pand werd vastgesteld op € 425.000,- kosten koper. Het pand is uiteindelijk verkocht voor € 405.000,- kosten koper aan een Duitser genaamd [verdachte] . Volgens zijn agenda is dit pand op 1 december 2004 door deze [verdachte] bezichtigd. Na confrontatie met het feit dat de koopakte ook van 1 december 2004 is, verklaarde hij dat dat heel vreemd was. Hij dacht dat het pand ook geleverd was aan [verdachte] . [betrokkene 7] heeft hij nooit gezien.
2.14 uitlevering stukken makelaar
Op 8 juni 2010 werden stukken gevorderd van [H] B.V. De stukken hadden betrekking op de verkoop van het pand [a-straat 1-2] . Op 1 december 2004 is het pand verkocht aan [verdachte] voor zichzelf of nader te noemen opdrachtgever. De koopsom werd bepaald op € 405.000,-k.k. De akte van levering zal uiterlijk 15 maart 2005 worden gepasseerd bij notaris [betrokkene 11] te [plaats] . Verder werd bepaald dat de koper een waarborgsom betaalt van € 50.000,- waarvan € 10.000,- uiterlijk 3 december 2004 dient te worden betaald en € 40.000,- uiterlijk 9 december 2004.
2.15 verhoor echtgenote verkoper pand [a-straat 1] te [plaats]
Op 10 juni 2010 werd [betrokkene 12] , de echtgenote van de reeds overleden verkoper van het pand ( [betrokkene 13] ), [a-straat 1] te [plaats] , als getuige gehoord. Zij verklaarde onder andere dat de dierenwinkel [E] aan de [a-straat ] te [plaats] werd verkocht aan een man genaamd [verdachte] . Bij het tekenen van het koopcontract was een man aanwezig met tatoeages en gouden kettingen. Deze man noemde zich [mededader] . Genoemde [verdachte] kwam altijd met een auto met Luxemburgs kenteken.
2.16 uitlevering stukken verkoper pand
Op 10 juni 2010 werden van getuige [betrokkene 12] stukken gevorderd met betrekking tot de verkoop van de [a-straat 1-2] . De stukken hadden betrekking op aanbetalingen van de koopsom ad EUR 10.000,- en EUR 40.000,- en op de notariële afrekening en op makelaar [H] . De bedragen van EUR 10.000,- en EUR 40.000,- zijn respectievelijk afkomstig van Duitse bankrekeningen op naam van [M] ( [betrokkene 7] is 50% aandeelhoudster en [verdachte] is bedrijfsleider c.q. bestuurder) en [verdachte] . (…)2.17 aanvullend verhoor getuige [betrokkene 9] (makelaar)
Naar aanleiding van de verklaring van getuige [betrokkene 12] d.d. 10 juni 2010 dat [mededader] toch aanwezig was bij het ondertekenen van het voorlopig koopcontract werd getuige [betrokkene 9] nader gehoord op 11 juni 2010. [betrokkene 9] verklaarde onder meer dat:- hij nog wel weet dat [verdachte] gezegd heeft dat hij iemand had die het pand zou gaan gebruiken;- [verdachte] vertelde dat men een soort Makro voor diervoeders en dierbenodigdheden wilde gaan vestigen in dit pand.
(…) 2.29 bevindingen financiering aankoop [a-straat 1-2]
Op 09-03-2005 is vanaf Deutsche Bank rekening [rekeningnummer 1] op naam van [betrokkene 7] een bedrag van € 382.375,85 overgemaakt naar Raborekening [rekeningnummer 2] op naam van [J] in [plaats] .
Als omschrijving is vermeldt 'Kaufpreis [a-straat 1-2] [plaats] '. De betaling van dit bedrag is gefinancierd uit een groot aantal bancaire ontvangsten. In dit proces-verbaal wordt aangegeven vanaf welke bankrekeningen deze bedragen afkomstig zijn.
2.30 bevindingen betaling waarborgsom [a-straat 1-2]
Op 02-12-2004 is door de Deutsche Bank een betalingsopdracht opgemaakt voor de overboeking van € 10.000,- van bankrekening [rekeningnummer 3] op naam van [M] ( [betrokkene 7] is 50% aandeelhoudster en [verdachte] is bedrijfsleider c.q. bestuurder) aan ABN-AMRO rekening [rekeningnummer 4] op naam van [betrokkene 13] te [plaats] . Als omschrijving is op de betalingsopdracht vermeldt 'Vertrag vom 01.12.2004'.
Op 08-12-2004 is door de Deutsche Bank een betalingsopdracht opgemaakt voor de overboeking van € 40.000,- van bankrekening [plaats] op naam van [verdachte] aan Raborekening [rekeningnummer 5] op naam van Notaris [betrokkene 11] en [betrokkene 14] te [plaats] . Als omschrijving is op de betalingsopdracht vermeld: [omschrijving 2] .
(…) 2.31 bevindingen betaling [K] aan [betrokkene 7]
Met boekdatum 24-02-2005 is vanaf ABN-AMRO rekening [rekeningnummer 6] op naam van [K] een bedrag van € 9.000,- overgemaakt naar Deutsche Bank rekening [rekeningnummer 7] op naam van [betrokkene 7] . Het bankafschrift heeft als adressering [plaats] . Voorafgaande aan de overboeking van bovengenoemde € 9.000-, heeft met boekdatum 18-02-2005 een kasstorting ad € 9.500,- op de ABN-AMRO rekening [rekeningnummer 6] op naam van [K] plaatsgevonden.
2.32 inbeslaggenomen document [K] - [verdachte]
Bij de doorzoeking van het woning-/kantoorgedeelte van [verdachte] werd een bescheid in beslag genomen (IBN: AACD8556NL2) waaruit op te maken valt dat [verdachte] als vertegenwoordiger van [K] optreedt.
2.33 bevindingen contante storting € 10.000,- door [betrokkene 7]
Met boekdatum 22-02-2005 is op Deutsche Bank rekening [rekeningnummer 7] op naam van [betrokkene 7] een bedrag van € 10.000,- gestort.
2.34
bevindingen betalingen [verdachte] / [betrokkene 15] aan [betrokkene 7] Een betaalopdracht d.d. 08-03-2005 betreffende een overboeking ad € 20.000,- vanaf Deutsche Bank rekening [plaats] op naam van [verdachte] naar Deutsche Bank rekening [rekeningnummer 7] op naam van [betrokkene 7] . De vermelding bij de betaalopdracht luidt als volgt: ' [a-straat 1-2] [plaats] ’.
Een betaalopdracht d.d. 08-03-2005 betreffende een overboeking ad € 22.000,- vanaf Deutsche Bank rekening [rekeningnummer 8] op naam van [betrokkene 15] naar Deutsche Bank rekening [rekeningnummer 7] op naam van [betrokkene 7] . De vermelding bij de betaalopdracht luidt als volgt: ' [a-straat 1-2] [plaats] '.
Een betaalopdracht d.d. 08-03-2005 betreffende een overboeking ad 23.000,- vanaf Deutsche Bank rekening [rekeningnummer 8] op naam van [betrokkene 15] naar Deutsche Bank rekening [rekeningnummer 7] op naam van [betrokkene 7] . De vermelding bij de betaalopdracht luidt als volgt: ' [a-straat 1-2] [plaats] '.
Een betaalopdracht d.d. 08-03-2005 betreffende een overboeking ad € 18.000,- vanaf Deutsche Bank rekening [plaats] op naam van [verdachte] naar Deutsche Bank rekening [rekeningnummer 7] op naam van [betrokkene 7] . De vermelding bij de betaalopdracht luidt als volgt: [plaats] [a-straat 1-2] .
(…)Een rekeningoverzicht van Deutsche Bank rekening [rekeningnummer 7] op naam van [betrokkene 7] (Gebuchte Umsätze) betreffende de periode 22-02-2005 tot en met 01-03-2005, waaruit blijkt dat [verdachte] op boekdatum 25-02-2005 een bedrag van € 9.500,- heeft verstrekt aan [betrokkene 7] . De vermelding bij de transactie luidt als volgt: ' [a-straat ] [betrokkene 7] .' Vanaf welke rekening van [verdachte] dit bedrag afkomstig is blijkt niet uit het overzicht.
Voorafgaande aan bovengenoemde verstrekkingen, hebben de volgende contante stortingen plaatsgevonden:
Op 14-02-2005 heeft een contante storting ad € 12.500,- op de Deutsche Bank rekening [rekeningnummer 8] op naam van [betrokkene 15] plaatsgevonden.Een kopie van het bankafschrift (Einzahlung) is als bijlage 6 bij dit proces-verbaal gevoegd. Op 21-02-2005 heeft een contante storting ad € 10.000,- op de Deutsche Bank rekening [plaats] op naam van [verdachte] plaatsgevonden.
2.35 rechtshulpverzoek Duitsland
Op 23 november 2010 heeft er in het kader van een rechtshulpverzoek Duitsland een doorzoeking plaatsgevonden bij de accountant van [M] . Hierbij werden onder andere de jaarstukken van [M] in beslag genomen over de jaren 2004 tot met 2008. In deze jaarrekeningen komt geen vordering voor van € 222.000,- op [betrokkene 7] in verband met een mogelijke hypothecaire geldlening op het pand [a-straat 1-2] .
(…) 2.45 gegevens belastingdossier [verdachte] - [F] S.A.
Bij uitlevering van de belastinggegevens van [verdachte] werd in het belastingdossier van [verdachte] een afschrift aangetroffen (van een vervolgblad) van een notariële afrekening d.d. 15 maart 2005 inzake de overdracht van het pand [a-straat 1-2] . Op deze afrekening staat een handgeschreven aantekening:
"Totaal 432.326,42
210.000 von DB 222.326,42 von [F] SA Luxemburg (via W.F.M.)"
Het bedrag van € 432.326,42 betreft de aankoopsom (excl. div. provisies) van het pand [a-straat ] . Het bedrag van € 210.000,- betreft een hypothecaire lening van de Deutsche BankHet verschil is het bedrag van € 222.326,42. Vermoedelijk wordt hierbij aangegeven dat het verschil afkomstig is van [F] S.A. De afkorting W.F.M. is een afkorting die verdachte [verdachte] vaker gebruikt als afkorting voor zijn naam. De onderneming [F] S.A. betreft een Luxemburgse vennootschap die gelieerd is aan [verdachte] .
Ik, verbalisant Voets, zie dat het handschrift op dit bescheid grote overeenkomsten vertoont met het handschrift van verdachte W. [verdachte] .
Het betreffende bescheid is in het belastingdossier van [verdachte] terechtgekomen via de Duitse belastingdienst. Het vermoeden bestaat dat het bescheid gebruikt is om de herkomst van de eigen middelen te verantwoorden.
Uit het geldstromenonderzoek (…) blijkt echter dat er geen bedragen zijn ontvangen van [F] S.A. te Luxemburg. Bij genoemd proces-verbaal is als bijlage 16 de oprichtingsakte van [A] gevoegd waarbij blijkt dat [F] S.A. samen met [verdachte] de oprichter was van [A] (…)
(…) 2.47 Criminele activiteiten [verdachte]
In de subdirectory "2006 fïod 24 januari 2006 (Centurion)" komt een bestand voor met de naam dossier O met aantekeningen.pdf. Dit bestand bevat een proces-verbaal van de Fiod van 34 pagina's.Uit een uitdraai van dit bestand voor de pagina's 1 t/m 10 (…) wordt het feitencomplex beschreven van een witwasdelict en valsheid in geschrift delicten. Dit bescheid is als bijlage 25 gevoegd bij het PV Financiering nr. 29-867254.40
In het witwasdelict wordt de modus operandi beschreven van een constructie van witwassen door middel van hypothecaire geldleningen die bedacht zou zijn door verdachte [verdachte] .
(…) 2.49 bevindingen huurconstructie PV huur-verhuur
Het pand [a-straat 1-2] is sinds 15 maart 2005 juridisch eigendom van [betrokkene 7] . [betrokkene 7] is de dochter van [verdachte] . Uit onderzoek is gebleken dat de totale stichtingskosten van het pand € 441.579,- bedroegen. Deze stichtingskosten zijn voor een gedeelte van € 210.000 gefinancierd bij de Deutsche Bank via een hypothecaire geldlening. De financieringslasten voor deze geldlening varieerden van ruim € 1.300,- per maand tot ruim € 1.500,- per maand. Het resterende gedeelte ad € 231.579,- zou gefinancierd zijn met eigen middelen. Uit het financiële onderzoek is echter gebleken dat dit geen eigen middelen van [betrokkene 7] zijn.
Uit de in beslag genomen bescheiden blijkt bovendien dat er diverse provisies doorberekend worden voor de financiering van het pand en de betalingen die hiermee gemoeid waren. Deze provisies betreffen niet de normale provisies/kosten die in het economische verkeer door financiële instellingen en/of tussenpersonen berekend worden, zeker niet gelet op de hoogte van de in rekening gebrachte bedragen. In deze periode was het gebruikelijk dat de cliënt alleen de provisie betaalde die de hypothecaire instelling in rekening bracht en dat er geen opslagen of provisies betaald werden aan de tussenpersoon die de hypothecaire geldlening verzorgde. Voor zover er sprake zou zijn van een financiële dienstverlening in de familiesfeer (tussen vader en dochter [betrokkene 7] ) zijn de in rekening gebrachte provisies/kosten zelfs zeer ongebruikelijk daar normaliter in familieverhoudingen geen winstopslagen of provisies in rekening gebracht worden.
Het pand [a-straat 1-2] bestaat uit een bedrijfsgedeelte op [a-straat 1] en een woninggedeelte op [a-straat 2] .
Ten aanzien van het bedrijfsgedeelte [a-straat 1] zijn diverse huurovereenkomsten opgemaakt tussen [betrokkene 7] en anderen die hierna besproken zullen worden. Uit het financieel onderzoek (zie hierna) is gebleken dat de netto-huurlasten voor het bedrijfsgedeelte nr. 14 lagen tussen de € 1.400,- á € 1.500,- per maand en daarmee net dekkend waren voor de betaling van de maandelijkse hypotheeklasten van [betrokkene 7] die zij verschuldigd was aan de Deutsche Bank.In 1e instantie (huurcontract van 15 maart 2005) betaalde [E] B.V. een huur van € 2.000,- per maand aan [betrokkene 7] . [E] B.V. ontving maandelijks echter een bedrag van [L] B.V. van € 600,- omdat deze b.v. per dezelfde datum ( 15 maart 2005) een gedeelte (garage en buitenterrein) van het bedrijfsgedeelte terughuurde van [E] B.V.. De netto-huurlasten in die periode bedroegen daardoor slechts € 1.400,- per maand.[L] B.V. is een onderneming die gelieerd is aan [verdachte] , de vader van [betrokkene 7] . Vanaf juni 2008 betaalt [L] B.V. echter geen vergoeding meer aan [E] B.V., hoewel de contractperiode nog liep tot 31 maart 2010. Vanaf die periode betaalt [E] B.V. echter ook geen € 2.000,- meer aan [betrokkene 7] maar betaalt zij slechts nog een huurvergoeding van € 1.400,- per maand.Uit het financiële onderzoek blijkt bovendien dat in de periode dat er nog een huur betaald wordt van € 2.000,- per maand er van de bankrekening van [betrokkene 7] regelmatig worden afgeboekt naar [verdachte] , [betrokkene 15] (partner [verdachte] ) en [D] B.V. (een reeds in 2003 ontbonden vennootschap gelieerd aan [verdachte] ). Bij deze overboekingen, die regelmatig een omvang hadden van € 600,-, werden omschrijvingen gebruikt als "spesen", "anteil [plaats] ", "anteil [a-straat ] " en "winstaandeel". Bij de doorzoekingen zijn geen bescheiden aangetroffen die de grondslag van deze betalingen kunnen staven.[E] B.V. zou haar activiteiten per 01-01-2008 beëindigd hebben maar genoemde betalingen lopen nog wel via de bankrekening van [E] B.V. Per 1 januari 2008 gaat [betrokkene 3] verder met zijn eenmanszaak Dierenspeciaalzaak [betrokkene 3] . Deze eenmanszaak draagt hij per 1 augustus 2008 over aan [betrokkene 16] . In de computer van [verdachte] wordt hierbij een huurcontract aangetroffen tussen [betrokkene 7] en [betrokkene 16] waarbij [betrokkene 16] de bedrijfsruimte zou huren tegen een huurprijs van € 2.150,- per maand. Een getekend exemplaar hiervan wordt ook aangetroffen bij de doorzoeking van het pand [a-straat 1-2] .
(…)
[betrokkene 16] gaat ook € 2.150,- per maand betalen maar betaalt de huurpenningen aan [betrokkene 3] en niet aan [betrokkene 7] . Per 9 maart 2009 koopt [betrokkene 3] de onderneming weer terug van [betrokkene 16] .In deze periode (01-08-2008 tot 09-03-2009) ontvangt [mededader] € 2.150,- per maand en betaalt slechts € 1.500,- per maand door aan [betrokkene 7] . Vanaf 1 juli 2009 zet [betrokkene 3] de onderneming voort als eenmanszaak onder de naam [E] . Ook in deze periode betaalt [betrokkene 3] slechts € 1.500,- per maand aan [betrokkene 7] .
Volgens in beslag genomen computerbestanden van de computer van [verdachte] is er in de periode juni 2009 - augustus 2009 gecorrespondeerd over een huurachterstand van [mededader] aan [betrokkene 7] . Opvallend in deze correspondentie is dat [verdachte] naast ontbinding van het huurcontract ook dreigt met de verkoop van het pand. [betrokkene 3] reageert hierop met de mededeling dat hij maar een geringe achterstand heeft en met de mededeling "als je dit wil doorzetten moet je doen heb dan ook nog een verrassing voor je"[verdachte] reageert hierop weer met de mededeling: "Als je het nodig vindt "verrassingen" te moeten verbinden aan mijn suggestie om maar te gaan verkopen, mocht dit nodig zijn, het zij zo".beëindigt zijn correspondentie met de mededeling dat hij dit schrijven niet per fax stuurt omdat hij niet weet wie er nog meer toegang hebben tot dat apparaat en bovendien de vijand soms wel eens meeleest en derhalve wel eens op verkeerde ideeën zou kunnen komen.
Ten aanzien van het woninggedeelte [a-straat 2] is er geen enkele huurovereenkomst tussen [betrokkene 7] en anderen aangetroffen. In de computer van [verdachte] is wel een computerbestand aangetroffen waarin de concept huurovereenkomst is opgenomen met de huurders [betrokkene 17] en [betrokkene 18] . In dit bestand wordt echter [E] B.V. als verhuurder opgenomen.Het woninggedeelte is in het tijdvak tussen 15 maart 2005 tot eind 2009 voor een bepaalde periode verhuurd geweest aan derden en voor een bepaalde periode in gebruik geweest van de verdachte [mededader] en/of zijn partner en/of familieleden.De woning is feitelijk gehuurd door [betrokkene 19] en [betrokkene 20] . Getuige [betrokkene 19] (werkneemster [dagblad] ) verklaart dat [betrokkene 3] bij haar kwam om een advertentie te plaatsen voor de verhuur van deze woning. De vraagprijs was € 800,- per maand en zij had afgedongen tot € 750,- per maand. Na overleg met zijn vrouw was [mededader] akkoord gegaan. Zij gaf verder aan dat de naam [verdachte] haar niets zei en dat [betrokkene 3] zich gedroeg als de eigenaar van de woning. Voorts gaf zij aan dat er bij het huurcontract een Luxemburgse koopakte van het pand had gezeten die zij teruggegeven had aan [mededader] . Door getuige [betrokkene 20] , de medehuurster, werd een gelijkluidende verklaring afgelegd. Door verdachte [mededader] werd verklaard dat hij het woninggedeelte de eerste 2 à 3 jaar verhuurd heeft aan 2 meisjes en dat hij in 2007 bij de scheiding met [betrokkene 2] er zelf is gaan wonen. Daarna kwam zijn dochter [betrokkene 8] erbij wonen en nog later zijn andere dochter [betrokkene 21] . Ook hebben er de 2 vrienden van zijn dochters in gewoond en nog later, in 2009, zijn huidige vrouw [betrokkene 22] .
Uit het financieel onderzoek (zie hierna) is gebleken dat de huuropbrengsten van het woninggedeelte geheel ten goede zijn gekomen aan de onderneming [E] B.V., waarvan [betrokkene 2] de enig aandeelhouder en directeur was. [E] B.V. heeft deze huuropbrengsten niet doorbetaald aan de juridisch eigenaar [betrokkene 7] . Voor de periode dat [mededader] c.s. zelf gebruik hebben gemaakt van het woongedeelte [a-straat 2] hebben zij hiervoor geen huurvergoeding betaald, niet aan de juridische eigenaar [betrokkene 7] en ook niet aan enige andere (rechts)persoon.
(…)
2.50 bevindingen financiering PV financiering Het pand [a-straat 1-2] is sinds 15 maart 2005 juridisch eigendom van [betrokkene 7] . Uit onderzoek is gebleken dat de totale stichtingskosten van het pand € 441.579,- bedroegen. Deze stichtingskosten zijn voor een gedeelte van € 210.000,- gefinancierd bij de Deutsche Bank via een hypothecaire geldlening. Het resterende gedeelte ad € 231.579,- zou gefinancierd zijn met eigen middelen. Bij de aanvraag van de hypotheek van de Deutsche Bank wordt door [betrokkene 7] aangegeven dat zij beschikt over een bedrag van € 224.000,- aan eigen middelen bestaande uit “Barmittel und Kontoguthaben” (vertaling: contanten en banktegoeden). Uit het geldstromenonderzoek is echter gebleken dat dit geen eigen middelen van [betrokkene 7] zijn. (Opmerking verbalisanten: Vermoedelijk heeft verdachte [betrokkene 7] bij de aanvraag valsheid in geschrift gepleegd door voor te wenden dat zij beschikte over eigen middelen terwijl daar in werkelijkheid geen sprake van was.) Volgens de belastinggegevens van 2004/2005 van [betrokkene 7] had zij ook geen eigen middelen van een dergelijke omvang tot haar beschikking. Uit het geldstromenonderzoek is verder naar voren gekomen dat er voor een bedrag van € 222.500,- aan gelden van derden, niet zijnde de hypotheekhouder Deutsche Bank, zijn ingebracht om de aankoop van dit pand te financieren. Het bedrag van € 222.500,- bestaat uit een tweetal aanbetalingen van respectievelijk € 10.000,- d.d. 07-12-2004 plus € 40.000,- d.d. 08-12-2004 plus een bedrag van € 172.500,- dat het totaal is van de bedragen die door diverse partijen overgeboekt c.q. gestort zijn op de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] . Deze diverse partijen bestonden uit een viertal rechtspersonen die gelieerd zijn aan [verdachte] zelf, zijn partner [betrokkene 15] en [betrokkene 7] . De vier rechtspersonen waren [M] (Duitsland), [D] B.V. (Nederland, hierna: [D] B.V.), [K] ( [K] ) en [A] (Luxemburg). Volgens het handelsregister blijkt [D] B.V. al vanaf januari 2003 ontbonden te zijn en volgens in beslag genomen bescheiden geven de Luxemburgse autoriteiten aan dat [A] . al vanaf 30 juni 2004 geen economische activiteiten meer mocht uitvoeren.
Behoudens een contante storting groot € 10.000,- van [betrokkene 7] op 21-02-2005 bestaat het bedrag van € 222.500,- uit girale overboekingen van genoemde partijen. De overboekingen lijken daarmee ook een girale herkomst te hebben. Na de doorzoeking van 26 maart 2010 heeft verdachte [verdachte] dit ook voorgewend door vrijwillig een aantal documenten aan het onderzoeksteam te verstrekken waaruit zou moeten blijken dat er alleen sprake was van girale gelden.
Uit het geldstromenonderzoek is echter gebleken dat de oorsprong van deze girale gelden blijkt te bestaan uit contante gelden die in een korte periode daarvoor op de diverse bankrekeningen van genoemde (rechts)personen) gestort werden en daarna, al dan niet via een andere bankrekening, uiteindelijk op de bankrekeningen van [betrokkene 7] en daarna op de bankrekening van de verkopende partij of de derdenrekening van de notaris terecht kwamen.
In de periode van 01-11-2004 tot 09-03-2005 is er voor een totaal bedrag van € 222.100,- contant op deze rekeningen gestort. Kleine contante stortingen (€ 3.000,- of kleiner) zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. Het totaal bedrag van deze kleine stortingen in genoemde periode bedroeg overigens € 14.200,-. De contante stortingen varieerden van € 5.000,- tot € 20.000,- per contante storting en werden telkens binnen een periode van enkele dagen achter elkaar gestort. De wijze waarop dit is gebeurd is te bestempelen als het zogenaamde smurfen, waarbij men kennelijk de bedoeling heeft om onder de meldgrens te blijven ter voorkoming van meldingen van ongebruikelijke transacties. Er is geen zakelijke en/of economische grondslag aangetroffen voor deze contante stortingen en ook niet voor de diverse overboekingen die na deze contante stortingen plaatsvonden. Verder zijn er geen contracten, (leen)overeenkomsten, schuldbekentenissen, kwitanties en/of andere bescheiden aangetroffen waaruit de gedane overboekingen verklaard kunnen worden.De handelingen die plaatsgevonden hebben ten aanzien van de diverse overboekingen (…) dienen gelet op de beschikbare informatie ook geen redelijk bedrijfseconomisch doel. Ten aanzien van de financiering van deze in totaal € 222.500,- is verder nog een aantal ongebruikelijke condities te constateren zoals geen betaling van rentevergoedingen, geen afspraken omtrent terugbetaling/aflossing en geen zekerheidstelling voor de geleende bedragen.
Uit bevraging bij het Kadaster op het adres [a-straat 1-2] te [plaats] is gebleken dat er een tweetal hypotheken zijn afgesloten. Op 15 maart 2005 werd een recht van hypotheek verleend aan de DEUTSCHE BANK PRIVAT UND GESCHÄFTSKUNDEN AG te Essen (D) met een hoofdsom van € 210.000. Op 26 juni 2008 werd een recht van hypotheek aan [M] te Kleve (D) met een hoofdsom van€ 222.000. (noot verbalisanten: bij deze tweede hypotheek blijken er geen gelden verstrekt te zijn, behoudens een rechtstreekse betaling van € 10. 000 door [M]). De eerste hypotheek betrof een bedrag van € 210.000 en de tweede hypotheek betrof een bedrag van €222.000.
Uit verkregen informatie via een rechtshulpverzoek Duitsland en uit in beslag genomen jaarrekeningen van [M] is vast te stellen dat er in de jaarrekeningen van [M] geen vordering voorkomt van € 222.000,- op [betrokkene 7] . Uit het geldstromenonderzoek is verder naar voren gekomen dat [M] slechts bij een zestal transacties naar voren komt als betrokken partij bij de financiering van het pand [a-straat ] met een totale omvang van € 38.000,-. Hiervan is slechts € 10.000,- direct in relatie brengen met een betaling voor de aankoop van dit pand, namelijk de aanbetaling van € 10.000,- op 7 december 2004.
Volgens correspondentie met de belastingdienst over de aangifte inkomstenbelasting 2005 van [betrokkene 7] wordt hierbij door [verdachte] aangegeven dat er een bedrag geleend is van een Duitse [M] .
Uit de in beslag genomen bescheiden blijkt bovendien dat er diverse provisies doorberekend worden voor de financiering van het pand en de betalingen die hiermee gemoeid waren. Deze provisies betreffen niet de normale provisies/kosten die in het economische verkeer door financiële instellingen en/of tussenpersonen berekend worden, zeker niet gelet op de hoogte van de in rekening gebrachte bedragen. Voor zover er sprake zou zijn van een financiële dienstverlening in de familiesfeer (tussen vader en dochter [verdachte] ), zijn de in rekening gebrachte provisies/kosten zelfs zeer ongebruikelijk. [verdachte] heeft in zijn verhoor verklaard dat hij wist dat de totale stichtingskosten € 440.000,- waren. Aan de notaris is slechts een bedrag van ruim € 431.000,- betaald. Door een derde zou dus nog een bedrag van ongeveer € 9.000 betaald moeten zijn voor de bemiddeling ten aanzien van de financiering.
Voorts is het zeer ongebruikelijk dat bescheiden inzake de aankoop en financiering van het pand [a-straat ] werden aangetroffen in de woning van verdachte [mededader] . In de bij de doorzoeking op 26 maart 2010 in beslag genomen computer van [verdachte] komen diverse bestanden voor waarin documenten zijn opgenomen omtrent eerdere strafrechtelijke onderzoeken waarbij [verdachte] veroordeeld is of verdachte is. Het gaat hierbij om strafrechtelijke onderzoeken uit 1996 (valsheid in geschrift), 2006 (onderzoek Centurion, witwassen en valsheid in geschrift) en 2007 (onderzoek Mercurius, witwassen). Uit deze stukken blijkt onder meer dat hij directeur is geweest van [K] maar dat het bedrijf niet meer bestaat. Verder wordt in een proces-verbaal de modus operandi (constructie) beschreven die [verdachte] zou toepassen voor het witwassen door middel van het verstrekken van hypothecaire geldleningen (…).
Uit de HKS-gegevens en politieregisters (…) blijkt dat verdachte [mededader] betrokken is bij diverse Opiumwetdelicten en vermogensdelicten in de periode vanaf 2002 tot en met 2009 en dat hij in de Politieregisters geregistreerd stond als veelpleger. [betrokkene 7] verklaarde dat zij voor de aankoop van het pand een bedrag van € 210.000,- (…) geleend heeft bij de Deutsche Bank en een bedrag van € 192.000,- van haar vader. Van deze lening van haar vader zou een notariële akte zijn opgemaakt bij notaris [betrokkene 11] . Zij verklaarde verder dat zij een nettosalaris had van € 1.300,- per maand (incl. reisgeld € 1.500,- per maand). Zij weet niets van een 2e hypotheek van [M] en ook niet van een lening van € 222.000,- van deze rechtspersoon aan haar. De reden dat zij deze niet opgenomen heeft in haar belastingaangifte is dat deze lening er volgens haar helemaal niet is. Zij heeft ook geen betalingen ontvangen van de andere rechtspersonen. Zij weet zeker dat zij van haar moeder Schildkamp geen geldbedragen ontvangen heeft in verband met deze aankoop.
Door [verdachte] zijn wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van het geld. [verdachte] verklaarde in 1e instantie dat de aankoop van het pand diende als beleggingsobject van [betrokkene 7] en dat hij de aankoopprijs niet wist maar dat het pand all-in € 440.000,- gekost had. Daar Natasha zelf geen eigen middelen had heeft hij deze ingebracht. Hij had hiervoor in privé € 224.000,- geleend aan zijn dochter en hiervoor was later zekerheid gesteld, hij had de zekerheid via een BV laten lopen en had het geld geleend aan de b.v. (…). Deze had het weer doorgeleend, aldus [verdachte] . Later verklaarde hij dat het geld niet door [M] was doorgeleend maar dat het geld uit Luxemburg was gekomen, dat het geld van zijn eigen Luxemburgse bankrekeningen en die van zijn Luxemburgse bedrijven was gekomen, dat het allemaal giraal geld was geweest en dat hij begin jaren negentig deze bedragen al had. Uit het geldstromenonderzoek blijkt dat deze verklaring niet juist is omdat de Luxemburgse bankrekeningen pas in februari 2005 gevoed zijn met overboekingen van [D] B.V. en [M] en daarvoor nagenoeg geen creditsaldi hadden (…).
Verder verklaarde [verdachte] dat hij in deze periode wel de beschikking had over grote bedragen aan contante gelden maar dat dit niet hetzelfde geld was waar wij nu over spraken. Hij kan dit aantonen met bescheiden die teruggaan naar de jaren zestig en tachtig en wijst er nog eens uitdrukkelijk op dat het eigen geld voor de aankoop van de [a-straat ] niet contant was maar giraal.Hij verklaarde verder dat hij [mededader] kende in verband met een justitiële zaak uit 1996 waarin hij ( [verdachte] ) ten onrechte in verband was gebracht met een criminele organisatie die zich bezig hield met omkatten. Verdachte wilde geen antwoord geven op de vraag of deze contante gelden waren aangegeven bij de belastingdienst.
Bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 16 mei verklaarde [verdachte] dat het verhoor bij' de politie niet zo goed verlopen was. Hij verklaarde hier dat hij de gelden die hij onder andere voor dit pand had ingezet door hem verdiend zijn in Duitsland en dat dit ook aantoonbaar juist was omdat er in Duitsland over dat geld nog een procedure gevoerd was en dat het geld dus niet van [mededader] was.Uit een in beslag genomen aantekening in het belastingdossier van [verdachte] (…) kan het vermoeden ontleend worden dat als mogelijke verklaring voor de herkomst van eigen middelen deze afkomstig zouden zijn van de Luxemburgse rechtspersoon [F] S.A. Uit het geldstromenonderzoek komt echter naar voren dat er geen bedragen zijn ontvangen van [F] S.A. te Luxemburg.
De wijze waarop deze onroerende zaak is gefinancierd is zo afwijkend van wat in het normale economische verkeer gebruikelijk is te achten, dat vermoed kan worden dat de verdachte(n) op zijn minst de aanmerkelijke kans op de koop toe heeft/hebben genomen dat de betreffende gelden van misdrijf afkomstig zijn. De ongebruikelijkheid zit in de volgende factoren: geen zakelijke bedingen ten aanzien van rentevergoeding, aflossingsplan en/of terugbetaling en zekerheidstelling voor de geleende bedragen, geen schriftelijke overeenkomsten en daarnaast ongebruikelijke hoge provisievergoedingen. Voorts zijn er belemmerende en/of verhullende handelingen verricht waardoor de feitelijke herkomst van de ingebrachte "eigen" middelen moeilijk vast te stellen is/was. Het handelen ten aanzien van deze gelden vertoont sterke overeenkomsten met de gebruikelijke witwastypologieën van het smurfen en de loanback-leningen. Met name het feit dat de gelden voor een groot deel afkomstig zijn van een tweetal rechtspersonen waarvan de één al ontbonden was ( [D] BV.) vóór het aangaan van de geldtransacties en de andere ( [A] ) op dat moment al geen (…) economische activiteit meer vertoonde duidt erop dat de werkelijke herkomst van het geld niet van deze rechtspersonen is. Ook dat het geld afkomstig zou zijn van een Limited van het [K] ( [K] ) wijst hierop. Opmerking verbalisanten: Verdachte [verdachte] treedt op als vertegenwoordiger van [K] Ook maakt deze Limited gebruik van het [postbus] , te [plaats] , dat tevens in gebruik is bij andere ondernemingen van [verdachte].
Verder is de gehele gang van zaken ten aanzien van het bijeenbrengen van de "eigen middelen" op de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] zeer ongebruikelijk te noemen en past deze in de gebruikelijke fasen die bij het witwassen gehanteerd worden. In eerste instantie worden op de diverse bankrekeningen contante gelden gestort (plaatsingsfase). Daarna worden de gelden, direct of indirect, giraal overgeboekt naar de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] waarbij bedragen ook worden opgesplitst. Deze handelingen hebben duidelijk kenmerken van de verhullingsfase of layeringfase. Hierbij doen zich situaties voor dat gelden contant gestort worden op een Nederlandse bankrekening van [D] B.V., daarna giraal overgeboekt worden naar een Luxemburgse bankrekening van [verdachte] en vervolgens weer giraal doorgeboekt worden naar de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] . Een legale economische verklaring waarom de gelden op deze manier bijeengebracht moeten worden ontbreekt. Het vermoeden bestaat dan ook dat deze handelingen alleen ingegeven zijn om de herkomst van het geld te verhullen.Bovendien staan de gedane investeringen in geen enkele verhouding tot de legale inkomsten van verdachte [betrokkene 7] die slechts beschikte over een netto-maandsalaris van ongeveer € 1.300,-.
(…) 4.9 vierde verhoor verdachte [verdachte]
Op dinsdag 15 mei 2012 omstreeks 13.23 uur werd verdachte [verdachte] voor de vierde keer gehoord. Samengevat verklaarde hij:- de eerste contacten betreffende de aankoop zijn gelegd sinds eind 2004- hij werd geattendeerd op het pand door [betrokkene 3]- hij heeft met de verkoper van het pand onderhandeld- hij schat dat eind november, begin december 2004 de koopakte werd ondertekend- het is mogelijk dat [mededader] bij de ondertekening aanwezig was- [mededader] was alleen daarbij uit interesse- hij ( [verdachte] ) wilde een belegging kopen voor zijn dochter- via de bank betaalde hij rechtstreeks een bedrag van € 50.000,-- de panden zijn maart 2005 geleverd- hij dacht dat de akte van levering plaatsvond bij notaris [J] in [plaats]- zijn dochter had geen gelden om te beleggen maar hij wel- hij weet niet meer wat precies de aankoopprijs was- hij weet dat hij een bedrag van € 440.000,- all-in betaalde- zijn dochter betaalde de helft van de Deutsche Bank en de andere helft betaalde hij- hij heeft op enig moment alle bankrekeningen in Luxemburg leeggemaakt en overgeboekt naar zijn bankrekening in Duitsland- hij had in de periode december 2004-maart 2005 grote contante bedragen in bezit maar dat was ander geld- hij wil niet zeggen waar dat geld vandaan kwam- hij geeft geen antwoord op de vraag of dat geld is opgegeven aan de belasting- hij wijst er nadrukkelijk op dat het eigen geld voor de aankoop van de [a-straat ] niet contant maar giraal was.
2. Proces-verbaal uitlevering / bevindingen / vordering verstrekking gegevens ex artikel 126 ND/UD Wetboek van Strafvordering onder de Belastingdienst/FIOD-ECD te Eindhoven, relaas van verbalisant [verbalisant 3] , op 31 mei 2012 opgemaakt door [verbalisant 3] , buitengewoon opsporingsambtenaar, expert financieel rechercheren, Team Financiële recherche van de politie Brabant-Noord, voor zover inhoudend als relaas van verbalisant (…):
(…)BEVINDINGEN
Algemene persoonsgegevens Uit de aangeleverde overzichten blijkt dat [betrokkene 7] met de navolgende algemene persoonsgegevens vanaf 2008 geregistreerd/ beschreven staat bij de Belastingdienst/FIOD-ECD. - Burgerservicenummer (bsn): [bsn] ; - Persoonsadres: [j-straat 1] , [plaats] ; - [betrokkene 7] heeft samen met [betrokkene 23] (geboortedatum [geboortedatum] 1975) twee kinderen.
NB. Volgens de gegevens van de Belastingdienst/FIOD-ECD is het persoonsadres van [betrokkene 23] : [n-straat 1] , [plaats] .
Loon [betrokkene 7] heeft in de jaren 2004 tot en 2008 de volgende looninkomsten aangegeven:
Jaar Werkgever Loon (bruto) Loonheffing 2004 [G] B.V. € 17.706 € 2.911 2005 [G] B.V. € 17.748 € 3.021 2006 [G] B.V. € 18.669 € 3.162 2007 [G] B.V. € 18.848 € 3.039 2008 [G] B.V. € 25.049 € 5.506 2009 [G] B.V. € 22.618 € 4.495
Daarnaast ontving [betrokkene 7] de volgende reiskostenvergoedingen:
Jaar Bedrag 2004 € 0 2005 € 1.392 2006 € 2.292 2007 € 2.292 2008 € 4.768 2009 € 2.291
Opmerking:[G] B.V. (KvK nr. [nummer] ) is gevestigd op het adres [m-straat 1] , [plaats] . De bedrijfsomschrijving volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel luidt: bereiding van ijs en andere consumptie artikelen.
Onroerende zaken Eigen woning [betrokkene 7] geeft in haar aangiftebiljetten van 2004 tot en met 2008 aan voor de helft (50%) gerechtigd te zijn tot de woning aan de [j-straat 1] te [plaats] . Verder geeft zij o.a. aan met betrekking tot de eigen woning:
Jaar Eigenwoningschuld Rente/kosten eigen woning (50%) 2004 € 236.391 € 10.642 2005 € 237.350 € 9.615 2006 € 475.075 € 9.489 2007 € 466.016 € 10.516
2008 € 459.234 € 10.144
(…)
Volgens de aangiften 2007 en 2008 zijn de leningen voor de eigen woning verstrekt door de Rabobank (2 leningen) en door Achmea.
Overige onroerende zaken [betrokkene 7] geeft in haar aangiftebiljetten van 2007 en 2008 aan dat er nog een andere onroerende zaak tot haar bezittingen behoort. Het adres van deze onroerende zaak blijkt niet uit de aangiftegegevens. Verder geeft zij o.a. aan met betrekking tot de overige onroerende zaak:
Jaar Waarde per 01-01 Waarde per 31-12 2005 € 0 € 243.000 2006 € 243.000 € 392.000 2007 € 400.001 € 550.000 2008 € 550.000 € 560.000
Uit de systemen van de Belastingdienst komt naar voren dat [betrokkene 7] vanaf 16 maart 2005 eigenaar (doch geen gebruiker) is van het panden [a-straat 1-2] , [plaats] . De WOZ-waarde 2005 tot en met 2008 van deze twee panden bedraagt:
Jaar [a-straat 1] [a-straat 2] Totaal2005 € 247.000 € 145.000 € 392.0002006 € 247.000 € 145.000 € 392.0002007 € 256.000 € 154.000 € 410.0002008 € 273.000 € 166.000 € 439.000
Overige bezittingen De overige bezittingen betreffen saldi van bankrekeningen, spaartegoeden en/of spaarbewijzen. Het betreft hier de volgende saldi:
Jaar Saldo per 01-01 Saldo per 31-12 2004 € 3.625 € 1.325 2005 € 1.325 € 3.208 2006 € 3.208 € 5.996
2007 € 5.996 € 9.1472008 € 9.147 € 21.244
In 2005, 2007 en-2008 had [betrokkene 7] de volgende bankrekeningen:• ABN AMRO 476010675 (met een saldo per 31 december 2008 ad € 20.543);• ABN AMRO 559440995 (met een saldo per 31 december 2008 ad € 701).
Overige SchuldenVerder geeft [betrokkene 7] , naast de eigenwoningschuld, nog de volgende schulden aan:
Jaar Schulden per 01-01 Schulden per 31-12 2005 € 0 € 382.375 2006 € 382.375 € 380.004 2007 € 380.004 € 379.990 2008 € 379.990 € 376.999
Buitengewone uitgaven [betrokkene 7] heeft in het jaar 2008 een bedrag van € 18.169 als buitengewone uitgaven aangegeven. In de jaren 2004, 2006 en 2007 zijn geen buitengewone uitgaven aangegeven.
(…) Overige gegevens In 2005 en 2006 had [betrokkene 7] een bankrekening bij de Deutsche Bank BausparAG, [o-straat 1] te Frankfurt am Main. Deze bankrekening heeft IBAN-nummer [rekeningnummer 9] . Saldi zijn niet bekend. Wel werden over de jaren 2005 en 2006 rentes uitgekeerd van respectievelijk €34 en €108.
[betrokkene 7] is met de volgende girogegevens bekend bij de Belastingdienst/FIODECD:- [rekeningnummer 10] (ABN AMRO Bank N.V.).
[betrokkene 7] heeft volgens de gegevens van de Belastingdienst/FIOD-ECD geen kentekens op haar naam.
3. Het proces-verbaal bevindingen verhoor getuige [betrokkene 9] , (…), zakelijk weergegeven:
Ten aanzien van de betrokkenheid bij het pand [a-straat 1-2] te [plaats] kan ik zeggen dat ik dit pand namens de verkoper, [betrokkene 10] c.q. familie [familie] , verkocht heb aan de uiteindelijke koper.
De vraagprijs van het pand werd vastgesteld op 425.000 kosten koper. Het pand is uiteindelijk verkocht voor 405.000 kosten koper aan een Duitser genaamd [verdachte] . Volgens mijn agenda is dit pand op 1 december 2004 door deze [verdachte] bezichtigd. Ik weet nog dat hij kwam aanrijden in een Mercedes met Duits kenteken. U confronteert mij met het feit dat de koopakte ook van 1 december 2004 is. Dit is heel vreemd. Wat er toen gebeurd moet zijn is dat [verdachte] dan mogelijk ‘s-morgens geweest is en dat hij ‘s-middags langs gekomen is om te tekenen. Ik weet nog wel dat het als een speer gegaan is. Maar normaal gaat dit niet zo snel. Ik dacht dat het pand ook geleverd was aan [verdachte] . Ik zie nu dat het pand geleverd is aan [betrokkene 7] . Deze persoon heb ik nooit gezien; tenminste daarvan kan ik mij niets herinneren.
4. Het proces-verbaal bevindingen verhoor getuige [betrokkene 12] , (…), zakelijk weergegeven:
De naam van de koper kan ik mij niet zo meer herinneren. U noemt mij de naam [verdachte] . Dit was inderdaad de koper. [verdachte] had ik al eerder gezien bij een bezichtiging van het pand [a-straat ] .
[verdachte] kwam toen met het voorstel om een gedeelte van de koopsom contant te betalen. Ik weet niet meer precies hoeveel hij contant wilde betalen maar ik weet nog wel dat het veel geld was. [verdachte] zei dat hij het ook "zo" kon betalen. Wij deden echter nooit iets zwart en doen ook niets zwart.
5. Het proces-verbaal bevindingen aanvullend verhoor getuige [betrokkene 9] , (…), zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 11 juni 2010 omstreeks 11:00 uur brachten wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , een bezoek aan het makelaarskantoor [H] B. V. om getuige [betrokkene 9] nader te horen omtrent zijn eerder afgelegde verklaring d.d. 8 juni 2010.
In aanvulling op zijn verklaring d.d. 8 juni omstreeks 15:00 uur verklaarde de getuige [betrokkene 9] als volgt, nadat wij hem geconfronteerd hadden met de verklaring van getuige [betrokkene 12] d.d. 10 juni 2010 dat de heer [mededader] toch aanwezig was bij het ondertekenen van het voorlopig koopcontract:
Ik kan mij niet herinneren dat [mededader] bij het ondertekenen van het voorlopig koopcontract aanwezig is geweest. Ik weet nog wel dat [verdachte] gezegd heeft dat hij iemand had die het pand zou gaan gebruiken. [verdachte] vertelde mij dat men een soort Makro voor diervoeders en dierbenodigdheden wilde gaan vestigen in dit pand.
Het koopcontract is niet door ons ondertekend omdat ik geen makelaarsdiploma heb en derhalve geen officiële makelaar ben.U zegt mij dat mevrouw [betrokkene 12] verklaard heeft dat de makelaar pas later aansloot in dit gesprek. Dit zou kunnen. Ik weet nog dat het een haastklus was en dat het allemaal heel snel ging. Ook de onderhandelingen zijn heel snel gegaan. Wij hadden tot dan toe een hoogste bod van 370.000 euro op dit pand. Ik denk dat het eerste bod van [verdachte] op 400.000 euro gelegen heeft waarna wij een tegenbod van 410.000 euro gedaan hebben en wij per saldo op 405.000 euro zijn uitgekomen.
6. Het proces-verbaal van bevindingen financiering [a-straat 1-2] , op 31 mei 2012 opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdinspecteur, en [verbalisant 3] , hoofdinspecteur, politie Brabant-Noord, Divisie Informatie en Opsporing, voor zover inhoudend als relaas van verbalisanten (…):
(…)
Onderzoekbevindingen
2.1. Aankoop/Financiering perceel [a-straat 1-2] [plaats]
Het pand [a-straat 1-2] te [plaats] is op 1 december 2004 aangekocht door [verdachte] . De verkoper was [betrokkene 24] (inmiddels overleden). Er is een koopsom afgesproken van € 405.000 kosten koper. In het koopcontract is verder bepaald dat de koper een waarborgsom betaalt van € 50.000 waarvan € 10.000 uiterlijk 2 december 2004 en € 40.000 uiterlijk 9 december 2004 voldaan dient te zijn.
Volgens de openbare registers is het pand [a-straat 1-2] op 15 maart 2005 door [betrokkene 24] geleverd aan koopster [betrokkene 7] , geboren [geboortedatum] 1975. Het pand betreft een woonhuis met bedrijfspand, met ondergrond, tuin, berging en verdere aanhorigheden ter grootte van 796 m2.
(…)
Uit een bij verdachte [mededader] inbeslaggenomen notariële afrekening d.d. 15 maart 2005 gericht aan [betrokkene 7] blijkt dat de totale aanschaffingskosten € 432.326,42 bedroegen. Uit het overzicht blijkt dat er een totaalbedrag van € 432.375,85 (€ 50.000 en € 382.375,85) aan betalingen is binnengekomen zodat een bedrag van € 49,43 gerestitueerd zal worden.
Uit deze afrekening en een bij verdachte inbeslaggenomen bescheid van de Deutsche Bank blijkt bovendien dat hiervoor een tweetal hypothecaire geldleningen wordt afgesloten bij de Deutsche Bank van elk € 105.000 (totaal € 210.000).
Uit een bij verdachte [mededader] inbeslaggenomen overzicht blijkt dat er een bedrag van minimaal € 224.000 uit eigen middelen is gekomen dat als volgt weergegeven is:
Stichtingskosten volgens afrekening notaris € 432.326 Diverse kosten en provisies € 9.253
€ 441.579 Hypotheek € 210.000
€ 231.579 Eigen middelen € 224.000Saldo € 7.579 Retour notaris € 50
€ 7.529
Het bedrag van € 432.326 is het totale bedrag dat is betaald aan de notaris voor de aankoop van het pand [a-straat 1-2] , te weten € 405.000 en de aankoopkosten (notariskosten, overdrachtsbelasting etc.). Het bedrag van de hypotheek is vermoedelijk het totaal geleende bedrag bij de Deutsche Bank AG (2x 105.000 euro). Uit het overzicht blijkt dat er in totaal € 231.529 (€ 224.000 + € 7.529) betaald moet zijn uit andere middelen waarbij wordt aangegeven dat er al € 224.000 is betaald uit eigen middelen.
Uit onderzoek in de inbeslaggenomen documenten is gebleken dat deze betalingen afkomstig zijn van de volgende bankrekeningen:
Datum Bedrag Bankleitzahl Kontonummer Rekeninghouder Nr 07-12-2004 € 10.000,- [rekeningnummer 3] [M] 01 08-12-2004 € 40.000,- [rekeningnummer 11] [verdachte] 02 09-03-2005 € 382.375,85 [rekeningnummer 7] [betrokkene 7] 03 Totaal: € 432.375,85
Opmerking verbalisanten: Het achter deze betalingen opgenomen nummer verwijst naar de nummering die in paragraaf 2.5 (geldstromenonderzoek) gehanteerd zal worden om de feitelijke herkomst van genoemde betalingen aan te geven.
De genoemde bankrekeningen zijn alle bankrekeningen die gehouden worden bij de Deutsche Bank AG, filiaal […] te Kleve.(Opmerking: [verdachte] is gemachtigd ten aanzien van de bankrekening [rekeningnummer 3] van [M] .)
De betaling van € 382.37585 is afkomstig van de bankrekening van [betrokkene 7] bij de Deutsche Bank AG, filiaal […] , te Kleve met rekeningnummer [rekeningnummer 7] . Deze rekening is daarvoor gevoed met de volgende ontvangsten op deze bankrekening.
Datum Bedrag Bankleitzahl Kontonummer Rekeninghouder Nr22-02-2005 € 10.000 contante storting [betrokkene 7] 0423-02-2005 € 12.500 [rekeningnummer 12] [verdachte] 0523-02-2005 € 12.500 [rekeningnummer 12] [verdachte] 0623-02-2005 € 12.500 ABN-AMRO [rekeningnummer 13] [D] BV 0724-02-2005 € 9.000 ABN-AMRO [rekeningnummer 6] [K] Ltd 0825-02-2005 € 9.500 [rekeningnummer 11] [verdachte] 0925-02-2005 € 6.000 ABN-AMRO [rekeningnummer 13] [D] BV 1028-02-2005 € 12.500 LU3600 [rekeningnummer 14] [A] 1101-03-2005 € 5.000 ABN-AMRO [rekeningnummer 13] [D] BV 1208-03-2005 € 20.000 [rekeningnummer 11] [verdachte] 1308-03-2005 € 18.000 [rekeningnummer 11] [verdachte] 1408-03-2005 € 22.000 [rekeningnummer 8] [betrokkene 15] 1508-03-2005 € 23.000 [rekeningnummer 8] [betrokkene 15] 1609-03-2005 € 105.000 hypothecaire lening 09-03-2005 € 1.313(-) ingehouden provisie/kosten 09-03-2005 € 103.687 [rekeningnummer 15] Deutsche Bank AG 1709-03-2005 € 105.000 hypothecaire lening09-03-2005 € 1.300(-) ingehouden provisie/kosten 09-03-2005 € 103.700 [rekeningnummer 16] Deutsche.Bank AG 18
Totaal: € 382.500 totaalbedrag exclusief ingehouden provisies/kosten
Het bedrag van € 382.500 bestaat uit een bedrag van € 210.000 (2x € 105.000) dat verkregen is uit een hypothecaire lening van de Deutsche Bank en een totaalbedrag van € 172.500 dat verkregen is uit diverse ontvangsten van personen en bedrijven die gerelateerd zijn aan [verdachte] en/of [betrokkene 7] .
Via een geldstromenonderzoek is echter nader inzicht gekregen in het traject die de diverse geldtransacties hebben afgelegd. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 2.5.
2.2.
Financiering via 1e hypotheek Deutsche Bank Kleve van € 210.000
De koopsom is deels gefinancierd met een tweetal hypothecaire geldleningen d.d. 15 maart 2005 bij De Deutsche Bank te Kleve (Dld) van in totaal € 210.000 bruto (exclusief inhouding provisies). Tijdens de doorzoeking op 26 maart 2010 werden in de woning/het kantoor van [verdachte] aan de [j-straat 1] te [plaats] diverse documenten inbeslaggenomen die inzicht gaven in de aanvraag van deze hypothecaire geldleningen.
Hypotheekvoorstel d.d. 14-02-2005 Deutsche Bank aan [verdachte] AACD8621NL.33. Duitstalig hypotheekvoorstel waarin 2 leningen, elk groot € 105.000,-, worden aangeboden met termijnbedragen van resp. € 336,- en € 437,50 per maand voor de rentelasten en € 420,- voor een spaarpremie. In het hypotheekvoorstel wordt aangegeven dat [verdachte] een bedrag van € 224.000 zal inbrengen uit eigen middelen bestaande uit "Barmittel, Kontoguthaben".
Aanvraag voor verhoging spaarpremie d.d. 19-02-2005 AACD8621NL.32.
Duitstalige aanvraag voor verhoging van het bouwspaarkapitaal van € 50.000 naar € 105.000 waarvoor een spaarpremie gaat gelden van € 600 per maand.
De maandelijkse lasten aan de beginperiode komen hierdoor totaal op:Rente lening 1 € 336,00Rente lening 2 € 437,50Spaarpremie € 600,00Totaal: € 1.373,50
(…)
Bij de doorzoeking van het pand [i-straat 1] (woning [betrokkene 2] , partner [mededader] ) te [plaats] werd op 2 februari 2010 het volgende bescheid aangetroffen en in beslag genomen:
Concept hypotheekakte (Duitstalig) d.d. 15 maart 2005 HEUV.H05.B.1.2.3. Betreft Duitstalige concept-hypotheekakte d.d. 15 maart 2005 tussen Deutsche Bank Privat- und Geschäftkunden AG en [betrokkene 7] in verband met een hypotheek van € 210.000,- waarvoor de onroerende zaak [a-straat 1-2] [plaats] als zekerheid gegeven wordt.
Bij de doorzoeking van het pand [a-straat 1-2] te [plaats] werden op 2 februari 2010 onder andere de volgende documenten aangetroffen en inbeslaggenomen:
Hypotheekofferte Deutsche Bank filiaal Kleve HEUV.H01 .BG.03.01+03. Offerte (vermoedelijk d.d. 14 februari 2005) gericht aan [betrokkene 7] , [j-straat 1] te [plaats] voor twee leninggedeelten, allebei groot € 105.000,- waarbij de totale lasten geoffreerd worden op € 1.193,50 en een aanpassing hierop d.d. 19 februari 2005.
Ten aanzien van de hypothecaire geldleningen kan nog het volgende gesteld worden. Uit eerder ingesteld onderzoek was al vastgesteld:
• de maandelijkse aflossings- en rentelast betreffende de hypothecaire geldleningen bedroeg in de onderzoeksperiode gemiddeld € 1.406,- per maand, en diende betaald te worden door [betrokkene 7] die feitelijk een parttime dienstbetrekking vervulde met een gemiddeld netto maandloon van € 1.368,- ;• Ten tijde van de aankoop van het pand [a-straat 1-2] (december 2004 t/m maart 2005) was het gemiddelde nettosalaris van [betrokkene 7] slechts € 1.233,21 per maand.
2.3 Overige financiering € 222.500 (excl. kosten extra provisies) De overige financiering bestaande uit de aanbetalingen van respectievelijk € 10.000,- d.d. 07-12-2004 plus € 40.000,- d.d. 08-12-2004 plus het totaal van de bedragen die gestort zijn op de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] van € 172.500,- is dan totaal € 222.500,-. Hierin zijn nog niet begrepen de extra kosten die buiten de notaris in rekening zijn gebracht voor extra provisies. Het bedrag van € 222.500,- is in de periode van 7 december 2004 tot en met 8 maart 2005 via diverse bedragen en via afzonderlijke (rechts)personen bij elkaar gebracht op de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] . Volgens de overboekingen op de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] zouden deze gelden afkomstig moeten zijn van de volgende personen:
• [verdachte] {= vader van [betrokkene 7] );• [betrokkene 15] (= moeder van [betrokkene 7] );• [betrokkene 7] zelf• [M] te Kleve, Duitsland. {Geschäftsführer = [verdachte] + Einzelprokura = [betrokkene 15] );• [D] ) B.V. (in januari 2003 al opgeheven)• [K] Ltd, [K] { [K] Ltd heeft als [postbus] , [plaats] . Dit postadres gebruikt [verdachte] voor zijn ondernemingen. Bij het aangaan van een overeenkomst in 1999 werd [K] , vertegenwoordigd door [verdachte] );• [A] te Luxembur (Geschäftsführer = [verdachte] ).
2.4 Overgelegde bescheiden verdachte [verdachte] De verdachte [verdachte] heeft op 15 april 2010, kort na de doorzoeking van 26 maart 2010, vrijwillig een aantal bescheiden aan het onderzoeksteam ter beschikking gesteld. Deze bescheiden bestonden uit de notariële afrekening in verband met de overdracht van het pand [a-straat 1-2] te [plaats] d.d. 15 maart 2005 alsmede de betalingsbescheiden van het totale bedrag van de overige financiering ad € 222.500,-. Met uitzondering van een contante storting op 22-02-2005 heeft hij hiermee doen voorkomen of het gehele bedrag afkomstig was uit girale gelden.
(…) 2.5. Geldstromenonderzoek
Naar de betalingen genoemd in paragraaf 2.1. (…) is door ons een geldstromenonderzoek ingesteld met het doel om de feitelijke herkomst van deze betalingen vast te stellen. Hierna zullen per betaling de onderzoeksbevindingen worden vermeld.
Totaal overzicht geldstroom financiering [a-straat 1-2] Van de bankrekeningen die verband houden met de betalingen genoemd in paragraaf 2.1. nummer 1 t/m 18 is een totaaloverzicht gemaakt in de vorm van een Excelwerkblad (Opmerking hof: bijgevoegd als bijlage 1) waarin de grote kasstortingen en grote overboekingen in beeld zijn gebracht. In dit totaaloverzicht zijn de volgende kolommen opgenomen:
Nr. 01 Eerste aanbetaling € 10.000,- aan verkoper [betrokkene 13] Deze betaling wordt op 07-12-2004 door [M] vanaf haar bankrekening [rekeningnummer 3] aan de verkoper van het pand [betrokkene 13] giraal overgeboekt.
De boekingsgegevens zijn als volgt; de code G09 verwijst naar de onderliggende bescheiden van deze overboeking.
Datum Bedrag Bankleitzahl Kontonummer Rekeninghouder Code 07-12-2004 €10.000 [rekeningnummer 3] [M] G09
De feitelijke herkomst van dit geld is een contante storting die op 02-12-2004 op de rekening van [M] gedaan wordt.
Nr. 02 Tweede aanbetaling € 40.000,- aan notaris [betrokkene 11] Deze betaling ad € 40.000,- wordt door [verdachte] op 08-12-2004 vanaf zijn Duitse bankrekening [plaats] giraal overgeboekt naar notaris [betrokkene 11] . De boekingsgegevens zijn als volgt.
Datum Bedrag Bankleitzahl Kontonummer Rekeninghouder Code
08-12-2004 € 40.000,- [rekeningnummer 11] [verdachte] G11
Op 06-12-2004 en 08-12-2004 vinden er contante stortingen plaats op bankrekening [plaats] van [verdachte] van respectievelijk € 20.000,- en € 14.000,-. Verder is er op deze rekening op 07-12-2004 een overboeking ontvangen van [D] B.V. ad € 5.000,-. De bankrekening van [D] B.V. is in deze periode op haar beurt weer gevoed met diverse contante stortingen.
(…)
Nr. 03 Restant-betaling € 382.375,85 aan notaris [betrokkene 11] i.v.m. overdracht
Deze betaling ad € 383.375,85 wordt door [betrokkene 7] op 09-03-2005 vanaf haar Duitse bankrekening [rekeningnummer 7] giraal overgeboekt naar notaris [betrokkene 11] . De boekingsgegevens zijn als volgt.
Datum Bedrag Bankleitzahl Kontonummer Rekeninghouder Code 09-03-2005 € 382.375,85 32470024 [rekeningnummer 7] [betrokkene 7] G32
De feitelijke herkomst van deze betaling is een samenstel van de ontvangsten die op bankrekening van [betrokkene 7] komen in de periode van 22-02-2005 tot en met 09-03-2005. Het gaat hier om de ontvangsten zoals genoemd in paragraaf 2.2. onder de nummers 04 t/m 18. De feitelijke herkomst van deze ontvangsten zal hierna worden weergegeven.
Nr.04 ontvangst contante storting € 10.000,- Op 21-02-2005 wordt de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] gevoed met een contante storting van € 10.000,-. De boekingsgegevens zijn als volgt:
Datum Bedrag Bankleitzahl Kontonummer Rekeninghouder Code 22-02-2005 € 10.000,- Contante storting [betrokkene 7] K20
Nr. 05 en 06 twee girale ontvangsten van [verdachte] van elk € 12.500,- Op 23-02-2005 wordt de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] gevoed met twee girale ontvangsten van elk € 12.500 welke afkomstig zijn van de Luxemburgse bankrekening van [verdachte] met rekeningnummer 30-162210-60. De boekingsgegevens zijn als volgt
Datum Bedrag Bankleitzahl Kontonummer Rekeninghouder Code 23-02-2005 € 12.500,- [rekeningnummer 12] [verdachte] G16 23-02-2005 € 12.500,- [rekeningnummer 12] [verdachte] G17
De feitelijke herkomst van deze gelden wordt gevormd door een drietal overboekingen van 16-02-2005 en 18-02-2005 die afkomstig zijn van bankrekeningnummer [rekeningnummer 13] van [D] B.V., te weten:
16-02-2005 € 10.00016-02-2005 € 6.00018-02-2005 € 10.000
De bankrekening [rekeningnummer 13] van [D] B.V. is in deze periode op haar beurt weer gevoed met diverse contante stortingen, te weten:
08-02-2005 € 9.000,-15-02-2005 € 9.000,-17-02-2005 € 9.500,-.
Nr.07 girale ontvangst van [D] B.V. van € 12.500,- Op 23-02-2005 wordt de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] ook nog gevoed met een girale ontvangst van € 12.500,- die afkomstig is van de bankrekening van [D] B.V. met rekeningnummer [rekeningnummer 13] . De boekingsgegevens zijn als volgt:
Datum Bedrag Bankleitzahl Kontonummer Rekeninghouder Code 23-02-2005 € 12.500,- ABN AMRO [rekeningnummer 13] [D] B.V. G20
De bankrekening van [D] B.V. is in deze periode op haar beurt weer gevoed met diverse contante stortingen waaronder nog een contante storting van € 8.000,- op 21-02-2005. Uit deze contante stortingen en eerdere contante stortingen (die niet al geheel doorgeboekt waren) kon de betaling van € 12.500,- gefinancierd worden.
(…)
Nr. 08 girale ontvangst van [K] Ltd van € 9.000,- Op 24-02-2005 wordt de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] ook nog gevoed met een girale ontvangst van € 9.000,- die afkomstig is van de bankrekening van [K] Ltd met rekeningnummer [rekeningnummer 6] . De boekingsgegevens zijn als volgt:
Datum Bedrag Bankleitzahl Kontonummer Rekeninghouder Code 24-02-2005 € 9.000,- ABN AMRO [rekeningnummer 6] [K] Ltd G21
De bankrekening van [K] Ltd is in deze periode op haar beurt weer gevoed met een contante storting van € 9.500,- op 18-02-2005.
Nr. 09 girale ontvangst van [verdachte] van € 9.500,- Op 25-02-2005 wordt de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] gevoed met een girale ontvangst van € 9.500,- die afkomstig is van de Duitse bankrekening van [verdachte] met rekeningnummer [plaats] . De boekingsgegevens zijn als volgt:
Datum Bedrag Bankleitzahl Kontonummer Rekeninghouder Code 25-02-2005 € 9.500,- [rekeningnummer 11] [verdachte] G22
De bankrekening van [verdachte] is in deze periode op haar beurt weer gevoed met een contante storting van € 10.000,- op 21-02-2005.
Nr. 10 girale ontvangst van [D] B.V. van € 6.000,- Op 25-02-2005 wordt de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] ook nog gevoed met een girale ontvangst van € 6.000,- die afkomstig is van de bankrekening van [D] B.V. met rekeningnummer [rekeningnummer 13] . De boekingsgegevens zijn als volgt:
Datum Bedrag Bankleitzahl Kontonummer Rekeninghouder Code 25-02-2005 € 6.000,- ABN AMRO [rekeningnummer 13] [D] B.V. G23
De bankrekening van [D] B.V. is in deze periode op haar beurt weer gevoed met diverse contante stortingen waaronder nog een contante storting van € 5.000,- op 24-02-2005. Uit deze contante stortingen en eerdere contante stortingen (die niet al geheel doorgeboekt waren) kon de betaling van € 6.000,- gefinancierd worden.
Nr. 11 girale ontvangst van [A] van € 12.500,-
Op 28-02-2005 wordt de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] ook nog gevoed met een girale ontvangst van €12.500 die afkomstig is van de Luxemburgse bankrekening van [A] met rekeningnummer [rekeningnummer 14] . De boekingsgegevens zijn als volgt:
Datum Bedrag Bankleitzahl Kontonummer Rekeninghouder Code 28-02-2005 € 12.500 LU3600 [rekeningnummer 14] [A] G24
De feitelijke herkomst van deze gelden wordt gevormd door een tweetal overboekingen van 23-02-2005 van € 10.000,- en € 3.000,- die afkomstig zijn van bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] van [M] te weten:23-02-2005 € 10.000,-23-02-2005 € 3.000,-
(…)
Nr. 12 girale ontvangst van [D] B.V. van € 5.000.- Op 01-03-2005 wordt de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] ook nog gevoed met een girale ontvangst van € 5.000,- die afkomstig is van de bankrekening van [D] B.V. met rekeningnummer [rekeningnummer 13] . De boekingsgegevens zijn als volgt:
Datum Bedrag Bankleitzahl Kontonummer Rekeninghouder Code 01-03-2005 € 5.000,- ABN AMRO [rekeningnummer 13] [D] B.V. G25
De bankrekening van [D] B.V. is in deze periode op haar beurt weer gevoed met een contante storting van € 5.100,- op 28-02-2005.
Nr. 13+14 twee girale ontvangsten van [verdachte] van € 20.000,- en € 18.000,- Op 08-03-2005 wordt de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] gevoed met twee girale ontvangsten van respectievelijk € 20.000,- en € 18.000,- die afkomstig zijn van de Duitse bankrekening van [verdachte] met rekeningnummer [plaats] . De boekingsgegevens zijn als volgt
Datum Bedrag Bankleitzahl Kontonummer Rekeninghouder Code 08-03-2005 € 20.000,- [rekeningnummer 11] [verdachte] G26 08-03-2005 € 18.000,- [rekeningnummer 11] [verdachte] G27
De bankrekening van [verdachte] is in deze periode op haar beurt weer gevoed met een contante storting van € 20.000,- op 28-02-2005. Verder wordt het saldo op deze rekening gevormd door diverse andere contante stortingen die in de periode tussen 02-11-2004 tot 09-03-2005 op deze rekening zijn gestort en die gedeeltelijk zijn doorgeboekt naar andere bankrekeningen die gelieerd zijn aan [verdachte] . Op 01-11-2004 bedroeg het creditsaldo slechts € 879,28 zodat de gelden uit het samenstel van deze posten is gefinancierd.
Nr. 15+16 twee girale ontvangsten van [betrokkene 15] van € 22.000,- en € 23.000,- Op 08-03-2005 wordt de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] ook nog gevoed met twee girale ontvangsten van respectievelijk (…) € 22.000,- en € 23.000,- die afkomstig zijn van de Duitse bankrekening van [betrokkene 15] met rekeningnummer [rekeningnummer 8] . De boekingsgegevens zijn als volgt:
Datum Bedrag Bankleitzahl Kontonummer Rekeninghouder Code 08-03-2005 € 22.000,- [rekeningnummer 8] [betrokkene 15] G28 08-03-2005 € 23.000,- [rekeningnummer 8] [betrokkene 15] G29
De bankrekening van [betrokkene 15] is in deze periode op haart beurt weer gevoed met contante stortingen van € 8.000,- op 08-02-2005, € 12.500,- op 14-02-2005 en € 10.000,- op 18-02-2005. Verder wordt het saldo op deze rekening gevormd door een girale overboeking van [M] van € 3.000,- van 26-01-2005. Op 01-11-2004 bedroeg het creditsaldo € 9.625,38.
(…)
Nr. 17+18 twee girale ontvangsten van Deutsche Bank van € 103.687,- en € 103.700,- Op 09-03-2005 wordt de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] nog gevoed met twee girale ontvangsten van respectievelijk van € 103.687,- en € 103.700,- die afkomstig zijn van de Deutsche Bank. De boekingsgegevens zijn als volgt:
Datum Bedrag Bankleitzahl Kontonummer Rekeninghouder Code 09-03-2005 € 103.687,- 32470024 0338553187 Deutsche Bank AG G30 08-03-2005 € 103.700,- [rekeningnummer 16] Deutsche Bank AG G31
De ontvangsten hebben betrekking op de netto-uitkering (hoofdsom minus afsluitprovisie) van een tweetal hypothecaire geldleningen van de Deutsche Bank te weten:
Lening 3385531-87 hoofdsom € 105.000.-afsluitprovisie € 1.313,- (-) Netto € 103.687,-
Lening 3385531-88 hoofdsom € 105.000,-
afsluitprovisie € 1.300,- (-) Netto € 103.700,-
Controleberekening geldstromen: Uit het geldstromenonderzoek blijkt dat op de diverse bankrekeningen meer of minder bedragen zijn bijgeboekt of afgeboekt dan de omvang van de gedane contante stortingen. De diverse bankrekeningen geven daarbij het volgende totaalbeeld.
Bankinstelling Rekeninghouder Rekeningnummer Minder/meer belast ABN-AMRO [D] BV [rekeningnummer 13] € 600+/+/minder belastDeutsche Bank [verdachte] [plaats] € 23.500 -/-/meer belastDeutsche Bank [M] [rekeningnummer 3] € 28.000 -/-/meer belastDeutsche Bank [betrokkene 15] [rekeningnummer 8] € 11.500 -/-/meer belastBGL Luxemburg [verdachte] [rekeningnummer 12] € 1.000 +/+/minder belastABN-AMRO [K] [rekeningnummer 6] € 500 +/+/minder belast BGL Luxemburg [A] [rekeningnummer 14] € 500 +/+/minder belast Onbekend Onbekend Onbekend € 60.000 +/+/minder belast Totaal verschil € 400 -/-/minder belast
Dit verschil betreft ook het verschil tussen de geconstateerde contante stortingen € 222.100,- en het totale bedrag van de overige financiering ad € 222.500,-. Bij de geldstromen ad € 60.000,- die nog onbekend zijn gebleven gaat het om een vijftal overboekingen die als buitenlandse overboeking ten laste van de Deutsche Bankrekening van [verdachte] zijn geboekt te weten:
Datum Bedrag overboeking Code bijlage 02-11-2004 € 10.000,- G02 zie bijlage 1204-11-2004 € 12.500,- G03 zie bijlage 1204-11-2004 € 12.500,- G04 zie bijlage 1230-11-2004 € 12.500,- G06 zie bijlage 1203-12-2004 € 12.500,- G08 zie bijlage 12
Opvallend hierbij is dat eerste bijboekingen die de samenstelling en omvang van deze overboekingen overeenkomen met de eerste bijboekingen die gedaan worden op de Deutsche Bank rekening nr. [rekeningnummer 7] van [betrokkene 7] .
Kasstortingen voorafgaande aan de financiering eigen middelen Uit het onderzoek naar de financiering van het bedrag aan eigen middelen ad € 222.500,- is gebleken dat er voorafgaande aan de overboekingen vanaf de diverse bankrekeningen naar de bankrekening van [betrokkene 7] , de volgende contante (sealbag)stortingen op deze (diverse) bankrekeningen hebben plaatsgevonden:
(…)
Datum storting Nr. Bedrag in € Bankfiliaal Rekeningnr. Rekeninghouder storting
01-11-2004 K01 9.000 ABN [plaats] [rekeningnummer 13] [D] BV02-11-2004 K02 8.000 ABN [plaats] [rekeningnummer 13] [D] BV03-11-2004 K03 7.000 Deutsche Bank [plaats] [verdachte]25-11-2004 K04 8.000 Deutsche Bank [plaats] [verdachte]02-12-2004 K05 5.000 Deutsche Bank [plaats] [verdachte]02-12-2004 K06 10.000 Deutsche Bank [rekeningnummer 3] [M]06-12-2004 K07 7.500 ABN [plaats] [rekeningnummer 13] [D] BV06-12-2004 K08 20.000 Deutsche Bank [plaats] [verdachte]
08-12-2004 K09 14.000 Deutsche Bank [plaats]08-02-2005 K10 9.000 ABN [plaats] [rekeningnummer 13] [D] BV08-02-2005 K11 8.000 Deutsche Bank [rekeningnummer 8] [betrokkene 15]08-02-2005 K12 8.000 Deutsche Bank [plaats]14-02-2005 K13 12.500 Deutsche Bank [rekeningnummer 8] [betrokkene 15]15-02-2005 K14 9.000 ABN [plaats] [rekeningnummer 13] [D] BV17-02-2005 K15 9.500 ABN [plaats] [rekeningnummer 13] [D] BV18-02-2005 K16 9.500 ABN [plaats] [rekeningnummer 6] [K] Ud18-02-2005 K17 10.000 Deutsche Bank [rekeningnummer 8] [betrokkene 15]21-02-2005 K18 8.000 ABN [plaats] [rekeningnummer 13] [D] BV21-02-2005 K19 10.000 Deutsche Bank [plaats]22-02-2005 K20 10.000 Deutsche Bank [rekeningnummer 7] [betrokkene 7]
24-02-2005 K21 5.000 ABN [plaats] [rekeningnummer 13] [D] BV
28-02-2005 K22 20.000 Deutsche Bank [plaats] [verdachte]
28-02-2005 K23 5.100 ABN [plaats] [rekeningnummer 13] [D] BVTotaal stortingen 222.100Eigen financiering 222.500Verschil -400
Gelet op de veelheid en omvang van deze kasstortingen in een korte tijdsperiode bestaat het vermoeden dat hier sprake is van het zogenaamde smurfen. De contante stortingen zijn in zodanige porties gedaan (…) dat hiermee de melding van een ongebruikelijke transactie wordt voorkomen.
Overige kasstortingen bankrekening [rekeningnummer 13] t.n.v. [D] B.V. Uit het geldstromenonderzoek is voorts naar voren gekomen dat er in de periode van 01-11-2004 tot 15-03-2005 op de bankrekening [rekeningnummer 13] t.n.v. [D] B.V. nog de volgende kasstortingen hebben plaatsgevonden:14-12-2004 € 2.000,-03-01-2005 € 1.000,- 06-01-2005 € 1.350,- 17-01-2005 € 1.000,- 18-01-2005 € 750,- 26-01-2005 € 1.650,- 09-02-2005 € 1.700,- 18-02-2005 € 1.750,- 23-03-2005 € 3.000,- Totaal € 14.200,-
Van deze stortingen worden echter diverse kosten en bestedingen betaald.
2.6
2.6 Ongebruikelijke condities geldleningen Ten aanzien van de financiering van deze in totaal € 222.500,- is een aantal ongebruikelijke condities te constateren:
(…)- er zijn geen leenovereenkomsten aangetroffen;- van een aflossingsplan, aflossingen of terugbetalingen van de € 222.500,- is niet gebleken;- van zekerheidstelling van de geleende bedragen van in totaal € 222.500,- is niet gebleken;- van rentevergoeding inzake de geleende bedragen van in totaal € 222.500,- is niet gebleken;
- van een zakelijke of economische herkomst van de ontvangen € 222.500,- is niet gebleken.
2.7. Overige feiten betrokken rechtspersonen Ten aanzien van de rechtspersonen die betrokken zijn bij de transacties die verband houden met de overige financiering kan nog het volgende vermeld worden
A. [D] B.V. (hierna: [D] B. V.) Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel is de dochter van [verdachte] , namelijk [betrokkene 7] , in de periode van 24 juli 1995 tot 30 januari 2001 directrice geweest van [D] B.V. [D] B.V. is echter al op 10 januari 2003 opgeheven. Op de bankafschriften van [D] B.V. wordt als adres genoemd: [postbus] , [plaats] . Dit postadres wordt tevens gebruikt door [verdachte] .
B. [K] Ltd In de inbeslaggenomen computer van [verdachte] is een bestand aangetroffen in een directory genaamd Company Shared Folders\fiod, OM & andere criminele (overheids)organisaties.
In deze directory zijn diverse subdirectories aangetroffen waarin documenten zijn opgenomen van diverse strafrechtelijke onderzoeken waarbij [verdachte] betrokken.In een bestand genaamd Zaakdossier [naam] .pdf betreffende een delictsdossier van het onderzoek Mercurius werd op de pagina's 60 t/m 67 een verklaring aangetroffen van [verdachte] . De verklaring is van 24 mei 2007. [verdachte] verklaart hierin onder andere:
- dat hij directeur was van [K] Ltd;- dat dit bedrijf al een paar jaar niet meer bestaat.
Voorts werd een overeenkomst aangetroffen van [K] d.d. 4 november 1999 bij de doorzoeking van 26 maart 2010 (IBN AACD8556NL.2) waarin aangegeven is dat de Limited vertegenwoordigd wordt door [verdachte] .
[A] Bij de doorzoeking van 26 maart 2010 werden onder andere de volgende bescheiden aangetroffen:
Oprichtingsakte [A] van 7 januari 2004 (AACD8626NL.1) In deze oprichtingsakte wordt [verdachte] benoemd tot directeur (Geschäftsführer).
Uitdraai computerbestand uitspraak belastinginspecteur Op een inbeslaggenomen computer komt een computerbestand voor met de bestandsnaam "uitspraak 4 september 2008 (05_42_3337 143 [kenteken] [betrokkene 3] ).pdf. Dit bestand bevat een document betreffende een uitspraak op een bezwaarschrift tegen een afwijzende beschikking op een verzoek om vrijstelling van belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) door [mededader] . De uitspraak was gedateerd 4 september 2008 en was gericht aan [verdachte] , [plaats] .
Volgens de feiten genoemd in deze uitspraak heeft [mededader] verzocht om vrijstelling BPM voor het gebruik van een Mercedes E320D met Luxemburgs kenteken [kenteken] op naam van de Luxemburgse vennootschap [A] [mededader] verzoekt om vrijstelling omdat hij aangegeven heeft dat hij met ingang van 26 oktober 2004 is gaan werken voor [A] waarbij hij belast zou zijn met de acquisitie van auto's en leasecontracten voor [A]
(…)
[M] Uit de inbeslaggenomen jaarrekeningen blijkt dat [verdachte] de directeur (Geschäftsführer) was van [M] .
7. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [betrokkene 7] , d.d. 15 mei 2012, (…) op ambtsbelofte en ambtseed opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] - [betrokkene 16] en [verbalisant 6] ,, (…), zakelijk weergegeven:
(…)V: Je hebt gisteren wel een bedrag genoemd waarvoor de panden zijn aangekocht. Kun je je nog herinneren welk bedrag je hebt genoemd?A: Ja 485.000 euro geloof ik.
V: Hoe is dit bedrag op (het hof begrijpt: opgebouwd). A: Er is een financiering van de Deutsche Bank van 210.000 euro en van een lening van mijn vader.
V: Hoeveel betreft de lening van je vader?A: 175.000 euro geloof ik uit mijn hoofd.
V: Maar als we dit optellen blijven we met een gat?A: Ja inderdaad. Het is 210 van de Deutsche Bank, het is 192.000 van mijn vader. Als je dit opteltkom ik op een kleine 400.000.
V: Dus wat wil je hier nu mee zeggen.A: Dat ik het pand niet heb gekocht voor 485.000 maar voor 402.000 euro.
(…)[verdachte]V: Wie is [verdachte] ?
A: Dat is mijn vader.
(…)
V: Heeft u i.v.m. de aankoop van de [a-straat 1-2] betalingen van [verdachte] ontvangen?Zo ja, hoeveel bedroeg(en) deze ontvangst (en)?A: Ik heb een lening van hem gekregen. Deze was 192.000 euro.
V: Hoe heeft u deze bedragen ontvangen?A: Dat is gelijk naar een notaris gestort en zo naar de verkoper; ik heb dat niet zelf gehad.
V: Wie is [betrokkene 15] ?
A: Dat is mijn moeder.
V: Heeft u i.v.m. de aankoop van de [a-straat 1-2] betalingen van [betrokkene 15]
ontvangen?A: Nee.
V: Dat weet je zeker?
A: Ja.
V: Er zijn dus geen leenovereenkomsten tussen u en uw moeder ( [betrokkene 15] ) opgemaakt?A: Nee.
V: Wat zegt [D] (…)A: Dat is een b.v.V: Kun je er iets meer over vertellen?
A: Nee.
V: Hoe heeft u [D] B.V. leren kennen?A: Die b.v. is van mijn vader geweest.
(…)V: Heeft u betalingen van [D] B.V. ontvangen? Zo ja, in welk verband?En hoeveel bedroeg(en) deze ontvangst (en)?A: Ik heb een tijd in loondienst gezeten bij dat reclamebureau wat viel onder die b.v. maar verder niet. Niet dan ik me kan herinneren.
V: Zijn er leenovereenkomsten tussen u en [D] B.V. opgemaakt?A: Nee.
V: Nu weten wij via de Kamer van Koophandel dat de b.v. ontbonden is in 2003. Het vreemde is dat op jouw rekeningnummer van de Deutsche Bank gelden gestort worden in 2005 komende vanaf de rekening van [D] B.V.A: Weet ik niet, weet ik niets van.[K] LtdV: Wat zegt [K] Ltd u?A: Heb ik thuis wel eens horen vallen, maar verder weet ik daar niets van.
V: Heeft u betalingen van [K] Ltd ontvangen?Zo ja, in welk verband?En hoeveel bedroeg(en) deze ontvangst(en)?A: Nee.
(…)
V: Zijn er leenovereenkomsten tussen u en [K] Ltd opgemaakt?A: Nee.[A]
V: Heeft u betalingen van [A] ontvangen?Zo ja, in welk verband?En hoeveel bedroeg(en) deze ontvangst(en)?A: Nee.
V: Zijn er leenovereenkomsten tussen u en [A] opgemaakt?
A: Nee.
[M]
V: Heeft u betalingen van [M] ontvangen?Zo ja, in welk verband?En hoeveel bedroeg(en) deze ontvangst(en)?A: Nee.
V: Zijn er leenovereenkomsten tussen u en [M] opgemaakt?A: Nee.
V: Wij hebben gevraagd of je gelden ontvangen hebt van je vader, je moeder, van [D] B.V., van [A] , van [K] Ltd, en [M] . Je geeft aan dat je het niet weet.A: Als je het hebt over mijn privérekening dan heb ik daar nooit geld van gehad. Naar de Deutsche Bank weet ik niet. Ik weet dat mijn vader met deze bedrijven gemoeid is en hij is degene die mijn zakelijke belangen behartigt en die weet er dus meer van. Ik weet niet of er geldstromen daar vandaan naar de Deutsche Bank zijn gegaan. Van [D] zijn er in de tijd dat ik het reclamebureau had bedragen overgemaakt naar mijn privérekening en dit was dan mijn salaris.
8. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , d.d. 15 mei 2012, (…) op ambtsbelofte en ambtseed opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] , (…), zakelijk weergegeven:
(…)V: Wat kunt u vertellen over de aankoop van de panden [a-straat 1-2] in [plaats] ?A: Wat wilt u weten? Het is gekocht door mijn dochter. Het is notarieel getransporteerd op naam van mijn dochter.
V: Hoe is de naam van uw dochter?A: Dat is u bekend.
V: Hoe en wanneer zijn de eerste contacten betreffende de aankoop [a-straat 1-2] gelegd?A: Eind 2004; in maart 2005 getransporteerd als ik me goed herinner.
V: Door wie bent u benaderd?A: Ik ben geattendeerd op het pand door [betrokkene 3] met de bedoeling dat hij een groothandel wilde beginnen, een dierenspeciaalzaak. Hij had het pand gevonden. Hij kon het niet realiseren. Hij had geen cijfers en wat moet je dan bij een bank; of ik geïnteresseerd was om het aan te kopen.
V: Wanneer en waar is de koopakte ondertekend?A: Ik schat eind november, begin december 2004; ik weet niet meer waar het getekend werd; ik denk bij de man, [betrokkene 10] zelf. Ik twijfel of er een makelaar bij was, ik dacht dat [familie] een makelaar bij de hand had genomen. Misschien is de ondertekening op kantoor van de makelaar geweest. Ik weet het niet meer.
V: Is [betrokkene 3] bij de ondertekening aanwezig geweest?A: Zou mogelijk kunnen zijn; weet ik niet meer.V: We hebben de makelaar gehoord en hij verklaarde dat er een man bij was met tatoeages en gouden kettingen. Weet u wie dat was?A: Dat zou dan [betrokkene 3] wel geweest zijn.
V: Wat was de rol van [betrokkene 3] hierbij?A: Geïnteresseerd; als ik het niet rond kreeg had hij pech.
(…)
V: Wie heeft de koopakte als koper(s) ondertekend?A: Weet ik niet meer; ik denk dat ik het getekend heb in naam van mijn dochter. Het punt was: ik wilde voor mijn dochter een belegging kopen. Ik heb het zeker niet in haar naam getekend. De bedoeling was dat ik het voor mijn dochter wilde kopen.
V: Is er een aanbetaling, waarborgsom dan wel bankgarantie bij de aankoop bedongen? Zo ja, hoeveel bedroeg deze?A: Ik heb een rechtstreeks bedrag overgemaakt aan [familie] , via de bank. Het was halve ton; ik bedoel hiermee 50.000 euro.
V: Hoe heeft deze aanbetaling c.q. waarborgsom plaatsgevonden?A: Via de bank, van mijn eigen bankrekening.
V: Had uw dochter gelden die zij kon beleggen?
A: Nee, maar ik wel.
V: Wie had de feitelijke leiding over: [M] in de periode van 1 januari 2004 tot heden, 15 mei 2012?A: Ben ik.
(…)V: Voor hoeveel heeft u het pand [a-straat 1-2] gekocht?A: Totale stichtingskosten 440.000 euro.
V: Wat is er aan afsluitprovisie betaald?A: Geen idee. Weet ik niet; weet dat ik 440.000 euro all in betaalde.
V: Hoe heeft uw dochter de koopsom betaald?
A: De helft van de Deutsche bank en de andere helft van mij.
V: Had u zoveel geld liggen?
A: Ja hoor.
V: In een hypotheekaanvraag geeft uw dochter aan dat zij beschikt over een bedrag van 224.000 euro aan eigen middelen. Waar bestonden deze eigen middelen uit?A: Wat ze van mij had gekregen, wat door mij ter beschikking zou worden gesteld aan haar.
(…)V: Heeft [M] 224.000 euro geleverd aan uw dochter?
A: Nee, in de stukken die ik heb aangeleverd kunt u dat zien; het ging via Luxemburg. Ik heb op een gegeven moment alle bankrekeningen in Luxemburg leeggemaakt en overgeboekt naar mijn bankrekening in Duitsland.
V: Van wie waren die Luxemburgse bankrekeningen?
A: Van mijzelf en wat Luxemburgse ondernemingen die ik daar had gehad.
V: Is het volledige bedrag van 224.000 euro afkomstig van de Luxemburgse bankrekeningen?
A: Ik dacht het wel.
V: Zijn de door u aan uw dochter gefourneerde bedragen alleen afkomstig van bankrekeningen van uzelf of uw bedrijven?A: Nee, het is allemaal giraal geld geweest. De Luxemburgse activiteiten dateerden van ver voor de tijd dat ik [betrokkene 3] leerde kennen, dus met andere woorden: hij had hier niets mee te maken.
V: Bedoelt u daarmee te zeggen dat u al ver voor 2004 over deze gelden beschikte?A: O jee, begin negentiger jaren had ik deze bedragen al.’
20. Het hof heeft bij het onder 2 bewezenverklaarde het volgende overwogen:
‘De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde - kort gezegd: het witwassen van contante geldbedragen en van een pand/perceel gelegen aan de [a-straat 1-2] te [plaats] (hof: het pand) – dient te worden vrijgesproken. In de kern heeft de verdediging daartoe aangevoerd dat de gelden waarmee het pand is aangekocht een legale oorsprong hebben en dat het pand op naam is gesteld van de dochter van verdachte [betrokkene 7] teneinde enerzijds voor haar een aanvulling op haar inkomsten te genereren middels huurinkomsten, anderzijds om de winst bij verkoop van het pand aan haar ten goede te laten komen (beleggingsdoel).
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
In het licht van het hiervoor bij de bespreking van feit 1 weergegeven “toetsingskader witwassen” stelt het hof ten aanzien van feit 2 de navolgende feiten vast.
Verdachte is op het pand gewezen door [mededader] . [mededader] wilde daarin een groothandel in diervoederproducten beginnen maar kon dat niet realiseren.
Het pand is op 1 december 2004 gekocht door verdachte.
Tijdens het tekenen van het koopcontract door verdachte was [mededader] aanwezig.
Het pand is op 15 maart 2005 notarieel overgedragen aan de dochter van verdachte [betrokkene 7] .
Uit onderzoek is gebleken dat de totale aankoopkosten van het pand € 441.579,- bedroegen.
Deze aankoopkosten zijn voor een gedeelte van € 210.000 gefinancierd bij de Deutsche Bank via een hypothecaire geldlening.
Het resterende gedeelte ad € 231.579,- zou gefinancierd zijn met eigen middelen. Bij de aanvraag van de hypotheek van de Deutsche Bank is door [betrokkene 7] verklaard dat zij zou beschikken over een bedrag van € 224.000,- aan eigen middelen, bestaande uit “Barmittel und Kontoguthaben” (vertaling: contanten en banktegoeden).
Uit het geldstromenonderzoek is echter gebleken dat dit geen eigen financiële middelen van [betrokkene 7] waren.
Volgens de belastinggegevens van 2004/2005 van [betrokkene 7] had zij op het moment van de aankoop geen eigen middelen van een dergelijke omvang tot haar beschikking.
Uit het geldstromenonderzoek is naar voren gekomen dat er voor een bedrag van € 222.500,- aan gelden van derden, niet zijnde de hypotheekhouder Deutsche Bank, zijn ingebracht om de aankoop van dit pand te financieren. Dit bedrag is uiteindelijk op de derdenrekening van de notaris gestort.
Het bedrag van € 222.500,- bestaat uit een drietal betalingen van respectievelijk € 10.000,- d.d. 07-12-2004 plus € 40.000,- d.d. 08-12-2004 plus een bedrag van € 172.500,- dat het totaal is van de bedragen die door diverse partijen overgeboekt c.q. gestort zijn op de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] .
Deze diverse partijen bestonden uit een viertal rechtspersonen die gelieerd zijn aan verdachte, verdachte zelf en zijn partner [betrokkene 15] .
De vier aan de verdachte gelieerde rechtspersonen waren [M] (Duitsland), [D] B.V. (Nederland, hierna: [D] B.V.), [K] ( [K] ) en [A] (Luxemburg).
Volgens het handelsregister blijkt [D] B.V. al vanaf januari 2003 ontbonden te zijn en volgens in beslag genomen bescheiden verklaren de Luxemburgse autoriteiten dat [A] al vanaf 30 juni 2004 geen economische activiteiten meer mocht verrichten.
Behoudens een contante storting groot € 10.000,- op de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] op 21-02-2005, bestaat het bedrag van € 222.500,- uit girale overboekingen van genoemde partijen.
Uit het geldstromenonderzoek is gebleken dat de oorsprong van deze girale gelden wordt gevormd door contante gelden die in een (zeer) korte periode daarvóór op de diverse bankrekeningen van genoemde (rechts)personen werden gestort en daarna, al dan niet via (een) andere bankrekening(en), uiteindelijk op de Duitse bankrekening van de dochter van verdachte [betrokkene 7] werden gestort, waarna het volledige geldbedrag van € 222.500,- (de som van de giraal en contant op haar Duitse rekening gestorte bedragen) vanaf haar Duitse rekening op de bankrekening van de verkopende partij of de derdenrekening van de notaris terecht kwam.
In de periode van 01-11-2004 tot 09-03-2005 is er voor een totaal bedrag van € 222.100,- contant op deze rekeningen gestort.
De contante stortingen varieerden van € 5.000,- tot € 20.000,- per storting en werden dikwijls binnen een periode van enkele dagen achter elkaar gestort.
Er zijn geen contracten, (leen)overeenkomsten, schuldbekentenissen, kwitanties en/of andere bescheiden in het strafdossier aangetroffen waaruit de gedane overboekingen verklaard kunnen worden.
Ten aanzien van de financiering van deze in totaal € 232.500,- is uit onderzoek niet gebleken van rentevergoedingen, zijn geen afspraken omtrent terugbetaling/aflossing gemaakt en bestond geen zekerheidstelling voor de geleende bedragen.
Uit navraag bij het Kadaster naar het adres [a-straat 1-2] te [plaats] is gebleken dat een tweetal hypotheken is afgesloten. Op 15 maart 2005 werd door [betrokkene 7] een recht van hypotheek verleend aan de Deutsche Bank te Essen (D) met een hoofdsom van € 210.000,-. Op 26 juni 2008 werd door [betrokkene 7] een recht van hypotheek aan [M] te Kleve (D) (hierna: [M] ) met een hoofdsom van € 222.000,- gegeven.
In de jaarrekeningen van de rechtspersoon [M] komt echter geen vordering voor van € 222.000,- op [betrokkene 7] .
Uit het geldstromenonderzoek is verder naar voren gekomen dat de rechtspersoon [M] slechts bij een zestal transacties naar voren komt als betrokken partij bij de financiering van het pand met een totale omvang van € 38.000,-. Hiervan is slechts € 10.000 direct in relatie te brengen met een betaling voor de aankoop van dit pand namelijk de aanbetaling van € 10.000 op 7 december 2004.
Volgens correspondentie met de belastingdienst over de aangifte inkomstenbelasting 2005 van [betrokkene 7] wordt hierin door verdachte namens zijn dochter [betrokkene 7] aangegeven dat er een bedrag geleend is van een Duitse [M] .
Verdachte heeft in zijn verhoor verklaard dat hij wist dat de totale stichtingskosten € 440.000,- waren. Aan de notaris is slechts een bedrag van ruim € 431.000,- betaald. Door een derde zou dus nog een bedrag van ongeveer € 9.000 betaald moeten zijn voor de bemiddeling in verband met de financiering.
[verdachte] verklaarde dat zij voor de aankoop van het pand een bedrag van € 210.000,- bij de Deutsche Bank en een bedrag van € 192.000,- bij haar vader heeft geleend. Van deze lening van haar vader zou een notariële akte zijn opgemaakt bij notaris [betrokkene 11] en [J] . Zij verklaarde verder dat zij een nettosalaris ten tijde van deze lening had van € 1.300,- per maand (incl. reisgeld € 1.500,- per maand). Zij weet niets van een 2e hypotheek van [M] en ook niet van een lening van € 222.000,- van deze rechtspersoon aan haar. De reden dat zij deze niet opgenomen heeft in haar belastingaangifte is dat deze lening er volgens haar helemaal niet is. Zij heeft ook geen betalingen ontvangen van de andere rechtspersonen. Zij weet zeker dat zij van haar moeder Schildkamp geen geldbedragen ontvangen heeft in verband met deze aankoop.
[betrokkene 7] heeft bij de politie – in de kern – verklaard dat zij geen wetenschap heeft van de wijze van financiering van het pand, van het onderhoud ervan, van de huurinkomsten en overige overeenkomsten met betrekking tot de woning. [betrokkene 7] heeft daarbij telkens verwezen naar haar vader, verdachte, die dit allemaal zou regelen.
Vermoeden van witwassen
Het hof is van oordeel dat vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
De wijze van verkrijging en financiering van het pand aan de [a-straat 1-2] te [plaats] is afwijkend van hetgeen in het normale economische verkeer gebruikelijk is.
Het ongebruikelijke zit onder meer in de omstandigheid dat overboekingen van geldbedragen plaatsvinden zonder dat daaraan zakelijke bedingen ten aanzien van rentevergoedingen, aflossingsplan en/of terugbetaling en zekerheidstelling voor de geleende bedragen zijn gekoppeld. Daarnaast ontbreken schriftelijke overeenkomsten (ten tijde van de aankoop van het pand en de gestelde financieringen ervan).
Ook het handelen met het contante geld dat telkens in een korte periode in kleine bedragen op diverse (buitenlandse) bankrekeningen wordt gestort, lijkt sterk op het zogenaamde “smurfen”. Dat is een van de typologieën die genoemd worden als veel gebruikte methoden om geld wit te wassen waarbij een grote som geld van criminele oorsprong in kleine delen wordt verdeeld die vervolgens afzonderlijk worden gestort op een bankrekening met als doel te ontsnappen aan de wettelijke aangifteplicht van contant geld.
Ook de omstandigheid dat het geld voor een groot deel afkomstig is van een tweetal rechtspersonen waarvan de een al ontbonden was ( [D] B.V.) vóór het aangaan van de geldtransacties en de andere ( [A] ) op dat moment al geen economische activiteit meer vertoonde, duidt erop dat de gelden in werkelijkheid niet van deze rechtspersonen afkomstig zijn. Ook de omstandigheid dat het geld van een zogenaamde Limited van het [K] ( [K] ) zonder dat sprake is van enige vorm van tegenprestatie of leenovereenkomst afkomstig is, wijst hierop.
Verder is de gehele gang van zaken ten aanzien van het bijeenbrengen van de “eigen middelen” op de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] zeer ongebruikelijk te noemen en past deze eveneens in de gebruikelijke fasen die bij witwassen worden gehanteerd, waarbij in eerste instantie op diverse bankrekeningen contante gelden gestort worden (plaatsingsfase). Daarna worden de gelden, direct of indirect, giraal overgeboekt naar de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] waarbij bedragen ook worden opgesplitst. Deze handelingen hebben duidelijk kenmerken van “verhulling” of “layering”. Zo zijn er contante gelden gestort op een Nederlands bankrekening van [D] B.V., daarna giraal overgeboekt naar een Luxemburgse bankrekening van verdachte en vervolgens weer giraal doorgeboekt naar de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] . Zoals eerder aangegeven blijkt niet van een economische reden waarom de gelden op deze manier bijeen werden gebracht.
Op de vraag aan verdachte waarom hij niet de contante stortingen direct vanaf een eigen rekening overboekte naar de notaris, heeft hij geen onderbouwde redenen gegeven.
Tenslotte staan de gedane leningen niet in verhouding tot de legale inkomsten van [betrokkene 7] , die slechts beschikte over een netto-maandsalaris van ongeveer € 1.300,-.
Het hof is van oordeel dat in het licht van de vorenstaande feiten en omstandigheden van verdachte dient te worden verwacht dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft omtrent de wijze waarop het pand is verworven en de herkomst van de contante gelden en de levering van het pand op naam van zijn dochter [betrokkene 7] .
Verklaring verdachte omtrent de herkomst van de gelden
Verdachte heeft omtrent de herkomst van de gelden wisselende verklaringen afgelegd.
Aanvankelijk heeft verdachte verklaard het pand voor zijn dochter, [betrokkene 7] , als beleggingsobject te hebben gekocht. Hij zou, omdat zijn dochter het geld daartoe niet had, een bedrag van € 224.000,- in privé aan haar hebben geleend. Later zou hiervoor zekerheid zijn gesteld en zou hij de zekerheidstelling via [M] hebben laten lopen. Verdachte zou het geld aan deze [M] hebben geleend en deze zou het aan [betrokkene 7] hebben doorgeleend. Later heeft verdachte verklaard dat het toch niet via [M] is gelopen maar dat het geld uit Luxemburg was gekomen van zijn eigen Luxemburgse rekeningen en die van zijn Luxemburgse bedrijven. Volgens hem is dit allemaal giraal geld geweest en beschikte hij begin jaren negentig al daarover. Verdachte heeft verklaard in de jaren 2004 en 2005 over grote hoeveelheden contante gelden te hebben beschikt maar dat deze gelden niet zijn aangewend voor de aankoop van het pand aan de [a-straat 1-2] te [plaats] . De koopsom van dit pand is enkel met giraal geld betaald, aldus verdachte.
Weer later heeft verdachte verklaard dat de bewuste geldbedragen door hem contant zijn opgenomen van de bankrekeningen van [D] B.V. en [K] . Dit contante geld zou zijn bijeengebracht door(dat):- verdachte als “twintiger” kapitaal in Spanje had vergaard;
- onroerend goedtransacties en een “aviationproject” in Engeland, waarvan vanwege het tijdsverloop geen bescheiden meer kunnen worden overgelegd;
- andere “rendabele zaken” in de jaren ’90;
- autohandel in de jaren ’90;
- zijn werkzaamheden als business coach.
Ook zou verdachte nog een bedrag van € 600.000,- in de jaren 1999 en 2000 contant voorhanden hebben gehad in verband met een andere strafzaak “Centurion”.
Over de contante stortingen in kleine bedragen heeft verdachte verklaard dat deze enkel dienden ter besparing van bankkosten en met ontduiking van de meldingsgrens voor het storten van chartaal geld niets van doen had.
Over het ontbreken van leenovereenkomsten, zekerheidsstellingen en economische grondslagen voor de diverse overboekingen aan [betrokkene 7] heeft verdachte verklaard dat, nu het ging om een lening aan zijn dochter, daarvan geen sprake kon zijn.
Ten slotte heeft verdachte verklaard dat hij contante gelden in bezit had om deze af te schermen voor de fiscus en justitie.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat verdachte op grond van vorenstaande er niet in is geslaagd een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven omtrent de chartale stortingen van gelden op de diverse (buitenlandse) bankrekeningen. Het hof is derhalve van oordeel dat justitie omtrent die verklaringen, al dan niet ondersteund met door verdachte overgelegde documenten, geen nader onderzoek behoeft te doen.
Het hof is van oordeel dat voormelde verklaringen van verdachte omtrent de herkomst van de chartale gelden niet aannemelijk zijn en overweegt hiertoe het volgende.
In de eerste plaats zijn die verklaringen niet aannemelijk omdat verdachte aanvankelijk stellig heeft ontkend dat met contant (chartaal) geld het pand aan de [a-straat 1-2] te [plaats] is gefinancierd.
In de tweede plaats gaat het hof aan die verklaringen als niet-aannemelijk voorbij omdat, voor zover uit de door verdachte overgelegde bankbescheiden blijkt van contante opnamen van bankrekeningen (aantekening 9 uit de notities 2012), deze grotendeels hebben plaatsgevonden in de jaren 1999 t/m 2003 en deze in een te ver verwijderd (tijds)verband staan met de contante stortingen zoals deze eind 2004/begin 2005 op de diverse rekeningen zijn gedaan ten behoeve van de aankoop van het pand.Datzelfde heeft te gelden voor een bedrag van € 600.000,- dat verdachte nog uit de strafzaak “Centurion” voorhanden zou hebben gehad.
Voor zover uit de door de verdediging overgelegde stukken van kasopnamen blijkt in 2004, is het hof van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat deze in directe relatie staan met de daaropvolgende contante stortingen ten behoeve van de aankoop van het pand. Evenmin blijkt dat de rekeningen waarvan de contante opnamen zijn gedaan gevoed zijn door opbrengsten van legale activiteiten van verdachte. Het hof acht het niet aannemelijk dat die rekeningen zijn gevoed door de door de verdediging genoemde zakelijke activiteiten, nu deze in een te ver tijdsverband liggen en grotendeels werkzaamheden in branches betreffen waarin doorgaans niet in contanten wordt afgerekend.
Bovendien is het voor het hof onaannemelijk dat de gelden ten behoeve van de aankoop van een pand eerst contant worden opgenomen en vervolgens weer op bankrekeningen worden gestort. Veel meer voor de hand zou het hebben gelegen wanneer de betreffende gelden rechtstreeks – giraal – naar de juiste rekeningen zouden zijn overgemaakt. Dit klemt te meer omdat het om een grote hoeveelheid contant geld (ruim € 200.000,-) ging.
In de derde plaats is de verklaring afgelegd door verdachte omtrent de besparing van bankkosten indien slechts telkens kleine bedragen worden overgemaakt naar (buitenlandse) bankrekeningen niet aannemelijk omdat juist van een besparing pas sprake zou zijn geweest wanneer verdachte de onderhavige grote sommen geld direct zou hebben overgemaakt op de derdengeldrekening op naam van de notaris. Hij was zelf immers de formele koper van het pand.
In de vierde plaats is de verklaring van verdachte niet aannemelijk omdat hij nog steeds geen verklaring geeft voor het overboeken van de diverse bedragen van bankrekeningen van verschillende bedrijven naar de Duitse rekening van [betrokkene 7] zonder een daaraan ten grondslag liggend economisch motief.
Gelet op het vorenstaande, ook in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verklaring van verdachte omtrent de herkomst van de gelden niet aannemelijk is, dat het derhalve niet anders kan zijn dan dat deze gelden uit misdrijf afkomstig zijn geweest, dat verdachte daarvan wetenschap heeft gehad en dat hij de werkelijke aard en herkomst van die gelden heeft verborgen/verhuld.
Ten aanzien van de tenaamstelling van het pand op [betrokkene 7]
Verdachte heeft omtrent de tenaamstelling van het pand op naam van zijn dochter [betrokkene 7] verklaard dat dit een soort belegging voor haar was. Bij verkoop zou de opbrengst aan [betrokkene 7] toekomen. Verder zou [betrokkene 7] middels verhuur van het pand haar maandelijkse looninkomsten kunnen aanvullen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte daaraan nog toegevoegd het pand op naam van zijn dochter te hebben gezet omdat hij voortdurend “op de vlucht” is voor de belastingen en justitie en dat hij daarom regelmatig moest schuiven met zijn vermogensbestanddelen en dat mede ook daarom het pand op naam van zijn dochter is gezet.
Het hof acht voormelde verklaring van verdachte niet aannemelijk omdat het niet strookt met het beeld dat uit het dossier en de bewijsmiddelen naar voren komt, nog daargelaten dat het niet opgeven van vermogen aan de fiscus uiteindelijk ook zou kunnen leiden tot het delict “witwassen”.
Weliswaar blijkt uit het onderzoek ter zitting en uit het strafdossier dat het eigendom van het pand juridisch aan [betrokkene 7] is geleverd, maar verder blijkt niet van betrokkenheid van [betrokkene 7] bij de verwerving van het pand dan wel bij de wijze van financiering ervan. [betrokkene 7] is verbintenisrechtelijk niet de koper van de woning en ook de financiering is buiten haar om – geheel door verdachte – opgezet. Veelzeggend acht het hof in dit verband de opmerking van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat de overgebleven schuld die uiteindelijk resteerde na verkoop van het pand geheel te zijnen laste en niet ten laste van zijn dochter [betrokkene 7] is gekomen.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat verdachte heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbende was op het pand aan de [a-straat 1-2] te ’s-Hertogenbosch en wordt het andersluidende standpunt van de verdediging verworpen.’
21. Het vierde middel houdt in dat het onder 2 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Het verweer dat de chartale gelden niet (on)middellijk een criminele herkomst hebben zou (voorts) verworpen zijn op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. De steller van het middel voert in dit verband aan dat ’s hofs oordeel dat sprake is van een ‘te ver verwijderd (tijds)verband’ tussen de contante opnamen van bankrekeningen in de jaren 1999 t/m 2003 met de contante stortingen eind 2004/begin 2005 niet zonder meer begrijpelijk is, aangezien de bewezenverklaarde pleegperiode zeer ruim is, te weten van 1 december 2004 tot en met 7 juli 2012 en sprake is van ruim 2 miljoen euro aan contante opnamen, afkomstig uit 3,4 miljoen euro girale inkomsten.
22. Het hof heeft onder 2 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij van het perceel gelegen aan de [a-straat 1-2] heeft verborgen/verhuld wie de rechthebbende op dat perceel/pand was en dat hij van (contante) geldbedragen de werkelijke aard en/of herkomst heeft verhuld, terwijl hij wist dat die voorwerpen (on)middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf. Wat het pand betreft stelt het hof vast dat het op 1 december 2004 is gekocht door de verdachte, en dat [mededader] tijdens het tekenen van het koopcontract door de verdachte aanwezig was. Het pand is op 15 maart 2005 notarieel overgedragen aan de dochter van de verdachte, [betrokkene 7] . De aankoopkosten bedroegen € 441.579. Deze aankoopkosten zijn deels (€ 210.000) gefinancierd via een hypothecaire geldlening bij de Deutsche Bank. Het resterende deel van € 231.579 zou gefinancierd zijn met eigen middelen. Uit het geldstromenonderzoek is evenwel gebleken dat er voor een bedrag van € 225.000 aan gelden van derden is ingebracht om de aankoop van het pand te financieren.
23. Dat bedrag van € 225.000 bestaat behoudens een contante storting van € 10.000 op een Duitse bankrekening van [betrokkene 7] uit girale overboekingen van vier aan de verdachte gelieerde rechtspersonen. Er zijn geen bescheiden in het strafdossier aangetroffen waaruit deze overboekingen verklaard kunnen worden en uit het onderzoek is niet gebleken van rentevergoedingen, afspraken omtrent terugbetaling/aflossing of zekerheidstelling voor de geleende bedragen. Aan één van de vier rechtspersonen, [M] (verder [M] ), is een recht van hypotheek met een hoofdsom van € 222.000,- gegeven. In de jaarrekeningen van [M] komt echter geen vordering van € 222.000,- op [betrokkene 7] voor. [betrokkene 7] heeft verklaard niets te weten van deze hypotheek en van een lening van € 222.000,- door [M] . Het hof leidt uit (onder meer) deze feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen af.2.
24. Het hof stelt vervolgens vast dat de verdachte omtrent de herkomst van de gelden wisselende verklaringen heeft afgelegd. Aanvankelijk heeft hij verklaard het pand als beleggingsobject voor zijn dochter te hebben gekocht en haar een bedrag van € 224.000,- in privé te hebben geleend. Daarvoor zou later zekerheid zijn gesteld via [M] . Later heeft verdachte verklaard dat het niet via [M] is gelopen maar dat het geld van zijn eigen Luxemburgse rekeningen en die van zijn Luxemburgse bedrijven is gekomen. Dit zou allemaal giraal geld zijn geweest en hij zou daar al begin jaren negentig over hebben beschikt. In 2004 en 2005 zou hij ook over grote hoeveelheden contante gelden hebben beschikt maar deze gelden zouden niet zijn aangewend voor de aankoop van het pand aan de [a-straat 1-2] . Weer later heeft verdachte verklaard dat de geldbedragen door hem contant zijn opgenomen van de bankrekeningen van [D] B.V. en [K] . Dat geld zou zijn bijeengebracht doordat de verdachte als twintiger in Spanje kapitaal zou hebben vergaard, via onroerend goed transacties en een ‘aviationproject’ in Engeland, ‘rendabele zaken’ in de jaren ’90; autohandel in de jaren ’90 alsmede werkzaamheden als business coach. Ook zou verdachte in de jaren 1999 en 2000 een bedrag van € 600.000 contant voorhanden hebben gehad in verband met een andere strafzaak, Centurion. Over de contante stortingen in kleine bedragen heeft de verdachte verklaard dat deze enkel dienden ter besparing van bankkosten. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij contante gelden in bezit had om deze af te schermen voor de fiscus.
25. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven omtrent de chartale stortingen van gelden op de diverse (buitenlandse) bankrekeningen. Het hof geeft daarvoor een aantal argumenten. Het middel keert zich tegen het tweede argument. Dat betreft de (aannemelijkheid van de) stelling van de verdachte dat het pand met contant (chartaal) geld is gefinancierd dat eerder van bankrekeningen is opgenomen. Het hof stelt daarbij voorop dat voor zover uit de door de verdachte overgelegde bankbescheiden blijkt van contante opnamen van bankrekeningen deze grotendeels hebben plaatsgevonden in de jaren 1999 t/m 2003. Deze contante opnamen staan volgens het hof ‘in een te ver verwijderd (tijds)verband (…) met de contante stortingen die eind 2004/begin 2005 op de diverse rekeningen zijn gedaan ten behoeve van de aankoop van het pand.
26. De steller van het middel meent dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk is ‘aangezien de bewezenverklaarde pleegperiode een zeer ruime tijdsperiode omvat, te weten van 1 december 2004 tot en met 7 juni 2012 en sprake is van ruim 2 miljoen euro aan contante opnamen, afkomstig uit 3,4 miljoen girale inkomsten.’
27. De bewezenverklaring ziet op de periode van 1 december 2004 tot en met 7 juni 2012. Uit de bewijsvoering volgt dat deze ruime pleegperiode in het bijzonder van betekenis is in verband met het verbergen/verhullen wie de rechthebbende op het pand was. Het tweede deel van de bewezenverklaring, betreffende het verhullen van de werkelijke aard en/of herkomst van (contante) geldbedragen, ziet op de geldbedragen die aan het begin van deze pleegperiode zijn gestort in verband met de financiering van het pand. In dat licht meen ik dat de lengte van de bewezenverklaarde pleegperiode geen afbreuk doet aan de begrijpelijkheid van ’s hofs oordeel.
28. De stelling dat sprake zou zijn van ruim 2 miljoen euro aan contante opnamen afkomstig uit ruim 3,4 miljoen girale inkomsten heeft de steller van het middel, zo begrijp ik, aan de pleitnota ontleend (p. 32). De raadsman concludeerde aldaar na een beschrijving van de zakelijke levensloop van de verdachte die teruggaat tot de jaren ‘70 dat ‘op alle bankrekeningen waar cliënt over kon beschikken, tezamen € 3.362.717,43 ontvangen (werd) en € 2.023.144,12 is opgenomen. Ook indien juist zou zijn dat in (al) de jaren voorafgaand aan de aankoop van het pand sprake zou zijn geweest van ruim 2 miljoen euro aan contante opnamen afkomstig uit ruim 3,4 miljoen girale inkomsten, doet dat mijns inziens geen afbreuk aan de begrijpelijkheid van ’s hofs oordeel. Het hof heeft vastgesteld dat het gaat om contante opnamen die grotendeels in de jaren 1999 t/m 2003 hebben plaatsgevonden en contante stortingen die eind 2004/begin 2005 op de diverse rekeningen zijn gedaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het gaat om een bedrag van € 222.100 dat in de periode van 1 november 2004 tot en met 8 maart 2005 is gestort (bewijsmiddel 1 onder 2.50, bewijsmiddel 6 onder 2.3 en 2.5). De periode van vier jaar waarin de contante opnamen volgens het hof grotendeels plaatsvonden is derhalve tien maanden voor het begin van de periode waarin deze contante stortingen plaatsvonden beëindigd. Het hof heeft in dat licht naar het mij voorkomt kunnen oordelen dat sprake is van een te ver verwijderd tijdsverband.
29. De steller van het middel keert zich ook tegen ’s hofs oordeel voor zover inhoudend ‘dat hetzelfde (een te ver verwijderd tijdsverband) heeft te gelden voor een bedrag van € 600.000 dat de verdachte nog uit de strafzaak ‘Centurion’ voorhanden zou hebben gehad’. Hij wijst er daarbij op dat het hof de aard en de afloop van die strafzaak in het midden heeft gelaten.
30. Het hof heeft uit de verklaring van de verdachte afgeleid dat deze heeft aangevoerd dat hij in de jaren 1999 en 2000 een bedrag van € 600.000 contant voorhanden zou hebben gehad in verband met de strafzaak ‘Centurion’. Die lezing van de verklaring van de verdachte wordt in cassatie niet bestreden. Van de juistheid van die lezing uitgaand is het niet onbegrijpelijk dat het hof van oordeel is dat sprake is van een te ver verwijderd tijdsverband tussen dit bedrag en de contante stortingen die eind 2004/begin 2005 op diverse rekeningen zijn gedaan ten behoeve van de aankoop van het pand. Aan die begrijpelijkheid doet niet af dat het hof geen vaststellingen heeft gedaan omtrent aard en afloop van die strafzaak.
31. Het hof overweegt voorts dat voor zover uit de door de verdediging overgelegde stukken blijkt van kasopnamen in 2004, onvoldoende is onderbouwd dat deze in directe relatie staan met de daaropvolgende contante stortingen ten behoeve van de aankoop van het pand. En dat evenmin blijkt dat de rekeningen waarvan de contante opnamen zijn gedaan zijn gevoed door opbrengsten van legale activiteiten van de verdachte. Het hof acht het niet aannemelijk dat die rekeningen zijn gevoed door de door de verdediging genoemde zakelijke activiteiten, ‘nu deze in een te ver verwijderd tijdsverband liggen en grotendeels werkzaamheden in branches betreffen waarin doorgaans niet in contanten wordt afgerekend’.
32. De steller van het middel meent dat ’s hofs oordeel dat niet aannemelijk is dat de betrokken bankrekeningen zijn gevoed door de door de verdediging genoemde zakelijke activiteiten onbegrijpelijk is ‘gezien de door de verdediging overgelegde producties van zakelijke activiteiten en Duitse fiscale implicaties daarvan’. Hij wijst daarbij op onder a t/m g opgesomde feiten en omstandigheden waarop de verdediging een beroep zou hebben gedaan.
33. Onder a wordt verwezen naar ‘een overgelegde lijst met 35 opdrachtgevers in NL, UK, BRD, Z-Afrika’, onder b naar ‘een relaas van ca 500 uitgaande rekeningen’, onder c naar een ‘bevestiging door de Nederlandse fiscus’ dat de verdachte ‘via zijn Duitse [M] , in Nederland personeel in dienst had’. De klacht ziet er voor zover zij op deze documenten is gebaseerd naar het mij voorkomt aan voorbij dat het hof niet heeft overwogen dat het niet aannemelijk acht dat de verdachte zakelijke activiteiten heeft ontplooid. Het hof heeft overwogen dat de gestelde zakelijke activiteiten ‘in een te ver verwijderd tijdsverband liggen’ en ‘grotendeels werkzaamheden betreffen waarin doorgaans niet in contanten wordt afgerekend’. In de verwijzing naar de documenten onder a t/m c ligt geen bestrijding van deze argumenten besloten.
34. Onder d wordt verwezen naar ‘een Duits fiscaal rapport n.a.v. een boekenonderzoek over de periode 2003-2005’, onder e naar ‘een discussie met de Duitse fiscus betreffende de bevindingen in genoemd rapport’, onder f naar ‘de inwilliging door de Duitse fiscus van de door verzoeker ingediende bezwaarschriften’ en onder g naar ‘de omstandigheid dat verzoeker zijn inkomsten heeft opgegeven bij de Duitse fiscus en/of de Nederlandse belastingdienst ten langen leste “compromisbereid” werd, zulks onder verwijzing naar drie producties’. Ook in de verwijzing naar deze documenten ligt naar het mij voorkomt geen bestrijding besloten van de juistheid van ’s hofs oordeel dat de gestelde zakelijke activiteiten ‘in een te ver verwijderd tijdsverband liggen’ en ‘grotendeels werkzaamheden betreffen waarin doorgaans niet in contanten wordt afgerekend’. Ik merk nog op dat deze argumenten ’s hofs oordeel dat het niet aannemelijk is dat de betreffende rekeningen zijn gevoed door de door de verdediging genoemde zakelijke activiteiten kunnen dragen.
35. De steller van het middel klaagt ten slotte over ’s hofs oordeel ‘dat het geen nader onderzoek hoefde te doen’ naar de door de verdachte overgelegde documenten. Dat oordeel zou blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de omvang en reikwijdte van art. 420bis Sr.
36. Naar het mij voorkomt gaat het middel in zoverre uit van een verkeerde lezing van ’s hofs overwegingen. Het hof heeft overwogen dat de verdachte er niet in is geslaagd een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven omtrent de chartale stortingen van gelden op de diverse (buitenlandse) bankrekeningen. En dat het derhalve van oordeel is ‘dat justitie omtrent die verklaringen, al dan niet ondersteund met door verdachte overgelegde documenten’, geen nader onderzoek behoefde te doen. Het hof heeft derhalve geoordeeld dat geen nader onderzoek naar de (uiteenlopende) verklaringen die de verdachte heeft afgelegd behoefde plaats te vinden.
37. Voor zover het middel ertoe strekt tevens te klagen over ’s hofs oordeel dat geen nader onderzoek naar de verklaringen van de verdachte behoefde plaats te vinden, merk ik op dat dit oordeel niet alleen berust op de weerlegging van de stelling van de verdachte dat het pand met contant (chartaal) geld is gefinancierd dat van eerdere opnamen van bankrekeningen afkomstig is, en op de weerlegging van de stelling dat die bankrekeningen zijn gevoed door de door de verdediging genoemde zakelijke activiteiten. Het hof heeft ook vastgesteld dat de (uiteenlopende) verklaringen van de verdachte omtrent de herkomst van de chartale gelden niet aannemelijk zijn omdat de verdachte aanvankelijk stellig heeft ontkend dat het pand met contant (chartaal) geld is gefinancierd. En het hof oordeelt het (meer in het algemeen) onaannemelijk dat ‘gelden ten behoeve van de aankoop van een pand eerst contant worden opgenomen en vervolgens weer op een bankrekening worden gestort’. Het hof heeft voorts overwogen dat de verklaring van de verdachte omtrent de besparing van bankkosten indien slechts kleine bedragen worden overgemaakt niet aannemelijk is omdat juist van een besparing sprake zou zijn geweest wanneer de verdachte de onderhavige grote sommen geld direct zou hebben overgemaakt op de derdengeldrekening op naam van de notaris. En het hof wijst er (in de vierde plaats) op dat de verklaring van de verdachte niet aannemelijk is ‘omdat hij nog steeds geen verklaring geeft voor het overboeken van de diverse bedragen van bankrekeningen van verschillende bedrijven naar de Duitse rekening van [betrokkene 7] zonder een daaraan ten grondslag liggend economisch motief.’
38. Al met al meen ik dat het hof heeft kunnen oordelen dat de verdachte ‘er niet in is geslaagd een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand (…) hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven omtrent de chartale stortingen van gelden op de diverse (buitenlandse) bankrekeningen’. En dat het hof in dat licht vervolgens eveneens heeft kunnen oordelen dat het ‘niet anders kan zijn dan dat deze gelden uit misdrijf afkomstig zijn geweest, dat verdachte daarvan wetenschap heeft gehad en dat hij de werkelijke aard en herkomst van die gelden heeft verborgen/verhuld’.
39. Het vierde middel faalt.
40. Het vijfde middel bevat de klacht dat het hof de onderzoekswens van de verdachte inhoudend het opvragen van alle in het onderzoek betrokken bankafschriften van alle betrokken natuurlijke en rechtspersonen in Nederland, België, Duitsland en Luxemburg over alle transacties van 1998 tot aan de datum van aankoop van de beslagen panden heeft afgewezen op gronden die deze afwijzing niet kunnen dragen.
41. Op 18 januari 2016 is namens de verdachte een appelschriftuur ingediend. Deze houdt onder meer in:
‘Herhaling eerdere onderzoekswensen
23. Tenslotte merk ik nog op dat de verdediging de eerdere verzoeken tot het doen van onderzoek handhaaft, zoals dat eerder is ingediend bij de rechter-commissaris én bij de officier van justitie. Het belang van het doen van dit onderzoek is onverkort van belang, ook in hoger beroep, aangezien het – onder meer – ziet op de bron c.q. herkomst van de witwasvoorwerpen. Deze onderzoekswensen zijn hieronder integraal opgenomen:
1. Opvraqen bankafschriften Het OM komt met een aantal op zich staande stortingen, subs, opnames, meer subs, overmakingen.
Motivering van deze onderzoekwens:Om de herkomst der gelden, zowel als de onderlinge samenhang e.d. van stortingen versus opnames, subs, overmakingen, te kunnen bepalen zijn nodig:• de volledige ‘jaargangen aan bankafschriften' van alle door de HH rechercheurs in het onderzoek betrokken (deels op de vragenlijst vermelde) bankrekeningen van eveneens alle natuurlijke- en rechtspersonen in Nederland, België, Duitsland, Luxemburg over alle door de genoemde transacties bestreken jaren, teruggaande tot 1998 (jaar van vertrek [verdachte] uit Nederland).• Met name zijn (in Duitsland) van belang de rekeningen bij de Deutsche Bank t.n.v. [M] , [verdachte] privé en [verdachte] .’
42. Het onderzoek ter zitting in hoger beroep is vervolgens aangevangen op 28 mei 2018. Het proces-verbaal van deze zitting houdt onder meer het volgende in:
‘Het hof heeft vastgesteld dat de verdediging bij drie gelegenheden onderzoekwensen kenbaar heeft gemaakt, te weten bij de rechter-commissaris, de rechtbank en bij de officier van justitie. Telkens zijn de onderzoekverzoeken afgewezen.
(…)
De raadsman wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld de onderzoekwensen als neergelegd in zijn appelschriftuur d.d. 18 januari 2016 nader toe te lichten.
(noot griffier: de appelschriftuur d.d. 18 januari 2016 met daarin de onderzoekwensen is aan dit proces-verbaal gehecht en de inhoud ervan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.).
De raadsman deelt mede:Standpunt van de verdediging is dat de gelden waarmee de ten laste gelegde Mercedes (feit 1) en het ten laste gelegde pand aan de [a-straat ] te [plaats] (feit 2) zijn gefinancierd een legale herkomst hebben. Client heeft dit geld met hard werken verdiend.
(…)
De advocaat-generaal De Jong deelt mede:De reactie van het openbaar ministerie op de appelschriftuur is op papier gesteld. Ik verzoek een korte onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting teneinde daarvan kopieën voor iedereen te doen maken.
Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting deelt de advocaat-generaal De Jong het standpunt van het openbaar ministerie mede overeenkomstig een door hem aan het hof overgelegde schriftelijke notitie die aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
‘De raadsman repliceert en deelt mede:Ik persisteer bij wat ik eerder naar voren heb gebracht.
De voorzitter deelt mede:
Het hof heeft tijd nodig om zich te beraden over de onderzoekwensen van de verdediging. Daartoe zal het onderzoek ter terechtzitting worden onderbroken tot de zitting van maandag 11 juni 2018 te 09:00 uur, waarop het hof de beslissingen op de onderzoekwensen kenbaar zal maken.’
43. De schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting is overgelegd, houdt onder meer het volgende in:
‘1.8. De onderzoekswensen van [verdachte]
De appèlschriftuur van [verdachte] is binnen 14 dagen na het instellen van het hoger beroep ter griffie ontvangen, zodat de wensen getoetst moeten worden aan het verdedigingsbelang.
(…)
F. Niet valt in te zien wat het horen van [betrokkene 25] , [betrokkene 26] , [betrokkene 27] , ontvanger van belasting te Tilburg, B. Hoogendoorn, advocaat, en mevrouw M. Vinkensteijn, officier van justitie bijdraagt aan de aannemelijke en verifieerbare verklaring van verdachte omtrent de legale herkomst van het geldbedrag. Het horen van deze getuigen is daarom niet nodig; het belang van de verdediging wordt hierdoor niet geschaad.
G. Het toevoegen van massa's documenten treft eenzelfde lot.Er is inmiddels onwaarschijnlijk veel onderzoek gedaan naar de legale herkomst van het vermogen - waaronder het vervolg onderzoek door de politie naar aanleiding van de documenten die door verdachte in de procedure bij de rechtbank alsnog in het geding zijn gebracht.
Het ligt nog steeds op de weg van verdachte om een aannemelijke en verifieerbare verklaring te geven. Het toevoegen van massa's documenten aan het procesdossier kan niet als een zodanige verklaring worden beschouwd.’
44. Op de terechtzitting gehouden op 11 juni 2018 heeft het hof, in gewijzigde samenstelling, als volgt op dit verzoek beslist:
‘De verdediging heeft de navolgende onderzoekwensen naar voren gebracht waarop door het
hof als volgt wordt beslist:
(…)4.Herhaling eerdere onderzoekwensen
De verdediging heeft bij appelschriftuur onderzoekwensen herhaald waarop door de rechter-commissaris van de rechtbank bij beschikking van 24 juni 2014, de raadkamer van de rechtbank op 20 augustus 2014 en de officier van justitie bij brief van 20 augustus 2015 zich hebben uitgelaten in die zin dat telkens de onderzoekwensen zijn afgewezen.
Kort gezegd gaat het om herhaling van de navolgende onderzoekwensen waarop het hof telkens als volgt zal beslissen:
- opvragen van alle in het onderzoek betrokken bankafschriften van alle betrokken natuurlijke en rechtspersonen in Nederland, België, Duitsland en Luxemburg over alle transacties van 1998 tot aan de datum van aankoop van de beslagen panden.
Ter onderbouwing van dit verzoek wordt aangevoerd dat daarmee “de herkomst van gelden” bepaald zou kunnen worden.
Het hof wijst dit verzoek af vanwege de onvoldoende onderbouwing ervan. Van de verdediging mag worden verlangd aan te geven om welke specifieke bankgegevens of delen daarvan het gaat en wat de relevantie van die specifieke onderdelen is voor enige in het kader van de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering door het hof te nemen beslissing.’
45. Vervolgens is de zaak op de terechtzitting van 10 januari 2019 aan de orde geweest. Het hof zat op die zitting wederom in gewijzigde samenstelling. Het proces-verbaal houdt niet met zoveel woorden in dat het onderzoek van de zaak met instemming van de advocaat-generaal, de verdachte en de raadsman is hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing bevond. Dat kan samenhangen met de omstandigheid dat het onderzoek op die terechtzitting een regie-karakter had. Uit het proces-verbaal volgt dat de voorzitter mededelingen heeft gedaan over de zaken die gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld zullen worden en over ingekomen stukken. En dat de verdediging en de advocaat-generaal hebben meegedeeld (behoudens een kleine correctie) geen opmerkingen over het proces-verbaal van de zitting van 28 mei 2018 en 11 juni 2018 te hebben. Vervolgens heeft de voorzitter een schriftelijke conclusiewisseling gelast en is het onderzoek ter terechtzitting voor bepaalde tijd geschorst.
46. Op 16 mei 2019 is het onderzoek vervolgens hervat. Het proces-verbaal van die zitting houdt in dat het hof anders is samengesteld dan ter terechtzitting van 10 januari 2019 en dat het onderzoek van de zaak met instemming van de advocaat-generaal, de verdachte en de raadsman is hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing bevond. In het licht van de geschetste gang van zaken meen ik dat in cassatie kan worden geklaagd over de beslissing op de onderzoekswens die het hof op 11 juni 2018 heeft genomen. Het onderzoek ter terechtzitting is op 10 januari 2019 niet opnieuw aangevangen.3.
47. Art. 315, eerste lid, Sv, in hoger beroep van toepassing op grond van art. 415, eerste lid, Sv geeft de zittingsrechter de bevoegdheid om de overlegging van bescheiden of stukken van overtuiging te bevelen. Het verzoek betreft een verzoek als bedoeld in art. 328 in verbinding met art. 331, eerste lid, Sv, in hoger beroep eveneens van toepassing op grond van art. 415, eerste lid, Sv, om gebruik te maken van die bevoegdheid. Maatstaf daarbij is of aan de rechter de noodzakelijkheid van het verzochte is gebleken.
48. De steller van het middel voert aan dat het eigenaardige van het witwasdelict is gelegen in een zekere omkering van de bewijslast. Als uit bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden het vermoeden kunnen rechtvaardigen dat geldbedragen (on)middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Vaste rechtspraak is dat het moet gaan om een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Het summum van concreetheid en verifieerbaarheid is volgens de steller van het middel ‘natuurlijk een bankafschrift, waarmee de omvang en datum van een geldstorting/overmaking en opname aangetoond kan worden’. Daarom zou het uit ‘oogpunt van art. 350 Sv’ onbegrijpelijk zijn ‘dat het hof de eis stelt dat aangegeven dient te worden om welke specifieke bankgegevens of delen daarvan het gaat, temeer nu sprake is van een zeer ruime pleegperiode (8 jaar), omvangrijke zaak met een omvangrijk financieel verkeer, terwijl de relevantie nogal voor de hand ligt’.
49. Uit het proces-verbaal van de zitting gehouden op 28 mei 2018 in samenhang met de appelschriftuur wordt duidelijk dat verzocht is om de volledige jaargangen aan bankafschriften van alle door de rechercheurs in het onderzoek betrokken bankrekeningen van alle natuurlijke personen en rechtspersonen in Nederland, België, Duitsland en Luxemburg over alle door de genoemde transacties bestreken jaren, teruggaand tot 1998. Deze onderzoekswens is in verband gebracht met het bepalen van ‘de herkomst der gelden, zowel de onderlinge samenhang e.d. van stortingen versus opnames, subs. overmakingen’. In de appelschriftuur en tijdens het onderzoek ter terechtzitting is niet (nader) verhelderd waarom deze afschriften relevant zouden zijn in verband met de stelling dat de verdachte het geld voor het pand [a-straat 1-2] met ‘hard werken verdiend’ zou hebben.
50. Het hof heeft het verzoek afgewezen ‘vanwege de onvoldoende onderbouwing ervan’. Van de verdediging zou mogen worden verlangd ‘aan te geven om welke specifieke bankgegevens of delen daarvan het gaat en wat de relevantie van die specifieke onderdelen is voor enige in het kader van de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering door het hof te nemen beslissing’. Ik begrijp deze afwijzing aldus dat aan het hof de noodzakelijkheid van het verzochte niet is gebleken in het licht van de tekortschietende onderbouwing van het verzoek. Aldus opgevat is deze afwijzing niet onbegrijpelijk. Ik neem daarbij in aanmerking hetgeen blijkens de bewijsvoering reeds was onderzocht inzake verbanden tussen contante stortingen en girale overboekingen.
51. De steller van het middel wijst erop dat Uw Raad in HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97, NJ 2019/310 m.nt. Rozemond heeft beslist dat noch art. 6 EVRM, noch art. 6 Richtlijn 2016/343/EU eraan in de weg staat dat de rechter bij zijn bewijsoordeel in aanmerking neemt dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het van hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. De afwijzing van de onderzoekswens door het hof zou erop neerkomen dat aan de verdachte een mogelijkheid wordt onthouden zich te wapenen tegen een op deze rechtspraak gebaseerde bewijsconstructie. Onder deze omstandigheden kan volgens de steller van het middel niet meer gesproken worden van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM.
52. Het hof heeft overwogen dat het verzoek om alle bankafschriften van tal van bankrekeningen in binnen- en buitenland over een reeks van jaren op te vragen onvoldoende is onderbouwd. Het hof heeft in het bestreden arrest nadien op grond van vier argumenten die in het voorgaande zijn weergegeven, geconcludeerd dat de verklaring die de verdachte omtrent de herkomst van de gelden heeft gegeven niet aannemelijk is en dat het niet anders kan zijn dan dat deze gelden uit misdrijf afkomstig zijn. In deze argumentatie, gelezen tegen de achtergrond van de eerdere afwijzing van de onderzoekswens, ligt besloten dat naar ’s hofs oordeel aan de verdachte niet een mogelijkheid is onthouden om zich te ‘wapenen’ tegen een bewijsconstructie inzake witwassen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. In dat licht faalt de op die stelling gebaseerde klacht dat niet gesproken kan worden van een eerlijk proces.
53. Het vijfde middel faalt.
54. Het zesde middel houdt in dat het onder 2 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid voor zover bewezen is verklaard dat de verdachte de werkelijke aard en/of de herkomst van (contante) geldbedragen heeft verborgen en/of verhuld terwijl hij telkens wist dat die geldbedragen (on)middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
55. Het hof overweegt onder het kopje ‘vermoeden van witwassen’ dat de wijze van verkrijging en financiering van het pand aan de [a-straat 1-2] afwijkend is ‘van hetgeen in het normale economische verkeer gebruikelijk is’. In dat verband wijst het hof er onder meer op dat de gang van zaken ten aanzien van het bijeenbrengen van de ‘eigen middelen’ op de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] zeer ongebruikelijk is te noemen en past in ‘de gebruikelijke fasen die bij witwassen worden gehanteerd, waarbij in eerste instantie op diverse bankrekeningen contante gelden gestort worden (plaatsingsfase)’ en de gelden daarna giraal worden overgeboekt naar de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] waarbij ‘bedragen ook worden opgesplitst. Deze handelingen hebben duidelijk kenmerken van “verhulling” of “layering”.’ Volgens het hof blijkt niet ‘van een economische reden waarom de gelden op deze manier bijeen werden gebracht’.
56. De steller van het middel meent dat ’s Hofs oordeel dat niet blijkt van een economische reden waarom de gelden op deze manier bijeen werden gebracht niet zonder meer begrijpelijk is. Hij wijst daarbij op de verklaring van de verdachte dat hij contante gelden in bezit had om deze af te schermen voor de fiscus en justitie. Dat zou ‘alleszins een economische reden als vorenbedoeld geven, nu met deze belastingontduiking de economische eigendom van verzoeker niet, althans minder belast wordt’.
57. Uit de opbouw van ’s hofs overwegingen blijkt dat de vaststelling dat niet blijkt van een economische reden waarom de gelden op deze manier bijeen werden gebracht, plaatsvindt in het kader van de onderbouwing van een vermoeden van witwassen. In dat kader wijst het hof ook op aanwijzingen van ‘smurfen’, op de omstandigheid dat het geld voor een groot deel afkomstig is van een rechtspersoon die al ontbonden was en een rechtspersoon die geen economische activiteit meer vertoonde, en dat bij het geld van een derde rechtspersoon niet van enige vorm van tegenprestatie of leenovereenkomst sprake is. ’s Hofs overweging (in het verlengde daarvan) dat niet blijkt van een economische reden waarom de gelden op deze manier bijeen werden gebracht, kan aldus worden begrepen dat niet blijkt van een economische reden die met een legale wijze van handelen in verband kan worden gebracht en het vermoeden van witwassen ontkracht. Naar het mij voorkomt heeft het hof het vermoeden van witwassen mede op de vaststelling dat van een dergelijke reden niet is gebleken kunnen baseren. Ik neem daarbij in aanmerking dat een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de verdachte voor de gedragingen die het vermoeden van witwassen rechtvaardigen tot nader onderzoek noopt en dat de rechter dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moet beoordelen of witwassen ondanks die verklaring bewezen kan worden.4.
58. De steller van het middel meent voorts dat ’s hofs oordeel dat het overboeken en opsplitsen van de betrokken bedragen duidelijke kenmerken heeft van ‘verhulling’ of ‘layering’ niet zonder meer begrijpelijk is. Hij wijst daarbij op het bepaalde in art. 3 sub 1 en 2 van Verordening 2560/2001. Gelet op deze verordening zou onder de gegeven omstandigheden niet zonder meer van ‘verhullen’ of ‘layeren’ kunnen worden gesproken.
59 Verordening (EG) nr. 2560/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 2001 betreffende grensoverschrijdende betalingen in euro is niet meer van kracht sinds 31 oktober 2009.5.Zij was evenwel van toepassing in het eerste deel van de onder 2 bewezenverklaarde pleegperiode. Art. 3, eerste en tweede lid, luidden als volgt:
‘1. Met ingang van 1 juli 2002 zijn de kosten die een instelling voor grensoverschrijdende elektronische betalingstransacties in euro tot een bedrag van 12 500 EUR aanrekent dezelfde als de kosten welke dezelfde instelling aanrekent voor dergelijke betalingen in euro binnen de lidstaat waar het kantoor van die instelling dat de grensoverschrijdende elektronische betaling uitvoert gevestigd is.
2. Uiterlijk met ingang van 1 juli 2003 zijn de kosten die een instelling voor grensoverschrijdende overmakingen in euro tot een bedrag van 12 500 EUR aanrekent dezelfde als de kosten die deze instelling aanrekent voor overmakingen in euro voor hetzelfde bedrag binnen de lidstaat waar zij gevestigd is.’
60. Het hof heeft overwogen dat de gang van zaken ten aanzien van het bijeenbrengen van de ‘eigen middelen’ op de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] duidelijk kenmerken heeft van ‘verhulling’ of ‘layering’. Het heeft er daarbij op gewezen dat contante gelden zijn gestort op een Nederlandse bankrekening van [D] B.V., dat deze daarna giraal zijn overgeboekt naar een Luxemburgse bankrekening van de verdachte en dat deze gelden vervolgens giraal zijn doorgeboekt naar de Duitse bankrekening van [betrokkene 7] . Naar het mij voorkomt doet het bepaalde in art. 3 van Verordening (EG) nr. 2560/2001 niet af aan de begrijpelijkheid van deze vaststelling. Dat de kosten van een elektronische betalingstransactie binnen een lidstaat tot een bedrag van € 12.500 dezelfde waren als de kosten voor grensoverschrijdende overmaking van hetzelfde bedrag, doet er niet aan af dat het na contante storting tweemaal overboeken van een bedrag kenmerken van ‘verhulling’ of ‘layering’ vertoont, en dat de omstandigheid dat van grensoverschrijdende overmakingen sprake is dit karakter versterkt.
61. Het zesde middel faalt.
Het tweede en derde middel
62. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof heeft overwogen dat het de vaststelling van de verbalisanten heeft gecontroleerd aan de hand van de bijgevoegde bijlage en heeft geconstateerd dat die vaststellingen juist zijn. Volgens de steller van het middel had het hof ‘de inhoud van de bewijsmiddelen – de bijgevoegde bijlagen – zijnde bewijsmiddelen houdende redengevende feiten en omstandigheden’ in het arrest dienen op te nemen.
63. Uit de weergave van bewijsmiddelen die in het voorgaande bij de bespreking van het eerste middel en bij de bespreking van het vierde, vijfde en zesde middel zijn opgenomen, blijkt dat het hof de bewijsmiddelen, zoals voorgeschreven, in een aanvulling heeft opgenomen. Zowel onder de bewijsmiddelen die op de onder 1 t/m 3 bewezenverklaarde feiten zien als onder de bewijsmiddelen die op het onder 2 bewezenverklaarde feit zien, zijn daarbij onder 1 passages uit een ‘eindprocesverbaal’ opgenomen.
64. De beslissing dat het tenlastegelegde feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in (de aanvulling op) het vonnis respectievelijk arrest opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden (vgl. art. 359, derde lid, Sv).6.Een wezenlijke functie van de bewijsmotivering is dat zij (ook) Uw Raad in staat stelt, na te gaan of aan deze eis voldaan is.7.Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat het hof de bewezenverklaring mede baseert op onderdelen van een eindproces-verbaal voor zover daarin onderdelen van andere processen-verbaal of andere schriftelijke bescheiden zijn weergegeven. Ik wijs er in dat verband op dat in ons bewijsrecht ook verklaringen en schriftelijke bescheiden waarin de betrokkene weergeeft wat anderen hem of haar hebben verteld tot het bewijs kunnen worden gebezigd.8.Onderdelen van het eindproces-verbaal die ontoelaatbare conclusies inhouden mogen evenwel niet onder de bewijsmiddelen worden opgenomen.9.Al leidt handelen in strijd met deze regel niet altijd tot cassatie.10.
65. De steller van het middel voert voorts aan dat in cassatie niet kan worden gecontroleerd ‘of ’s Hofs oordeel dat de vaststellingen van de verbalisanten juist zijn, juist is’. Derhalve zou de bewezenverklaring niet voldoende met redenen zijn omkleed.
66. De vaststellingen die zijn opgenomen in het eindproces-verbaal kunnen worden gecontroleerd aan de hand van de onderzoeksbevindingen waar zij op gebaseerd zijn. Het hof heeft overwogen dat het dat ook heeft gedaan. Bestaan er discrepanties tussen het eindproces-verbaal en de onderzoeksbevindingen, dan ligt het in de rede dat dit tijdens het onderzoek ter terechtzitting aan de orde komt. En in cassatie kan een klacht over dergelijke discrepanties naar voren worden gebracht. Processen-verbaal leveren slechts het in art. 344, eerste lid, onder 2o, Sv vermelde bewijsmiddel op voor zover zij in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en hun mededeling behelzen ‘van feiten of omstandigheden, door hen zelf waargenomen of ondervonden’. Als niet blijkt op welke onderzoeksbevindingen een tot het bewijs gebezigde passage in een eindproces-verbaal is gebaseerd, is niet duidelijk of sprake is van een mededeling van door de verbalisant zelf – door het lezen van die onderzoeksbevindingen – waargenomen feiten of omstandigheden.11.
67. Er is evenwel geen aanleiding om in cassatie zonder specifieke klacht na te gaan of het hof terecht heeft geconcludeerd dat de vaststellingen van de verbalisanten in het eindproces-verbaal gelet op de onderliggende stukken ‘juist zijn’. Ik neem daarbij in aanmerking dat die conclusie niet van invloed is op de eisen die aan de bewijsmotivering worden gesteld. ’s Hofs overweging inzake de uitgevoerde controle heeft daarmee een onverplicht karakter. Daaruit volgt dat deze overweging niet kan meebrengen dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
68. Het tweede middel faalt.
69. Het derde middel bevat in de eerste plaats de klacht dat het hof het beroep op strafmatiging wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft afgewezen op gronden die deze afwijzing niet kunnen dragen.
70. Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 mei 2019 blijkt dat de raadsman het pleidooi heeft uitgesproken overeenkomstig een pleitnota die aan het hof is overgelegd. Deze houdt onder meer het volgende in (met weglating van een voetnoot):
‘Redelijke termijn is in eerste aanleg én in hoger beroep verstreken (leidt op zichzelf al tot strafvermindering van 10% nu deze overschrijding van de redelijke termijn niet te rechtvaardigen valt door de aard van de zaak en hetgeen – vanuit de verdediging – in hoger beroep is gedaan dat tot vertraging heeft geleid). Daarbij is de zaak niet dusdanig ingewikkeld dat dit overschrijding zonder meer rechtvaardigt, terwijl bij het indienen van de hervonden stukken in september 2017 al ruim anderhalf jaar sinds vonnis was verstreken.’
71. Het hof heeft naar aanleiding van het beroep op overschrijding van de redelijke termijn het volgende overwogen:
‘De rechtbank heeft de verdachte ter zake het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een eventuele strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de leeftijd van verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep en in het algemeen het tijdsverloop sinds de periode waarin de ten laste gelegde feiten zijn gepleegd.
(…)
Alles overziende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van negentien maanden in beginsel gerechtvaardigd.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. Ook in hoger beroep is de redelijke termijn overschreden doordat in januari 2016 hoger beroep is ingesteld en het hof eerst op 29 mei 2019 arrest zal wijzen. De redelijke termijn is daarmee in hoger beroep met meer dan een jaar overschreden.
Voor wat betreft de overschrijding van de redelijke termijn in het hoger beroep zal het hof met de enkele constatering ervan volstaan nu deze vertraging geheel door de verdediging is veroorzaakt door op een zeer laat moment in de strafprocedure inbrengen van een groot aantal stukken zonder nadere toelichting en het doen van verzoeken.
In de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg ziet het hof aanleiding om in plaats van de genoemde gevangenisstraf van 19 maanden een gevangenisstraf van na te melden duur op te leggen.’
72. Het hof heeft vervolgens – als gezegd – een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd.
73. De steller van het middel is van mening dat ’s hofs overweging onbegrijpelijk is nu uit het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep d.d. 28 mei 2018 blijkt dat het hof het in het geding brengen van stukken wegens onvoldoende onderbouwing heeft afgewezen en het horen van slechts twee getuigen door de raadsheer-commissaris heeft bevolen.
74. Het vonnis dateert van 4 januari 2016. Eén dag later is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. De raadsman van de verdachte heeft vervolgens op 18 januari 2016 een appelschriftuur ingediend met onderzoekswensen. Het openbaar ministerie heeft eveneens hoger beroep ingesteld en op 11 april 2017 een schriftuur houdende grieven ingediend.12.De eerste terechtzitting in hoger beroep vond plaats op 28 mei 2018. Deze zitting had een regie-karakter; de onderzoekwensen zijn daar aan de orde gekomen. Vervolgens heeft het hof op maandag 11 juni 2018 de meeste onderzoekswensen afgewezen en de stukken in handen gesteld van de raadsheer-commissaris teneinde over te gaan tot het verhoor van twee getuigen. Die getuigen waren door de raadsman genoemd in de appelschriftuur. Het proces-verbaal van de zitting van 10 januari 2019, dat ook een regie-karakter had, houdt in dat de voorzitter heeft medegedeeld dat van de zijde van de verdediging een groot aantal stukken in het geding zijn gebracht waaronder bankafschriften. De mededeling van de voorzitter houdt verder het volgende in:
‘Het hof zal een schriftelijke conclusiewisseling gelasten met daarbij het verzoek aan de verdediging daarin zo concreet en gemotiveerd mogelijk aan te geven welke stukken dienen ter onderbouwing van welk ingenomen standpunt. Alles met een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de relevante producties.Voor deze schriftelijke conclusiewisseling worden de hierna te melden termijnen gesteld.’
75. Daarna is de zaak op 16 mei 2019 inhoudelijk behandeld en is op 29 mei 2019 arrest gewezen.
76. In aanmerking genomen dat de eerste zitting in hoger beroep pas op 28 mei 2018 en derhalve pas twee jaar, vier maanden en drie weken na het instellen van hoger beroep door de verdachte plaatsvond, is ’s hofs oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep geheel door de verdediging is veroorzaakt niet zonder meer begrijpelijk. In zoverre slaagt het middel. Uw Raad kan de zaak zelf afdoen.
77. De steller van het middel voert voorts aan dat tussen het instellen van beroep in cassatie en de ontvangst ter griffie van de Hoge Raad van de processtukken meer dan acht maanden zijn verstreken.
78. Het cassatieberoep is ingesteld op 7 juni 2019. De stukken van het geding zijn op 12 april 2021 op de griffie van de Hoge Raad ontvangen. Een en ander brengt mee dat de termijn van acht maanden met meer dan veertien maanden is overschreden. Ook in zoverre slaagt het middel.
79. Ambtshalve merk ik op dat Uw Raad niet uitspraak zal doen binnen twee jaren nadat het cassatieberoep is ingesteld. Ook dat moet tot strafvermindering leiden.
80. Het eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Het derde middel slaagt. Ambtshalve heb ik, behoudens hetgeen ik in verband met het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn heb opgemerkt, geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
81. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑05‑2022
Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, NJ 2018/298 m.nt. Rozemond, rov. 2.3.3 en HR 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:156, rov. 2.3.3.
Anders dan in HR 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:813, NJ 2021/219.
Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, NJ 2018/298 m.nt. Rozemond, rov. 2.3.3 en HR 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:156, rov. 2.3.3.
PB L344 van 28.12.2001, blz. 13-16. Deze verordening is opgevolgd door Verordening (EG) nr. 924/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2560/2001, PB L 266 van 9.10.2009, blz. 11-18. Inmiddels is ook die verordening niet meer van kracht; zij is opgevolgd door Verordening (EU) 2021/1230 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juli 2021 betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Unie, PB L 274 van 30.7.2021, blz. 20-31.
Bij een bekennende verdachte kan een aanvulling volstaan.
Vgl. HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0425, NJ 2007/388 m.nt. Buruma, rov. 5.5.2.
Zie ook de conclusie van A-G Wortel (onder 16) voor HR 22 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1151, NJ 2000/298.
Zie HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:192, NJ 2021/110 m.nt. Vellinga, rov. 2.4.2.
Uw Raad verwijst in het arrest van 9 februari 2021 daarbij naar HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9189.
Vgl. B.F. Keulen en G. Knigge, Strafprocesrecht, 14e druk, Deventer: Wolters Kluwer 2020, p. 535.
Volgens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 28 mei 2018. Ik heb deze schriftuur niet tussen de stukken van het geding aangetroffen.