Met weglating van voetnoten.
HR, 29-01-2019, nr. 17/04979
ECLI:NL:HR:2019:132
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-01-2019
- Zaaknummer
17/04979
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:132, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑01‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1263
ECLI:NL:PHR:2018:1263, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑11‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:132
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑02‑2018
- Vindplaatsen
NJ 2019/313 met annotatie van N. Rozemond
SR-Updates.nl 2019-0162
Uitspraak 29‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Opzetheling aanhanger, art. 416.1.a Sr. Wist verdachte “ten tijde van” voorhanden krijgen van aanhanger dat het een door misdrijf verkregen goed betrof? Hof heeft bewezen geacht dat verdachte ten tijde van voorhanden krijgen van aanhanger wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Hof heeft blijkens bewijsvoering bij dit oordeel o.m. betrokken dat (i) verdachte op deze onder hem inbeslaggenomen aanhanger kenteken heeft gemonteerd van aanhanger die hij de dag ervóór had gehuurd om de ware identiteit van eerstgenoemde aanhanger, waarvan bovendien ook identificatieplaatje was verwijderd, te verhullen en (ii) verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor voorhanden hebben van die aanhanger, noch voor het daarop aangebrachte valse kenteken. Aldus heeft Hof uit bewijsvoering kunnen afleiden dat verdachte ook "ten tijde van" voorhanden krijgen van aanhanger wist dat deze aanhanger afkomstig was uit enig misdrijf (vgl. ECLI:NL:HR:2019:97). Volgt verwerping. CAG: anders.
Partij(en)
29 januari 2019
Strafkamer
nr. S 17/04979
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 oktober 2017, nummer 20/001113-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1988.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J. Bussink, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring, in het bijzonder over het onderdeel dat de verdachte "ten tijde van" het voorhanden krijgen van de aanhanger wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 16 juni 2014 tot en met 14 januari 2016 in Nederland een aanhanger (merk Hapert, chassisnummer [001] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde aanhanger wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 18 juni 2014 (pg. 63-69), voor zover inhoudende als verklaring van aangever ( [betrokkene 1] ):
Ik doe aangifte van diefstal dan wel verduistering van mijn eigendom. Ik ben eigenaar van de op de goederenbijlage vermelde kniklader en de aanhangwagen waarop de kniklader zich bevond bij de verhuur. Op 16 juni 2014 verhuurde ik deze combinatie aan [betrokkene 2] . Op het contract staat 20 juni 2014 als datum einde huur.
Sinds 17 juni 2014 is bij mij de overtuiging ontstaan dat de combinatie niet meer onder de huurder is. Ik kwam hier achter doordat ik van de huurder wist, dat hij zijn werkzaamheden in de gemeente Grave zou gaan verrichten. Via het trace-systeem, ingebouwd in de kniklader, kreeg ik een acculosmelding. Dit houdt in dat het tracesysteem verwijderd is.
Ik ben ter plaatse gegaan aan de Koninginnendijk te Grave. Dit is de locatie waar het signaal van de tracer eindigde gisteren (17 juni 2014) om 15.07. Dat is het tijdstip dat de melding 'acculos' is gekomen. Ter plaatse hebben wij niets aangetroffen. Wij stelden de politie in kennis die hun bevindingen ter informatie zouden vastleggen.
Gisteravond (17 juni 2014) belde [betrokkene 2] mij terug. Ik hoorde dat [betrokkene 2] tegen mij zei dat het niet mogelijk was dat de kniklader weg was, omdat hij deze had achtergelaten op het Bikkelkampplein te Grave, afgesloten middels een disselslot op de aanhangwagen. Toen ik vertelde dat de combinatie daar echter niet meer stond, hoorde ik dat [betrokkene 2] tegen mij zei dat deze dan gestolen moest zijn.
Op 18 juni 2014 heb ik opnieuw onderzoek verricht in Grave. Ik vond het tracesysteem terug aan de Koninginnendijk in Grave.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Bijlage goederen:
Voertuig: Aanhanger;
Merk/type: Hapert H;
Kenteken: [AA-00-BB] ;
Chassisnummer: [001] ;
Eigenaar: [betrokkene 1] .
2. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 16 januari 2016 (pg. 100-107), voor zover inhoudende als verklaring van aangever ( [betrokkene 3] ):
Aangever doet aangifte van verduistering gepleegd op 13 januari 2016 op het adres [a-straat 1] te Valthermond.
Ik ben namens de benadeelden gerechtigd tot het doen van aangifte. Mijn zoon [betrokkene 4] heeft een verhuurbedrijf, genaamd [A] . Wanneer mijn zoon niet thuis is, zorg ik voor de verhuur als er klanten langskomen. Op 13 januari 2016 heb ik een Kubota minigraver verhuurd met een Vlemmix machinetransporter voorzien van kenteken [CC-00-DD] .
Ik heb de goederen verhuurd aan een persoon die zich legitimeerde middels een identiteitskaart als zijnde: [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1988.
[verdachte] vertelde mij dat hij de minigraver nodig had voor een festival in Groningen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
3. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 16 januari 2016 (pg. 108-112), voor zover inhoudende als verklaring van aangever ( [betrokkene 5] ):
Op 14 januari 2016 was ik aan het werk bij [B] te Oud-Alblas. Van te voren werd ik gebeld door een man die vroeg of hij voor 2 dagen een shovel kon huren bij ons. Op 14 januari 2016 kwam hij langs bij ons om de shovel te huren. Ik vroeg aan de man wat hij met die shovel ging doen. Ik hoorde dat hij zei dat hij de miniloader wilde huren om een festivalterrein glad te gaan strijken. Dat festival zou plaatsvinden in Rotterdam.
Op de vraag wat het adres was waar hij zou moeten zijn wist hij het antwoord niet. Ik vertrouwde het allemaal niet, dus ik besloot om een shovel aan de man mee te geven waar een GPS systeem ingebouwd zit.
Ik zag dat de man een witte Mercedesbus bij zich had. Verder zag ik dat hij een aanhangwagen bij zich had welke flink overgeladen werd toen de shovel erop stond.
Nadat de man weg was besloten wij om een uur later te controleren waar hij was. Wij zagen op een scherm dat de persoon op de snelweg A59 in de richting van 's-Hertogenbosch reed. De man gaf aan dat hij [verdachte] heette en dat hij woonachtig was in Uden, Brabant.
4. Het proces-verbaal d.d. 15 januari 2016 (pg. 9-15), voor zover inhoudende als relaas verbalisanten ( [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ):
Op 14 januari 2016 waren wij verbalisanten belast met een noodhulpdienst in de gemeente Uden en Landerd. Op 14 januari 2016 omstreeks 13.40 uur kregen wij de opdracht van de meldkamer om te gaan naar de Monseigneur Borretstraat te Reek. Aldaar zou een shovel staan van het bedrijf [B] te Oud-Alblas. De eigenaar van dit bedrijf had de shovel verhuurd aan [verdachte] en zag door middel van het GPS systeem dat de shovel op deze locatie stond. De eigenaar vertrouwde dit niet.
Op 14 januari 2016 omstreeks 13.50 uur zagen wij op de Monseigneur Borretstraat bij het Tinq tankstation te Reek een autobus met aanhanger staan. Wij zagen dat er op deze aanhanger een oranjekleurige shovel stond. Wij zagen dat de aanhanger voorzien was van het kenteken[CC-00-DD] .
Bij deze autobus met aanhanger zagen wij een tweetal personen staan. Later bleek dat het ging om de personen [verdachte] en [betrokkene 6] .
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , vroeg aan [verdachte] of hij de huurovereenkomst van de shovel kon tonen. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij dit niet kon.
Tijdens het gesprek met [verdachte] zagen wij, verbalisanten, dat er een auto kwam aangereden. In de auto zat een medewerker van het verhuurbedrijf welke [verdachte] de shovel had verhuurd.
5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 januari 2016 (pg. 16-17), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten ( [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ):
Op 14 januari 2016 werd door mij, verbalisant [verbalisant 2] , en collega [verbalisant 1] een bedrijfsbus en een aanhanger gecontroleerd op de Monseigneur Borretstraat te Reek, gelegen in de gemeente Landerd. Wij zagen dat de aanhanger het kenteken [CC-00-DD] droeg.
Bij het Regionaal Meldcentrum Politie was eerder een melding binnengekomen van melder Damsteegt uit Oud Alblas. Deze had middels een GPS tracksysteem gezien dat de aanhanger met daarop een gehuurde shovel in Reek stond. De eigenaar vertrouwde dit niet, omdat diegene die de bus met aanhanger en shovel vandaag (14 januari 2016) had gehuurd, deze nodig had voor een klus in Rotterdam. De eigenaar vertrouwde het niet, omdat de shovel opeens in Reek stond en dit uit de richting is van Oud Alblas en Rotterdam.
De bestuurder van de bedrijfsbus bleek de mij, [verbalisant 2] , ambtshalve bekende [verdachte] te zijn. Ambtshalve is mij bekend dat [verdachte] veelvuldig in verband wordt gebracht met diefstallen van gereedschappen, bouwmachines en tuinbouwmachines.
Gezien het feit dat [verdachte] mij en collega [verbalisant 1] geen documenten van de bedrijfsbus, aanhanger en shovel kon overleggen en het ons op dat moment niet duidelijk was of hier mogelijk sprake was van enig strafbaar feit, hebben wij besloten in het kader van de waarheidsvinding de genoemde bedrijfsbus, aanhanger en shovel in beslag te nemen.
Nadat ik, [verbalisant 2] , het kenteken welke thuis hoorde op de aanhangwagen had nagekeken in de systemen, zag ik dat deze thuishoorde bij een persoon welke bleek te zijn: [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 4] ), woonachting te Valthermond. Hierop heb ik de eigenaar van de aanhangwagen, [betrokkene 4] , gebeld met de vraag of deze persoon naar het bureau in Uden wilde komen, omdat wij zijn aanhangwagen in beslag hadden genomen.
Op 15 januari 2016 kwam [betrokkene 4] naar het politiebureau. Wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , hoorden dat [verdachte] een huurovereenkomst had gesloten met [betrokkene 4] . Wij hoorden dat [verdachte] zowel de aanhanger als een minigraver van het merk Kubota had gehuurd.
[betrokkene 4] wilde kijken naar de aanhanger die op de binnenplaats van het bureau stond, om te kijken of deze aanhanger inderdaad van hem was. Wij hoorden direct nadat [betrokkene 4] naar de aanhanger had gekeken dat dit niet zijn aanhanger was. Wij hoorden dat het kenteken welke zich op de aanhanger bevond, inderdaad het kenteken was welke op de aanhanger hoorde te zitten die hij aan [verdachte] had verhuurd.
Wij, verbalisanten, zagen, nadat wij hoorden dat er valse kentekenplaten op de aanhanger zaten, dat er geen identificatieplaatje meer op de aanhanger zat.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1988 te [geboorteplaats] .
6. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2016 (pg. 32-33), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant ( [verbalisant 4] ):
Op 18 januari 2016 werd ik gebeld door [betrokkene 4] die mij doorgaf dat hij die dag was gebeld door de man die hij kent met de naam [verdachte] uit Uden. Deze [verdachte] had bij zijn bedrijf ' [A] verhuur' op 13 januari 2016 een aanhangwagen met minigraver gehuurd en was daarmee tot op heden niet teruggekomen. [betrokkene 4] deelde mij mede dat [verdachte] tegen hem had gezegd dat hij ( [betrokkene 4] ) zijn aanhangwagen en minigraver op 19 januari 2016 kon komen ophalen.
Op 19 januari 2016 werd ik gebeld door [betrokkene 4] met de mededeling dat [verdachte] hem had gebeld dat de aanhangwagen kon worden opgehaald op de [b-straat] te Uden. Door mij werd op 19 januari 2016 in de [b-straat] een aanhangwagen met daarop een graafkraantje aangetroffen. Vervolgens werd door mij post ingenomen in de [b-straat] en ik zag te 11.31 uur dat de mij bekende [verdachte] met een personenauto kwam aangereden in de [b-straat] te Uden en een woning aldaar naar binnen ging.
Op 19 januari 2016 te 12.20 uur zag ik, naar later bleek, [betrokkene 4] in zijn bedrijfsauto de [b-straat] in komen rijden. Ik zag dat hij buiten op straat contact had met [verdachte] , staande bij de betreffende aanhangwagen en minigraver.
Vervolgens sprak ik op 19 januari 2016 [betrokkene 4] aan die mij bevestigde dat de aanhangwagen en de minigraver zijn eigendom waren en dat het de combinatie was die op 13 januari 2016 was verhuurd aan [verdachte] .
7. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 19 januari 2016 (pg. 41-43), voor zover inhoudende als verklaring van aangever ( [betrokkene 4] ):
Ik heb telefonisch aangifte gedaan namens mijn bedrijf ' [betrokkene 4] verhuur' ter zake van diefstal, dan wel verduistering. Ik heb toen een aanhangwagen van het merk Vlemmix, graafmachine, een minikraan van het merk Kubota en een kentekenplaat behorende bij de aanhangwagen/machinetransporter verhuurd. Deze combinatie was verhuurd voor een periode van een week aan een man die zich bekend heeft gemaakt met de naam [verdachte] . Deze combinatie heeft hij toen meegenomen op 13 januari 2016.
Op 14 januari 2016 werd ik gebeld door [verbalisant 2] van de politie te Uden die mij mededeelde dat bij het politiebureau in Uden een aanhangwagen stond met daarop het kenteken, afgegeven op mijn bedrijf. Dit betrof het kenteken [CC-00-DD] . Op 15 januari 2016 ben ik naar het politiebureau te Uden gereden. Op de binnenplaats van het bureau zag ik dat het niet de aanhangwagen betrof die op 13 januari 2016 is verhuurd aan [verdachte] . Het betrof een ander merk. Ik had een aanhangwagen van het merk Vlemmix en dit betrof een aanhangwagen van het merk Hapert. Ook zag ik dat het typeplaatje afwezig was op deze aanhangwagen.
Gisteren (18 januari 2016) werd ik gebeld door [verdachte] . Ik heb toen met hem afgesproken dat ik vandaag (19 januari 2016) in Uden de aanhangwagen en de kraan kon komen ophalen. Ik heb toen gebeld met [verbalisant 2] van de politie en later met een andere collega van hem.
Vandaag (19 januari 2016) ben ik naar de [b-straat] te Uden gegaan. Ik zag daar de aanhangwagen staan met de kraan erop die op 13 januari 2016 is verhuurd. [verdachte] (ik herkende hem aan de foto van zijn ID) kwam naar buiten toen ik bij de aanhangwagen stond.
Ik herkende de kraan en de aanhangwagen direct terug als zijnde mijn eigendom. Op dit moment ontbreekt echter wel de kentekenplaat.
8. Het proces-verbaal voertuig identificatie, BVH nummer 2016011036, d.d. 16 januari 2016 (pg. 44-50), voor zover inhoudende als relaas verbalisanten ( [verbalisant 5] en [verbalisant 6] ):
Op 16 januari 2016 hebben wij een onderzoek ingesteld naar de juiste identiteit van een aanhangwagen. Het betrof hier een aanhanger van het merk Hapert met kenteken [CC-00-DD] en Voertuig Identificatie Nummer (hierna te noemen: V.I.N.) [001] .
Bij dit type voertuig wordt van fabriekswege een V.I.N. aangebracht. Het V.I.N. nummer [001] bleek uit het onderzoek. In dit V.I.N. werden door ons geen veranderingen en/of wijzigingen aangetroffen. Naar onze mening was dit V.I.N. door of vanwege de fabrikant aangebracht.
Daarnaast wordt bij dit type voertuig van fabriekswege een typeplaatje aangebracht, waarop diverse gegevens staan vermeld, onder andere het V.I.N. van het voertuig. Wij zagen dat het typeplaatje verwijderd was.
Uit informatie bleek ons dat het voertuig dat was voorzien van het VIN [001] als ontvreemd stond gesignaleerd en dat voor dit voertuig het kenteken [AA-00-BB] was verstrekt.
Het gevoerde kenteken [CC-00-DD] was door de RDW afgegeven aan een voertuig merk Vlemmix, type Machinetransporter."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De raadsvrouwe heeft (primair) integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat verdachte niet wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de aanhanger van misdrijf afkomstig was.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij de beoordeling van dit verweer gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden, die blijken uit de gebruikte bewijsmiddelen:
- op 16 juni 2014 heeft [betrokkene 1] een kniklader met aanhanger verhuurd aan ene [betrokkene 2] . De kniklader en aanhanger zijn vervolgens op of omstreeks 17 juni 2014 gestolen dan wel verduisterd. De aanhanger was van het merk Hapert en was voorzien van het kenteken [AA-00-BB] en had als chassisnummer [001] (pv pol. pag. 63-67).
- op 13 januari 2016 heeft verdachte een minigraver met een Vlemmix machinetransporter (het hof begrijpt dat hiermee een aanhanger wordt bedoeld), voorzien van kenteken [CC-00-DD] , gehuurd van het verhuurbedrijf van [betrokkene 4] in Valthermond. Verdachte heeft tegen de moeder van [betrokkene 4] gezegd dat hij de minigraver nodig had voor een festival in Groningen (pv pol. pag. 100-101).
- op 14 januari 2016 heeft verdachte van het bedrijf [B] te Oud-Alblas een miniloader gehuurd. Verdachte heeft deze miniloader meegenomen op een aanhanger achter een witte Mercedesbus. Verdachte heeft daarbij aan een medewerker van [B] , [betrokkene 5] , verteld dat hij de miniloader wilde gebruiken om een festivalterrein in Rotterdam glad te strijken. Nadat verdachte was vertrokken, zag [betrokkene 5] via het GPS-systeem in de miniloader dat deze zich op dat moment bevond op de A59 en dat deze zich voortbewoog in de richting van 's-Hertogenbosch en niet in de richting van Rotterdam (pv pol. pag. 108-109).
- aangezien de eigenaar van het bedrijf [B] de situatie niet vertrouwde, heeft hij de politie geïnformeerd en gemeld dat de graafmachine (het hof begrijpt: de hiervoor genoemde miniloader) zich blijkens de GPS-tracer inmiddels bevond aan de Monseigneur Borretstraat te Reek, gemeente Landerd. De politie is vervolgens ter plaatse gegaan en heeft diezelfde middag bij een tankstation in de genoemde straat in Reek een autobus met aanhangwagen aangetroffen met daarop een oranjekleurige shovel met de reclameopdruk ' [B] […] '. De aanhangwagen was voorzien van het kenteken [CC-00-DD] . Bij die combinatie trof de politie onder andere verdachte aan (pv pol. pag. 9-10).
- het was de politie ambtshalve bekend dat verdachte veelvuldig in verband werd gebracht met diefstallen van gereedschappen en bouw- en tuinbouwmachines. Aangezien verdachte geen documenten van de bedrijfsbus, de aanhanger en de shovel kon overleggen en het de politie niet duidelijk was of sprake was van een strafbaar feit, heeft de politie de bedrijfsbus, de aanhanger en de shovel op 14 januari 2016 in beslag genomen in het kader van de waarheidsvinding.
De politie heeft het kenteken op de aanhangwagen nagekeken in de systemen. Daaruit bleek dat dit hoorde bij [betrokkene 4] te Valthermond. De politie heeft vervolgens contact opgenomen met [betrokkene 4] , waarna deze de volgende dag naar het politiebureau is gekomen. Nadat [betrokkene 4] de aanhanger had bekeken, heeft hij gezegd dat het wel zijn kenteken, maar niet zijn aanhanger was. Vervolgens heeft de politie geconstateerd dat er geen identificatieplaatje meer op de aanhanger zat (pv pol. pag. 16-17, 48).
- op 19 januari 2016 heeft verdachte de minigraver en de aanhangwagen die hij van [betrokkene 4] had gehuurd aan laatstgenoemde teruggeven (pv pol. pag. 32).
- op deze aanhanger ontbrak onder meer de bijbehorende kentekenplaat (pv pol. pag. 42).
- uit onderzoek door de politie bleek de inbeslaggenomen aanhanger van het merk Hapert te zijn, met het Voertuig Identificatie Nummer [001] en met als kenteken [CC-00-DD] , welk kenteken was afgegeven voor een andere aanhangwagen (pv pol. pag. 46).
Verdachte heeft eerst verklaard dat hij de onder hem inbeslaggenomen aanhanger had gehuurd van [betrokkene 4] , maar nadat de politie hem ermee geconfronteerd had dat het kenteken op de aanhanger, [CC-00-DD] , niet overeenkwam met de aanhanger en de tenaamgestelde van het kenteken (hof: [betrokkene 4] ) had verklaard dat de aanhanger niet van hem was, heeft verdachte verder geen verklaring meer willen afleggen (pv pol. pag. 77).
Op grond van de gebruikte bewijsmiddelen stelt het hof allereerst vast dat de op 14 januari 2016 onder verdachte inbeslaggenomen aanhanger van het merk Hapert, met chassis- of VIN-nummer [001] van misdrijf, te weten diefstal dan wel verduistering, afkomstig was. Het hof stelt voorts vast dat het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat verdachte zelf op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de diefstal of verduistering van deze aanhanger.
Uit het dossier blijkt voorts niet op welke datum verdachte deze aanhanger voorhanden heeft gekregen. Dat moet zijn geweest in de periode tussen 16 juni 2014 en 14 januari 2016.
Het hof overweegt dat de omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden op zichzelf niet tot het bewijs kan bijdragen. Wel kan het hof, indien een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, zulks in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekken.
Nu verdachte geen, laat staan een geloofwaardige verklaring heeft willen afleggen over hoe het kan dat op de op 14 januari 2016 onder hem inbeslaggenomen aanhanger van het merk Hapert het kenteken was bevestigd van de Vlemmix-aanhanger die hij de dag ervóór, op 13 januari 2016, van het bedrijf van [betrokkene 4] had gehuurd, moet het er naar het oordeel van het hof voor worden gehouden dat verdachte degene is geweest die dat kenteken op de Hapert-aanhanger heeft gemonteerd. Aangezien verdachte voorts geen, laat staan een plausibele verklaring heeft afgelegd waarom hij dat heeft gedaan, gaat het hof ervan uit dat verdachte dat heeft gedaan om de ware identiteit van die Hapert-aanhanger, waarvan ook het identificatieplaatje was verwijderd, te verhullen.
Gelet op deze feiten en omstandigheden en in aanmerking genomen dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van de aanhanger, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de Hapert-aanhanger ten minste willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die aanhanger van misdrijf afkomstig was. Het hof acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Het bewijsverweer wordt derhalve verworpen."
2.3.
Het Hof heeft bewezen geacht dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de in de bewezenverklaring vermelde aanhanger wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Het heeft blijkens de bewijsvoering bij dit oordeel onder meer betrokken dat (i) de verdachte op deze op 14 januari 2016 onder hem inbeslaggenomen aanhanger het kenteken heeft gemonteerd van de aanhanger die hij de dag ervóór, op 13 januari 2016, had gehuurd om de ware identiteit van de eerstgenoemde aanhanger, waarvan bovendien ook het identificatieplaatje was verwijderd, te verhullen en (ii) de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het voorhanden hebben van die aanhanger, noch voor het daarop aangebrachte valse kenteken. Aldus heeft het Hof uit de hiervoor weergegeven bewijsvoering kunnen afleiden dat de verdachte ook "ten tijde van" het voorhanden krijgen van de in de bewezenverklaring vermelde aanhanger wist dat deze aanhanger afkomstig was uit enig misdrijf. (Vgl. het heden uitsproken arrest in de zaak 17/06060, ECLI:NL:HR:2019:97.)
2.4.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2019.
Conclusie 13‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Opzetheling, art 416 Sr. Bewijsvoering ten aanzien van de wetenschap van de verdachte over de herkomst van een gestolen aanhanger op het moment van verkrijging. In hoeverre kan de omstandigheid dat de verdachte hierover geen verklaring geeft bijdragen aan het bewijs. De AG adviseert de Hoge Raad het bestreden arrest te vernietigen en de zaak terug te wijzen.
Nr. 17/04979 Zitting: 13 november 2018 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 13 oktober 2017 door het gerechtshof 's‑Hertogenbosch wegens “opzetheling” van een aanhanger veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sr. Daarnaast heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant bij vonnis van 22 december 2015 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte.
Mr. J.J. Bussink, advocaat te Utrecht, heeft namens de verdachte één middel van cassatie voorgesteld, dat zich richt tegen de bewijsvoering van het hof, voor zover het hof bewezen heeft verklaard dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de aanhanger wist dat deze door misdrijf verkregen was.
4. Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.1.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 16 juni 2014 tot en met 14 januari 2016 in Nederland een aanhanger (merk Hapert, chassisnummer [001] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde aanhanger wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
4.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:1.
“De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, dossiernummer PL2100-2016011036, afgesloten d.d. 25 februari 2016 (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 134), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 18 juni 2014 (pg. 63-69), voor zover inhoudende als verklaring van aangever ( [betrokkene 1] ):
Ik doe aangifte van diefstal dan wel verduistering van mijn eigendom. Ik ben eigenaar van de op de goederenbijlage vermelde kniklader en de aanhangwagen waarop de kniklader zich bevond bij de verhuur. Op 16 juni 2014 verhuurde ik deze combinatie aan [betrokkene 2] . Op het contract staat 20 juni 2014 als datum einde huur.
Sinds 17 juni 2014 is bij mij de overtuiging ontstaan dat de combinatie niet meer onder de huurder is. Ik kwam hier achter doordat ik van de huurder wist, dat hij zijn werkzaamheden in de gemeente Grave zou gaan verrichten. Via het tracesysteem, ingebouwd in de kniklader, kreeg ik een acculosmelding. Dit houdt in dat het tracesysteem verwijderd is. Ik ben ter plaatse gegaan aan de Koninginnendijk te Grave. Dit is de locatie waar het signaal van de tracer eindigde gisteren (17 juni 2014) om 15.07. Dat is het tijdstip dat de melding ‘acculos’ is gekomen. Ter plaatse hebben wij niets aangetroffen. Wij stelden de politie in kennis die hun bevindingen ter informatie zouden vastleggen. Gisteravond (17 juni 2014) belde [betrokkene 2] mij terug. Ik hoorde dat [betrokkene 2] tegen mij zei dat het niet mogelijk was dat de kniklader weg was, omdat hij deze had achtergelaten op het Bikkelkampplein te Grave, afgesloten middels een disselslot op de aanhangwagen. Toen ik vertelde dat de combinatie daar echter niet meer stond, hoorde ik dat [betrokkene 2] tegen mij zei dat deze dan gestolen moest zijn. Op 18 juni 2014 heb ik opnieuw onderzoek verricht in Grave. Ik vond het tracesysteem terug aan de Koninginnendijk in Grave. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Bijlage goederen:
Voertuig: Aanhanger;
Merk/type: Hapert H;
Kenteken: [AA-00-BB] ;
Chassisnummer: [001] ;
Eigenaar: [betrokkene 1] .
2. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 16 januari 2016 (pg. 100-107), voor zover inhoudende als verklaring van aangever ( [betrokkene 3] ):
Aangever doet aangifte van verduistering gepleegd op 13 januari 2016 op het adres [a-straat 1] te Valthermond. Ik ben namens de benadeelden gerechtigd tot het doen van aangifte. Mijn zoon [betrokkene 4] heeft een verhuurbedrijf, genaamd [A] . Wanneer mijn zoon niet thuis is, zorg ik voor de verhuur als er klanten langskomen. Op 13 januari 2016 uur heb ik een Kubota minigraver verhuurd met een Vlemmix machinetransporter voorzien van kenteken [CC-00-DD] . Ik heb de goederen verhuurd aan een persoon die zich legitimeerde middels een identiteitskaart als zijnde: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1988. [verdachte] vertelde mij dat hij de minigraver nodig had voor een festival in Groningen. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
3. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 16 januari 2016 (pg. 108-112), voor zover inhoudende als verklaring van aangever ( [betrokkene 5] ):
Op 14 januari 2016 was ik aan het werk bij [B] te Oud-Alblas. Van te voren werd ik gebeld door een man die vroeg of hij voor 2 dagen een shovel kon huren bij ons. Op 14 januari 2016 kwam hij langs bij ons om de shovel te huren. Ik vroeg aan de man wat hij met die shovel ging doen. Ik hoorde dat hij zei dat hij de miniloader wilde huren om een festivalterrein glad te gaan strijken. Dat festival zou plaatsvinden in Rotterdam.
Op de vraag wat het adres was waar hij zou moeten zijn wist hij het antwoord niet. Ik vertrouwde het allemaal niet, dus ik besloot om een shovel aan de man mee te geven waar een GPS systeem ingebouwd zit. Ik zag dat de man een witte Mercedesbus bij zich had. Verder zag ik dat hij een aanhangwagen bij zich had welke flink overgeladen werd toen de shovel erop stond. Nadat de man weg was besloten wij om een uur later te controleren waar hij was. Wij zagen op een scherm dat de persoon op de snelweg A59 in de richting van ’s‑Hertogenbosch reed. De man gaf aan dat hij [verdachte] heette en dat hij woonachtig was in Uden, Brabant.
4. Het proces-verbaal d.d. 15 januari 2016 (pg. 9-15), voor zover inhoudende als relaas verbalisanten ( [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ):
Op 14 januari 2016 waren wij verbalisanten belast met een noodhulpdienst in de gemeente Uden en Landerd. Op 14 januari 2016 omstreeks 13.40 uur kregen wij de opdracht van de meldkamer om te gaan naar de Monseigneur Borretstraat te Reek. Aldaar zou een shovel staan van het bedrijf [B] te Oud-Alblas (op de foto op pg. 15: met reclameopdruk ‘ [B] ’. De eigenaar van dit bedrijf had de shovel verhuurd aan [verdachte] en zag door middel van het GPS systeem dat de shovel op deze locatie stond. De eigenaar vertrouwde dit niet. Op 14 januari 2016 omstreeks 13.50 uur zagen wij op de Monseigneur Borretstraat bij het Tinq tankstation te Reek een autobus met aanhanger staan. Wij zagen dat er op deze aanhanger een oranjekleurige shovel stond. Wij zagen dat de aanhanger voorzien was van het kenteken [CC-00-DD] . Bij deze autobus met aanhanger zagen wij een tweetal personen staan. Later bleek dat het ging om de personen [verdachte] en [betrokkene 6] . Ik, verbalisant [verbalisant 2] , vroeg aan [verdachte] of hij de huurovereenkomst van de shovel kon tonen. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij dit niet kon. Tijdens het gesprek met [verdachte] zagen wij, verbalisanten, dat er een auto kwam aangereden. In de auto zat een medewerker van het verhuurbedrijf welke [verdachte] de shovel had verhuurd.
5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 januari 2016 (pg. 16-17), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten ( [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ):
Op 14 januari 2016 werd door mij, verbalisant [verbalisant 2] , en collega [verbalisant 1] een bedrijfsbus en een aanhanger gecontroleerd op de Monseigneur Borretstraat te Reek, gelegen in de gemeente Landerd. Wij zagen dat de aanhanger het kenteken [CC-00-DD] droeg. Bij het Regionaal Meldcentrum Politie was eerder een melding binnengekomen van melder [B] uit Oud Alblas. Deze had middels een GPS tracksysteem gezien dat de aanhanger met daarop een gehuurde shovel in Reek stond. De eigenaar vertrouwde dit niet, omdat diegene die de bus met aanhanger en shovel vandaag (14 januari 2016) had gehuurd, deze nodig had voor een klus in Rotterdam. De eigenaar vertrouwde het niet, omdat de shovel opeens in Reek stond en dit uit de richting is van Oud Alblas en Rotterdam. De bestuurder van de bedrijfsbus bleek de mij, [verbalisant 2] , ambtshalve bekende [verdachte] te zijn. Ambtshalve is mij bekend dat [verdachte] veelvuldig in verband wordt gebracht met diefstallen van gereedschappen, bouwmachines en tuinbouwmachines. Gezien het feit dat [verdachte] mij en collega [verbalisant 1] geen documenten van de bedrijfsbus, aanhanger en shovel kon overleggen en het ons op dat moment niet duidelijk was of hier mogelijk sprake was van enig strafbaar feit, hebben wij besloten in het kader van de waarheidsvinding de genoemde bedrijfsbus, aanhanger en shovel in beslag te nemen. Nadat ik, [verbalisant 2] , het kenteken welke thuis hoorde op de aanhangwagen had nagekeken in de systemen, zag ik dat deze thuishoorde bij een persoon welke bleek te zijn: [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 4] ), woonachting te Valthermond. Hierop heb ik de eigenaar van de aanhangwagen, [betrokkene 4] , gebeld met de vraag of deze persoon naar het bureau in Uden wilde komen, omdat wij zijn aanhangwagen in beslag hadden genomen.
Op 15 januari 2016 kwam [betrokkene 4] naar het politiebureau. Wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , hoorden dat [verdachte] een huurovereenkomst had gesloten met [betrokkene 4] . Wij hoorden dat [verdachte] zowel de aanhanger als een minigraver van het merk Kubota had gehuurd. [betrokkene 4] wilde kijken naar de aanhanger die op de binnenplaats van het bureau stond, om te kijken of deze aanhanger inderdaad van hem was. Wij hoorden direct nadat [betrokkene 4] naar de aanhanger had gekeken dat dit niet zijn aanhanger was. Wij hoorden dat het kenteken welke zich op de aanhanger bevond, inderdaad het kenteken was welke op de aanhanger hoorde te zitten die hij aan [verdachte] had verhuurd.
Wij, verbalisanten, zagen, nadat wij hoorden dat er valse kentekenplaten op de aanhanger zaten, dat er geen identificatieplaatje meer op de aanhanger zat.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] .
6. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2016 (pg. 32-33), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant ( [verbalisant 4] ):
Op 18 januari 2016 werd ik gebeld door [betrokkene 4] die mij doorgaf dat hij die dag was gebeld door de man die hij kent met de naam [verdachte] uit Uden. Deze [verdachte] had bij zijn bedrijf ‘ [betrokkene 4] verhuur’ op 13 januari 2016 een aanhangwagen met minigraver gehuurd en was daarmee tot op heden niet teruggekomen. [betrokkene 4] deelde mij mede dat [verdachte] tegen hem had gezegd dat hij ( [betrokkene 4] ) zijn aanhangwagen en minigraver op 19 januari 2016 kon komen ophalen. Op 19 januari 2016 werd ik gebeld door [betrokkene 4] met de mededeling dat [verdachte] hem had gebeld dat de aanhangwagen kon worden opgehaald op de Altstraat te Uden. Door mij werd op 19 januari 2016 in de Altstraat een aanhangwagen met daarop een graafkraantje aangetroffen. Vervolgens werd door mij post ingenomen in de Altstraat en ik zag te 11.31 uur dat de mij bekende [verdachte] met een personenauto kwam aangereden in de Altstraat te Uden en een woning aldaar naar binnen ging. Op 19 januari 2016 te 12.20 uur zag ik, naar later bleek, [betrokkene 4] in zijn bedrijfsauto de Altstraat in komen rijden. Ik zag dat hij buiten op straat contact had met [verdachte] , staande bij de betreffende aanhangwagen en minigraver.
Vervolgens sprak ik op 19 januari 2016 [betrokkene 4] aan die mij bevestigde dat de aanhangwagen en de minigraver zijn eigendom waren en dat het de combinatie was die op 13 januari 2016 was verhuurd aan [verdachte] .
7. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 19 januari 2016 (pg. 41-43), voor zover inhoudende als verklaring van aangever ( [betrokkene 4] ):
Ik heb telefonisch aangifte gedaan namens mijn bedrijf ‘ [A] ’ ter zake van diefstal, dan wel verduistering. Ik heb toen een aanhangwagen van het merk Vlemmix, graafmachine, een minikraan van het merk Kubota en een kentekenplaat behorende bij de aanhangwagen/machinetransporter verhuurd. Deze combinatie was verhuurd voor een periode van een week aan een man die zich bekend heeft gemaakt met de naam [verdachte] . Deze combinatie heeft hij toen meegenomen op 13 januari 2016. Op 14 januari 2016 werd ik gebeld door [verbalisant 2] van de politie te Uden die mij mededeelde dat bij het politiebureau in Uden een aanhangwagen stond met daarop het kenteken, afgegeven op mijn bedrijf. Dit betrof het kenteken [CC-00-DD] . Op 15 januari 2016 ben ik naar het politiebureau te Uden gereden. Op de binnenplaats van het bureau zag ik dat het niet de aanhangwagen betrof die op 13 januari 2016 is verhuurd aan [verdachte] . Het betrof een ander merk. Ik had een aanhangwagen van het merk Vlemmix en dit betrof een aanhangwagen van het merk Hapert. Ook zag ik dat het typeplaatje afwezig was op deze aanhangwagen. Gisteren (18 januari 2016) werd ik gebeld door [verdachte] . Ik heb toen met hem afgesproken dat ik vandaag (19 januari 2016) in Uden de aanhangwagen en de kraan kon komen ophalen. Ik heb toen gebeld met [verbalisant 2] van de politie en later met een andere collega van hem. Vandaag (19 januari 2016) ben ik naar de Altstraat te Uden gegaan. Ik zag daar de aanhangwagen staan met de kraan erop die op 13 januari 2016 is verhuurd. [verdachte] (ik herkende hem aan de foto van zijn ID) kwam naar buiten toen ik bij de aanhangwagen stond. Ik herkende de kraan en de aanhangwagen direct terug als zijnde mijn eigendom. Op dit moment ontbreekt echter wel de kentekenplaat.
8. Het proces-verbaal voertuig identificatie, BVH nummer 2016011036, d.d. 16 januari 2016 (pg. 44-50), voor zover inhoudende als relaas verbalisanten ( [verbalisant 5] en [verbalisant 6] ):
Op 16 januari 2016 hebben wij een onderzoek ingesteld naar de juiste identiteit van een aanhangwagen. Het betrof hier een aanhanger van het merk Hapert met kenteken [CC-00-DD] en Voertuig Identificatie Nummer (hierna te noemen: V.I.N.) [001] . Bij dit type voertuig wordt van fabriekswege een V.I.N. aangebracht. Het V.I.N. nummer [001] bleek uit het onderzoek. In dit V.I.N. werden door ons geen veranderingen en/of wijzigingen aangetroffen. Naar onze mening was dit V.I.N. door of vanwege de fabrikant aangebracht. Daarnaast wordt bij dit type voertuig van fabriekswege een typeplaatje aangebracht, waarop diverse gegevens staan vermeld, onder andere het V.I.N. van het voertuig. Wij zagen dat het typeplaatje verwijderd was. Uit informatie bleek ons dat het voertuig dat was voorzien van het VIN [001] als ontvreemd stond gesignaleerd en dat voor dit voertuig het kenteken [AA-00-BB] was verstrekt. Het gevoerde kenteken [CC-00-DD] was door de RDW afgegeven aan een voertuig merk Vlemmix, type Machinetransporter.”
4.3.
De verdachte is niet ter terechtzitting in hoger beroep verschenen. Zijn gevolmachtigd raadsvrouw heeft blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting van 29 september 2017 het volgende verweer gevoerd:
“Cliënt is van mening dat sprake is van een misverstand. Hij heeft een onderneming. Hij heeft uitgelegd waarom hij zo onbeschoft was. Dat lag in de frustratiesfeer van cliënt. Hij had materieel gehuurd en wilde daarmee aan de slag. Hij heeft het materieel deels doorverhuurd, terwijl hij wist dat dat niet mocht. Hij had er geen andere plannen mee dan een normaal gebruik. Als hij wist dat hij een gestolen aanhanger onder zich had, waarom zou hij dan een andere aanhanger huren? Er is sprake van enige onhandigheid bij hem, maar dat is nog geen bewijs voor opzetheling. Dat hij zich onbeschoft heeft gedragen levert evenmin bewijs op.
Hij heeft materieel in Groningen gehuurd omdat hij daar geen borg hoefde te betalen. Hij heeft contact opgenomen met de verhuurder en heeft het materieel eerder ingeleverd. Hij heeft de verhuurder aangeboden om de schade te vergoeden. Het is allemaal onhandig verlopen. Cliënt was ambtshalve bekend bij de politie, waardoor de politie in actie kwam. Cliënt voelde zich door de politie onheus bejegend.
De vraag is of er nu veel schade is geweest. De verhuurder heeft de aanhanger terug gekregen.
Cliënt had het goed voorhanden in de zin van de wet, maar gelet op zijn handelwijze kan het hof in mijn ogen niet de overtuiging bekomen dat cliënt opzet had op heling. Ik verzoek dan ook om mijn cliënt vrij te spreken.”
4.4.
Het hof heeft dit verweer in een nadere bewijsoverweging als volgt verworpen:
“Bij de beoordeling van dit verweer gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden, die blijken uit de gebruikte bewijsmiddelen:
- op 16 juni 2014 heeft [betrokkene 1] een kniklader met aanhanger verhuurd aan ene [betrokkene 2] . De kniklader en aanhanger zijn vervolgens op of omstreeks 17 juni 2014 gestolen dan wel verduisterd. De aanhanger was van het merk Hapert en was voorzien van het kenteken [AA-00-BB] en had als chassisnummer [001] (pv pol. pag. 63-67);
- op 13 januari 2016 heeft verdachte een minigraver met een Vlemmix machinetransporter (het hof begrijpt dat hiermee een aanhanger wordt bedoeld), voorzien van kenteken [CC-00-DD] , gehuurd van het verhuurbedrijf van [betrokkene 4] in Valthermond. Verdachte heeft tegen de moeder van [betrokkene 4] gezegd dat hij de minigraver nodig had voor een festival in Groningen (pv pol. pag. 100-101);
- op 14 januari 2016 heeft verdachte van het bedrijf [B] te Oud-Alblas een miniloader gehuurd. Verdachte heeft deze miniloader meegenomen op een aanhanger achter een witte Mercedesbus. Verdachte heeft daarbij aan een medewerker van [B] , [betrokkene 5] , verteld dat hij de miniloader wilde gebruiken om een festivalterrein in Rotterdam glad te strijken. Nadat verdachte was vertrokken, zag Den Besten via het GPS-systeem in de miniloader dat deze zich op dat moment bevond op de A59 en dat deze zich voortbewoog in de richting van 's-Hertogenbosch en niet in de richting van Rotterdam (pv pol. pag. 108-109);
- aangezien de eigenaar van het bedrijf [B] de situatie niet vertrouwde, heeft hij de politie geïnformeerd en gemeld dat de graafmachine (het hof begrijpt: de hiervoor genoemde miniloader) zich blijkens de GPS-tracer inmiddels bevond aan de Monseigneur Borretstraat te Reek, gemeente Landerd. De politie is vervolgens ter plaatse gegaan en heeft diezelfde middag bij een tankstation in de genoemde straat in Reek een autobus met aanhangwagen aangetroffen met daarop een oranjekleurige shovel met de reclameopdruk ' [B] '. De aanhangwagen was voorzien van het kenteken [CC-00-DD] . Bij die combinatie trof de politie onder andere verdachte aan (pv pol. pag. 9-10);
- het was de politie ambtshalve bekend dat verdachte veelvuldig in verband werd gebracht met diefstallen van gereedschappen en bouw- en tuinbouwmachines. Aangezien verdachte geen documenten van de bedrijfsbus, de aanhanger en de shovel kon overleggen en het de politie niet duidelijk was of sprake was van een strafbaar feit, heeft de politie de bedrijfsbus, de aanhanger en de shovel op 14 januari 2016 in beslag genomen in het kader van de waarheidsvinding;
- de politie heeft het kenteken op de aanhangwagen nagekeken in de systemen. Daaruit bleek dat dit hoorde bij [betrokkene 4] te Valthermond. De politie heeft vervolgens contact opgenomen met [betrokkene 4] , waarna deze de volgende dag naar het politiebureau is gekomen. Nadat [betrokkene 4] de aanhanger had bekeken, heeft hij gezegd dat het wel zijn kenteken, maar niet zijn aanhanger was. Vervolgens heeft de politie geconstateerd dat er geen identificatieplaatje meer op de aanhanger zat (pv pol. pag. 16-17, 48);
- op 19 januari 2016 heeft verdachte de minigraver en de aanhangwagen die hij van [betrokkene 4] had gehuurd aan laatstgenoemde teruggeven (pv pol. pag. 32). Op deze aanhanger ontbrak onder meer de bijbehorende kentekenplaat (pv pol. pag 42);
- uit onderzoek door de politie bleek de inbeslaggenomen aanhanger van het merk Hapert te zijn, met het Voertuig Identificatie Nummer [001] en met als kenteken [CC-00-DD] , welk kenteken was afgegeven voor een andere aanhangwagen (pv pol. pag. 46);
- verdachte heeft eerst verklaard dat hij de onder hem inbeslaggenomen aanhanger had gehuurd van [betrokkene 4] , maar nadat de politie hem ermee geconfronteerd had dat het kenteken op de aanhanger, [CC-00-DD] , niet overeenkwam met de aanhanger en de tenaamgestelde van het kenteken (hof: [betrokkene 4] ) had verklaard dat de aanhanger niet van hem was, heeft verdachte verder geen verklaring meer willen afleggen (pv pol. pag. 77).
Op grond van de gebruikte bewijsmiddelen stelt het hof allereerst vast dat de op 14 januari 2016 onder verdachte inbeslaggenomen aanhanger van het merk Hapert, met chassis- of VIN-nummer [001] van misdrijf, te weten diefstal dan wel verduistering, afkomstig was. Het hof stelt voorts vast dat het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat verdachte zelf op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de diefstal of verduistering van deze aanhanger.
Uit het dossier blijkt voorts niet op welke datum verdachte deze aanhanger voorhanden heeft gekregen. Dat moet zijn geweest in de periode tussen 16 juni 2014 en 14 januari 2016.
Het hof overweegt dat de omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden op zichzelf niet tot het bewijs kan bijdragen. Wel kan het hof, indien een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, zulks in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekken.
Nu verdachte geen, Iaat staan een geloofwaardige verklaring heeft willen afleggen over hoe het kan dat op de op 14 januari 2016 onder hem inbeslaggenomen aanhanger van het merk Hapert het kenteken was bevestigd van de Vlemmix-aanhanger die hij de dag ervóór, op 13 januari 2016, van het bedrijf van [betrokkene 4] had gehuurd, moet het er naar het oordeel van het hof voor worden gehouden dat verdachte degene is geweest die dat kenteken op de Hapert-aanhanger heeft gemonteerd. Aangezien verdachte voorts geen, laat staan een plausibele verklaring heeft afgelegd waarom hij dat heeft gedaan, gaat het hof ervan uit dat verdachte dat heeft gedaan om de ware identiteit van die Hapert-aanhanger, waarvan ook het identificatieplaatje was verwijderd, te verhullen.
Gelet op deze feiten en omstandigheden en in aanmerking genomen dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van de aanhanger, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de Hapert-aanhanger ten minste willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die aanhanger van misdrijf afkomstig was. Het hof acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Het bewijsverweer wordt derhalve verworpen.”
5. Bespreking van het middel
5.1.
Het middel richt zich met name tegen de vaststelling van het hof dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de aanhangwagen wist dat dit een door misdrijf verkregen goed betrof.
5.2.
Bij opzetheling zoals bedoeld in art. 416 lid 1 onder a Sr is niet alleen vereist dat de dader wetenschap, al dan niet in voorwaardelijke zin2., van de misdadige herkomst van het goed moet hebben maar ook dat hij deze wetenschap had op het tijdstip van het voorhanden krijgen. Dit levert nogal eens bewijsproblemen op, vooral als iemand wordt aangetroffen in het bezit van door misdrijf verkregen goederen, geruime tijd na het betrokken misdrijf.3.Hoewel de rechtspraak zeer casuïstisch is, kunnen uit de jurisprudentie de volgende algemene lijnen worden afgeleid:
- Het enkele voorhanden hebben van een van misdrijf afkomstig goed is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van opzetheling te komen;4.
- Dat kan anders zijn als het gaat om voorwerpen waarvan de dubieuze herkomst uit de aard van de zaak voortvloeit, zoals het voorhanden hebben van een partij van 25 blanco Duitse rijbewijzen;5.
- Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof kan onder omstandigheden ook een rol spelen dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van het voorwerp.6.
5.3.
Het middel komt niet op tegen het oordeel van het hof dat het ervoor moet worden gehouden dat de verdachte degene is geweest die een ander kenteken op de van misdrijf afkomstige aanhangwagen heeft gemonteerd en dat hij dat heeft gedaan om de ware identiteit van die aanhangwagen te verhullen. Waar het om gaat is of de door het hof aangehaalde omstandigheden bij gebreke van enige kennis over het moment van het verkrijgen van de van misdrijf afkomstige aanhangwagen en de omstandigheden waaronder de verdachte die aanhangwagen heeft verkregen, voldoende zijn voor het bewijs dat de verdachte ten tijde van het verkrijgen wist dat het goed afkomstig was van enig misdrijf.
5.4.
Gelet op de door het hof gebezigde bewijsvoering komt het, wat betreft de wetenschap van de verdachte ten tijde van de verkrijging van de aanhanger, met name aan op de overweging van het hof dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van de aanhanger. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt immers niet meer dan dat de betrokken aanhanger op 18 juni 2014 is gestolen dan wel verduisterd van [betrokkene 1] nadat deze aanhanger door [betrokkene 1] was verhuurd aan een zekere [betrokkene 2] en dat de verdachte op 14 januari 2016, anderhalf jaar later, in bezit van deze aanhangwagen is aangetroffen, die door hem kennelijk is voorzien van het kenteken van een andere aanhangwagen die de verdachte de dag daarvoor had gehuurd van [betrokkene 4] .
5.5.
Mijn ambtgenoot Knigge wijst er in zijn conclusie voorafgaand aan Hoge Raad 7 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD7259 op dat in het algemeen lijkt te gelden dat het bewijs zonder nadere, op het moment van verkrijging gerichte, bewijsmotivering ontoereikend is als niet bekend is hoe de verdachte het voorwerp heeft verworven. De vraag is of de nadere bewijsmotivering in casu in voldoende mate op het moment van verkrijging is gericht.
5.6.
Het hof heeft expliciet overwogen dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid wanneer en onder welke omstandigheden de verdachte de aanhangwagen precies heeft verworven. Uit het feit dat de verdachte geen verklaring heeft willen geven voor de toch wel curieuze gang van zaken rond de gestolen aanhanger op en omstreeks 13 en 14 januari 2016, heeft het hof afgeleid dat het de verdachte is geweest die het kenteken van de door hem op 13 januari 2016 gehuurde aanhanger op de in 2014 gestolen of verduisterde aanhanger heeft bevestigd, kennelijk om de ware identiteit ervan te verhullen. Kan dit nu als voldoende redengevende bewijsmotivering gelden voor het aannemen van de wetenschap van de verdachte over de herkomst van de aanhanger op het moment dat hij deze heeft verkregen? Oftewel, kan van de verdachte in het onderhavige geval gevergd worden dat hij een verklaring geeft dat hij pas ná de verwerving van de aanhanger van de criminele herkomst ervan op de hoogte is geraakt en zo hij dat niet doet, mag deze weigering dan doorslaggevend zijn voor het aannemen van de wetenschap van de herkomst op het moment van de verkrijging?7.Dat gaat mijns inziens gelet op de overige feiten en omstandigheden in deze zaak te ver en staat te zeer op gespannen voet met het zwijgrecht van de verdachte en het uitgangspunt dat de bewijslast voor het strafbare feit op het openbaar ministerie ligt.
5.1.
Dat de verdachte op enig moment zal hebben geweten dat de aanhanger is ontvreemd ligt in deze zaak wel voor de hand, maar het tijdstip waarop hij dat wist of moet hebben geweten kan mijns inziens, zoals ook de steller van het middel aanvoert, bij gebreke van enige vaststelling omtrent het moment en de wijze waarop de verdachte de aanhanger heeft verkregen, uit de bewijsvoering en de nadere bewijsoverwegingen niet worden afgeleid. Dat de verdachte heeft geweigerd hierover te verklaren is daartoe mijns inziens in het onderhavige geval niet voldoende.8.De bewezenverklaring is dan ook niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
5.2.
Het middel slaagt.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑11‑2018
Vgl. HR 16 februari 1993, NJ 1994, 32 m. nt. Schalken en HR 19 januari 1993, NJ 1993, 491 m. nt. Van Veen. Zie voorts HR 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5527, rov. 2.3.
Vgl. HR 13 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU5804; HR 4 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3667 en HR 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:955, met name de aan de laatste voorafgaande conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Vellinga onder punt 8 (ECLI:NL:PHR:2015:437). Zie ook J. de Hullu, Materieel Strafrecht, zevende druk, 2018, p. 441; Noyon/Langemeijer/Remmelink, Strafrecht, artikel 416 Sr, aant. 5 (bijgewerkt tot 1 oktober 2017).
Vgl. HR 12 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7804, NJ 2002/301 (aantreffen van een veelheid van gestolen goederen); HR 13 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU5804 (rijden op gestolen Vespa en weigeren te verklaren van wie de verdachte deze geleend zou hebben); HR 13 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4827 (aantreffen van diefstal afkomstige tabakswaren); HR 24 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1503 (van diefstal afkomstige creditcard en bankpassen in door verdachte gebruikte huurauto); HR 14 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4091 (opkopen gestolen goederen); HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3150 (voorhanden hebben van een gestolen Toyota Corolla) en HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3631 (voorhanden hebben zonder enige wetenschap van aanwezigheid van gestolen ringen in tas?).
HR 27 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO4047. NJ 2004/494.
Vgl. HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:652, NJ 2017/278, m. nt. Kooijmans, rov. 2.3.1. Zie bijv. HR 19 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:678, waarin het ging om een verdachte die in een gestolen auto reed, terwijl (i) hij met zeer hoge snelheid wegreed toen de politie hem naderde, (ii) in de auto goederen werden aangetroffen die onder meer anti-autodiefstalsystemen konden uitschakelen, (iii) de auto op diverse plekken beschadigd was en (iv) de verdachte geen enkele verklaring voor deze dubieuze omstandigheden had gegeven.
Terzijde wil ik opmerken dat indien aan de verdachte witwassen van de aanhanger (art. 420bis Sr) zou zijn ten laste gelegd, dat zonder meer tot een bewezenverklaring zou kunnen leiden omdat voor witwassen het tijdstip van verkrijging niet van belang is.
Zie voor een geval waarbij het kwartje de andere kant op viel HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:652 met een voorafgaande conclusie van AG Vegter.
Beroepschrift 19‑02‑2018
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 17/04979
SCHRIFTUUR: houdende een middel van cassatie in de zaak van:
[verzoeker], verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch, uitgesproken op 13 oktober 2017 onder parketnummer 20/001113-16.
Middel
Schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt, doordat het hof heeft bewezenverklaard dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van een aanhanger, terwijl uit de bewijsvoering van het hof niet is af te leiden dat verzoeker ten tijde van het voorhanden krijgen van de aanhanger wist dat deze van enig misdrijf afkomstig was, dan wel doordat het hof bewezenverklaring daarvan ontoereikend heeft gemotiveerd.
Toelichting
1.
Door het hof is ten laste van verzoeker bewezenverklaard dat hij zich in de periode van 16 juni 2014 tot en met 14 januari 2016 heeft schuldig gemaakt aan opzetheling van een aanhanger.
2.
Uit de bewijsvoering van het hof is evenwel niet op te maken dat verzoeker ten tijde van het voorhanden krijgen van de aanhanger wist dat deze van enig misdrijf afkomstig was, dan wel is de bewezenverklaring daarvan ontoereikend gemotiveerd.
3.
Het hof overweegt in de nadere bewijsoverwegingen dat niet blijkt op welke datum verdachte de aanhanger voorhanden heeft gekregen. Gelet op het moment van aangifte van de diefstal c.q. verduistering van de aanhanger, op 16 juni 2014, en het moment van aantreffen van de aanhanger bij verzoeker, op 14 januari 2016, moet dat volgens het hof ergens tussen die data zijn geweest. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen geven verder ook geen duidelijkheid over het moment waarop verzoeker de aanhanger voorhanden heeft gekregen. Uit de gebezigde bewijsmiddelen noch de nadere bewijsoverwegingen blijkt verder onder welke omstandigheden verzoeker de aanhanger voorhanden heeft gekregen.
4.
De door het hof aangehaalde omstandigheid dat er een ander kenteken op de aanhanger was gemonteerd en verzoeker hierover geen uitleg heeft willen geven, maakt niet dat daaruit zonder meer is af te leiden dat verzoeker op het moment van voorhanden krijgen weet had (al dan niet in voorwaardelijke zin) van de misdadige herkomst van deze aanhanger. Het moment van voorhanden krijgen en de omstandigheden waaronder blijken immers niet uit de bewijsmiddelen. Dat verzoeker — aldus het hof — op enig moment gedurende het voorhanden hebben had moeten weten dat de aanhanger van misdrijf afkomstig was, betekent niet dat verzoeker die wetenschap ook had of had moeten hebben op het moment van voorhanden krijgen. Het bestaan van die wetenschap op het moment van verkrijgen is voor een bewezenverklaring van opzetheling wel vereist nu het opzet bij heling — anders dan bij bijvoorbeeld witwassen — is gekoppeld aan het moment van het voorhanden krijgen (HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:652).
5.
Een vrijwel identiek geval als het onderhavige deed zich voor in de zaak die leidde tot het arrest van uw Raad van 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1976. In die zaak werd de verdachte aangetroffen in een van misdrijf afkomstige auto. Het hof veroordeelde de verdachte voor opzetheling, nu de verdachte naar het oordeel van het hof wist van de misdadige herkomst van de auto. Zo was het VIN van de auto afgeschermd en was de auto voorzien van een ander kenteken. Verdachte heeft zich op vragen hierover steeds op zijn zwijgrecht beroepen. AG Vegter concludeert tot vernietiging van dit oordeel (ECLI:NL:PHR:2013:1954). Hij concludeert:
‘Het Hof besluit diens nadere bewijsoverweging dat gelet op de daarin gerelateerde stand van zaken het ervoor moet worden gehouden dat de bij de verdachte aangetroffen auto de als gestolen gesignaleerde Volkswagen Golf GTI betrof en dat de verdachte hier ook wetenschap van had. Waar het Hof die wetenschap uit afleidt is echter niet zonder meer begrijpelijk.
Dat de verdachte op enig moment wetenschap over de herkomst heeft verkregen valt met enige moeite nog wel uit de nadere bewijsoverweging af te leiden. Het moment waarop hij wetenschap van de herkomst heeft verkregen valt er, bij gebreke aan enige vaststelling omtrent het moment en de wijze waarop de verdachte de Volkswagen Golf GTI voorhanden heeft gekregen, evenwel geenszins uit af te leiden. Daarbij kan worden opgemerkt dat, als dit al zo is, het Hof niet heeft aangegeven welke redengevende betekenis het heeft gehecht aan het feit dat de verdachte zich steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen en geen verklaring heeft willen geven voor de opmerkelijkheden in deze zaak. Ook uit de gebezigde bewijsmiddelen kan de wetenschap van de verdachte over de herkomst en het moment waarop hij die wetenschap heeft verkregen niet worden afgeleid. Dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen erop gericht was dat de Volkswagen Golf GTI van misdrijf afkomstig was, valt dan ook niet uit de bewijsvoering van het Hof af te leiden.’
6.
Uw Raad volgt de AG hierin en casseert het arrest van het hof.
7.
De parallellen met de onderhavige zaak zijn duidelijk. Net als in de zaak van verzoeker waren er een aantal omstandigheden die om uitleg vroegen, zoals het verwijderen/afschermen van het identificatienummer en het voorzien van een ander kenteken. In beide zaken gaven de verdachten hierover geen tekst en uitleg. Bij gebreke van enige kennis over het moment van verkrijgen en de omstandigheden waaronder, zijn deze omstandigheden echter onvoldoende voor het bewijs dat de verdachte ten tijde van het verkrijgen wist dat het goed afkomstig was van enig misdrijf.
8.
De bewezenverklaarde opzetheling is dan ook niet uit de bewijsvoering van het hof af te leiden, dan wel is deze ontoereikend gemotiveerd. Het bestreden arrest kan om die reden geen stand houden.
Conclusie
Op bovengenoemde gronden verzoekt verzoeker Uw College eerbiedig om bovengenoemd arrest zoals gewezen op 13 oktober 2017 door het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch te vernietigen en een zodanige uitspraak te doen als Uw College juist en noodzakelijk voorkomt.
Deze schriftuur is ondertekend en ingediend door mr. J.J. Bussink, advocaat te Utrecht, aldaar kantoorhoudende aan de Maliesingel 2, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoekster in cassatie.
Utrecht, 19 februari 2018
J.J. Bussink