HR, 24-06-2022, nr. 20/02073
20/02073
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-06-2022
- Zaaknummer
20/02073
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:943, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑06‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:291
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2020:1252
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑06‑2022
ECLI:NL:PHR:2021:291, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 25‑03‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:943
- Vindplaatsen
NTFR 2022/2497 met annotatie van dr. H.M. Roose
V-N 2022/30.17 met annotatie van Redactie
NLF 2022/1288 met annotatie van Joost Vetter
Douanerechtspraak 2022/90
Belastingblad 2022/287 met annotatie van L.J. Boone
FED 2022/87 met annotatie van W.A.P. VAN ROIJ
BNB 2022/99 met annotatie van A.O. LUBBERS
V-N 2021/20.18 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2021/192 met annotatie van Redactie
NLF 2021/0982 met annotatie van Lisa van Esdonk-Bongaarts
NTFR 2021/1415 met annotatie van dr. H.M. Roose
Uitspraak 24‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Antidumpingrechten en compenserende rechten; art. 6:5, lid 3, Awb; bezwaarschrift in een vreemde taal; noodzaak vertaling voor goede behandeling bezwaar; motivering.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/02073
Datum 24 juni 2022
ARREST
in de zaak van
[X] GMBH te [Z] , Duitsland, (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 mei 2020, nr. 19/008091., op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 17/2376) betreffende aan belanghebbende uitgereikte uitnodigingen tot betaling van definitieve antidumpingrechten en definitieve compenserende rechten.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door R.T. Wiegerink, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 25 maart 2021 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2.Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.2
Belanghebbende is een in Duitsland gevestigde onderneming. Op 25 april 2014 heeft een door belanghebbende in Nederland aangewezen vertegenwoordiger op naam en voor rekening van belanghebbende aangifte gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van een partij zonnepanelen. In de aangifte is als de niet-preferentiële oorsprong van deze zonnepanelen Taiwan vermeld.
2.1.3
Het antifraudebureau van de Europese Unie (hierna: OLAF) heeft in november 2014 in Taiwan onderzoek verricht naar de niet-preferentiële oorsprong van zonnepanelen die vanuit Taiwan zijn verzonden naar de Europese Unie en waarvan het vermoeden was gerezen dat die zonnepanelen in werkelijkheid van oorsprong uit de Volksrepubliek China zijn. In dat onderzoek is ook de hiervoor in 2.1.2 bedoelde partij zonnepanelen betrokken. Voor de invoer van zonnepanelen die van oorsprong uit China zijn, heeft de Raad van de Europese Unie antidumping- en antisubsidiemaatregelen ingesteld.Op basis van de bevindingen van OLAF heeft de Inspecteur bewezen geacht dat de door belanghebbende in het vrije verkeer gebrachte zonnepanelen niet van oorsprong uit Taiwan zijn maar uit China. Daarom zijn ter zake van die zonnepanelen - met dagtekening 21 juli 2016 - uitnodigingen tot betaling aan belanghebbende uitgereikt voor definitieve antidumpingrechten en definitieve compenserende rechten.
2.1.4
Bij brief van 29 augustus 2016 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de uitnodigingen tot betaling. Het bezwaarschrift is in de Duitse taal gesteld. In de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift heeft de Inspecteur het volgende opgenomen:
“Het bezwaarschrift is in een vreemde taal gesteld. Ik stel u in de gelegenheid binnen 1 maand na dagtekening van deze brief een vertaling in het Nederlands te overleggen”.
Belanghebbende heeft geen vertaling overgelegd, ook niet nadat zij daartoe verschillende keren in de gelegenheid was gesteld. Uitsluitend vanwege het ontbreken van een vertaling van het bezwaarschrift in het Nederlands heeft de Inspecteur op 27 maart 2017 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.1
Bij het Hof was in geschil (i) of de Inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, en indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, (ii) of de Inspecteur de bestreden uitnodigingen tot betaling terecht aan belanghebbende heeft uitgereikt.
2.2.2
Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het is volgens het Hof aan de inspecteur (behandelaar van het bezwaar) om te beoordelen of een Nederlandse vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is, mede gelet op zijn eigen kennis, of gebrek aan kennis, van de desbetreffende taal. In dit geval heeft de Inspecteur een vertaling van het bezwaarschrift noodzakelijk geacht. Dit oordeel van de Inspecteur behoeft naar het oordeel van het Hof - onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 12 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD5493 (hierna: het arrest van 12 december 2008) - geen verdere motivering.
2.2.3
In een ten overvloede gegeven overweging heeft het Hof geoordeeld dat de Inspecteur - anders dan de Rechtbank had geoordeeld - is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de niet-preferentiële oorsprong van de zonnepanelen China is.
2.3.1
Middelonderdeel 1 is gericht tegen de hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen van het Hof. Betoogd wordt onder meer dat het Hof heeft miskend dat uit artikel 6:5, lid 3, Awb volgt dat de belanghebbende (slechts) zorg dient te dragen voor een vertaling van het bezwaarschrift als dat voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is.
2.3.2
Volgens artikel 6:5, lid 3, Awb dient de indiener van een bezwaar- of beroepschrift dat in een vreemde taal is gesteld, zorg te dragen voor een Nederlandse vertaling indien zo’n vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is. Indien die vertaling niet wordt verstrekt, kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van artikel 6:6, aanhef en letter a, Awb.
2.3.3
Uit artikel 6:5, lid 3, Awb moet worden afgeleid dat een in een vreemde taal gesteld bezwaarschrift niet zonder meer om deze reden kan worden geweigerd. Volgens die bepaling is beslissend of een vertaling van dat bezwaarschrift voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is. Of dat het geval is, moet voor elk in een vreemde taal gesteld bezwaarschrift afzonderlijk worden beoordeeld en is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het geval.3.
2.3.4
Indien de inspecteur een vertaling van het bezwaarschrift voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk vindt, moet hij de indiener van het bezwaarschrift daarvan op de hoogte stellen en op de voet van artikel 6:6 Awb in de gelegenheid stellen een vertaling van het bezwaarschrift binnen een daartoe gestelde termijn in te dienen. Indien de indiener van het bezwaarschrift geen gebruik maakt van deze gelegenheid, kan de inspecteur het bezwaar op grond van artikel 6:6 Awb niet-ontvankelijk verklaren.Uiterlijk in de daartoe strekkende uitspraak op bezwaar moet de inspecteur motiveren waarom hij een vertaling van het bezwaarschrift noodzakelijk vindt voor een goede behandeling van het bezwaar. Het arrest van 12 december 2008, waarnaar het Hof heeft verwezen en waarin is beslist dat het oordeel van de rechter dat een vertaling voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is, geen verdere motivering behoeft, betrof de toepassing van artikel 6:5, lid 3, Awb in de beroepsfase. In dit geval gaat het echter om de toepassing van artikel 6:5, lid 3, Awb in de bezwaarfase. In het kader van de beoordeling of de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, moet de rechter kunnen toetsen of de inspecteur op goede gronden heeft gemeend dat een vertaling van het bezwaarschrift noodzakelijk was voor een goede behandeling van het bezwaar.
2.3.5
Indien de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van een vertaling van het bezwaarschrift en uit de uitspraak op bezwaar noch uit enig ander daaraan voorafgaand stuk blijkt waarom hij een vertaling van het bezwaarschrift noodzakelijk vindt voor een goede behandeling van het bezwaar, moet de rechter die beslissing van de inspecteur vernietigen wanneer die noodzaak in (hoger) beroep wordt betwist. Dat is alleen anders indien de inspecteur voor de rechter alsnog toereikend motiveert waarom hij - met het oog op heroverweging van het bestreden besluit - het bezwaar niet goed zou hebben kunnen behandelen zonder vertaling van het bezwaarschrift.
2.3.6
Het Hof heeft met zijn hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen hetgeen hiervoor in 2.3.3 tot en met 2.3.5 is overwogen, miskend. De stukken van het geding bevatten geen aanwijzing dat de Inspecteur belanghebbende ervan op de hoogte heeft gesteld dat hij een vertaling van het bezwaarschrift noodzakelijk vond voor een goede behandeling van het bezwaar. Anders dan het Hof heeft geoordeeld, behoefde de door de Inspecteur gestelde eis van vertaling in het Nederlands van het bezwaarschrift motivering. Noch in de bezwaarfase, noch in het geding voor de Rechtbank of het Hof heeft de Inspecteur gemotiveerd waarom hij het bezwaar niet goed zou hebben kunnen behandelen zonder vertaling van het bezwaarschrift. Dit brengt mee dat hij het bezwaar ten onrechte met een beroep op artikel 6:5, lid 3, Awb niet-ontvankelijk heeft verklaard. Middelonderdeel 1 slaagt daarom.
2.3.7
De Hoge Raad heeft ook middelonderdeel 2 beoordeeld. Dat onderdeel is gericht tegen het hiervoor in 2.2.3 weergegeven oordeel van het Hof over de oorsprong van de zonnepanelen. De uitkomst van deze beoordeling is dat dit middelonderdeel niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van middelonderdeel 2 is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
2.4
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.6 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Omdat de Inspecteur het bezwaar ten onrechte met een beroep op artikel 6:5, lid 3, Awb niet-ontvankelijk heeft verklaard, wordt de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, behalve voor zover het haar beslissing omtrent de uitnodigingen tot betaling betreft. Het tegen die uitnodigingen tot betaling gemaakte bezwaar moet, gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.7 is overwogen, ongegrond worden verklaard.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de uitnodigingen tot betaling, en bevestigt deze uitspraak voor het overige,
- verklaart het bezwaar tegen de uitnodigingen tot betaling ongegrond,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 532, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 2.847 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, M.A. Fierstra, E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑06‑2022
Beroepschrift 24‑06‑2022
Uit het beroepschrift in cassatie van belanghebbende:
Motivering van het beroep in cassatie van [X] zoals ingesteld bij pro forma beroepschrift in cassatie d.d. 7 juli 2020 tegen de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) van 26 mei 2020 met kenmerk BK/BK-AMS 19/00809 (met verzenddatum 2 juni 2020) (hierna: de uitspraak).
Middel van cassatie
[X] voert tegen de onderhavige uitspraak van het Hof het navolgende middel van cassatie aan, houdende schending van het recht, doordat het Hof heeft geoordeeld als vermeld in rov. 5.1–5.6 van zijn uitspraak en in zijn beslissing, zulks ten onrechte, althans op gronden die die oordelen niet kunnen dragen, op grond van de navolgende, mede in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen redenen:
I. Inleiding
1.
Deze zaak betreft de aan [X] (hierna: belanghebbende) met dagtekening 21 juli 2016 uitgereikte uitnodiging tot betaling ter zake van definitieve antidumpingrechten en compenserende rechten (hierna: de utb). [A] heeft op 25 april 2014 als direct vertegenwoordiger van belanghebbende aangifte voor het brengen in het vrije verkeer gedaan van — kort gezegd — 1.616 zonnepanelen met als land van oorsprong Taiwan (hierna ook: de zonnepanelen). De zonnepanelen zijn aangegeven onder Taric-code 8541 40 90 29. Zij zijn vervoerd op 28 pallets in twee containers ([0001] en [0002]).
2.
Naar aanleiding van de door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane (hierna: de Inspecteur) op basis van het Engelstalige Mission Report van 21 april 2015 van het antifraudebureau van de Europese Commissie (hierna: OLAF) verkregen gegevens, heeft de Inspecteur de onderhavige utb uitgereikt aan eiseres.
3.
Op 25 augustus 2016 hebben de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van verweerder ten kantore van verweerder gesproken over de utb. Dit gesprek vond in het Duits plaats. Ook heeft een aantal telefoongesprekken tussen de gemachtigde van belanghebbende en medewerkers van verweerder plaatsgevonden die in de Duitse taal zijn gevoerd.
4.
Vervolgens heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de utb, waarmee de onderhavige procedure is gestart. Nadat de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, heeft de rechtbank Noord-Holland (hierna: de Rechtbank) het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar en de utb vernietigd, waarna het Hof de uitspraak van de Rechtbank heeft vernietigd en het beroep ongegrond heeft verklaard.1.
5.
Het materiële geschil draait, kort gezegd, om de vraag of (de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat) de zonnepanelen van belanghebbende uit China komen, dan wel uit Taiwan (zoals uit de aangifte van belanghebbende volgt). Daarnaast speelt de vraag of het bezwaar van belanghebbende terecht door de Inspecteur niet-ontvankelijk is verklaard, omdat dit in de Duitse taal was gesteld. In dit verband is in het bijzonder de vraag aan de orde of belanghebbende in voldoende mate in de gelegenheid is gesteld het bezwaarschrift te vertalen. Het Hof heeft beide geschilpunten in het nadeel van belanghebbende beslist in zijn in dit cassatieberoep bestreden uitspraak.
6.
In cassatie betoogt belanghebbende kort gezegd:
- (i)
dat de Inspecteur het in het Duits gestelde bezwaarschrift in behandeling had moeten nemen, althans belanghebbende in onvoldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld dit bezwaarschrift in het Nederlands te vertalen; en,
- (ii)
dat de beslissing van het Hof dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de zonnepanelen afkomstig zijn uit China, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is.
II. Toelichting op het middel
Onderdeel 1: bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard
Het Hof heeft in rov. 5.1–5.5 beslist:
‘5.1. De rechtbank heeft het door belanghebbende in de Duitse taal ingediende bezwaarschrift alsnog ontvankelijk geacht en de zaak inhoudelijk beoordeeld.
Het Hof komt op dit punt tot een ander oordeel dan de rechtbank. Ter motivering dient het volgende (5.2 tot en met 5.5).
5.2.
Belanghebbende heeft zonnepanelen in Nederland doen aangeven op haar naam en voor haar rekening. Die beslissing brengt mee dat belanghebbende wordt aangemerkt als de schuldenaar voor de uit deze aangifte voortvloeiende douaneschuld en dat, in geval van een geschil omtrent de ter zake verschuldigde rechten bij invoer, de Nederlandse douane (de inspecteur) de bevoegde autoriteit is. In voorkomend geval, zoals hier, zal deze douaneautoriteit een utb uitreiken. Omtrent de taal waarin een daartegen ingediend bezwaarschrift dient te zijn gesteld is het volgende van belang.
5.3.
In artikel 6:5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat, indien een bezwaarschrift is gesteld in een vreemde taal en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is, de indiener voor een vertaling dient zorg te dragen. Het is aan de inspecteur (behandelaar van het bezwaar) om te beoordelen of een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is, mede gelet op zijn eigen kennis, of gebrek aan kennis, van de desbetreffende taal. In dit geval is een vertaling door de inspecteur noodzakelijk geacht. Dit oordeel van de inspecteur behoeft geen verdere motivering (vgl. Hoge Raad 12 december 2008, nr. 44102, ECLI:NL:HR:2008:BD5493). Het Hof overweegt ten aanzien van het onderhavige bezwaarschrift nog dat dit weliswaar niet meer dan 2 pagina's beslaat, maar wel is gesteld in de Duitse taal en terminologie bevat waarvan naar 's Hofs oordeel niet kan worden gezegd dat deze door de behandelend inspecteur zonder meer begrepen diende te worden. De inspecteur heeft dan ook, gelet op het bepaalde in artikel 6:5, derde lid, van de Awb, de indiener van het bezwaarschrift kunnen vragen om een vertaling.
5.4.
Zo lang de gevraagde vertaling niet is overgelegd is belanghebbende in verzuim. Belanghebbende dient dan in de gelegenheid te worden gesteld om dat verzuim te herstellen (artikel 6:6 van de Awb). Die gelegenheid mag worden geboden door middel van een brief gesteld in de eigen taal van het bestuursorgaan (i.c. de Nederlandse taal). Indien belanghebbende de inhoud van een dergelijke (verzuim-herstel)brief, zoals in dit geval door belanghebbende is gesteld, niet begrijpt, omdat zij die taal niet machtig is, ligt het op haar weg om voor een vertaling zorg te dragen.
5.5.
In het onderwerpelijke geval is belanghebbende tot drie maal toe door de inspecteur in de gelegenheid gesteld om alsnog een vertaling over te leggen van het bezwaarschrift. Daarbij is haar telkens een redelijke termijn gesteld (op 12 september 2016: een maand; op 24 januari 2017: 15 dagen; op 27 februari 2017: 14 dagen). In de laatste brief is belanghebbende er op gewezen dat als het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld, het bezwaar niet- ontvankelijk zal worden verklaard. Belanghebbende heeft geen vertaling overgelegd. Nu belanghebbende, woonachtig te Duitsland, herhaaldelijk (en ruimschoots) de tijd is gegund om het verzuim te herstellen en, naar niet in geschil is, zij de brieven waarin haar dat is verzocht ook heeft ontvangen, is het Hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het (in de Duitse taal gestelde) bezwaarschrift door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Dit brengt mee dat het hoger beroep van de inspecteur slaagt. Aan dit oordeel doet niet af de omstandigheid dat belanghebbende ook (mondelinge) contacten in het Duits heeft onderhouden met Nederlandse douaneambtenaren, noch de omstandigheid dat zij de Nederlandse taal niet machtig is.’
1.1.
Het onderdeel is gericht tegen deze overwegingen van het Hof. Primair geldt dat het Hof bij zijn hiervoor vermelde beslissing in rov. 5.3 dat de Inspecteur gelet op het bepaalde in art. 6:5 lid 3 Awb heeft kunnen vragen om een vertaling, is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting doordat hij heeft miskend dat uit art. 6:5 Awb volgt dat een belanghebbende (slechts) zorg dient te dragen voor een vertaling van het bezwaarschrift als dat voor een goede behandeling noodzakelijk is. Nu het bezwaarschrift van belanghebbende in de Duitse taal was gesteld, een in Nederland gangbare vreemde taal, kan reeds daarom niet worden volgehouden dat een Nederlandse vertaling daarvan voor een goede behandeling noodzakelijk was.
Indien het Hof dit niet heeft miskend, is zijn beslissing dat een vertaling voor een goede behandeling noodzakelijk was, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Belanghebbende heeft immers (onbetwist) naar voren gebracht2. en het Hof heeft vastgesteld3., dat de gemachtigde van belanghebbende op 25 augustus 2016 — derhalve na de onderhavige oplegging van de utb, maar voordat het bezwaarschrift werd ingediend — in de Duitse taal met vertegenwoordigers van de Belastingdienst ten kantore van de Inspecteur heeft gesproken over de utb. Daarnaast heeft — zo heeft het Hof eveneens vastgesteld4. — een aantal telefoongesprekken tussen de gemachtigde van belanghebbende en medewerkers van de Inspecteur plaatsgevonden in de Duitse taal. Daar komt nog bij dat belanghebbende erop heeft gewezen dat sprake is van een heffing die plaatsvindt op grond van het recht van de Europese Unie en is het rapport van OLAF, waarop de Inspecteur zich heeft beroepen, in de Engelse taal gesteld.5. Belanghebbende mocht er (mede) gelet op deze vaststaande omstandigheden redelijkerwijs van uitgaan dat een Nederlandse vertaling van zijn bezwaarschrift niet noodzakelijk was.6. Het Hof heeft althans onvoldoende gemotiveerd waarom belanghebbende dat niet uit die omstandigheden mocht afleiden.
In dit verband is mede van belang dat het arrest van uw Raad van 12 december 2008, nr. 44102, ECLI:NL:HR:2008:BD5493 waar het Hof naar verwijst in rov. 5.3, een geval betrof waarin er geen sprake was van omstandigheden zoals die hiervoor zijn omschreven, zodat reeds daarom niet onverkort mag worden aangenomen dat de beslissing van de Inspecteur geen motivering behoefde. Bovendien is er sinds het voormelde arrest ruim 11 jaar verstreken en zijn — naar van algemene bekendheid is — de mogelijkheden om een stuk te vertalen vereenvoudigd, zodat de beslissing van het Hof ook om die reden nadere motivering behoefde.
1.2.
Subsidiair geeft de beslissing van het Hof in rov. 5.4 dat de gelegenheid het verzuim te herstellen mag worden geboden door middel van een brief gesteld in de eigen taal van het bestuursorgaan (i.c. de Nederlandse taal) blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Van een bestuursorgaan mag indien hij een verzuim constateert omdat het bezwaarschrift in een vreemde taal is gesteld, worden verwacht dat hij belanghebbende schriftelijk in de taal van het bezwaarschrift, althans in de Engelse taal, in de gelegenheid stelt het verzuim te herstellen door indiening van een Nederlandse vertaling. Indien dat niet is geschied, is geen sprake van het in voldoende mate in de gelegenheid stellen van de indiener het verzuim te herstellen en is dus sprake van schending van art. 6:6 Awb. Uit het arrest van uw Raad van 12 december 2008, nr. 44102, ECLI:NL:HR:2008:BD5493, volgt overigens ook niet het tegendeel van de hiervoor geformuleerde rechtsregel.7. De Inspecteur heeft door het bezwaar desalniettemin niet-ontvankelijk te verklaren, zonder belanghebbende in de Engelse of Duitse taal op de hoogte te stellen van het verzuim — terwijl hij door de retourzending van de verzuimbrieven door belanghebbende wist dat zij de in het Nederlands gestelde brieven niet begreep — het zorgvuldigheidsbeginsel (art. 3:2 Awb) geschonden en miskend dat het belang van de rechtsbescherming van belanghebbende in het geding komt indien de Inspecteur mocht volstaan met toezending van een in de Nederlandse taal gestelde verzuimbrief.
Althans het Hof heeft zijn hiervoor bedoelde beslissing onvoldoende gemotiveerd in het licht van de omstandigheden dat de gemachtigde van belanghebbende op 25 augustus 2016 — derhalve na de onderhavige oplegging van de utb, maar voordat het bezwaarschrift werd ingediend — in de Duitse taal met vertegenwoordigers van de Belastingdienst ten kantore van de Inspecteur heeft gesproken over de utb. Daarnaast heeft — zo heeft het Hof eveneens vastgesteld8. — een aantal telefoongesprekken tussen de gemachtigde van belanghebbende en medewerkers van de Inspecteur plaatsgevonden in de Duitse taal. Voorts heeft belanghebbende, zo heeft het Hof vastgesteld, tot tweemaal toe schriftelijk aan de Inspecteur laten weten dat hij de Nederlandstalige verzuimbrieven niet kon lezen.9. Daar komt nog bij dat belanghebbende erop heeft gewezen dat sprake is van een heffing die plaatsvindt op grond van het recht van de Europese Unie en is het rapport van OLAF, waarop de Inspecteur zich heeft beroepen, in de Engelse taal gesteld.10. Belanghebbende is mede in het licht van deze omstandigheden niet in voldoende mate in de gelegenheid gesteld haar bezwaarschrift te vertalen en het Hof heeft dat ten onrechte niet onderkend, althans heeft zijn beslissing op dit punt onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
1.3.
Het slagen van (ten minste) een van de hiervoor vermelde subonderdelen vitiëert tevens rov. 5.5 (en de beslissing) van de uitspraak van het Hof.
Onderdeel 2: herkomst zonnepanelen niet aannemelijk gemaakt door inspecteur
Dit onderdeel is gericht tegen rov. 5.6, welke overweging als volgt luidt:
‘5.6.
Ten overvloede overweegt het Hof dat het ook ten aanzien van het materiële geschilpunt tot een ander oordeel komt dan de rechtbank. Uit annex 3 bij het missierapport blijkt dat twee containers ([0003] en [0004]), tezamen bevattende 1.616 zonnepanelen van Chinese oorsprong, op 26 november 2013 met aangifte (F1) nummer […] in de Free Trade Zone zijn binnengebracht en dat déze 1.616 zonnepanelen een dag later, op 27 november 2013, geladen in twee andere containers ([0001] en [0002]) met aangifte (F5) nummer […] ten (weder)uitvoer zijn aangegeven, met als bestemming Nederland, te vervoeren met [E], reisnummer […], welk vervoer blijkens de bill of lading ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De inhoud van deze twee containers vormt blijkens de gedingstukken het onderwerp van de bestreden utb, zodat de inspecteur naar het oordeel van het Hof is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de goederen van Chinese oorsprong zijn. Het uitgangspunt van de rechtbank dat sprake zou zijn van twee aangiften F5 voor elk 1.616 zonnepanelen berust op een onjuiste lezing van genoemde annex 3. Het Hof merkt daarbij op dat de 1.616 zonnepanelen blijkens de gedingstukken een gezamenlijk volume hebben van 130 m3, zodat deze onmogelijk kunnen worden geladen in één HQ40-container (met een inhoud van slechts 76 m3).’
2.
De beslissingen van het Hof in rov. 5.6:
- (i)
dat de Inspecteur is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de goederen van Chinese oorsprong zijn;
- (ii)
dat uit annex 3 bij het missierapport blijkt dat twee containers ([0003] en [0004]), tezamen bevattende 1.616 zonnepanelen van Chinese oorsprong, op 26 november 2013 met aangifte (F1) nummer […] in de Free Trade Zone zijn binnengebracht en dat déze 1.616 zonnepanelen een dag later, op 27 november 2013, geladen in twee andere containers ([0001] en [0002]) met aangifte (F5) nummer […] ten (weder)uitvoer zijn aangegeven, met als bestemming Nederland, te vervoeren met [E], reisnummer […], welk vervoer blijkens de bill of lading ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden; en,
- (iii)
dat het uitgangspunt van de rechtbank dat sprake zou zijn van twee aangiften F5 voor elk 1.616 zonnepanelen berust op een onjuiste lezing van genoemde annex 3,
zijn onjuist, althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk in het licht van de navolgende klachten — die mede in onderling verband en samenhang moeten worden beschouwd.
De beslissingen van het Hof zijn onjuist, aangezien het Hof te lage eisen heeft gesteld aan het door de Inspecteur te leveren bewijs. Het door de Inspecteur geleverde bewijs is uitsluitend gebaseerd op (annex 3 bij) het missierapport van OLAF. In dat verband is mede van belang dat de Inspecteur ter zitting van de rechtbank heeft verklaard dat de gegevens op de Annex de enige gegevens zijn die zijn verkregen uit Taiwan.11.
De uitleg die het Hof heeft gegeven aan het OLAF-rapport is onbegrijpelijk, omdat de tabel in Annex 3 nu eenmaal twee keer de ‘quantity 1.616’ vermeldt, zodat er zonder nadere toelichting (van de Inspecteur) niet van mag worden uitgegaan dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de zonnepanelen afkomstig zijn uit China. In dat verband is mede van belang dat (belanghebbende er in hoger beroep op heeft gewezen dat12.) de Inspecteur ter zitting van de Rechtbank heeft aangegeven dat er maximaal 800 modules passen in een container, zodat het vanwege de door het Hof aangenomen omstandigheid dat er sprake is van twee containers onduidelijk is waar de resterende 16 zonnepanelen in zouden zijn vervoerd. Het Hof kon niet zonder motivering aan deze (essentiële) stelling van belanghebbende voorbijgaan. Met zijn overweging dat de 1.616 zonnepanelen blijkens de gedingstukken een gezamenlijk volume hebben van 130 m3, zodat deze onmogelijk kunnen worden geladen in één HQ40-container (met een inhoud van slechts 76 m3) heeft het Hof die stelling in ieder geval niet weerlegd.
Voor zover het Hof bij zijn hiervoor vermelde beslissingen belang heeft gehecht aan het door de Inspecteur in hoger beroep overgelegde sales contract13., is het Hof ten onrechte zonder motivering aan de (essentiële) stelling van belanghebbende voorbijgegaan dat dit sales contract niet lijkt op het soort contract dat belanghebbende sluit14..
De voormelde beslissingen van het Hof zijn zonder nadere motivering, die ontbreekt, voorts onbegrijpelijk in het licht van de vaststaande omstandigheid dat de containers waarin de zonnepanelen zich bevonden die door belanghebbende in het vrije verkeer zijn gebracht in Taiwan door de rederij waren verzegeld.15.
De beslissingen van het Hof zijn verder zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk in het licht van de (essentiële) stelling van belanghebbende dat de datum van de Export Declaration in het OLAF-rapport niet overeenkomt met de datum van de Bill of Lading van [B]. Het OLAF-rapport vermeldt de datum 27 november 2013, terwijl de Bill of Lading 4 december 2013. Het Hof laat deze stelling geheel onbesproken, terwijl gegrondbevinding daarvan ertoe kan leiden dat moet worden beslist dat de Inspecteur zijn stelling omtrent de herkomst van de goederen niet aannemelijk heeft gemaakt.
Het Hof is bij zijn hiervoor vermelde beslissingen ten slotte ten onrechte voorbijgegaan aan de (essentiële) stellingen van belanghebbende dat zij van de verkoper certificaten heeft ontvangen die bewijzen dat de panelen volledig in Taiwan zijn geproduceerd door het bedrijf [F] Ltd.16. Het Hof had die stelling immers expliciet moeten meewegen bij de beantwoording van de vraag of de Inspecteur aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan.
Slotsom
Belanghebbende komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat het Hof de beslissing van de rechtbank zowel op het punt van de ontvankelijkheid van het bezwaar als op het punt van de herkomst van de zonnepanelen ten onrechte heeft vernietigd. De Inspecteur had het in de Duitse taal gestelde bezwaarschrift in behandeling moeten nemen, althans meer gelegenheid moeten bieden voor indiening van een Nederlandse vertaling daarvan en hij heeft niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat de herkomst van de zonnepanelen China is. De uitspraak van het Hof moet dan ook worden vernietigd.
3. Conclusie
[X] concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Hof met zodanige verdere beslissing als uw Raad zal vermenen te behoren; kosten rechtens.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 24‑06‑2022
Voor de overige feiten en het volledige procesverloop volstaat belanghebbende met een verwijzing naar rov. 1 en 2 van de in cassatie bestreden uitspraak van het Hof.
Zie verweerschrift van belanghebbende in hoger beroep, par. 3: ‘Telefoongesprekken en lokale gesprekken in Nederland werden in het Duits gevoerd. Niemand heeft gemeld dat het [X] niet in het Duits kon reageren. ’ en par. 3c: ‘Hij [de zaakvoerder van [X], RTW] besprak de zaak ter plaatse met het douanepersoneel in het Duits. ’
Zie rov. 7 van de uitspraak van de Rechtbank, die door het Hof is geciteerd (en overgenomen) in rov. 2 van zijn uitspraak.
Zie rov. 7 van de uitspraak van de Rechtbank, die door het Hof is geciteerd (en overgenomen) in rov. 2 van zijn uitspraak.
Verweerschrift van belanghebbende in hoger beroep, par. 3.
Vgl. ook Centrale Raad van Beroep, 27 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1183.
In die zaak was belanghebbende door de rechtbank in de Franse taal op de hoogte gesteld van het feit dat het beroepschrift in de Nederlandse taal moest worden vertaald; zie de conclusie van A-G Niessen bij het arrest, ECLI:NL:PHR:2008:BD5493, par. 2.3.
Zie rov. 7 van de uitspraak van de Rechtbank, die door het Hof is geciteerd (en overgenomen) in rov. 2 van zijn uitspraak.
Zie rov. 12 en 13 van de uitspraak van de Rechtbank, die door het Hof is geciteerd (en overgenomen) in rov. 2 van zijn uitspraak.
Verweerschrift van belanghebbende in hoger beroep, par. 3.
Proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank, p. 3.
Verweerschrift van belanghebbende in hoger beroep, par. 4d.
Bijlage 3 bij het hogerberoepschrift van de Inspecteur.
Verweerschrift van belanghebbende in hoger beroep, par. 4b.
Uitspraak van de Rechtbank, rov. 25; zie voorts verweerschrift van belanghebbende in hoger beroep, par. 4a.
Proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank, p. 3 en verweerschrift van belanghebbende in hoger beroep, par. 4e.
Conclusie 25‑03‑2021
Inhoudsindicatie
A-G IJzerman heeft in een douanezaak conclusie genomen over de vraag of het door belanghebbende in het Duits opstellen van haar bezwaarschrift - bij uitblijven van een Nederlandse vertaling – kon leiden tot niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar en over de beoordeling van een klacht tegen een door het Hof ten overvloede gegeven overweging. Het gaat om het beroep in cassatie van [X] GmbH, belanghebbende, tegen de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 26 mei 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1252, inzake de met dagtekening 21 juli 2016 aan belanghebbende uitgereikte utb ten bedrage van € 99.530,66 aan definitieve antidumpingrechten en € 21.434,51 aan compenserende rechten. Belanghebbende heeft in 2014 - middels haar Nederlandse import agent - zonnepanelen in Nederland aangegeven, als hier ingevoerd met als land van oorsprong Taiwan. In het Engelstalige Mission Report uit 2015 van het antifraudebureau van de Europese Commissie (OLAF) staat dat medewerkers van OLAF in november 2014 in Taiwan onderzoek hebben verricht naar de oorsprong van zonnepanelen die vanuit Taiwan naar de Europese Unie zijn uitgevoerd en waarvan het vermoeden bestond dat zij van Chinese oorsprong zijn. Naar aanleiding van gegevens uit het OLAF-rapport heeft de Inspecteur de onderhavige utb uitgereikt aan belanghebbende. Hierin wordt uitgegaan van China als land van oorsprong. Op 25 augustus 2016 hebben de ‘Geschäftsführer’ (tevens gemachtigde) van belanghebbende en medewerkers van de douane ten kantore van de Inspecteur gesproken over de utb. Dit gesprek vond in het Duits plaats. Ook heeft een aantal telefoongesprekken tussen de gemachtigde en medewerkers van de Inspecteur plaatsgevonden die in de Duitse taal gevoerd zijn. Bij brief van 29 augustus 2016 heeft belanghebbende een Duitstalig bezwaarschrift ingediend tegen de utb. Daarop heeft de Inspecteur in de Nederlandse taal verzocht om vertaling van het bezwaarschrift in het Nederlands. Belanghebbende heeft in het Duits terug geschreven dat hij geen Nederlands lezen kan. Op 27 maart 2017 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift in een vreemde taal was gesteld. Anders dan de Rechtbank heeft het Hof geoordeeld dat het bezwaar door de Inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het is aan de inspecteur (behandelaar van het bezwaar) om te beoordelen of een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is. Daartegen komt belanghebbende op met de eerste cassatieklacht. Het komt de A-G voor dat het overleggen van een vertaling van een bezwaarschrift in het algemeen niet noodzakelijk is als het bezwaarschrift is gesteld in de Engelse, Duitse of Franse taal. Deze talen kunnen worden gezien als gangbare talen in Nederland. Deze benadering sluit naar zijn mening aan bij bestaande rechtspraak, ook van andere rechterlijke instanties. Daarmee acht de A-G in overeenstemming dat de belastingdienst – en in het bijzonder de douane – zich richt tot het publiek met websites in de Engelse en Duitse taal. Ook in het licht van de eerdere contacten met belanghebbende in het Duits en de kennis van die taal die kennelijk aanwezig was ten kantore van de Inspecteur, lijkt de A-G een vertaling van het bezwaarschrift hier niet te mogen worden vereist. In zoverre is de eerste klacht terecht voorgesteld, maar daarmee is nog niet gezegd dat die ook tot cassatie kan leiden, vanwege de navolgende beoordeling van de tweede klacht. Inhoudelijk heeft het Hof ten overvloede overwogen dat de bestreden utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt en de Inspecteur naar het oordeel van het Hof is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de goederen van Chinese oorsprong zijn. Hiertegen is de tweede klacht van belanghebbende gericht. In principe kan een klacht tegen een ten overvloede gegeven overweging niet leiden tot cassatie. Het terecht bevonden zijn van de eerste klacht zou in uitgangspunt moeten leiden tot terugwijzing naar het Hof, dat als enig gerechtshof een douanekamer heeft. De A-G geeft de Hoge Raad echter in overweging deze zaak zelf af te doen, om de navolgende redenen. Ten eerste blijkt uit de processuele opstelling van partijen dat zij mede een rechterlijk oordeel wensen over hun inhoudelijke geschilpunt. Ten tweede komt het de A-G voor dat het inhoudelijke oordeel van het Hof vooral berust op bewijs en de waardering daarvan. De beoordeling daarvan door het Hof is zijns inziens aan te merken als feitelijk en niet onbegrijpelijk. Aldus faalt de tweede klacht. De A-G geeft de Hoge Raad in overweging om ten principale recht te doen en de zaak te beslissen door de door het Hof als ten overvloede gegeven inhoudelijke beoordeling, tot de zijne te maken. De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/02073
Datum 25 maart 2021
Belastingkamer 3A
Onderwerp/tijdvak Douanerecht 1 januari 2016 - 31 december 2016
Nr. Gerechtshof 19/00809
Nr. Rechtbank HAA 17/2376
CONCLUSIE
R.L.H. IJzerman
in de zaak van
[X] GmbH
tegen
de Staatssecretaris van Financiën
1. Inleiding
1.1
Heden neem ik conclusie naar aanleiding van het beroep in cassatie van [X] GmbH, belanghebbende, tegen de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof),1.inzake de met dagtekening 21 juli 2016 aan belanghebbende uitgereikte uitnodiging tot betaling (hierna: utb) ten bedrage van € 99.530,66 aan definitieve antidumpingrechten en € 21.434,51 aan compenserende rechten.
1.2
Belanghebbende heeft op 25 april 2014 - middels haar Nederlandse import agent - zonnepanelen in Nederland aangegeven, als hier ingevoerd met als land van oorsprong Taiwan.
1.3
In het Engelstalige Mission Report van 21 april 2015 van het antifraudebureau van de Europese Commissie (hierna: OLAF) staat dat medewerkers van OLAF in november 2014 in Taiwan onderzoek hebben verricht naar de oorsprong van zonnepanelen die vanuit Taiwan naar de Europese Unie zijn uitgevoerd en waarvan het vermoeden bestond dat zij van Chinese oorsprong zijn. Naar aanleiding van gegevens uit het OLAF-rapport heeft de Inspecteur de onderhavige utb uitgereikt aan belanghebbende. Hierin wordt uitgegaan van China als land van oorsprong.2.
1.4
Op 25 augustus 2016 hebben de ‘Geschäftsführer’ (tevens gemachtigde) van belanghebbende en medewerkers van de douane ten kantore van de Inspecteur gesproken over de utb. Dit gesprek vond in het Duits plaats. Ook heeft een aantal telefoongesprekken tussen de gemachtigde en medewerkers van de Inspecteur plaatsgevonden die in de Duitse taal gevoerd zijn.
1.5
Bij brief van 29 augustus 2016 heeft belanghebbende een Duitstalig bezwaarschrift ingediend tegen de utb.
1.6
Op 12 september 2016 heeft de Inspecteur een in de Nederlandse taal opgestelde ontvangstbevestiging gestuurd naar belanghebbende, met vermelding:
“Het bezwaarschrift is in een vreemde taal gesteld. Ik stel u in de gelegenheid binnen 1 maand na dagtekening van deze brief een vertaling in het Nederlands te overleggen”
1.7
Op 27 februari 2017 heeft de Inspecteur een Nederlandstalig rappel gestuurd aan belanghebbende, waarin hij belanghebbende nogmaals in de gelegenheid stelt het verzuim te herstellen, met daarbij de mededeling dat bij het uitblijven van een reactie van belanghebbende vόόr 14 maart 2017 de Inspecteur het bezwaarschrift niet-ontvankelijk zal verklaren. Vervolgens heeft belanghebbende op 10 maart 2017 een in de Duitse taal gestelde brief aan verweerder gestuurd, waarin onder meer staat:
“4. Dasselbe trifft auf Ihr Schreiben vom 27.02.2017 zu.
Es kommt wie immer, wieder in Holländisch, das ich nicht lesen kann (…)”
1.8
Op 27 maart 2017 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift in een vreemde taal was gesteld.
1.9
De Rechtbank3.heeft geoordeeld dat het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard: ‘Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar hebben eiseres en verweerder elkaar enige malen gesproken. Deze (telefoon)gesprekken werden in het Duits gevoerd. Dientengevolge wist verweerder of had hij kunnen weten dat eiseres de Nederlandse taal niet machtig is. Dat eiseres de Nederlandse taal niet machtig is, blijkt ook uit de (bijlagen bij) brieven van eiseres aan verweerder van 28 februari en 10 maart 2017. Desondanks heeft verweerder voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar eiseres niet op een voor haar begrijpelijk wijze erop gewezen dat zij een Nederlandse vertaling van haar bezwaarschrift moest indienen, omdat het bezwaarschrift anders niet-ontvankelijk zou worden verklaard.’4.
1.10
Vervolgens heeft de Rechtbank belanghebbende inhoudelijk in het gelijk gesteld en heeft de utb vernietigd.
1.11
Tegen beide oordelen is de Inspecteur opgekomen in hoger beroep. Het Hof heeft geoordeeld dat het bezwaar door de Inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het is aan de inspecteur (behandelaar van het bezwaar) om te beoordelen of een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is, mede gelet op zijn eigen kennis, of gebrek aan kennis, van de desbetreffende taal. In dit geval is een vertaling door de inspecteur noodzakelijk geacht. Dit oordeel van de Inspecteur behoeft volgens het Hof geen verdere motivering. Het Hof overwoog ten aanzien van het onderhavige bezwaarschrift nog dat dit weliswaar niet meer dan twee pagina’s beslaat, maar wel is gesteld in de Duitse taal en terminologie bevat waarvan naar ’s Hofs oordeel niet kan worden gezegd dat deze door de behandelend inspecteur zonder meer begrepen diende te worden.Verder oordeelde het Hof dat indien belanghebbende de inhoud van een (verzuim-herstel)brief niet begrijpt, omdat zij die taal niet machtig is, het op haar weg ligt om voor een vertaling zorg te dragen.
1.12
Inhoudelijk heeft het Hof ten overvloede overwogen dat de bestreden utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt en de Inspecteur naar het oordeel van het Hof is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de goederen van Chinese oorsprong zijn.
1.13
Het beroep in cassatie van belanghebbende is gericht tegen beide oordelen van het Hof.
1.14
De opbouw van deze conclusie is verder als volgt. In onderdeel 2 zijn de feiten en het geding in feitelijke instanties weergegeven. Onderdeel 3 bevat een uiteenzetting van het geding in cassatie. Onderdeel 4 omvat een overzicht van de relevante wetgeving, wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur. In onderdeel 5 wordt het cassatiemiddel van belanghebbende besproken; gevolgd door de conclusie in onderdeel 6.5.
2. De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
2.1
Het Hof heeft de feiten als volgt vastgesteld:
1. Op 25 april 2014 heeft [A] B.V. (hierna: [A] ) als direct vertegenwoordiger van eiseres aangifte voor het brengen in het vrije verkeer gedaan van - kort gezegd - 1.616 zonnepanelen met als land van oorsprong Taiwan. De zonnepanelen zijn aangegeven onder Taric-code 8541 40 90 29. Zij zijn vervoerd op 28 pallets in twee containers ( [0001] en [0002] ) en hebben een brutogewicht van in totaal 32.800 kg. Het nettogewicht is in totaal 30.380 kg. Als verkoper is aangegeven [D] UG (hierna: [D] ), als geadresseerde staat eiseres vermeld.
2. Bij de aangifte is een Certificaat van Oorsprong (hierna: CvO) met nummer [...] overgelegd van de New Taipei City Chamber of Commerce met vermelding van [F] , Ltd te Taiwan (hierna: [F] ) als exporteur en [G] SL te [Q] , Spanje als importeur van 28 pallets met in totaal 1.616 stuks solar modules, te vervoeren van [R] naar [S] .
3. Blijkens de pro-forma invoice heeft [D] aan eiseres 1.616 stuks ‘245poly’ Solar Modules, van het merk [...] , vervoerd in containers [0001] en [0002] , verkocht voor € 182.123,20. De orderconfirmation van [D] aan eiseres bevat dezelfde gegevens en specificeert de zonnepanelen als [...] .
4. De Bill of Lading van [B] B.V. is opgemaakt voor 28 pallets solar modules met een totaal brutogewicht van 32.800 kg, verdeeld over twee verzegelde containers: 14 pallets met een totaal brutogewicht van 16.400 kg in container [0001] (zegel [...] ) en 14 pallets met een totaal brutogewicht van 16.400 kg in container [0002] (zegel [...] ). De zonnepanelen zijn vanuit [S] in de verzegelde containers door transportbedrijf [C] B.V. onder dekking van twee CMR documenten naar eiseres vervoerd.
5. Het Engelstalige Mission Report van 21 april 2015 van het antifraudebureau van de Europese Commissie (hierna: OLAF) houdt in dat medewerkers van de OLAF van 15 tot 21 november 2014 in Taiwan onderzoek hebben verricht naar de oorsprong van zonnepanelen die vanuit Taiwan naar de Europese Unie zijn uitgevoerd en waarvan het vermoeden bestond dat zij van Chinese oorsprong zijn. Het Taiwanese Bureau of Foreign Trade en de Taiwanese douaneautoriteiten hebben verklaard dat invoer in Taiwan van zonnepanelen uit China verboden is en dat Chinese zonnepanelen in Taiwan alleen tijdelijk mogen worden opgeslagen in Free Trade Zone (hierna: FTZ), alwaar geen enkele be- of verwerking is toegestaan. Invoer in een FTZ vindt plaats met een aangifte F1, uitvoer uit een FTZ vindt plaats met een aangifte F5. In de uitvoeraangiften moet verplicht het referentienummer van de invoeraangiften worden vermeld, waardoor uitvoer uit de FTZ kan worden gekoppeld aan voorafgaande invoer in de FTZ.
6. Annex 3 bij het OLAF-rapport houdt onder meer in dat op 27 november 2013 in de FTZ een exportaangifte F5 is gedaan voor de uitvoer van twee containers met solar modules naar Nederland. De Taiwanese exporteur is [F] en de koper is [G] S.L. Deze uitvoeraangifte is gekoppeld aan een invoeraangifte F1 van 26 november 2013 voor de invoer van twee containers met solar modules met CN als opgegeven land van oorsprong. Annex 3 houdt dienaangaande in:
Date of export declaration | Customs regime | quantity | Weight (KGM) | Container number | Date of import declaration | Customs regime | quantity | Weight (KMG) | Container numbers |
27-11-2013 | F5 | 1.616 | 30.380 | [0001] | 20131126 | F1 | 1.616 | 30.380 | [0005] [0004] |
27-11-2013 | F5 | 1.616 | 30.380 | [0002] | 20131126 | F1 | 1.616 | 30.380 | [0005] [0004] |
7. Naar aanleiding van deze gegevens heeft verweerder de onderhavige utb uitgereikt aan eiseres. Op 25 augustus 2016 hebben de gemachtigde van eiseres en vertegenwoordigers van verweerder ten kantore van verweerder gesproken over de utb. Dit gesprek vond in het Duits plaats. Ook heeft een aantal telefoongesprekken tussen de gemachtigde van eiseres en medewerkers van verweerder plaatsgevonden die in de Duitse taal zijn gevoerd.
8. Bij brief van 29 augustus 2016, door verweerder ontvangen op 1 september 2016, heeft eiseres een Duitstalig bezwaarschrift ingediend tegen de utb.
9. Op 12 september 2016 heeft verweerder een in de Nederlandse taal opgestelde ontvangstbevestiging gestuurd naar eiseres met daarin onder meer de volgende opmerking:
“Het bezwaarschrift is in een vreemde taal gesteld. Ik stel u in de gelegenheid binnen 1 maand na dagtekening van deze brief een vertaling in het Nederlands te overleggen”
10. Op 24 januari 2017 heeft verweerder een Nederlandstalig rappel gestuurd aan eiseres, waarin hij eiseres nogmaals in de gelegenheid stelt te reageren op de ontvangstbevestiging van
12 september 2016 en de eerdere termijn opschort tot 8 februari 2017.
11. Op 27 februari 2017 heeft verweerder nogmaals een Nederlandstalig rappel gestuurd aan eiseres, waarin hij eiseres nogmaals in de gelegenheid stelt het verzuim te herstellen, met daarbij de opmerking dat bij het uitblijven van een reactie van eiseres vóór 14 maart 2017 verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk zal verklaren.
12. Op 28 februari 2017 heeft eiseres een in de Duitse taal gestelde brief aan verweerder gestuurd, waarin zij de utb nogmaals bestrijdt. Bij deze brief heeft eiseres een kopie van de hiervoor genoemde brief van verweerder van 12 september 2016 gevoegd met daarop de handgeschreven tekst:
“Ich kann das nicht lesen“.
13. Op 10 maart 2017 heeft eiseres een in de Duitse taal gestelde brief aan verweerder gestuurd, waarin onder meer staat:
“4. Dasselbe trifft auf Ihr Schreiben vom 27.02.2017 zu.
Es kommt wie immer, wieder in Hollandisch, das ich nicht lesen kann (...)”
14. Op 27 maart 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift in een vreemde taal was gesteld.”
Rechtbank Noord-Holland
2.2
De geschilomschrijving bij de Rechtbank6.luidde:
In geschil is allereerst in geschil het antwoord op de vraag of het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zo die vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of de utb terecht is uitgereikt.
2.3
De Rechtbank heeft geoordeeld:
21. Ter zake de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de artikelen 6:5, derde lid, en 6:6 van de Awb kan een bezwaarschrift niet-ontvankelijk worden verklaard, wanneer het bezwaarschrift in een vreemde taal is gesteld en de indiener de gelegenheid heeft gehad een vertaling in te dienen maar dat binnen een hem daartoe gestelde termijn niet heeft gedaan.
22. Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar hebben eiseres en verweerder elkaar enige malen gesproken. Deze (telefoon)gesprekken werden in het Duits gevoerd. Dientengevolge wist verweerder of had hij kunnen weten dat eiseres de Nederlandse taal niet machtig is. Dat eiseres de Nederlandse taal niet machtig is, blijkt ook uit de (bijlagen bij) brieven van eiseres aan verweerder van 28 februari en 10 maart 2017. Desondanks heeft verweerder voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar eiseres niet op een voor haar begrijpelijk wijze erop gewezen dat zij een Nederlandse vertaling van haar bezwaarschrift moest indienen, omdat het bezwaarschrift anders niet-ontvankelijk zou worden verklaard.
De enkele mededeling van verweerder ter zitting, dat bij mondelinge contacten doorgaans tegen procespartijen die de Nederlandse taal niet machtig zijn, op een voor zo’n partij begrijpelijke wijze wordt gezegd dat een bezwaarschrift in het Nederlands moet worden ingediend, is – nu hierover uit de gedingstukken niets blijkt en eiseres dit gemotiveerd heeft betwist – niet voldoende om aan te nemen dat dat in dit geval ook is gebeurd. Dit alles klemt te meer nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat zijn medewerkers die mondeling contact hadden gehad met eiseres de Duitse taal machtig zijn. Al het vorenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat niet kan worden gezegd dat eiseres voldoende in de gelegenheid is gesteld haar verzuim te herstellen in de zin van artikel 6:6 van de Awb. Dit betekent dat het bezwaar van eiseres naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Haar beroep is in zoverre gegrond.
23. Indien verweerder de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de rechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in beginsel verweerder op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien eiser niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. Partijen hebben ter zitting de rechtbank verzocht de zaken inhoudelijk af te doen en niet terug te wijzen voor hernieuwde behandeling van de bezwaarschriften. De rechtbank zal partijen hierin volgen.
24. Nu verweerder wenst af te wijken van de aangifte, rust op hem de bewijslast om aannemelijk te maken dat de zonnepanelen niet van oorsprong zijn uit Taiwan, maar uit China. Hiertoe heeft hij het algemene gedeelte van het OLAF Mission Report van 21 april 2015 overgelegd en twee regels uit Annex 3 bij dat rapport.
25. In Annex 3 is de invoer in de FTZ van twee containers ( [0005] en [0004] ) die samen 1.616 stuks zonnepanelen met aangegeven oorsprong China bevatten gekoppeld aan de uitvoer uit de FTZ naar Nederland van twee containers ( [0001] en [0002] ), die elk 1.616 stuks, dus in totaal 3.232 stuks, zonnepanelen bevatten. De vanuit Taiwan naar Nederland uitgevoerde hoeveelheid komt derhalve niet overeen met de hoeveelheid zonnepanelen uit de invoeraangifte F1 en ook niet met de 1.616 stuks zonnepanelen die door eiseres in het vrije verkeer zijn gebracht. Met het enkel overleggen van deze gegevens heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de 1.616 stuks zonnepanelen die eiseres voor het vrije verkeer heeft aangegeven en die in de navordering betrokken zijn dezelfde 1.616 stuks zonnepanelen zijn die op 26 november 2013 met aangegeven oorsprong China in de FTZ zijn ingevoerd. De rechtbank acht daarbij mede van belang dat de containers waarin de zonnepanelen zich bevonden die door eiseres in het vrije verkeer zijn gebracht in Taiwan door de rederij waren verzegeld. Verweerder heeft derhalve niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.
26. Gelet op het vorengaande dient het beroep ook ten aanzien van het inhoudelijke geschil gegrond te worden verklaard. De overige stellingen van eiseres behoeven hierdoor geen bespreking, omdat zij daardoor niet in een fiscaal gunstiger positie kan komen.
Gerechtshof Amsterdam
2.4
De geschilomschrijving bij het Hof luidde:
3.1.
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende terecht door de inspecteur niet- ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar. Indien deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord is in geschil of de bestreden utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
2.5
Het Hof heeft geoordeeld:
5.1.
De rechtbank heeft het door belanghebbende in de Duitse taal ingediende bezwaarschrift alsnog ontvankelijk geacht en de zaak inhoudelijk beoordeeld. Het Hof komt op dit punt tot een ander oordeel dan de rechtbank. Ter motivering dient het volgende (5.2 tot en met 5.5).
5.2.
Belanghebbende heeft zonnepanelen in Nederland doen aangeven op haar naam en voor haar rekening. Die beslissing brengt mee dat belanghebbende wordt aangemerkt als de schuldenaar voor de uit deze aangifte voortvloeiende douaneschuld en dat, in geval van een geschil omtrent de ter zake verschuldigde rechten bij invoer, de Nederlandse douane (de inspecteur) de bevoegde autoriteit is. In voorkomend geval, zoals hier, zal deze douaneautoriteit een utb uitreiken. Omtrent de taal waarin een daartegen ingediend bezwaarschrift dient te zijn gesteld is het volgende van belang.
5.3.
In artikel 6:5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat, indien een bezwaarschrift is gesteld in een vreemde taal en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is, de indiener voor een vertaling dient zorg te dragen. Het is aan de inspecteur (behandelaar van het bezwaar) om te beoordelen of een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is, mede gelet op zijn eigen kennis, of gebrek aan kennis, van de desbetreffende taal. In dit geval is een vertaling door de inspecteur noodzakelijk geacht. Dit oordeel van de inspecteur behoeft geen verdere motivering (vgl. Hoge Raad 12 december 2008, nr. 44102, ECLI:NL:HR:2008:BD5493). Het Hof overweegt ten aanzien van het onderhavige bezwaarschrift nog dat dit weliswaar niet meer dan 2 pagina’s beslaat, maar wel is gesteld in de Duitse taal en terminologie bevat waarvan naar ’s Hofs oordeel niet kan worden gezegd dat deze door de behandelend inspecteur zonder meer begrepen diende te worden. De inspecteur heeft dan ook, gelet op het bepaalde in artikel 6:5, derde lid, van de Awb, de indiener van het bezwaarschrift kunnen vragen om een vertaling.
5.4.
Zo lang de gevraagde vertaling niet is overgelegd is belanghebbende in verzuim. Belanghebbende dient dan in de gelegenheid te worden gesteld om dat verzuim te herstellen (artikel 6:6 van de Awb). Die gelegenheid mag worden geboden door middel van een brief gesteld in de eigen taal van het bestuursorgaan (i.c. de Nederlandse taal). Indien belanghebbende de inhoud van een dergelijke (verzuim-herstel)brief, zoals in dit geval door belanghebbende is gesteld, niet begrijpt, omdat zij die taal niet machtig is, ligt het op haar weg om voor een vertaling zorg te dragen.
5.5.
In het onderwerpelijke geval is belanghebbende tot drie maal toe door de inspecteur in de gelegenheid gesteld om alsnog een vertaling over te leggen van het bezwaarschrift.
Daarbij is haar telkens een redelijke termijn gesteld (op 12 september 2016: een maand; op 24 januari 2017: 15 dagen; op 27 februari 2017: 14 dagen). In de laatste brief is belanghebbende er op gewezen dat als het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld, het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Belanghebbende heeft geen vertaling overgelegd. Nu belanghebbende, woonachtig te Duitsland, herhaaldelijk (en ruimschoots) de tijd is gegund om het verzuim te herstellen en, naar niet in geschil is, zij de brieven waarin haar dat is verzocht ook heeft ontvangen, is het Hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het (in de Duitse taal gestelde) bezwaarschrift door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Dit brengt mee dat het hoger beroep van de inspecteur slaagt. Aan dit oordeel doet niet af de omstandigheid dat belanghebbende ook (mondelinge) contacten in het Duits heeft onderhouden met Nederlandse douaneambtenaren, noch de omstandigheid dat zij de Nederlandse taal niet machtig is.
5.6.
Ten overvloede overweegt het Hof dat het ook ten aanzien van het materiële geschilpunt tot een ander oordeel komt dan de rechtbank. Uit annex 3 bij het missierapport blijkt dat twee containers ( [0003] en [0004] ), tezamen bevattende 1.616 zonnepanelen van Chinese oorsprong, op 26 november 2013 met aangifte (F1) nummer [...] in de Free Trade Zone zijn binnengebracht en dat déze 1.616 zonnepanelen een dag later, op 27 november 2013, geladen in twee andere containers ( [0001] en [0002] ) met aangifte (F5) nummer [...] ten (wederuitvoer zijn aangegeven, met als bestemming Nederland, te vervoeren met [E] , reisnummer [...] , welk vervoer blijkens de bill of lading ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De inhoud van deze twee containers vormt blijkens de gedingstukken het onderwerp van de bestreden utb, zodat de inspecteur naar het oordeel van het Hof is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de goederen van Chinese oorsprong zijn. Het uitgangspunt van de rechtbank dat sprake zou zijn van twee aangiften F5 voor elk 1.616 zonnepanelen berust op een onjuiste lezing van genoemde annex 3. Het Hof merkt daarbij op dat de 1.616 zonnepanelen blijkens de gedingstukken een gezamenlijk volume hebben van 130 m3, zodat deze onmogelijk kunnen worden geladen in één HQ40-container (met een inhoud van slechts 76 m3).
Slotsom
5.7.
Nu het bezwaar door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard (zie 5.1 tot en met 5.5) is de slotsom dat het hoger beroep van de inspecteur gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.
3. Het geding in cassatie
3.1
Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. De staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
3.2
In het cassatiemiddel worden twee klachten aangevoerd, inhoudende:
(i) dat de Inspecteur het in het Duits gestelde bezwaarschrift in behandeling had moeten nemen, althans belanghebbende in onvoldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld dit bezwaarschrift in het Nederlands te vertalen; en,
(ii) dat de beslissing van het Hof dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de zonnepanelen afkomstig zijn uit China, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is.
3.3
De eerste klacht is als volgt toegelicht:
Onderdeel 1: bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard
Het Hof heeft in rov. 5.1-5.5 beslist: (…)7.
1.1
Het onderdeel is gericht tegen deze overwegingen van het Hof. Primair geldt dat het Hof bij zijn hiervoor vermelde beslissing in rov. 5.3 dat de Inspecteur gelet op het bepaalde in art. 6:5 lid 3 Awb heeft kunnen vragen om een vertaling, is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting doordat hij heeft miskend dat uit art. 6:5 Awb volgt dat een belanghebbende (slechts) zorg dient te dragen voor een vertaling van het bezwaarschrift als dat voor een goede behandeling noodzakelijk is. Nu het bezwaarschrift van belanghebbende in de Duitse taal was gesteld, een in Nederland gangbare vreemde taal, kan reeds daarom niet worden volgehouden dat een Nederlandse vertaling daarvan voor een goede behandeling noodzakelijk was.
Indien het Hof dit niet heeft miskend, is zijn beslissing dat een vertaling voor een goede behandeling noodzakelijk was, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Belanghebbende heeft immers (onbetwist) naar voren gebracht en het Hof heeft vastgesteld, dat de gemachtigde van belanghebbende op 25 augustus 2016 - derhalve na de onderhavige oplegging van de utb, maar voordat het bezwaarschrift werd ingediend - in de Duitse taal met vertegenwoordigers van de Belastingdienst ten kantore van de Inspecteur heeft gesproken over de utb. Daarnaast heeft - zo heeft het Hof eveneens vastgesteld - een aantal telefoongesprekken tussen de gemachtigde van belanghebbende en medewerkers van de Inspecteur plaatsgevonden in de Duitse taal. Daar komt nog bij dat belanghebbende erop heeft gewezen dat sprake is van een heffing die plaatsvindt op grond van het recht van de Europese Unie en is het rapport van OLAF, waarop de Inspecteur zich heeft beroepen, in de Engelse taal gesteld. Belanghebbende mocht er (mede) gelet op deze vaststaande omstandigheden redelijkerwijs van uitgaan dat een Nederlandse vertaling van zijn bezwaarschrift niet noodzakelijk was. Het Hof heeft althans onvoldoende gemotiveerd waarom belanghebbende dat niet uit die omstandigheden mocht afleiden.
In dit verband is mede van belang dat het arrest van uw Raad van 12 december 2008, nr. 44102, ECLI:NL:HR:2008:BD5493 waar het Hof naar verwijst in rov. 5.3, een geval betrof waarin er geen sprake was van omstandigheden zoals die hiervoor zijn omschreven, zodat reeds daarom niet onverkort mag worden aangenomen dat de beslissing van de Inspecteur geen motivering behoefde. Bovendien is er sinds het voormelde arrest ruim 11 jaar verstreken en zijn - naar van algemene bekendheid is - de mogelijkheden om een stuk te vertalen vereenvoudigd, zodat de beslissing van het Hof ook om die reden nadere motivering behoefde.
1.2.
Subsidiair geeft de beslissing van het Hof in rov. 5.4 dat de gelegenheid het verzuim te
herstellen mag worden geboden door middel van een brief gesteld in de eigen taal van het bestuursorgaan (i.c. de Nederlandse taal) blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Van een bestuursorgaan mag indien hij een verzuim constateert omdat het bezwaarschrift in een vreemde taal is gesteld, worden verwacht dat hij belanghebbende schriftelijk in de taal van het bezwaarschrift, althans in de Engelse taal, in de gelegenheid stelt het verzuim te herstellen door indiening van een Nederlandse vertaling. Indien dat niet is geschied, is geen sprake van het in voldoende mate in de gelegenheid stellen van de indiener het verzuim te herstellen en is dus sprake van schending van art. 6:6 Awb. Uit het arrest van uw Raad van 12 december 2008, nr. 44102, ECLI:NL:HR:2008:BD5493, volgt overigens ook niet het tegendeel van de hiervoor geformuleerde rechtsregel. De Inspecteur heeft door het bezwaar desalniettemin niet-ontvankelijk te verklaren, zonder belanghebbende in de Engelse of Duitse taal op de hoogte te stellen van het verzuim - terwijl hij door de retourzending van de verzuimbrieven door belanghebbende wist dat zij de in het Nederlands gestelde brieven niet begreep - het zorgvuldigheidsbeginsel (art. 3:2 Awb) geschonden en miskend dat het belang van de rechtsbescherming van belanghebbende in het geding komt indien de Inspecteur mocht volstaan met toezending van een in de Nederlandse taal gestelde verzuimbrief.
Althans het Hof heeft zijn hiervoor bedoelde beslissing onvoldoende gemotiveerd in het licht van de omstandigheden dat de gemachtigde van belanghebbende op 25 augustus 2016 - derhalve na de onderhavige oplegging van de utb, maar voordat het bezwaarschrift werd ingediend - in de Duitse taal met vertegenwoordigers van de Belastingdienst ten kantore van de Inspecteur heeft gesproken over de utb. Daarnaast heeft - zo heeft het Hof eveneens vastgesteld - een aantal telefoongesprekken tussen de gemachtigde van belanghebbende en medewerkers van de Inspecteur plaatsgevonden in de Duitse taal. Voorts heeft belanghebbende, zo heeft het Hof vastgesteld, tot tweemaal toe schriftelijk aan de Inspecteur laten weten dat hij de Nederlandstalige verzuimbrieven niet kon lezen. Daar komt nog bij dat belanghebbende erop heeft gewezen dat sprake is van een heffing die plaatsvindt op grond van het recht van de Europese Unie en is het rapport van OLAF, waarop de Inspecteur zich heeft beroepen, in de Engelse taal gesteld. Belanghebbende is mede in het licht van deze omstandigheden niet in voldoende mate in de gelegenheid gesteld haar bezwaarschrift te vertalen en het Hof heeft dat ten onrechte niet onderkend, althans heeft zijn beslissing op dit punt onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
1.3
Het slagen van (ten minste) een van de hiervoor vermelde subonderdelen vitiëert tevens rov. 5.5 (en de beslissing) van de uitspraak van het Hof.
3.4
De tweede klacht is als volgt toegelicht:
Onderdeel 2: herkomst zonnepanelen niet aannemelijk gemaakt door Inspecteur
Dit onderdeel is gericht tegen rov. 5.6, welke overweging als volgt luidt: (…)8.
2. De beslissingen van het Hof in rov. 5.6:
(i) dat de Inspecteur is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de goederen van Chinese oorsprong zijn;
(ii) dat uit annex 3 bij het missierapport blijkt dat twee containers ( [0003] en [0004] ), tezamen bevattende 1.616 zonnepanelen van Chinese oorsprong, op 26 november 2013 met aangifte (F1) nummer [...] in de Free Trade Zone zijn binnengebracht en dat déze 1.616 zonnepanelen een dag later, op 27 november 2013, geladen in twee andere containers ( [0001] en [0002] ) met aangifte (F5) nummer [...] ten (weder)uitvoer zijn aangegeven, met als bestemming Nederland, te vervoeren met [E] , reisnummer [...] , welk vervoer blijkens de bill of lading ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden; en,
(iii) dat het uitgangspunt van de rechtbank dat sprake zou zijn van twee aangiften F5 voor elk 1.616 zonnepanelen berust op een onjuiste lezing van genoemde annex 3,
zijn onjuist, althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk in het licht van de navolgende klachten - die mede in onderling verband en samenhang moeten worden beschouwd.
De beslissingen van het Hof zijn onjuist, aangezien het Hof te lage eisen heeft gesteld aan het door de Inspecteur te leveren bewijs. Het door de Inspecteur geleverde bewijs is uitsluitend gebaseerd op (annex 3 bij) het missierapport van OLAF. In dat verband is mede van belang dat de Inspecteur ter zitting van de rechtbank heeft verklaard dat de gegevens op de Annex de enige gegevens zijn die zijn verkregen uit Taiwan.
De uitleg die het Hof heeft gegeven aan het OLAF-rapport is onbegrijpelijk, omdat de tabel in Annex 3 nu eenmaal twee keer de “quantity 1.616” vermeldt, zodat er zonder nadere toelichting (van de Inspecteur) niet van mag worden uitgegaan dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de zonnepanelen afkomstig zijn uit China. In dat verband is mede van belang dat (belanghebbende er in hoger beroep op heeft gewezen dat) de Inspecteur ter zitting van de Rechtbank heeft aangegeven dat er maximaal 800 modules passen in een container, zodat het vanwege de door het Hof aangenomen omstandigheid dat er sprake is van twee containers onduidelijk is waar de resterende 16 zonnepanelen in zouden zijn vervoerd. Het Hof kon niet zonder motivering aan deze (essentiële) stelling van belanghebbende voorbijgaan. Met zijn overweging dat de 1.616 zonnepanelen blijkens de gedingstukken een gezamenlijk volume hebben van 130 m3, zodat deze onmogelijk kunnen worden geladen in één HQ40-container (met een inhoud van slechts 76 m3) heeft het Hof die stelling in ieder geval niet weerlegd.
Voor zover het Hof bij zijn hiervoor vermelde beslissingen belang heeft gehecht aan het door de Inspecteur in hoger beroep overgelegde sales contract, is het Hof ten onrechte zonder motivering aan de (essentiële) stelling van belanghebbende voorbijgegaan dat dit sales contract niet lijkt op het soort contract dat belanghebbende sluit.
De voormelde beslissingen van het Hof zijn zonder nadere motivering, die ontbreekt, voorts onbegrijpelijk in het licht van de vaststaande omstandigheid dat de containers waarin de zonnepanelen zich bevonden die door belanghebbende in het vrije verkeer zijn gebracht in Taiwan door de rederij waren verzegeld. De beslissingen van het Hof zijn verder zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk in het licht van de (essentiële) stelling van belanghebbende dat de datum van de Export Declaration in het OLAF-rapport niet overeenkomt met de datum van de Bill of Lading van [B] . Het OLAF-rapport vermeldt de datum 27 november 2013, terwijl de Bill of Lading 4 december 2013. Het Hof laat deze stelling geheel onbesproken, terwijl gegrondbevinding daarvan ertoe kan leiden dat moet worden beslist dat de Inspecteur zijn stelling omtrent de herkomst van de goederen niet aannemelijk heeft gemaakt.
Het Hof is bij zijn hiervoor vermelde beslissingen ten slotte ten onrechte voorbijgegaan aan de (essentiële) stellingen van belanghebbende dat zij van de verkoper certificaten heeft ontvangen die bewijzen dat de panelen volledig in Taiwan zijn geproduceerd door het bedrijf [F] Ltd. Het Hof had die stelling immers expliciet moeten meewegen bij de beantwoording van de vraag of de Inspecteur aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan.
3.5
In zijn verweerschrift stelt de Staatssecretaris dat het ingestelde beroep niet tot cassatie van de bestreden uitspraak zal kunnen leiden.
4. Wet- en regelgeving, wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur
Wetgeving
4.1
Artikel 6:5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
Indien het bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is, dient de indiener zorg te dragen voor een vertaling.
4.2 .
.Artikel 6:6 van de Awb luidt, voor zover van belang voor het onderhavige geschil::
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. (…),
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.3
Artikel 2:6 van de Awb luidt:
1. Bestuursorganen en onder hun verantwoordelijkheid werkzame personen gebruiken de Nederlandse taal, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
2. In afwijking van het eerste lid kan een andere taal worden gebruikt indien het gebruik daarvan doelmatiger is en de belangen van derden daardoor niet onevenredig worden geschaad.
Wetsgeschiedenis
4.4
De Memorie van Toelichting bij artikel 6:5 van de Awb vermeldt:9.
In het derde lid is een bepaling opgenomen over bezwaar- en beroepschriften die in een vreemde taal zijn gesteld. Zij is analoog aan de regeling in artikel 4:5, tweede lid, en houdt in dat de indiener voor een vertaling moet zorgen indien dit voor een goede behandeling noodzakelijk is. Is geen vertaling overgelegd terwijl deze wel nodig is, dan zal overeenkomstig artikel 6:6 de gelegenheid worden geboden, alsnog een vertaling over te leggen. Geschiedt dit niet, dan kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. In de jurisprudentie wordt thans ook wel eenzelfde lijn gevolgd (vgl. Vz Afd. rechtspraak 14 april 1983, Gem. St. 6759, en Hoge Raad 6 april 1977, BNB 1977/120).
Verwezen zij voorts naar de toelichting bij artikel 4:5, tweede lid. Ook hier geldt dat soms geschriften in een vreemde taal op grond van het communautaire of internationale recht moeten worden geaccepteerd.
4.5
De toelichting bij artikel 4:5, tweede lid, van de Awb vermeldt:10.
De eis dat een aanvraag niet in een vreemde taal gesteld mag zijn, wordt in de wetgeving bijna nooit expliciet gesteld. De achtergrond daarvan is de vanzelfsprekendheid van de eis, zowel voor de overheid als voor belanghebbenden. Dit is in het bestuurlijk verkeer dan ook de hoofdregel. Vastlegging van deze regel zou echter te ver gaan. In een aantal gevallen kan een in een vreemde taal geschreven aanvraag in behandeling worden genomen. Bovendien zou een dergelijke regel in strijd komen met vele verordeningen en richtlijnen van de Europese Gemeenschappen, waarin is voorgeschreven dat bepaalde documenten, in de ene taal gesteld, moeten worden geaccepteerd in een ander land. Te denken is bij voorbeeld aan artikel 12, tweede lid, van de Verordening (EEG), nr. 222/77 van 13 december 1976, betreffende communautair douanevervoer (PbEG 1977, nr. L 38), waarin onder meer is bepaald dat een douaneformulier wordt ingevuld in een van de officiële talen van de Gemeenschap, aangewezen door de staat van vertrek. Slechts 'voor zover nodig' kan een andere lid-staat een vertaling verlangen.
Vastlegging van een regel dat de aanvrager geen vreemde taal mag gebruiken wordt derhalve enerzijds om verschillende redenen niet voorgesteld. Anderzijds is het wel nuttig bestuursorganen uitdrukkelijk de bevoegdheid te geven een vertaling te verlangen van een in een vreemde taal gestelde beschikkingsaanvraag, indien die aanvraag anders onbegrijpelijk of niet goed te beoordelen is. Indien een belanghebbende iets van een bestuursorgaan verlangt, ligt op die belanghebbende in principe de verantwoordelijkheid dat verlangen op een voor het bestuursorgaan begrijpelijke wijze kenbaar te maken. Er is hier sprake van een glijdende schaal. Aan de ene kant van de schaal staat het geval dat een bestuursorgaan geconfronteerd wordt met een schriftelijk stuk in bij voorbeeld de Japanse taal, waarvan de strekking volstrekt onduidelijk is; aan de andere kant staat het geval dat in een aanvraag voor bij voorbeeld een subsidie enkele Engelse termen voorkomen, die voor degene die de aanvraag in behandeling neemt geheel begrijpelijk zijn. In dat laatste geval zal de aanvraag meestal eenvoudig in behandeling genomen kunnen worden, terwijl dat bij het eerstbedoelde stuk in de praktijk niet mogelijk zal zijn.
(..)
Gekozen is voor het geven van de bevoegdheid aan het bestuursorgaan om de aanvrager te verzoeken de aanvraag aan te vullen met een vertaling, namelijk indien zulks noodzakelijk is voor de beoordeling — ook door derde - belanghebbenden — van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking.
Jurisprudentie
4.6
In het arrest van 12 december 2008 oordeelde de Hoge Raad dat het aan de behandelende rechter is om te beoordelen of een vertaling voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is. Daarbij is niet enkel van belang zijn eigen kennis, of gebrek aan kennis, van de desbetreffende vreemde taal, maar kan ook van betekenis zijn of de wederpartij van de indiener in haar mogelijkheden tot verweer wordt belemmerd doordat het beroepschrift in een vreemde taal is gesteld. Zijn oordeel dat een vertaling voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is, behoeft - volgens dit uit 2008 daterende arrest, waarmee ik het in dit opzicht niet eens ben - geen verdere motivering:11.
3. Beoordeling van de klacht
-3.1. In zijn uitspraak van 24 november 2006 heeft de Rechtbank het volgende geoordeeld:
'Het beroepschrift is in een vreemde taal gesteld, terwijl een vertaling, naar het oordeel van de rechtbank, voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is (artikel 6:5, lid 3 Awb ). Belanghebbende is op grond van artikel 6:6 van de Awb in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Belanghebbende heeft daarvan binnen de gestelde termijnen geen gebruik gemaakt.
Aan vorengenoemde omstandigheden verbindt de rechtbank het gevolg dat belanghebbende niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep.'
Bij zijn in cassatie bestreden uitspraak op belanghebbendes verzet tegen de uitspraak van 24 november 2006 heeft de Rechtbank het volgende geoordeeld:
'De rechtbank is van oordeel dat het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard, nu belanghebbende hoewel daartoe bij brief van 20 september 2006 (waaraan is herinnerd bij brief van 23 oktober 2006) in de gelegenheid te zijn gesteld, geen Nederlandse vertaling van het beroepschrift heeft overgelegd. Het verzet dient derhalve ongegrond te worden verklaard.'
-3.2. De klacht strekt kennelijk ten betoge dat de Rechtbank niet op de door haar aangegeven gronden belanghebbendes beroep niet-ontvankelijk mocht verklaren.
-3.3. Bij de beoordeling van de klacht moet het volgende worden vooropgesteld. Artikel 6:5, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb ) bepaalt voor zover hier van belang dat, indien het beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is, de indiener dient zorg te dragen voor een vertaling. Het is aan de behandelende rechter om te beoordelen of een vertaling voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is. Daarbij is niet enkel van belang zijn eigen kennis, of gebrek aan kennis, van de desbetreffende vreemde taal, maar kan ook van betekenis zijn of de wederpartij van de indiener in haar mogelijkheden tot verweer wordt belemmerd doordat het beroepschrift in een vreemde taal is gesteld. Zijn oordeel dat een vertaling voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is, behoeft geen verdere motivering. Indien de door de rechter noodzakelijk geoordeelde vertaling door de indiener van het beroepschrift, ofschoon daartoe in de gelegenheid gesteld, niet is verstrekt, kan ingevolge het bepaalde in artikel 6:6 Awb het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
-3.4. In het licht van het hiervoor in 3.3 overwogene geeft het oordeel van de Rechtbank in haar uitspraak op belanghebbendes verzet, gelezen in samenhang met hetgeen de Rechtbank heeft geoordeeld in haar uitspraak van 24 november 2006, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde dat oordeel geen nadere motivering. De klacht faalt derhalve.
4.7
Bij arrest van 15 januari 2016 heeft de Hoge Raad, burgerlijke kamer, geoordeeld dat het overleggen van een vertaling van een productie in beginsel niet noodzakelijk is als die productie is gesteld in de Engelse, Duitse of Franse taal. De rechter kan echter een vertaling verlangen als hij dat nodig of wenselijk acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij.12.Het lijkt mij te overwegen dat de overige kamers van de Hoge Raad zich daarbij aansluiten om zo ‘unisono’ naar buiten te treden.
3.4.1
Bij de beoordeling van deze klacht wordt het volgende vooropgesteld.
3.4.2
Geen wettelijke regeling schrijft voor dat producties die worden overgelegd in een geding bij de civiele rechter, dienen te zijn gesteld in de Nederlandse taal. Voor producties die zijn gesteld in de Friese taal bevat art. 15 van de Wet gebruik Friese taal (Stb. 2013/382) een voorziening. Voor producties die zijn gesteld in een vreemde taal ontbreekt een wettelijke voorziening. Sommige procesreglementen van de gerechten in feitelijke instanties bevatten voorschriften omtrent het in het geding brengen van producties in een vreemde taal (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.3).
3.4.3
De vraag in hoeverre de rechter acht dient te slaan op producties die in een vreemde taal zijn gesteld, dient bij gebreke van een wettelijke regeling te worden beantwoord aan de hand van de eisen van een behoorlijke rechtspleging. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten.
3.4.4
Bij de beoordeling van het geschil dient acht te worden geslagen op behoorlijk in het geding gebrachte producties die in een vreemde taal zijn gesteld en waarop door een partij een beroep is gedaan, als de rechter en de wederpartij een vertaling niet nodig hebben voor een goede beoordeling van de inhoud van die producties. Het overleggen van een vertaling van een productie is in beginsel niet noodzakelijk als die productie is gesteld in de Engelse, Duitse of Franse taal. De rechter kan echter een vertaling verlangen als hij dat nodig of wenselijk acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij. Een vertaling is in beginsel wel noodzakelijk als een productie is gesteld in een andere vreemde taal.
3.4.5
In gevallen waarin een vertaling ontbreekt, maar deze naar het – ambtshalve of op verzoek van de wederpartij gegeven – oordeel van de rechter noodzakelijk of wenselijk is, behoort de partij die de productie heeft overgelegd, gelegenheid te krijgen een vertaling daarvan in het geding te brengen, tenzij de eisen van een goede procesorde zich daartegen verzetten. De rechter kan bepalen dat die vertaling door een beëdigd vertaler moet zijn opgemaakt en ondertekend.
3.5
In het licht van het voorgaande heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de als productie 2 bij memorie van grieven overgelegde verklaring in de Duitse taal buiten beschouwing te laten zonder te beoordelen of een vertaling in de omstandigheden van het geval noodzakelijk of wenselijk is, en door andere producties zonder meer buiten beschouwing te laten op de grond dat die niet in het Nederlands zijn gesteld en niet zijn voorzien van een vertaling. De hiervoor in 3.3 weergegeven klacht slaagt.
4.8
A-G Niessen heeft de jurisprudentie voor de periode tot 2008 als volgt weergegeven:13.
5.30.
De Hoge Raad ging - anticiperend op de nieuwe regeling in de Awb - op 17 april 1996, nr. 29 896, inzake een in de Friese taal gesteld beroepschrift, 'om', maar verbond hieraan de voorwaarde dat het gebruik van die taal een goede behandeling van het beroep niet belemmert:14.
'3.6. Gegeven de onder 3.5 vermelde ontwikkelingen moet worden geoordeeld dat ook reeds ten tijde van de behandeling voor het Hof gold dat het bepaalde in artikel 28 (in de tot 1 januari 1994 gegolden hebbende tekst) van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet eraan in de weg staat een beroep dat is ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden door het indienen van een in de Friese taal gesteld beroepschrift ontvankelijk te achten mits het gebruik van die taal een goede behandeling van het beroep niet belemmert.'
(…)
-5.32. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 22 maart 1995, nr. 30 137,15.bij een cassatieberoepschrift in de Duitse taal, omdat een vertaling daarvan voor een goede behandeling van het beroep (blijkbaar) niet nodig was, de rekwirant van cassatie niet gevraagd te zorgen voor een vertaling:
'3.1. Het beroepschrift in cassatie behelst de volgende klacht:
'Es war kein Dolmetscher anwesend. Obwohl meine Frau und ich zu Beginn des Verfahrens um die Beistellung eines Dolmetscher baten, wurde dieser Wunsch von den Richtern nicht honoriert. Aufgrund unserer eher bescheidenen Kenntnisse der niederländischen Sprache, ist es, wie von uns vorhergesehen, zu den in der schriftlichen Urteilsbegründung manifestierten Miβverständnissen und Ungenauigkeiten gekommen, da auch die beiden Richter Ihre Fähigkeiten eine Mischung aus Deutsch und Niederländisch korrekt zu verstehen, überschátzt haben.'
-5.33. Ook op 16 december 1999 nam de Hoge Raad kennis van een cassatieberoepschrift in de Duitse taal:16.
'Uit het beroepschrift in cassatie van belanghebbende:
-1. Verletzung formellen Rechts durch den Richter Griffier Der Richter hat die Zollinspektoren als Zeugen zur Verhandlung geladen. Ihm war berwusst, dass die Klägerin nicht über ausreichende Sprachkenntnisse verfügt, um der Verhandlung folgen zu können. (...)'
-5.34. In sommige andere gevallen heeft de Hoge Raad echter, na het uitblijven van een vertaling, het cassatieberoepschrift niet-ontvankelijk verklaard:17.
'1. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
(...) Bij aangetekende brief van 6 januari 2004, waarvan de ontvangst door belanghebbende is bevestigd, heeft de Griffier van de Hoge Raad belanghebbende verzocht op de voet van artikel 6:5, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb ) zorg te dragen voor een vertaling.
Nu aan dit verzoek niet is voldaan, zal de Hoge Raad, gezien het bepaalde in art. 6:6 AWB , het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.'
-5.35 De Raad van State heeft op 26 november 2004, evenals de Rechtbank in de onderhavige zaak ten aanzien van het beroepschrift, een hoger-beroepschrift in een vreemde taal op voet van art. 8:54 Awb kennelijk niet-ontvankelijk verklaard:18.
'Appellant heeft zijn hoger-beroepschrift in een vreemde taal gesteld. Bij aangetekende brief van 11 oktober 2004 is appellant gewezen op dit verzuim en is hij tot en met 18 oktober 2004 in de gelegenheid gesteld het te herstellen. Hierbij is vermeld dat, indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld, er rekening mee moet worden gehouden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Appellant heeft niet binnen de aldus gestelde termijn een vertaling van het hoger-beroepschrift overgelegd.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.'
-5.36. Voor Hof Arnhem vormde het uitblijven van een Nederlandse vertaling van een in de Duitse taal gesteld beroepschrift evenwel geen reden voor een niet-ontvankelijk verklaring:19.
'Het Hof vindt hierin nochtans geen reden voor niet-ontvankelijkverklaring. De verweerder heeft de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en de aangevallen uitspraak gesteld in de Duitse taal, zij het beide met het voorbehoud '(Wir versuchen auf deutsch zu schreiben)', en zich voorts kennelijk niet belemmerd gevoeld in zijn verweer. Hij roept evenmin zelf de niet-ontvankelijkheid van het beroep in.'
-5.37. Met betrekking tot de weigering van in een vreemde taal gestelde processtukken oordeelde de ABRvS:20.
'(...) De rechtbank heeft die stukken ten onrechte niet alle bij de beoordeling van het geschil betrokken. Uit art. 6:5, derde lid, Awb moet worden afgeleid dat in een vreemde taal gestelde processtukken niet zonder meer om reden dat deze niet zijn vertaald kunnen worden geweigerd. Van belang is of vertaling voor een goede behandeling ervan noodzakelijk is.'
-5.38. De Rechtbank te Maastricht oordeelde dat de gemeente Kerkrade ten onrechte een Nederlandse vertaling van een in de Duitse taal opgesteld bezwaarschrift noodzakelijk had geacht voor een goede behandeling van het bezwaar:21.
'De aard, inhoud en strekking van zowel de aanvraag als het bezwaarschrift nopen vooralsnog niet tot de conclusie dat verweerder zich in het onderhavige geval terecht op het standpunt heeft gesteld, dat een Nederlandse vertaling van het bezwaarschrift voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het Duits dat eiser bezigt zeker geen hoog wetenschappelijk gehalte heeft. Het is dan ook moeilijk voorstelbaar dat verweerder enkel vanwege het ontbreken van een Nederlandse vertaling van het Duitse bezwaarschrift van eiser niet zou weten waar het in de kern genomen om draait, zelfs wanneer juist zou zijn wat verweerder beweert, namelijk dat binnen de verantwoordelijke vaksector, de bezwaarschriftencommissie én het verantwoordelijk bestuursorgaan diverse personen de Duitse taal in geschrift onvoldoende machtig zijn. De vrees van verweerder dat daardoor een goede voorbereiding van de besluitvorming en een zorgvuldige afweging van belangen in het gedrang komt, deelt de rechtbank dan ook niet. Bovendien zou de rechtbank het al bijna een feit van algemene bekendheid durven noemen, dat voor een niet onaanzienlijk aantal inwoners van Kerkrade het Duits en niet het Nederlands de moedertaal is. Dat dan juist in die gemeente zo zwaar wordt getild aan een Nederlandse vertaling van een in eenvoudig Duits gesteld bezwaarschrift acht de rechtbank slechts verklaarbaar vanuit de aard van de zaak als principekwestie. Geheel in de lijn van het Duitse gezegde 'Der Klügere gibt nach' zou verweerder er in deze zaak goed aan doen die principes over boord te zetten.'
-5.39. Naar het oordeel van de Rechtbank had het in het onderhavige geval bovendien, alvorens eiser niet-ontvankelijk te verklaren, zonder meer in de rede gelegen eiser de gelegenheid te bieden ter zake te worden gehoord:
'Immers, zoals eiser zelf heeft aangegeven en ter zitting door verweerders gemachtigde is bevestigd, spreekt eiser redelijk tot goed Nederlands en ook het lezen van het Nederlands gaat hem goed af. Het houden van een hoorzitting zou derhalve voor eiser een uitgelezen kans zijn geweest om mondeling naar voren te brengen wat hij op schrift kennelijk niet anders dan in het Duits weet te formuleren. Anderzijds had een hoorzitting aan de kant van verweerder kunnen bijdragen aan meer inzicht in het antwoord op de vraag of in deze zaak een vertaling in het Nederlands van het in de Duitse taal geschreven bezwaarschrift voor een goede behandeling van het bezwaar werkelijk noodzakelijk is. De hoorplicht als neergelegd in art. 7:2 Awb vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure. Volgens vaste rechtspraak kan daar met toepassing van art. 7:3 aanhef en onder a AWB slechts van worden afgeweken, indien omtrent de uitkomst van de bezwaarprocedure redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is.'
4.9
De Centrale Raad van Beroep oordeelde in 2012 dat een in een vreemde taal gesteld bezwaarschrift niet zonder meer om die reden kan worden geweigerd. Van belang is of vertaling voor een goede behandeling noodzakelijk is. Nu het bezwaarschrift in eenvoudig Engels is opgesteld en van geringe omvang is, ziet de Centrale Raad van Beroep niet in dat een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk zou zijn. Van medewerkers bezwaar kan verlangd worden dat zij een in eenvoudig Engels opgesteld beroepschrift kunnen lezen:22.
1.2.
Betrokkene heeft bij brief van 17 juni 2009 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 mei 2009. Deze brief is in het Engels opgesteld.
1.3.
Bij brief van 29 juni 2009 heeft CIZ betrokkene meegedeeld dat zijn bezwaarschrift niet aan de door de wet gestelde eisen voldoet omdat het niet in de Nederlandse taal is opgesteld. CIZ heeft betrokkene bij die brief in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen twee weken te herstellen. Betrokkene heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 7 augustus 2009 heeft CIZ het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 20 mei 2009 niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet in de Nederlandse taal is opgesteld.
2.1.
Namens betrokkene is in beroep tegen het besluit van 7 augustus 2009 naar voren gebracht dat het bezwaarschrift in de Engelse taal is opgesteld omdat betrokkene de Nederlandse taal niet machtig is. Betrokkene is van mening dat er geen reden bestond hem niet-ontvankelijk te verklaren nu de Engelse taal inmiddels in Nederland gangbaar is en van overheidswege ook wordt gepropageerd de Engelse taal in het (hoger) onderwijs als eerste in te voeren.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het besluit van 7 augustus 2009 vernietigd en CIZ opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene te nemen. De rechtbank ziet niet in dat vertaling van het bezwaarschrift van betrokkene noodzakelijk is voor een goede behandeling van het bezwaar, nu het bezwaarschrift in eenvoudig Engels is gesteld en van geringe omvang is.
3. CIZ heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat het criterium 'eenvoudig Engels' onduidelijk is en dat van betrokkene verwacht mag worden dat hij de Nederlandse taal in woord en geschrift beheerst, nu hij in Nederland woonachtig is. Voorts heeft CIZ zich, onder verwijzing naar de toelichting op artikel 8 van het Zorgindicatiebesluit (Zib), op het standpunt gesteld dat van de administratief medewerkers bezwaar en de medewerkers bezwaar niet wordt verwacht dat zij de Engelse taal machtig zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Ingevolge artikel 6:5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient de indiener van een bezwaar- of beroepschrift dat in een vreemde taal is gesteld, zorg te dragen voor een vertaling indien een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is. Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep.
4.2.1.
De Raad stelt voorop dat uit artikel 6:5, derde lid, van de Awb moet worden afgeleid dat een in een vreemde taal gesteld bezwaarschrift niet zonder meer om deze reden kan worden geweigerd. Van belang is of vertaling voor een goede behandeling ervan noodzakelijk is. De Raad ziet evenals de rechtbank niet in dat een vertaling van het bezwaarschrift van 17 juni 2009 voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk zou zijn, nu dit in eenvoudig Engels is opgesteld en van geringe omvang is.
4.2.2.
Dat de term ‘eenvoudig Engels’ ruimte voor interpretatie laat, doet aan het voorgaande niet af. De Raad verwijst daarbij naar de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder op de memorie van toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 221, nr. 3). Daarin heeft de regering onder meer verwoord dat er sprake is van een glijdende schaal. “Aan de ene kant van de schaal staat het geval dat een bestuursorgaan geconfronteerd wordt met een schriftelijk stuk in bij voorbeeld de Japanse taal, waarvan de strekking volstrekt onduidelijk is; aan de andere kant staat het geval dat in een aanvraag voor bij voorbeeld een subsidie enkele Engelse termen voorkomen, die voor degene die de aanvraag in behandeling neemt geheel begrijpelijk zijn. In dat laatste geval zal de aanvraag meestal eenvoudig in behandeling genomen kunnen worden, terwijl dat bij het eerstbedoelde stuk in de praktijk niet mogelijk zal zijn.” Naar het oordeel van de Raad bevindt het bezwaarschrift van 17 juni 2009 zich onmiskenbaar op het gedeelte van de glijdende schaal waarin behandeling nog mogelijk is.
4.2.3.
De vraag of van betrokkene verwacht mag worden dat hij de Nederlandse taal in woord en geschrift beheerst, nu hij in Nederland woonachtig is, is voor een beoordeling van de vraag of een vertaling van het bezwaarschrift voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is, niet van belang.
4.2.4.In artikel 8 van het Zib is geregeld dat het onderzoek wordt verricht door personen dan wel organisaties die over voldoende deskundigheid beschikken om de aanvraag om een indicatiebesluit te kunnen beoordelen. Uit de toelichting bij dit artikel (Stb 1997, 447) blijkt dat van beoordelaars van indicatie-aanvragen een zekere deskundigheid wordt verwacht. Dit gegeven kan niet leiden tot het oordeel dat van (administratief) medewerkers bezwaar niet verlangd kan worden dat zij een in eenvoudig Engels opgesteld beroepschrift kunnen lezen.
4.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.10
De Centrale Raad van Beroep oordeelde in dezelfde lijn ten aanzien van een in het Duits opgesteld bezwaarschrift. De gebezigde taal in het bezwaarschrift bevond zich op de in de wetsgeschiedenis genoemde glijdende schaal aan de eenvoudige kant. Het bestuursorgaan had daarom betrokkenen dienen uit te nodigen voor een hoorzitting waarbij betrokkenen het bezwaar hadden kunnen toelichten. Verder is van belang dat het bestuursorgaan niet ontkent dat betrokkenen aan de balie bij het bestuursorgaan en met hun contactmanager in het Duits kunnen communiceren. Het bestuursorgaan heeft ten slotte bevestigd dat hij ook schriftelijke stukken van betrokkenen in het Duits heeft geaccepteerd en in het dossier heeft opgenomen. Gelet hierop valt niet in te zien dat een vertaling van het bezwaarschrift voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is:23.
1.2.
Betrokkenen hebben op 7 augustus 2011 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 juli 2011. Deze brief is in het Duits gesteld.
1.3.
Bij brief van 11 augustus 2011 heeft appellant betrokkenen meegedeeld dat hun bezwaarschrift niet aan de door de wet gestelde eisen voldoet omdat het niet in de Nederlandse taal is gesteld. Appellant heeft betrokkenen bij die brief in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen twee weken te herstellen. Betrokkenen hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 20 september 2011 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkenen tegen het besluit van 12 juli 2011 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het niet in de Nederlandse taal is gesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkenen tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkenen te nemen. De rechtbank ziet niet in dat vertaling van het bezwaarschrift van betrokkenen noodzakelijk is voor een goede behandeling van het bezwaar, nu het handgeschreven bezwaarschrift niet onleesbaar is en geen hoog wetenschappelijk gehalte heeft. Gelet op het ontbreken van complexiteit is niet aannemelijk dat appellant, enkel vanwege het ontbreken van een vertaling, niet zou begrijpen waar het bezwaarschrift in de kern om draait, temeer nu bij appellant ambtenaren werkzaam zijn die de Duitse taal machtig zijn.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij doet een beroep op artikel 2:6, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant kiest om met burgers te communiceren in het Nederlands. Van ambtenaren kan niet worden verwacht dat zij een vreemde taal beheersen. Appellant maakt daarbij geen onderscheid tussen talen. In beginsel wordt altijd om een vertaling verzocht bij documenten, gesteld in een vreemde taal, die een meer officiële status hebben, zoals schriftelijke verklaringen en bezwaarschriften. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat hij geen vaststaand beleid heeft op dit punt. De behandelend ambtenaar beoordeelt of een vertaling wel of niet noodzakelijk is. De ambtenaar die het bezwaarschrift behandelde is de Duitse taal nauwelijks machtig. Appellant betoogt voorts dat het criterium ‘geen hoog wetenschappelijk gehalte’ een subjectieve beoordeling is en onduidelijk is waarop dit is gebaseerd. Van betrokkene [A.] mag verwacht worden dat hij de Nederlandse taal in woord en geschrift beheerst, nu hij Nederlander van geboorte is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:5, derde lid, van de Awb dient de indiener van een bezwaar- of beroepschrift dat in een vreemde taal is gesteld, zorg te dragen voor een vertaling indien een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is. Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep.
4.2.
Het bepaalde in artikel 6:5, derde lid, van de Awb brengt niet mee dat een in een vreemde taal gesteld bezwaarschrift zonder meer om deze reden kan worden geweigerd. Van belang is of vertaling voor een goede behandeling ervan noodzakelijk is. Zie de uitspraak van de Raad van 27 juni 2012, LJN BX1183. Of een vertaling noodzakelijk is voor een goede behandeling van een bezwaarschrift, dient in elke zaak afzonderlijk beoordeeld te worden en is afhankelijk van de omstandigheden van de zaak, waaronder de complexiteit daarvan en de eenvoud van het gebruik van die vreemde taal. Daarbij is ruimte voor interpretatie en sprake van een glijdende schaal.
4.3.
De behandelende ambtenaar heeft het bezwaarschrift beoordeeld en geconcludeerd dat een vertaling noodzakelijk is voor een goede behandeling. Een individuele afweging heeft dus plaatsgevonden. Appellant heeft ter zitting bevestigd dat duidelijk was dat de brief van 7 augustus 2011 aangemerkt moest worden als een bezwaarschrift. Verder was gelet op het daarin genoemde kenmerk onmiskenbaar tegen welk besluit het gericht was. De eerste zin van het bezwaarschrift luidt: “Sie haben uns die Sozialhilfe gestoppt, aus gründen die ich nicht nachvollziehen kann.”
4.4.
Daarmee was de aard van het geschil voor appellant duidelijk, dat overigens niet erg ingewikkeld is. De gebezigde taal bevindt zich op de onder 4.2 genoemde glijdende schaal aan de eenvoudige kant. Appellant had daarom betrokkenen dienen uit te nodigen voor een hoorzitting waarbij betrokkenen het bezwaar hadden kunnen toelichten. Verder is van belang dat appellant niet ontkent dat betrokkenen aan de balie bij appellant en met hun contactmanager in het Duits kunnen communiceren. Appellant heeft ten slotte bevestigd dat hij ook schriftelijke stukken van betrokkenen in het Duits heeft geaccepteerd en in het dossier heeft opgenomen. Gelet hierop valt niet in te zien dat een vertaling van het bezwaarschrift van 7 augustus 2011 voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is.
4.5.
De vraag of van betrokkene [A.] verwacht mag worden dat hij de Nederlandse taal in woord en geschrift beheerst, nu hij Nederlander van geboorte is, is voor een beoordeling van de vraag of een vertaling van het bezwaarschrift voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is, niet van belang. Dit betoog kan appellant dus niet baten.
Literatuur
4.11
De redactie van Vakstudie Nieuws heeft bij de uitspraak van het Hof geschreven:24.
Hoewel de beslissing van het hof in deze zaak, dat de inspecteur het in de Duitse taal opgestelde bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, in onze ogen juridisch niet als onjuist kan worden bestempeld, had het ‘kwartje’ even goed, gelijk ook de uitspraak van de rechtbank laat zien, de andere kant op kunnen vallen. En wat ons betreft had het ‘kwartje’ ook die andere kant moeten opvallen.
Art. 6:5 Awb vereist niet dat een bezwaar- of beroepschrift in de Nederlandse taal is opgesteld. Wel bepaalt lid 3 van dat artikel dat, wanneer het bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is opgesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is, de indiener voor een vertaling dient zorg te dragen. Het gaat hier om een discretionaire bevoegdheid van het bestuursorgaan of de rechter. Het is aan de behandelend inspecteur of rechter om te beoordelen of een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar respectievelijk beroep noodzakelijk is (vgl. HR 12 december 2008, 44102, BNB 2009/54 met betrekking tot een in de Franse taal opgesteld beroepschrift). Wij kunnen ons uiteraard goed voorstellen dat, wanneer een bezwaar- of beroepschrift is opgesteld in bijvoorbeeld de Russische of Chinese taal, een dergelijk bezwaar- of beroepschrift een vertaling behoeft. Maar voor een in het Engels of in het Duits geredigeerd bezwaar- of beroepschrift kunnen wij ons dat minder goed voorstellen. Aangenomen mag toch worden dat dergelijke geschriften door hoogopgeleide inspecteurs kunnen worden gelezen. In het onderhavige geval klemt dat wat ons betreft te meer, nu naar aanleiding van de onderhavige aan de belanghebbende uitgereikte utb ten bedrage van ongeveer € 121.000 gesprekken tussen de belanghebbende en de inspecteur hebben plaatsgevonden in het Duits (zie onderdeel 7 van de feiten). Waarom moest dan, zo vragen wij ons af, zo zwaar worden getild aan het ‘verzuim’ dat het uit niet meer dan twee pagina’s bestaande in de Duitse taal opgesteld bezwaarschrift niet was vertaald? Wij kunnen het antwoord hierop niet goed bedenken. In dat licht bezien vinden wij de beslissing om belanghebbendes bezwaarschrift niet door de ontvankelijkspoort te laten gaan, nogal hard.
4.12
L.J. Boone heeft bij de uitspraak van het Hof geschreven:25.
Art. 6:5 lid 3 Awb bevat een regeling voor bezwaar- en beroepschriften, die zijn opgesteld in een vreemde taal. Kort gezegd komt die regeling erop neer dat een bezwaar of beroep in een vreemde taal gewoon ontvankelijk is, zolang het gebruik van die vreemde taal een goede behandeling van het bezwaar of beroep niet belemmert. Als het bestuursorgaan of de rechter een vertaling noodzakelijk vindt, moet de indiener hiervoor zorgen. Blijft de vertaling dan achterwege, dan kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard (art. 6:6 Awb).
In beroep beoordeelt de rechter of vertaling nodig is
De Hoge Raad oordeelt dat de behandelende rechter moet beoordelen of een vertaling voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is (HR 12 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD5493, V-N 2008/60.7). Daarbij is niet alleen de eigen kennis van de rechter van belang (of diens gebrek hieraan), maar de belangen van de wederpartij zijn dat ook. De wederpartij kan immers in haar verweermogelijkheden worden belemmerd, doordat het beroepschrift is opgesteld in een vreemde taal. De beslissing van de rechter over de wenselijkheid van een vertaling heeft geen verdere motivering nodig, aldus de Hoge Raad.
Vertaling in de bezwaarfase
De onderhavige procedure betreft een zaak van de Belastingdienst/Douane. Het bezwaarschrift is opgesteld in het Duits. Bij dit onderdeel van de Belastingdienst zouden toch voldoende ambtenaren moeten werken, die het Duits machtig zijn, zou men verwachten. Toch verklaart de inspecteur het in het Duits opgestelde bezwaar niet-ontvankelijk, omdat belanghebbende weigert om voor een vertaling te zorgen. De rechtbank heeft weinig begrip voor deze publieksonvriendelijke aanpak van de inspecteur. De Belastingdienst heeft belanghebbende weliswaar per brief gevraagd om voor een Nederlandse vertaling te zorgen, maar die brief is opgesteld in het Nederlands. En díe taal beheerst de belanghebbende niet – hij spreekt Duits. Tussen de Belastingdienst en belanghebbende is er op verschillende momenten mondeling contact geweest (in het Duits!). Waarom, zo vraagt de rechtbank zich af, hebben de medewerkers van de Belastingdienst toen niet in het Duits uitgelegd dat er een Nederlandse vertaling van het bezwaarschrift moest komen? Volgens de rechtbank heeft belanghebbende onvoldoende gelegenheid gekregen om zijn verzuim te herstellen. De rechtbank laat de omstandigheden van het geval meewegen en komt in mijn optiek dan tot een afgewogen beslissing.
Hoe anders is het oordeel van het hof, dat zich kritiekloos aansluit bij de beslissing van de Belastingdienst. Daarbij baseert het hof zich op het aangehaalde arrest, waarin de Hoge Raad uitlegt dat het een autonome beslissing van de rechter is, om al dan niet een vertaling te eisen. De rechter hoeft die beslissing niet te motiveren. Het hof trekt dit een-op-een door naar de bezwaarfase. Als de Belastingdienst een vertaling noodzakelijk acht, moet die vertaling er komen, punt uit. De beslissing van het hof is tamelijk rigide; als een bestuursorgaan meent dat een vertaling noodzakelijk is, moet de rechter deze beslissing maar accepteren. B.J. van Ettekoven, thans voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, is hierover terecht kritisch in zijn noot in BNB 2009/54. Hij haalt een voorbeeld aan van de gemeente Kerkrade, die een eenvoudig Duits bezwaarschrift zonder vertaling weigerde. Voor B&W was het een principekwestie, maar de Rechtbank Maastricht (ECLI:NL:RBMAA:2006:AV1142) floot haar hierin terug. Daarbij nam de rechtbank in aanmerking dat aard en inhoud van de brief een vertaling onnodig maakten en dat de meeste inwoners van Kerkrade het Duits uitstekend beheersen.
Belang voor lokale belastingheffing
De minder formalistische aanpak van Rechtbank Maastricht spreekt mij aan. Gemeenten die in het Duits of Engels opgestelde bezwaarschriften ontvangen (tegen aanslagen forensenbelasting of naheffingsaanslagen parkeerbelasting), kunnen deze bezwaarschriften doorgaans zonder vertaling afhandelen. De meeste zaken zijn inhoudelijk vrij eenvoudig, zodat de vreemde taal ook niet snel een belemmering vormt om het bezwaarschrift af te handelen. Zo is op de website van de gemeente Amsterdam te lezen dat een bezwaarschrift ook in het Engels kan worden ingediend. Zie ook Hof Arnhem 26 september 2002, ECLI:NL:GHARN:2002:AE9851, Belastingblad 2003, p. 294. Het hof oordeelt dat het in Engels opgestelde beroepschrift ontvankelijk is, omdat het gebruik van de Engelse taal de heffingsambtenaar niet heeft belemmerd in zijn verweer.
4.13
In het vakblad Douane Update verscheen het volgende redactionele commentaar bij de uitspraak van het Hof:26.
Het gerechtshof gaat in deze uitspraak niet alleen aan het formele oordeel van de rechtbank voorbij, maar ook aan het materiële. Dat het bezwaarschrift niet in het Nederlands is opgesteld en belanghebbende - ook na hierop te zijn gewezen door de inspecteur - geen vertaling heeft ingediend, leidt op grond van artt. 6:6 en 6:5 Awb inderdaad tot een verklaring van niet-ontvankelijkheid. Voor de belanghebbende in kwestie is dit mogelijk vreemd overgekomen nadat deze meermaals in zijn of haar eigen taal te woord is gestaan. Echter, de behandelend inspecteur heeft meermaals schriftelijk aangegeven dat het voor de behandeling van het bezwaarschrift noodzakelijk was om het processtuk in de Nederlandse taal te ontvangen. Dat de inspecteur de belanghebbende in zijn of haar eigen taal telefonisch te woord kon staan, wil nog niet zeggen dat de inspecteur ook bij machte was om in diezelfde taal een bezwaarschrift voldoende te kunnen beoordelen.
De gedachte achter het derde lid van art. 6:5 Awb waaruit volgt dat wanneer het bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is, de indiener zelf zorg dient te dragen voor een vertaling, volgt uit de Memorie van antwoord II (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 221, nr. 5, pg. 84). Hierin staat dat "[h]et treffen van een speciale regeling voor het instellen van bezwaar of beroep ten behoeve van degenen die zich niet schriftelijk in de Nederlandse taal kunnen uitdrukken, de nodige voorzieningen [vergt] bij bestuursorganen en rechterlijke instanties." En dat "[i]n het algemeen degene die zich onvoldoende schriftelijk kan uitdrukken, zich voor het voeren van een procedure [zal] wenden tot iemand die wel over die vaardigheid beschikt". Om die reden is geen tegemoetkoming in de wet opgenomen waaruit volgt dat het ook mogelijk is om een processtuk in een andere taal dan het Nederlands in te dienen. Wel zou men zich kunnen afvragen of deze regel binnen de EU houdbaar is. Moeten de autoriteiten van de lidstaten niet geacht worden stukken in welke andere officiële taal binnen de Unie dan ook aan te kunnen? Zeker als het gaat om de toepassing van het geüniformeerde douanerecht?
Wat bij het voorgaande toch enige verbazing oproept, is dat uit de stukken volgt dat belanghebbende en de inspecteur (en zijn medewerkers) elkaar een aantal keer hebben gesproken. Lag het dan niet op de weg van beide partijen om - bij deze mate van onduidelijkheid voor zowel de inspecteur als belanghebbende - nogmaals met elkaar hierover in gesprek te gaan? Tijdens zo'n gesprek had de inspecteur de noodzaak van een vertaling kunnen aangeven of had belanghebbende kunnen aangeven dat deze de ontvangen brieven niet begreep. Uiteraard ligt het op de weg van de belanghebbende om ervoor te zorgen dat hij deze de brieven van de overheid kan begrijpen. Ook als dit betekent dat daarvoor kosten moeten worden gemaakt voor een vertaling of het inschakelen van een (lokale) deskundige. Gezien het voorgaande en de voorliggende procedure, was het desondanks wellicht aan te bevelen geweest om nog eens met elkaar in gesprek te gaan.
Zoals aangegeven, heeft het gerechtshof niet alleen op formele gronden de rechtbank gepasseerd, maar ook op materiële gronden. Het bezwaar is volgens het gerechtshof terecht door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. En voor zover daar bij belanghebbende nog twijfel over mocht bestaan, heeft het gerechtshof in de rechtsoverweging aangegeven dat als het bezwaarschrift destijds door de inspecteur ontvankelijk zou zijn verklaard, belanghebbende naar het oordeel van het gerechtshof desondanks niet in het gelijk zou worden gesteld.
Daar waar de rechtbank van oordeel was dat de inspecteur onvoldoende had aangetoond dat sprake was van dezelfde goederen, overweegt het gerechtshof anders. Het gerechtshof overweegt dat het oordeel van de rechtbank, dat sprake zou zijn van twee aangiften F5 (export aangifte uit een FTZ) voor elk 1.616 zonnepanelen, op een onjuiste lezing van de bijgevoegde annex 3 berust. Een terecht oordeel naar de mening van de redactie.
Tot slot nog een kleine opmerking in de kantlijn. In de slotsom (rechtsoverweging 5.7) verklaart het gerechtshof het hoger beroep van de inspecteur gegrond en concludeert dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. In de uiteindelijke beslissing vernietigt het gerechtshof de uitspraak van de rechtbank inderdaad, maar verklaart het beroep ongegrond. Gezien al hetgeen hieraan vooraf is gegaan, moet dit laatste een zogenoemde "schrijf- of tikfout" zijn.
4.14
B.J. van Ettekoven heeft in zijn noot bij het arrest van 12 december 2008 geschreven:27.
De Awb staat er niet aan in de weg dat een bezwaar- of (hoger) beroepschrift wordt ingediend in een vreemde taal. Indien het bestuur of de rechter (art. 6:5, derde lid, Awb ) van oordeel is dat een vertaling van het bezwaar- of beroepschrift noodzakelijk is voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep, dan moet de indiener voor een vertaling zorgdragen. Het is aan de behandelende rechter, aldus de Hoge Raad, om te beoordelen of een vertaling voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is. Daarbij is niet enkel van belang diens eigen kennis van de desbetreffende vreemde taal, of het gebrek daaraan. Ook kan van betekenis zijn of de wederpartij van de indiener in haar mogelijkheden tot verweer wordt belemmerd doordat het beroepschrift in een vreemde taal is gesteld. Zijn oordeel dat een vertaling voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is, behoeft geen verdere motivering. Indien de door de rechter noodzakelijk geoordeelde vertaling door de indiener, ofschoon daartoe in de gelegenheid gesteld, niet is verstrekt, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
-2. Het arrest bevat een rigide toepassing van hetgeen de Awb toelaat. Hieronder ga ik kort in op de vraag of het gegeven oordeel algemene gelding heeft, en daarna op de wenselijkheid van het oordeel. Maar voor een goed begrip eerst enkele relevante feiten, die ik ontleen aan de - zeer uitgebreide en lezenswaardige - conclusie van Advocaat-Generaal Niessen. Daarmee kunt u zelf beoordelen of het beroepschrift in de Franse taal, ook zonder vertaling, te volgen was.
(…)
-4. Hoewel het door de Hoge Raad gegeven oordeel in overeenstemming is met de Awb , is daarmee niet gegeven dat in alle gevallen waarin een bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal wordt ingediend van de indiener een vertaling kan worden verlangd.
-5. Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal uitvoerig is uiteengezet, heeft de belanghebbende tegen wie strafvervolging is ingesteld op grond van art. 6, derde lid, onderdeel e, EVRM recht op kosteloze bijstand van een tolk of vertaler. Uit het arrest Kamasinski (EHRM 19 december 1989, 9783/82, Series A, Vol. 168, NJ 1994/26) volgt dat de belanghebbende geen recht heeft op vertaling van alle processtukken, maar wel van die stukken die hem in staat stellen zich adequaat te verdedigen. Feteris leidt uit het Luedicke-arrest (EHRM 28 november 1978, 6210/73, Series A, Vol. 29) af, dat de kosten van vertaling van een bezwaarschrift tegen een administratieve sanctie die 'criminal' is, zoals een fiscale boete, niet behoren te drukken op de bestrafte die de Nederlandse taal niet machtig is. Verwijzend naar het arrest Kamasinski oordeelde de Rechtbank Rotterdam op 20 juni 2006 (LJN : AX9223) dat zij ten onrechte op de voet van art. 6:5, derde lid, Awb van een Duitse vennootschap had verlangd een vertaling over te leggen van het in het Duits gestelde beroepschrift tegen een door de NMA opgelegde boete, dat het op de weg van de rechtbank had gelegen het beroepschrift te laten vertalen, en dat de rechtbank belanghebbende een vergoeding zal toekennen voor de door haar gemaakte vertaalkosten. Zie ook het arrest Hof Leeuwarden 27 november 2002 (WAHV 02/00164, LJN : AF1312), waarin is geoordeeld dat, mede omdat het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voorziet in de mogelijkheid vertaalkosten te vergoeden, niet van de belanghebbende kan worden verlangd dat hij zorg draagt voor de vertaling van het verweerschrift en de uitspraak van de Kantonrechter. Het Hof gelastte respectievelijk de Advocaat-Generaal en de griffier van het Hof voor die vertaling zorg te dragen.
-6. De conclusie moet mijns inziens zijn dat voor zover de rechter al niet gehouden is zelf het beroepschrift in een vreemde taal tegen een bestuurlijke boete te laten vertalen, de rechter in ieder geval de indiener moet aanbieden de daarmee gemoeide vertaalkosten te vergoeden. Van dat aanbod moet tijdig mededeling worden gedaan, dat wil zeggen voorafgaande of uiterlijk in de herstel verzuimbrief (art. 6:6 Awb ), waarbij de belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld de vertaling over te leggen.
-7. Art. 6:5, derde lid, Awb kan evenmin worden toegepast in socialezekerheidszaken die vallen onder het bereik van EG-Verordening 1408/71. Art. 84, vierde lid, van deze verordening bepaalt dat autoriteiten, organen en rechterlijke instanties van een lidstaat verzoekschriften en andere documenten die hun worden toegezonden, niet afwijzen op grond van het feit dat zij in een officiële taal van een andere lidstaat zijn opgesteld. Zo nodig doen zij een beroep op art. 81, onderdeel b, waarin is geregeld dat die rechterlijke instanties voor vertalingen een beroep kunnen doen op de Administratieve Commissie.
Voor Turkije is van belang dat art. 64, vierde lid, Europees Verdrag inzake sociale zekerheid (EVSZ) bepaalt dat rechterlijke instanties van een verdragsluitende partij verzoekschriften of andere documenten welke hun worden toegezonden niet mogen afwijzen op grond van het feit dat zij in een officiële taal van een andere verdragsluitende partij zijn opgesteld. Een soortgelijke bepaling is opgenomen in art. 31, tweede lid, van het verdrag met Marokko. Voor Marokko geldt dat de officiële taal het Arabisch is. In het verdrag (art. 31, eerste lid) is echter vastgelegd dat de Franse en Nederlandse organen onderling in het Frans corresponderen. Voor de justitiabelen geldt deze bepaling strikt genomen niet. In de praktijk corresponderen de meeste Marokkanen echter in het Frans, zoals ook de belanghebbende wiens cassatieberoep heeft geleid tot dit arrest. Het is een Marokkaanse belanghebbende slecht uit te leggen dat hij in bezwaar of beroep tegen een besluit omtrent een Awbz -verstrekking kan verlangen dat zijn bezwaar- of beroepschrift, gesteld in de Franse taal, wordt vertaald in het Nederlands, terwijl hij in bezwaar en beroep tegen de Awbz -premieheffing op eigen kosten een vertaling moet produceren, op straffe van niet-ontvankelijkheid. Dit is kennelijk de prijs van de fiscalisering van de premieheffing.
-8. Op welke situaties is de door de Hoge Raad gekozen lijn van toepassing? Het arrest moet mijns inziens zo worden begrepen dat de gekozen lijn niet geldt voor zaken waarin de rechter, hoewel daarom door de wederpartij(en) is gevraagd, geen vertaling noodzakelijk acht van het beroepschrift. Over die beslissing moet door die partij in hoger beroep kunnen worden geklaagd. Het arrest ziet op situaties waarin de rechter de vertaling van een beroepschrift wel noodzakelijk acht en die beslissing niet motiveert.
-9. Dit brengt mij bij de wenselijkheid van de gekozen benadering in het geval de rechter wel een vertaling noodzakelijk acht. Laat ik voorop stellen dat de talenkennis van de rechter niet mag en moet worden overschat. Als het gaat om relevante stukken van enige omvang of ingewikkeldheid in een vreemde taal, dan zal voor een goede behandeling van de zaak een vertaling in de regel zijn aangewezen, ook als het gaat om stukken in het Engels, Duits, Frans, Spaans en Fries. Verder gaat het, zoals de Hoge Raad terecht overweegt, niet alleen om de kennis aanwezig bij de rechter, of het gebrek daaraan, maar ook om de procespositie van de andere partij(en), die zich adequaat moet(en) kunnen verweren. Als de rechter in dergelijke situaties oordeelt dat een vertaling noodzakelijk is, dan zal dat in de regel, ook zonder nadere motivering, begrijpelijk en redelijk zijn.
-10. Maar wat als een vertaling van het beroepschrift door de rechter noodzakelijk wordt geoordeeld, terwijl dat voor een goed begrip van het stuk in redelijkheid niet nodig is? Denk aan een beroepschrift van enkele regels in eenvoudig Engels, Duits of Frans. Mij spreekt aan de benadering van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak ABRS 22 november 2005 (AB 2006/14). Anders dan de rechtbank oordeelt de Afdeling dat vertaling van een in het Engels gestelde brief niet noodzakelijk is voor een goede behandeling van het beroep. Het hoger beroep wordt gegrond verklaard en het beroep wordt naar de rechtbank teruggewezen. Het oordeel van de rechtbank wordt in hoger beroep gecorrigeerd; de door de Hoge Raad gekozen lijn lijkt een dergelijke correctie uit te sluiten.
-11. Uit het arrest van de Hoge Raad volgt niet dat de gekozen lijn ook geldt voor het oordeel van het bestuursorgaan dat een vertaling noodzakelijk is. Dat oordeel kan zich voordoen bij de aanvraag, of de daarbij behorende gegevens of bescheiden (vgl. art. 4:5, tweede lid, Awb ), en bij het bezwaar- of administratief beroepschrift (art. 6:5, derde lid, Awb ). Behoeft ook dat oordeel geen nadere motivering? Dient dat oordeel door de rechter zonder meer te worden geaccepteerd? Ik mag hopen van niet. Mij spreekt zeer aan de uitspraak Rechtbank Maastricht 7 februari 2006 (LJN : AV1142), waarin de rechtbank niet accepteert dat een in Kerkrade gevestigd bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaart omdat van een in eenvoudig Duits opgesteld bezwaarschrift geen vertaling was overgelegd. De rechtbank nam daarbij in aanmerking dat dit bestuursorgaan eerder van dezelfde belanghebbende geschriften en aanvragen gesteld in de Duitse taal wel in behandeling had genomen, dat voor veel inwoners van Kerkrade het Duits en niet het Nederlands de moedertaal is, en dat aard en inhoud van het bezwaarschrift niet noopten tot een vertaling. De rechtbank wilde niet meegaan met het bestuursorgaan, dat het verzoek om vertaling presenteerde als een principekwestie.
-12. In afwijking van de door de Hoge Raad gekozen lijn zou ik daarom de mogelijkheid willen bepleiten om het oordeel van het bestuursorgaan of de rechter, dat een vertaling noodzakelijk is, in (hoger) beroep te kunnen corrigeren. Een inhoudelijke, terughoudende toetsing lijkt op zijn plaats om apert onredelijke oordelen of te formele oordelen ter zake van de vertaling een halt te kunnen toeroepen. Dat komt de rechtsbescherming ten goede.
4.15
NDFR commentator S.F. van Immerseel schrijft in het commentaar bij artikel 6:5 van de Awb:28.
In de Nederlandse taal? (lid 3)
Lid 3 van art. 6:5 Awb bepaalt dat, indien een bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is gesteld, de indiener zorg dient te dragen voor een vertaling indien dat voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is.
Uit de tekst van de wet volgt derhalve dat het nadrukkelijk geen vereiste is dat het bezwaar- of beroepschrift in de Nederlandse taal is gesteld.
In de wettelijke regelingen voorafgaande aan de Awb werden in het geheel geen eisen gesteld aan de taal waarin het bezwaar- of beroepschrift moest zijn gesteld. Het was gebruikelijk bezwaarschriften in een vreemde taal ontvankelijk te achten, als er maar in redelijkheid van kon worden uitgegaan dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift kon begrijpen. Voor beroepschriften was de praktijk in het pre-Awb-tijdperk strenger. Volgens de Hoge Raad kon de wetgever met een beroepschrift alleen een geschrift in de Nederlandse taal bedoeld hebben (HR 13 januari 1926, B. 3759).
Rechtbank Maastricht oordeelde hierover in februari 2006 dat de gemeente Kerkrade ten onrechte een Nederlandse vertaling van een in de Duitse taal opgesteld bezwaarschrift had geëist (Rechtbank Maastricht 7 februari 2006, nr. AWB04/2029). De rechtbank achtte het moeilijk voorstelbaar dat de gemeente uitsluitend vanwege het ontbreken van een Nederlandse vertaling de kern van het bezwaar niet zou kunnen vernemen. Daarbij speelde het niveau van het door de belanghebbende gebruikte Duits en het grote aantal Duitstalige inwoners van de gemeente een rol.
Eerder had Hof Leeuwarden al in vergelijkbare zin beslist ten aanzien van in de Friese taal opgestelde beroepschriften. Naar het oordeel van de Hoge Raad was dit een juiste beslissing nadat het hof had vastgesteld dat ook de inspecteur de Friese taal beheerste (HR 17 april 1996, nr. 29.896, BNB 1996/219). In hoofdstuk 2 van de Wet gebruik Friese taal is het gebruik van de Friese taal in het verkeer met bestuursorganen geregeld voor zover deze in de provincie Friesland zijn gevestigd. Hoofdregel is dat het gebruik van de Friese taal in het bestuurlijk verkeer is toegestaan. Het bestuursorgaan kan anders verzoeken indien dit tot een onevenredige belasting van het bestuursorgaan zou leiden. Zie ook Hof Arnhem 23 september 2005, nr. 04/01344, NTFR 2005/1492.
In HR 12 december 2008, nr. 44.102, NTFR 2008/2442, heeft de Hoge Raad overwogen dat het in het Frans opgestelde beroep, nadat geen gebruik is gemaakt van de gelegenheid een Nederlandse vertaling te overleggen, terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Hoge Raad overwoog: 'Het is aan de behandelende rechter om te beoordelen of een vertaling voor een goede beoordeling van het beroep noodzakelijk is. Daarbij is niet enkel van belang zijn eigen kennis, of gebrek aan kennis, van de betreffende vreemde taal, maar kan ook van betekenis zijn of de wederpartij van de indiener in haar mogelijkheden tot verweer wordt belemmerd doordat het beroepschrift in een vreemde taal is gesteld. Zijn oordeel dat een vertaling voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is, behoeft geen verdere motivering.'
In TFB 2009/4 bespreken Den Ouden en Woeltjes (R. den Ouden en V.F.R. Woeltjes, 'Geschriften in een vreemde taal', TFB 2009/4, p. 29-32) het arrest van 12 december 2008. De auteurs wijzen erop dat de rechter in eerste aanleg bij zijn beoordeling of een vertaling van het beroepschrift voor een goede behandeling daarvan noodzakelijk is, ook rekening moet houden met een eventueel hoger beroep of beroep in cassatie. De stukken in eerste aanleg behoren immers ook dan tot het procesdossier. De mogelijk beperkte kennis van de taal bij de rechters in hoger beroep of in cassatie moet dus worden meegewogen. Verder memoreren zij dat een niet-ontvankelijkheid wegens het in een vreemde taal gesteld zijn van het beroepschrift soms niet mogelijk is vanwege communautaire of internationale voorschriften. Onder verwijzing naar de conclusie van A-G Niessen van 20 mei 2008, nr. 44.102, NTFR 2008/1283 noemen zij Verordening (EEG) 1408/71 en Verordening (EEG) 227/77. (…)
4.16
R. den Ouden en V.F.R. Woeltjes beschouwen in TFB 2009/4 het arrest van 12 december 2008, en de daaraan voorafgaande conclusie van A-G Niessen. Zij concluderen dat het – een enkele uitzondering daargelaten – volledig aan het bestuursorgaan dan wel de behandelend rechter is of een bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal wordt toegelaten. De ontvankelijkheid van een dergelijk geschrift is daarmee min of meer afhankelijk van de talenkennis van individuele ambtenaren en rechters. Indien een belanghebbende toevalligerwijs een ambtenaar of rechter treft met een beperkte kennis van de desbetreffende (vreemde) taal, ziet hij zich geconfronteerd met de kosten van een vertaling of – in het uiterste geval – een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar of beroep. Dit is in hun ogen niet gewenst:29.
In art. 6:5, lid 1, aanhef en onderdelen a tot en met d, Awb zijn de formele vereisten opgesomd waaraan een bezwaar- of beroepschrift moet voldoen. Zo moet het zijn ondertekend en moet het ten minste de naw-gegevens van de indiener, een dagtekening, een omschrijving van het aangevallen besluit en de gronden van het bezwaar of beroep bevatten. Het is derhalve nadrukkelijk geen vereiste dat het bezwaar- of beroepschrift in de Nederlandse taal wordt gesteld. Voor het geval een bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is gesteld, bepaalt art. 6:5, lid 3, Awb echter wel dat, indien een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is, de indiener zorg dient te dragen voor een vertaling. Blijft een vertaling achterwege, dan kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van het bepaalde in art. 6:6 Awb. Omtrent de kosten van een vertaling is in de Awb niets geregeld en deze komen daarmee in beginsel voor rekening van de indiener. De beoordeling of een vertaling voor een goede behandeling noodzakelijk is, is aan het bestuursorgaan c.q. de behandelende rechter. Recentelijk heeft de Hoge Raad dit nog eens bevestigd in het in de inleiding genoemde arrest van 12 december 2008, nr. 44.102, NTFR 2008/2442.
In die zaak had de belanghebbende, die in Marokko woont, kennelijk in het Nederlands bezwaar gemaakt tegen de inhouding van loonheffing over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Hiertegen heeft hij in de Franse taal beroep ingesteld bij de Rechtbank Breda. Nadat belanghebbende geen gevolg had gegeven aan het verzoek van de rechtbank een vertaling van zijn beroepschrift in te dienen, heeft de rechtbank het beroep met toepassing van art. 8:54 Awb niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft hiertegen – kennelijk weer in het Nederlands – verzet aangetekend, welk verzet door de rechtbank ongegrond is verklaard en waarna hij in het Frans beroep in cassatie heeft ingesteld. Op verzoek van de Hoge Raad heeft hij ditmaal wel voor een vertaling gezorgd, zodat de Hoge Raad toekomt aan een (inhoudelijke) behandeling van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft vervolgens in het arrest overwogen dat de rechter, bij de beoordeling of een vertaling voor een goede behandeling gewenst is, niet alleen zijn eigen (gebrek aan) kennis van de desbetreffende vreemde taal in de beoordeling dient te betrekken. Ook kan van betekenis zijn of de wederpartij (het bestuursorgaan) in de mogelijkheden tot het voeren van verweer wordt belemmerd, doordat het beroepschrift in een vreemde taal is gesteld. Het oordeel van de rechter dat een vertaling voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is, behoeft volgens de Hoge Raad geen verdere motivering. De Hoge Raad blijft hiermee dicht bij de letterlijke tekst van art. 6:5, lid 3, Awb.
De jurisprudentie op dit vlak is door deze discretionaire bevoegdheid zeer wisselend: soms wordt een geschrift in een vreemde taal wel in behandeling genomen, andere keren niet. Het ligt voor de hand dat de taal waarin het geschrift is gesteld hierbij een belangrijke rol zal spelen. Een bezwaar- of beroepschrift in het Engels, Duits of Frans – de talen waarin de meeste ambtenaren en rechters onderwezen zijn – zal eerder in behandeling worden genomen dan een geschrift in bijvoorbeeld het Pools. Als een rechter die taal al machtig is, is het nog maar de vraag of dit ook geldt voor degene die namens het bestuursorgaan het verweer gaat voeren. Het behoeft geen betoog dat dit eens temeer zal gelden voor geschriften in het Chinees of Japans. Ook de complexiteit van het fiscale geschil zal een rol spelen in de afweging die moet worden gemaakt. Een relatief eenvoudige zaak zal doorgaans minder vergen van de talenkennis van de behandelende rechter en de ambtenaar dan een ‘zware’ zaak met vele en ingewikkelde geschilpunten. Het laat zich raden dat in die gevallen, wanneer een vertaling uitblijft, eerder de niet-ontvankelijkheid zal worden uitgesproken.
Overigens komt uit het arrest van 12 december 2008 naar voren dat het geschil waarover de rechter zou hebben moeten oordelen (de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar wegens termijnoverschrijding) niet bijzonder complex was. Bovendien is het Frans een taal die doorgaans, zelfs met slechts middelbare schoolkennis van de taal, vrij goed te bevatten is. Zonder iets af te willen doen aan de uitspraak van de rechtbank komt het ons voor dat – gelet hierop – de keuze ook anders had kunnen uitvallen.
De beslissing om in eerste aanleg een beroepschrift in een vreemde taal toe te laten, heeft evenzeer gevolgen voor een eventueel hoger beroep of beroep in cassatie dat daarop volgt. Immers, het rechtbankdossier behoort tot de stukken waarop het hof en de Hoge Raad acht slaan. De rechter in eerste aanleg zal derhalve niet alleen zijn eigen talenkennis en die van de wederpartij in de beoordeling moeten betrekken, maar ook een inschatting moeten maken van de gevolgen van zijn keuze voor een eventueel hoger beroep en/of beroep in cassatie. Hetzelfde geldt natuurlijk ook wanneer een hof voor die keuze wordt gesteld.
Dit neemt niet weg dat het aan iedere rechterlijke instantie zelf is om te bepalen of een beroepschrift in een vreemde taal in behandeling wordt genomen of niet. In zoverre is de keuze van een lagere rechter om een beroepschrift in een vreemde taal toe te laten ook niet leidend voor de hogere. Toch ligt het niet voor de hand dat een beroepschrift in hoger beroep of een beroepschrift in cassatie in een vreemde taal zal leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van dat beroep, wanneer het beroepschrift in diezelfde taal in eerste instantie door de rechter wel is geaccepteerd.
Een beroepschrift in een vreemde taal kan niet niet-ontvankelijk worden verklaard indien het communautaire of het internationale recht anders voorschrijft. In dit verband kan onder meer worden gewezen op Verordening (EEG) nr. 1408/71, betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen.
(…)
Slot
Op grond van art. 6:5, lid 3, Awb en de strikte uitleg die daaraan in de jurisprudentie wordt gegeven, is het – een enkele uitzondering daargelaten – volledig aan het bestuursorgaan dan wel de behandelend rechter of een bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal wordt toegelaten. De ontvankelijkheid van een dergelijk geschrift is daarmee min of meer afhankelijk van de talenkennis van individuele ambtenaren en rechters. Indien een belanghebbende toevalligerwijs een ambtenaar of rechter treft met een beperkte kennis van de desbetreffende (vreemde) taal, ziet hij zich geconfronteerd met de kosten van een vertaling of – in het uiterste geval – een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar of beroep. Dit is in onze ogen niet gewenst. Een ambtenaar of rechter wordt immers niet geselecteerd op kennis van de vreemde talen, maar juist (en terecht) op zijn of haar juridische kwaliteiten.
Het bestuursorgaan en de rechter dienen daarom naar onze mening, ook al vanuit het oogpunt van ‘klantvriendelijkheid’, terughoudend te zijn met het verlangen van een – door de indiener aan te leveren – vertaling en het niet-ontvankelijk verklaren van een bezwaar of beroep bij het uitblijven daarvan. (…)
4.17
M. Schreuder-Vlasblom schrijft ten aanzien van artikel 6:5 van de Awb en de aan het geschrift gestelde eisen:30.
Acht de rechter een vertaling van een in een vreemde taal gesteld geschrift vereist voor een goede behandeling, dan dient de indiener daarvoor te zorgen.
De vreemdeling die zonder beroepsmatige rechtsbijstand procedeert, is pas in verzuim nadat hij op de noodzaak van een vertaling is gewezen en de voor het overleggen daarvan gestelde termijn heeft laten verlopen, ook als die termijn doorloopt na afloop van de beroepstermijn. Dit is van groot belang voor het hoger beroep in vreemdelingenzaken, omdat daar ingevolge art. 85 lid 3 Vw 2000 art. 6:6 Awb niet van toepassing is en dus ieder formeel gebrek direct fataal is.31.
Worden door partijen of anderen stukken in een vreemde taal ingediend, dan is een vertaling alleen vereist als de rechter haar noodzakelijk acht.32.Is dat zo, dan moet de indiener gelegenheid krijgen die te verschaffen. Het oordeel over de noodzaak is aan de rechter. Niet alleen zijn eigen kennis is van belang, ook de complexiteit van de zaak en de kennis en mogelijkheden van de andere partijen. Niet van belang is de vraag of van een vreemdeling kennis van het Nederlands verwacht mocht worden. Het Fries is geen vreemde taal.
Een soepele omgang met art. 6:5 lid 3 lijkt wijs beleid. Van geschriften gesteld in door hem beheerste internationale omgangstalen, zal de bestuursrechter in beginsel wel kennisnemen en hij zal dat van onderlegde partijen ook verwachten.33.Gewezen zij op de soepele bepaling inzake het gebruik van het Nederlands in het bestuurlijk verkeer in art. 2:6 lid 2 Awb. Toch kan het (uit een oogpunt van goede procesorde: tijdig) uitblijven van de gevraagde vertaling, afhankelijk van de gebezigde taal, de aard van het stuk en het redelijkerwijs van partijen te verwachten vermogen het te doorgronden, leiden tot niet-ontvankelijkheid34.of tot het buiten beschouwing laten ervan.35.
5. Beoordeling van de door belanghebbende aangevoerde klachten
De eerste klacht
5.1
In de eerste klacht wordt gesteld dat de Inspecteur het in het Duits gestelde bezwaarschrift in behandeling had moeten nemen, althans belanghebbende in onvoldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld dit bezwaarschrift in het Nederlands te vertalen. Nu het bezwaarschrift van belanghebbende in de Duitse taal was gesteld, een in Nederland gangbare vreemde taal, kan volgens belanghebbende reeds daarom niet worden volgehouden dat een Nederlandse vertaling daarvan voor een goede behandeling noodzakelijk was.36.
5.2
Het Hof heeft overwogen:37.
5.3.
In artikel 6:5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat, indien een bezwaarschrift is gesteld in een vreemde taal en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is, de indiener voor een vertaling dient zorg te dragen. Het is aan de inspecteur (behandelaar van het bezwaar) om te beoordelen of een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is, mede gelet op zijn eigen kennis, of gebrek aan kennis, van de desbetreffende taal. In dit geval is een vertaling door de inspecteur noodzakelijk geacht. Dit oordeel van de inspecteur behoeft geen verdere motivering (vgl. Hoge Raad 12 december 2008, nr. 44102, ECLI:NL:HR:2008:BD5493). Het Hof overweegt ten aanzien van het onderhavige bezwaarschrift nog dat dit weliswaar niet meer dan 2 pagina’s beslaat, maar wel is gesteld in de Duitse taal en terminologie bevat waarvan naar ’s Hofs oordeel niet kan worden gezegd dat deze door de behandelend inspecteur zonder meer begrepen diende te worden. De inspecteur heeft dan ook, gelet op het bepaalde in artikel 6:5, derde lid, van de Awb, de indiener van het bezwaarschrift kunnen vragen om een vertaling.
5.3
Het verdient hier, naar ik meen, de aandacht dat uit artikel 6:5, derde lid, van de Awb volgt dat een in een vreemde taal gesteld bezwaarschrift niet zonder meer al om deze reden kan worden geweigerd. Van belang is of vertaling voor een goede behandeling van de zaak noodzakelijk is.38.
5.4
Of een vertaling noodzakelijk is voor een goede behandeling van een bezwaarschrift, dient per geval beoordeeld te worden en is daarmee afhankelijk van de omstandigheden. Daaronder zijn begrepen de mate van complexiteit van de zaak en de relatieve eenvoud van het gebruik van een bepaalde vreemde taal.39.Daarbij is volgens de wetsgeschiedenis sprake van een glijdende schaal. Aan de ene kant van de schaal staat het geval dat een bestuursorgaan geconfronteerd wordt met een schriftelijk stuk in bijvoorbeeld de Japanse taal, waarvan de strekking volstrekt onduidelijk is; aan de andere kant staat het geval dat in een aanvraag voor bijvoorbeeld een subsidie enkele Engelse termen voorkomen, die voor degene die de aanvraag in behandeling neemt geheel begrijpelijk zijn. In dat laatste geval zal de aanvraag meestal eenvoudig in behandeling genomen kunnen worden, terwijl dat bij het eerstbedoelde stuk in de praktijk niet mogelijk zal zijn.40.
5.5
Daarmee rijst in casu, naar ik meen, ten eerste de algemene vraag of het in het Duits gestelde bezwaarschrift van belanghebbende zich - bezien in de huidige tijd - bevindt op het gedeelte van de glijdende schaal waarin behandeling mogelijk is.
5.6
Daarbij teken ik aan dat in fiscale procedures tijdens de bezwaarfase – die slechts is tussen de inspecteur en de belanghebbende – belangen van eventuele derden41.(vrijwel) geen rol spelen en in casu in ieder geval niet.42.
5.7
Het komt mij voor dat het overleggen van een vertaling van een bezwaarschrift in het algemeen niet noodzakelijk is als het bezwaarschrift is gesteld in de Engelse, Duitse of Franse taal. Deze talen kunnen worden gezien als gangbare talen in Nederland.43.Deze benadering sluit naar mijn mening aan bij bestaande rechtspraak, ook van andere rechterlijke instanties.44.
5.8
In dit kader kan er op gewezen worden dat de maatschappelijke internationalisering en de techniek – ook van vertaal software - zijn voortgeschreden sinds de parlementaire behandeling van de desbetreffende artikelen van de Awb in 1988/1989.45.
5.9
Daarmee is in overeenstemming dat de belastingdienst – en in het bijzonder de douane – zich richt tot het publiek met websites in de Engelse en Duitse taal.46.
5.10
Naast deze algemene gezichtspunten dient ook acht te worden geslagen op de omstandigheden als gebleken in casu.47.
5.11
Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende en de Inspecteur in het Duits communiceerden over de utb. Ook heeft een aantal telefoongesprekken met medewerkers van de Inspecteur plaatsgevonden die in de Duitse taal zijn gevoerd.48.Pas toen het aankwam op de beoordeling van het in het Duits gestelde bezwaarschrift werd het dit onderdeel van de belastingdienst te machtig.
5.12
Men is er zelfs niet toe gekomen aan belanghebbende in eenvoudig Duits mee te delen dat werd gevraagd om een Nederlandse vertaling van het bezwaarschrift.49.
5.13
Dat lijkt mij onzorgvuldig, omdat uit de eerdere contacten duidelijk moet zijn geweest dat de medewerkers verbonden aan belanghebbende de Nederlandse taal niet beheersten, zoals van de kant van belanghebbende bij herhaling is geschreven.50.
5.14
Het is mij niet duidelijk geworden of de Inspecteur het bezwaarschrift inhoudelijk heeft beoordeeld om te concluderen dat een vertaling noodzakelijk is te achten voor een goede behandeling. Aldus is ten onrechte niet gebleken van de vereiste individuele afweging.51.
5.15
Het Hof heeft die wel gemaakt en heeft overwogen dat het bezwaarschrift weliswaar niet meer dan twee pagina’s beslaat, maar wel is gesteld in de Duitse taal en terminologie bevat waarvan naar ’s Hofs oordeel niet kan worden gezegd dat deze door de behandelend inspecteur zonder meer begrepen diende te worden.52.
5.16
Het komt mij voor dat het Hof hier niet de juiste maatstaf heeft aangelegd door te vereisen dat de Duitse terminologie ‘zonder meer begrepen diende te worden’ door de behandelende inspecteur. De wettelijke maatstaf is namelijk of een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is.
5.17
En waarom zou er een beperking worden opgelegd tot ‘de behandelende inspecteur’? Er werken veel meer, waaronder hoog opgeleide, ambtenaren bij de douane die zich hiermee bezig zouden kunnen houden c.q. intern van dienst van dienst zouden kunnen zijn bij de beoordeling van een bezwaarschrift in de Duitse taal.53.
5.18
Een en ander betekent dat ik van mening ben dat ’s Hofs oordeel dat de Inspecteur van belanghebbende – op straffe van niet-ontvankelijkheid – een Nederlandse vertaling mocht eisen van het bezwaarschrift, berust op onjuiste uitgangspunten en overigens onvoldoende gemotiveerd is.
5.19
Dat betekent dat de eerste klacht terecht is voorgesteld, maar daarmee is nog niet gezegd dat die ook tot cassatie kan leiden, vanwege de navolgende beoordeling van de tweede klacht.
De tweede klacht
5.20
De tweede klacht van belanghebbende houdt in dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de zonnepanelen afkomstig zijn uit China.54.
5.21
De tweede klacht is gericht tegen r.o. 5.6 van het Hof. Deze overweging ziet op het materiële geschilpunt en luidt als volgt:55.
5.6.
Ten overvloede overweegt het Hof dat het ook ten aanzien van het materiële geschilpunt tot een ander oordeel komt dan de rechtbank. Uit annex 3 bij het missierapport blijkt dat twee containers ( [0003] en [0004] ), tezamen bevattende 1.616 zonnepanelen van Chinese oorsprong, op 26 november 2013 met aangifte (F1) nummer [...] in de Free Trade Zone zijn binnengebracht en dat deze 1.616 zonnepanelen een dag later, op 27 november 2013, geladen in twee andere containers ( [0001] en [0002] ) met aangifte (F5) nummer [...] ten (wederuitvoer zijn aangegeven, met als bestemming Nederland, te vervoeren met [E] , reisnummer [...] , welk vervoer blijkens de bill of lading ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De inhoud van deze twee containers vormt blijkens de gedingstukken het onderwerp van de bestreden utb, zodat de inspecteur naar het oordeel van het Hof is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de goederen van Chinese oorsprong zijn. Het uitgangspunt van de rechtbank dat sprake zou zijn van twee aangiften F5 voor elk 1.616 zonnepanelen berust op een onjuiste lezing van genoemde annex 3. Het Hof merkt daarbij op dat de 1.616 zonnepanelen blijkens de gedingstukken een gezamenlijk volume hebben van 130 m3, zodat deze onmogelijk kunnen worden geladen in één HQ40-container (met een inhoud van slechts 76 m3).
5.22
Nu rijst de vraag wat een ordelijk (verder) procesverloop moet inhouden. Het dictum van het Hof luidt: ‘vernietigt de uitspraak van de rechtbank; verklaart het beroep ongegrond’. Dat moet, naar het mij voorkomt, zo worden uitgelegd dat de uitspraak van de Inspecteur tot niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar van belanghebbende, is bevestigd door het Hof.
5.23
In casu doet zich voor dat het Hof reeds ten overvloede een inhoudelijke beoordeling heeft gegeven.
5.24
Die ten overvloede gegeven beoordeling heeft enerzijds niet bijgedragen aan het voormelde dictum van het Hof waar dat is, althans moet zijn: niet-ontvankelijkheid van het bezwaar, zodat de tweede klacht, als gericht tegen de ten overvloede gegeven inhoudelijke beoordeling, in zoverre niet tot cassatie van de Hofuitspraak kan leiden.56.Anderzijds behelst het dictum ook vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, waarin belanghebbende zowel formeel als materieel in het gelijk was gesteld.
5.25
De eerste klacht is op zichzelf terecht voorgesteld. Daarvan uitgaande zou het moeten komen tot terugwijzing naar het Hof,57.58.dat als enig gerechtshof een douanekamer heeft.
5.26
Tegen terugwijzing kan ten eerste worden ingebracht dat uit de processuele opstelling van partijen blijkt dat zij mede een rechterlijk oordeel wensen over hun inhoudelijke geschilpunt.59.
5.27
Ten tweede komt het mij voor dat het inhoudelijke oordeel van het Hof vooral berust op bewijs en de waardering daarvan. De beoordeling daarvan door het Hof is mijns inziens aan te merken als feitelijk en niet onbegrijpelijk.
5.28
Aldus faalt de tweede klacht.
5.29
Ik geef de Hoge Raad in overweging om, met toepassing van artikel 29 e, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, ten principale recht te doen en de zaak te beslissen door de door het Hof als ten overvloede gegeven inhoudelijke beoordeling, tot de zijne te maken.
6. Conclusie
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑03‑2021
Hof Amsterdam 26 mei 2020, nr. 19/00809, ECLI:NL:GHAMS:2020:1252.
Zie nader r.o. 5 - 7 van de Hofuitspraak, als weergeven in onderdeel 2.1 van deze conclusie.
Rechtbank Noord-Holland, 1 mei 2019, nr. HAA 17/2376, ECLI:NL:RBNHO:2019:3730.
Uitspraak Rechtbank, r.o. 22; als weergegeven in onderdeel 2.3 van deze conclusie.
De in deze conclusie opgenomen citaten uit jurisprudentie en literatuur zijn meestal zonder daarin voorkomende voetnoten opgenomen. Citaten met een tekstbewerking, zoals onderstrepingen, vet- of cursiefzettingen, zijn veelal als onbewerkt weergegeven. In citaten voorkomende witregels zijn soms weggelaten.
Rechtbank Noord-Holland, 1 mei 2019, nr. HAA 17/2376, ECLI:NL:RBNHO:2019:3730.
Noot A-G: Zie onderdeel 2.5 van deze conclusie voor de rechtsoverwegingen 5.1 – 5.5 van het Hof.
Noot A-G: Zie onderdeel 2.5 van deze conclusie voor de rechtsoverweging van het Hof.
Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 123. Wetsartikelen uit de originele tekst door A-G naar actueel vernummerd.
Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 91–92. Wetsartikelen vernummerd.
HR 12 december 2008, nr. 44 102, ECLI:NL:HR:2008:BD5493.
HR (civiele kamer) 15 januari 2016, nr. 14/05661, ECLI:NL:HR:2016:65.
Conclusie A-G Niessen 20 mei 2008, nr. 44 102, ECLI:NL:PHR:2008:BD5493. Dit is de conclusie voorafgaand aan het in onderdeel 4.6 benoemde arrest van 12 december 2008.
Voetnoot in origineel: HR 17 april 1996, nr. 29 896, met concl. A-G Van den Berge, BNB 1996/219, FED 1996/451 m.nt. G.J. van Leijenhorst, V-N 1996, blz. 1813 m.nt. R.M.P.G. Niessen-Cobben .
Voetnoot in origineel: BNB 1995/153, FED 1995/269.
Voetnoot in origineel: HR 16 december 1999, nr. 33 825, BNB 1999/70, V-N 1999/14.11.
Voetnoot in origineel: HR 6 juli 2007, nr. 486 en nr. 504, HR 5 oktober 2007, nr. 454 (niet gepubliceerd).
Voetnoot in origineel: Raad van State 26 november 2004, 200408308, LJN : AS7922.
Voetnoot in origineel: Hof Arnhem 23 september 2005, nr. 04/01 344, NTFR 2005/1492.
Voetnoot in origineel: Raad van State 22 november 2005, 200507533/1, NJB 2005/44, nr. 650, blz. 2324.
Voetnoot in origineel: Rechtbank Maastricht 7 februari 2006, nr. Awb 04/2029, LJN 1142, NA 2006/56.
CRvB 27 juni 2012, nr. 10/1755, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1183.
CRvB 4 december 2012, nrs 12/2461 en 12/2462, ECLI:NL:CRVB:2012:BY5565.
Douane Update 2020-0261.
BNB 2009/54. Zie het arrest in onderdeel 4.7 van deze conclusie.
Onderdeel 7 van het NDFR-commentaar bij artikel 6:5 van de Awb. Online geraadpleegd op 17 februari 2020.
R. den Ouden en V.F.R. Woeltjes, 'Geschriften in een vreemde taal', TFB 2009/4, p. 29-32.
M. Schreuder-Vlasblom, Rechtsbescherming en bestuurlijke voorprocedure (Recht en Praktijk nr. SB3), Deventer: Wolters Kluwer 2017, p.344.
Voetnoot in origineel: ABR 22.4.2002, 200201251 (www.raadvanstate.nl); par. 6.2.3.
Voetnoot in origineel: Voor een in eenvoudig Engels opgesteld bezwaarschrift werd een vertaling door rechtbank en CRvB in CRvB 27.6.2012, AB 2012, 329 niet noodzakelijk geacht.
Voetnoot in origineel: In CBb 12.2.2010, JB 2010, 148 wordt van de Nma niet geëist dat alle in het Engels gestelde stukken in het Duits werden vertaald. Zie ook: CRvB 8.3.2011, ABkort 2011, 159 over een in het Engels afgelegde getuigenverklaring en CRvB 4.12.2012, JB 2013, 33 over een zeer kort, in eenvoudig Duits gesteld bezwaarschrift.
Voetnoot in origineel: HR 12.12.2008, BNB 2009, 54.
Voetnoot in origineel: ABR 6.2.2007, 200606562 (www.raadvanstate.nl). In ABR 16.3.2011, AB 2011, 251 en CRvB 6.5.2014, ABkort 2014, 194 ging het om in een zeer laat stadium ingediende in het Pools resp. Montenegrijns opgestelde stukken.
Zie onderdeel 3.2 en 3.3 van deze conclusie.
Zie onderdeel 2.5.
Zie de wet en wetsgeschiedenis in onderdeel 4.1, 4.4 en 4.5 van deze conclusie.
Zie r.o. 4.2 van CRvB 4 december 2012, nrs 12/2461 en 12/2462, ECLI:NL:CRVB:2012:BY5565; onderdeel 4.10 van deze conclusie: ‘Het bepaalde in artikel 6:5, derde lid, van de Awb brengt niet mee dat een in een vreemde taal gesteld bezwaarschrift zonder meer om deze reden kan worden geweigerd. Van belang is of vertaling voor een goede behandeling ervan noodzakelijk is. Zie de uitspraak van de Raad van 27 juni 2012, LJN BX1183. Of een vertaling noodzakelijk is voor een goede behandeling van een bezwaarschrift, dient in elke zaak afzonderlijk beoordeeld te worden en is afhankelijk van de omstandigheden van de zaak, waaronder de complexiteit daarvan en de eenvoud van het gebruik van die vreemde taal. Daarbij is ruimte voor interpretatie en sprake van een glijdende schaal.’
Zie de wetsgeschiedenis in onderdeel 4.5 van deze conclusie.
Dit belang is genoemd in de laatste zin van de in deze conclusie opgenomen wetsgeschiedenis; zie onderdeel 4.5. En in het arrest van 12 december 2008; zie onderdeel 4.6. Zie ook het arrest van de civiele kamer, r.o. 3.4.4, in onderdeel 4.7 van deze conclusie.
Ik begeef me hier dan ook niet in de positie ten opzichte van de belanghebbende van eventuele (mede)belanghebbenden en vergelijkbare figuren, die de stukken ook moeten kunnen volgen.
Uit het p-v van de zitting bij de Rechtbank, p.2, blijkt dat van de kant van de Inspecteur is verklaard: ‘Het OLAF-rapport hebben wij in het Engels aangeleverd gekregen. Dat sturen wij zo door. Die stukken vertalen wij nooit in het Nederlands. Wij vertalen dat alleen als de rechtbank er op staat. Engels is een officiële geaccepteerde taal binnen de EU net zoals Duits en Frans.’
Zie de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de burgerlijke kamer van de Hoge Raad in onderdeel 4.7, 4.9 en 4.10 van deze conclusie.
Zie voor de wetsgeschiedenis onderdeel 4.4 en 4.5.
De belastingdienst beschikt over een Engelstalige website; zie voor de Engelstalige website van de douane: https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/en/customs/customs. Zie voor de Duitstalige website van de belastingdienst: https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentde/belastingdienst/unternehmen/.
Zie onder andere r.o. 4.2 van CRvB 4 december 2012, nrs 12/2461 en 12/2462, ECLI:NL:CRVB:2012:BY5565; onderdeel 4.10 van deze conclusie: ‘(…) Of een vertaling noodzakelijk is voor een goede behandeling van een bezwaarschrift, dient in elke zaak afzonderlijk beoordeeld te worden en is afhankelijk van de omstandigheden van de zaak, waaronder de complexiteit daarvan en de eenvoud van het gebruik van die vreemde taal. Daarbij is ruimte voor interpretatie en sprake van een glijdende schaal.’
Zie de door het Hof ad 7 vastgestelde feiten; onderdeel 2.1 van deze conclusie.
Uit het p-v van de zitting bij de Rechtbank, p.1, blijkt dat vanwege de ‘Geschäftsführer’ van belanghebbende is gezegd: ‘Ik spreek Duits en een beetje Engels. Ik spreek geen Nederlands. De firma [A] is geen contactpersoon in Nederland. Zij treedt slechts op als direct vertegenwoordiger. In het begin heb ik op alle brieven van verweerder in het Duits gereageerd. Ik heb in het Duits bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van de vooraankondiging ben ik naar Nijmegen gereisd om daar een en ander te bespreken. Ik heb toen een en ander met [...] in het Duits besproken. Er is mij niet gezegd dat ik in het Nederlands moest reageren. Anders had ik mijn bezwaar wel in het Nederlands laten vertalen. Er is mij wel gezegd dat ik mijn versie van het gebeurde moest opschrijven. Ik heb vaker gebeld. Niemand heeft gemeld dat ik niet in het Duits kon reageren. Ik zag geen noodzaak de Nederlandse brieven van verweerder te vertalen in het Duits.’
Daarmee is in overeenstemming dat de ‘Geschäftsführer’ van belanghebbende, de heer K.W. (Wolfgang) Wismeth, zich bij het onderzoek ter zitting bij de Rechtbank heeft laten bijstaan door een tolk.
Zie de feiten in onderdeel 2.1 van deze conclusie. Overweging 14 van de feiten: ‘Op 27 maart 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift in een vreemde taal was gesteld.’
Zie r.o. 5.3. van de hofuitspraak; onderdeel 2.5 van deze conclusie.
Blijkens het p-v van de zitting bij de Rechtbank, p.2, is van de kant van de Inspecteur verklaard: ‘De communicatie op papier moet in het Nederlands. Dat blijkt uit de wet. Sommige medewerkers spreken goed Duits en dan kan mondeling in het Duits worden gecommuniceerd.’
Zie onderdeel 3.4.
Zie onderdeel 2.5.
HR 1 december 2006, nr. 42 737, ECLI:NL:HR:2006:AZ3370, r.o. 3: ‘De klachten richten zich tegen een door het Hof ten overvloede gegeven overweging. Deze overweging draagt 's Hofs beslissing derhalve niet. Mitsdien kunnen de klachten niet tot cassatie leiden.’
Feteris, Beroep in cassatie in belastingzaken (FM nr. 142) 2014/ 13.4.4.2: ‘ Indien de HR de zaak zelf na cassatie afdoet, moet hij volgens de eerste volzin van art. 29e, lid 2 AWR de zaak beslissen zoals de lagere rechter had behoren te doen. (…) De HR beschikt bij deze afdoening over dezelfde uitspraakbevoegdheden als rechtbanken en hoven (zie de art. 8:70 e.v. en 8:113 e.v. Awb). De beslissing van de HR hoeft overigens niet per se in te houden dat de zaak definitief wordt afgedaan; indien het bezwaar of beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, zal de beslissing als regel luiden dat de zaak wordt teruggewezen naar de inspecteur respectievelijk naar de rechtbank.’
Vgl. HR 22 februari 2008, nr. 43 289, ECLI:NL:HR:2008:BC4811: ‘(...) 3. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatieDe Inspecteur heeft bij de in beroep bestreden uitspraak het tegen de aanslag gemaakte bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard. De gedingstukken laten echter geen andere gevolgtrekking toe dan dat de dagtekening van het aanslagbiljet 5 september 2002 is en dat het bezwaarschrift bij de Inspecteur is ingekomen op 16 oktober 2002, dat is binnen de termijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het bezwaar is derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. In verband hiermee had het Hof het beroep gegrond in plaats van ongegrond moeten verklaren en de uitspraak van de Inspecteur moeten vernietigen, om pas daarna te beslissen omtrent het inhoudelijke geschilpunt.4. Beoordeling van de klachtenMet betrekking tot de klacht dat het Hof heeft verzuimd de Inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen, dient het volgende te worden vooropgesteld. Indien de inspecteur de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt - of, zoals in dit geval, diende te vernietigen -, moet de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, lid 4, Awb de inspecteur opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (vgl. HR 9 juni 2006, nr. 41 130, BNB 2006/290). (…)’
Rechtbank, r.o. 23: ‘(…) Partijen hebben ter zitting de rechtbank verzocht de zaken inhoudelijk af te doen en niet terug te wijzen voor hernieuwde behandeling van de bezwaarschriften. De rechtbank zal partijen hierin volgen.’ Naar mijn mening is dit bij het Hof niet anders geworden.