Hof Amsterdam, 26-05-2020, nr. 19/00809
ECLI:NL:GHAMS:2020:1252
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
26-05-2020
- Zaaknummer
19/00809
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:1252, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑05‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:943
- Vindplaatsen
Belastingblad 2020/328 met annotatie van L.J. Boone
V-N 2020/40.10 met annotatie van Redactie
NLF 2020/1469 met annotatie van
NLF 2020/1469 met annotatie van
Douanerechtspraak 2020/77
Uitspraak 26‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Douane. Ontvankelijkheid bezwaarschrift 6:5 Awb. Bezwaarschrift in vreemde taal. De inspecteur heeft de indiener van het bezwaarschrift kunnen vragen om een vertaling. Nu de vertaling niet is overgelegd, heeft de inspecteur het Duitse bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 19/00809
26 mei 2020
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/2376 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
de inspecteur
en
[X BV] , gevestigd te [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: K.W. Wismeth)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 21 juli 2016 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt ten bedrage van € 99.530,66 aan definitieve antidumpingrechten en € 21.434,51 aan compenserende rechten.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 27 maart 2017, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 1 mei 2019 op het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de utb;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.006,02;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 13 juni 2019. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Partijen hebben het Hof toestemming gegeven tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting. Hierop heeft het Hof bepaald het onderzoek ter zitting achterwege te laten, het onderzoek te sluiten en schriftelijk uitspraak te doen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Op 25 april 2014 heeft [A BV] als direct vertegenwoordiger van eiseres aangifte voor het brengen in het vrije verkeer gedaan van – kort gezegd – 1.616 zonnepanelen met als land van oorsprong Taiwan. De zonnepanelen zijn aangegeven onder Taric-code 8541 40 90 29. Zij zijn vervoerd op 28 pallets in twee containers ( [containernummers ] ) en hebben een brutogewicht van in totaal 32.800 kg. Het nettogewicht is in totaal 30.380 kg. Als verkoper is aangegeven [naam verkoper] , als geadresseerde staat eiseres vermeld.
2. Bij de aangifte is een Certificaat van Oorsprong (hierna: CvO) met nummer [nummer] overgelegd van de New Taipei City Chamber of Commerce met vermelding van [X Ltd] als exporteur en [naam importeur] te [plaats] , Spanje als importeur van 28 pallets met in totaal 1.616 stuks solar modules, te vervoeren van [plaats] naar Rotterdam.
3. Blijkens de pro-forma invoice heeft [naam verkoper] aan eiseres 1.616 stuks ‘245poly’ Solar Modules, van het merk [merk] , vervoerd in containers [containernummers ] , verkocht voor € 182.123,20. De orderconfirmation van [naam verkoper] aan eiseres bevat dezelfde gegevens en specificeert de zonnepanelen als ZY245P.
4. De Bill of Lading van [B BV] is opgemaakt voor 28 pallets solar modules met een totaal brutogewicht van 32.800 kg, verdeeld over twee verzegelde containers: 14 pallets met een totaal brutogewicht van 16.400 kg in container [containernummer 1] en 14 pallets met een totaal brutogewicht van 16.400 kg in container [containernummer 2] . De zonnepanelen zijn vanuit Rotterdam in de verzegelde containers door transportbedrijf [C BV] onder dekking van twee CMR documenten naar eiseres vervoerd.
5. Het Engelstalige Mission Report van 21 april 2015 van het antifraudebureau van de Europese Commissie (hierna: OLAF) houdt in dat medewerkers van de OLAF van 15 tot 21 november 2014 in Taiwan onderzoek hebben verricht naar de oorsprong van zonnepanelen die vanuit Taiwan naar de Europese Unie zijn uitgevoerd en waarvan het vermoeden bestond dat zij van Chinese oorsprong zijn. Het Taiwanese Bureau of Foreign Trade en de Taiwanese douaneautoriteiten hebben verklaard dat invoer in Taiwan van zonnepanelen uit China verboden is en dat Chinese zonnepanelen in Taiwan alleen tijdelijk mogen worden opgeslagen in Free Trade Zone (hierna: FTZ), alwaar geen enkele be- of verwerking is toegestaan. Invoer in een FTZ vindt plaats met een aangifte F1, uitvoer uit een FTZ vindt plaats met een aangifte F5. In de uitvoeraangiften moet verplicht het referentienummer van de invoeraangiften worden vermeld, waardoor uitvoer uit de FTZ kan worden gekoppeld aan voorafgaande invoer in de FTZ.
6. Annex 3 bij het OLAF-rapport houdt onder meer in dat op 27 november 2013 in de FTZ een exportaangifte F5 is gedaan voor de uitvoer van twee containers met solar modules naar Nederland. De Taiwanese exporteur is [X Ltd] en de koper is [A SL] Deze uitvoeraangifte is gekoppeld aan een invoeraangifte F1 van 26 november 2013 voor de invoer van twee containers met solar modules met CN als opgegeven land van oorsprong. Annex 3 houdt dienaangaande in:
Date of export declaration | Customs regime | quantity | Weight (KGM) | Container number | Date of import declaration | Customs regime | quantity | Weight (KMG) | Container numbers |
27-11-2013 | F5 | 1.616 | 30.380 | [containernummer 1] | 20131126 | F1 | 1.616 | 30.380 | [nummer 1] [nummer 2] |
27-11-2013 | F5 | 1.616 | 30.380 | [containernummer 2] | 20131126 | F1 | 1.616 | 30.380 | [nummer 1] [nummer 2] |
7. Naar aanleiding van deze gegevens heeft verweerder de onderhavige utb uitgereikt aan eiseres. Op 25 augustus 2016 hebben de gemachtigde van eiseres en vertegenwoordigers van verweerder ten kantore van verweerder gesproken over de utb. Dit gesprek vond in het Duits plaats. Ook heeft een aantal telefoongesprekken tussen de gemachtigde van eiseres en medewerkers van verweerder plaatsgevonden die in de Duitse taal zijn gevoerd.
8. Bij brief van 29 augustus 2016, door verweerder ontvangen op 1 september 2016, heeft eiseres een Duitstalig bezwaarschrift ingediend tegen de utb.
9. Op 12 september 2016 heeft verweerder een in de Nederlandse taal opgestelde ontvangstbevestiging gestuurd naar eiseres met daarin onder meer de volgende opmerking:
“Het bezwaarschrift is in een vreemde taal gesteld. Ik stel u in de gelegenheid binnen 1 maand na dagtekening van deze brief een vertaling in het Nederlands te overleggen”
10. Op 24 januari 2017 heeft verweerder een Nederlandstalig rappel gestuurd aan eiseres, waarin hij eiseres nogmaals in de gelegenheid stelt te reageren op de ontvangstbevestiging van 12 september 2016 en de eerdere termijn opschort tot 8 februari 2017.
11. Op 27 februari 2017 heeft verweerder nogmaals een Nederlandstalig rappel gestuurd aan eiseres, waarin hij eiseres nogmaals in de gelegenheid stelt het verzuim te herstellen, met daarbij de opmerking dat bij het uitblijven van een reactie van eiseres vόόr 14 maart 2017 verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk zal verklaren.
12. Op 28 februari 2017 heeft eiseres een in de Duitse taal gestelde brief aan verweerder gestuurd, waarin zij de utb nogmaals bestrijdt. Bij deze brief heeft eiseres een kopie van de hiervoor genoemde brief van verweerder van 12 september 2016 gevoegd met daarop de handgeschreven tekst:
“Ich kann das nicht lesen“.
13. Op 10 maart 2017 heeft eiseres een in de Duitse taal gestelde brief aan verweerder gestuurd, waarin onder meer staat:
“4. Dasselbe trifft auf Ihr Schreiben vom 27.02.2017 zu.
Es kommt wie immer, wieder in Holländisch, das ich nicht lesen kann (…)”
14. Op 27 maart 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift in een vreemde taal was gesteld.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3. Geschil in hoger beroep
3.1.
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende terecht door de inspecteur niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar. Indien deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord is in geschil of de bestreden utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“Relevante wetgeving
19. Artikel 6:5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt als volgt:
“Indien het bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is, dient de indiener zorg te dragen voor een vertaling.”
20. Artikel 6:6 van de Awb luidt – voor zover van belang – als volgt:
“ Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. (…),
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.”
Beoordeling van het geschil
21. Ter zake de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de artikelen 6:5, derde lid, en 6:6 van de Awb kan een bezwaarschrift niet-ontvankelijk worden verklaard, wanneer het bezwaarschrift in een vreemde taal is gesteld en de indiener de gelegenheid heeft gehad een vertaling in te dienen maar dat binnen een hem daartoe gestelde termijn niet heeft gedaan.
22. Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar hebben eiseres en verweerder elkaar enige malen gesproken. Deze (telefoon)gesprekken werden in het Duits gevoerd. Dientengevolge wist verweerder of had hij kunnen weten dat eiseres de Nederlandse taal niet machtig is. Dat eiseres de Nederlandse taal niet machtig is, blijkt ook uit de (bijlagen bij) brieven van eiseres aan verweerder van 28 februari en 10 maart 2017. Desondanks heeft verweerder voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar eiseres niet op een voor haar begrijpelijk wijze erop gewezen dat zij een Nederlandse vertaling van haar bezwaarschrift moest indienen, omdat het bezwaarschrift anders niet-ontvankelijk zou worden verklaard.
De enkele mededeling van verweerder ter zitting, dat bij mondelinge contacten doorgaans tegen procespartijen die de Nederlandse taal niet machtig zijn, op een voor zo’n partij begrijpelijke wijze wordt gezegd dat een bezwaarschrift in het Nederlands moet worden ingediend, is – nu hierover uit de gedingstukken niets blijkt en eiseres dit gemotiveerd heeft betwist – niet voldoende om aan te nemen dat dat in dit geval ook is gebeurd. Dit alles klemt te meer nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat zijn medewerkers die mondeling contact hadden gehad met eiseres de Duitse taal machtig zijn. Al het vorenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat niet kan worden gezegd dat eiseres voldoende in de gelegenheid is gesteld haar verzuim te herstellen in de zin van artikel 6:6 van de Awb. Dit betekent dat het bezwaar van eiseres naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Haar beroep is in zoverre gegrond.
23. Indien verweerder de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de rechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in beginsel verweerder op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien eiser niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. Partijen hebben ter zitting de rechtbank verzocht de zaken inhoudelijk af te doen en niet terug te wijzen voor hernieuwde behandeling van de bezwaarschriften. De rechtbank zal partijen hierin volgen.
24. Nu verweerder wenst af te wijken van de aangifte, rust op hem de bewijslast om aannemelijk te maken dat de zonnepanelen niet van oorsprong zijn uit Taiwan, maar uit China. Hiertoe heeft hij het algemene gedeelte van het OLAF Mission Report van 21 april 2015 overgelegd en twee regels uit Annex 3 bij dat rapport.
25. In Annex 3 is de invoer in de FTZ van twee containers ( [nummer 1] en [nummer 2] ) die samen 1.616 stuks zonnepanelen met aangegeven oorsprong China bevatten gekoppeld aan de uitvoer uit de FTZ naar Nederland van twee containers ( [containernummers ] ), die elk 1.616 stuks, dus in totaal 3.232 stuks, zonnepanelen bevatten. De vanuit Taiwan naar Nederland uitgevoerde hoeveelheid komt derhalve niet overeen met de hoeveelheid zonnepanelen uit de invoeraangifte F1 en ook niet met de 1.616 stuks zonnepanelen die door eiseres in het vrije verkeer zijn gebracht. Met het enkel overleggen van deze gegevens heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de 1.616 stuks zonnepanelen die eiseres voor het vrije verkeer heeft aangegeven en die in de navordering betrokken zijn dezelfde 1.616 stuks zonnepanelen zijn die op 26 november 2013 met aangegeven oorsprong China in de FTZ zijn ingevoerd. De rechtbank acht daarbij mede van belang dat de containers waarin de zonnepanelen zich bevonden die door eiseres in het vrije verkeer zijn gebracht in Taiwan door de rederij waren verzegeld. Verweerder heeft derhalve niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.
26. Gelet op het vorengaande dient het beroep ook ten aanzien van het inhoudelijke geschil gegrond te worden verklaard. De overige stellingen van eiseres behoeven hierdoor geen bespreking, omdat zij daardoor niet in een fiscaal gunstiger positie kan komen.”
5. Beoordeling van het geschil
5.1.
De rechtbank heeft het door belanghebbende in de Duitse taal ingediende bezwaarschrift alsnog ontvankelijk geacht en de zaak inhoudelijk beoordeeld. Het Hof komt op dit punt tot een ander oordeel dan de rechtbank. Ter motivering dient het volgende (5.2 tot en met 5.5).
5.2.
Belanghebbende heeft zonnepanelen in Nederland doen aangeven op haar naam en voor haar rekening. Die beslissing brengt mee dat belanghebbende wordt aangemerkt als de schuldenaar voor de uit deze aangifte voortvloeiende douaneschuld en dat, in geval van een geschil omtrent de ter zake verschuldigde rechten bij invoer, de Nederlandse douane (de inspecteur) de bevoegde autoriteit is. In voorkomend geval, zoals hier, zal deze douaneautoriteit een utb uitreiken. Omtrent de taal waarin een daartegen ingediend bezwaarschrift dient te zijn gesteld is het volgende van belang.
5.3.
In artikel 6:5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat, indien een bezwaarschrift is gesteld in een vreemde taal en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is, de indiener voor een vertaling dient zorg te dragen. Het is aan de inspecteur (behandelaar van het bezwaar) om te beoordelen of een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is, mede gelet op zijn eigen kennis, of gebrek aan kennis, van de desbetreffende taal. In dit geval is een vertaling door de inspecteur noodzakelijk geacht. Dit oordeel van de inspecteur behoeft geen verdere motivering (vgl. Hoge Raad 12 december 2008, nr. 44102, ECLI:NL:HR:2008:BD5493). Het Hof overweegt ten aanzien van het onderhavige bezwaarschrift nog dat dit weliswaar niet meer dan 2 pagina’s beslaat, maar wel is gesteld in de Duitse taal en terminologie bevat waarvan naar ’s Hofs oordeel niet kan worden gezegd dat deze door de behandelend inspecteur zonder meer begrepen diende te worden. De inspecteur heeft dan ook, gelet op het bepaalde in artikel 6:5, derde lid, van de Awb, de indiener van het bezwaarschrift kunnen vragen om een vertaling.
5.4.
Zo lang de gevraagde vertaling niet is overgelegd is belanghebbende in verzuim. Belanghebbende dient dan in de gelegenheid te worden gesteld om dat verzuim te herstellen (artikel 6:6 van de Awb). Die gelegenheid mag worden geboden door middel van een brief gesteld in de eigen taal van het bestuursorgaan (i.c. de Nederlandse taal). Indien belanghebbende de inhoud van een dergelijke (verzuim-herstel)brief, zoals in dit geval door belanghebbende is gesteld, niet begrijpt, omdat zij die taal niet machtig is, ligt het op haar weg om voor een vertaling zorg te dragen.
5.5.
In het onderwerpelijke geval is belanghebbende tot drie maal toe door de inspecteur in de gelegenheid gesteld om alsnog een vertaling over te leggen van het bezwaarschrift. Daarbij is haar telkens een redelijke termijn gesteld (op 12 september 2016: een maand; op 24 januari 2017: 15 dagen; op 27 februari 2017: 14 dagen). In de laatste brief is belanghebbende er op gewezen dat als het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld, het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Belanghebbende heeft geen vertaling overgelegd. Nu belanghebbende, woonachtig te Duitsland, herhaaldelijk (en ruimschoots) de tijd is gegund om het verzuim te herstellen en, naar niet in geschil is, zij de brieven waarin haar dat is verzocht ook heeft ontvangen, is het Hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het (in de Duitse taal gestelde) bezwaarschrift door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Dit brengt mee dat het hoger beroep van de inspecteur slaagt. Aan dit oordeel doet niet af de omstandigheid dat belanghebbende ook (mondelinge) contacten in het Duits heeft onderhouden met Nederlandse douaneambtenaren, noch de omstandigheid dat zij de Nederlandse taal niet machtig is.
5.6.
Ten overvloede overweegt het Hof dat het ook ten aanzien van het materiële geschilpunt tot een ander oordeel komt dan de rechtbank. Uit annex 3 bij het missierapport blijkt dat twee containers ( [nummer 1] en [nummer 2] ), tezamen bevattende 1.616 zonnepanelen van Chinese oorsprong, op 26 november 2013 met aangifte (F1) nummer AA0241541121 in de Free Trade Zone zijn binnengebracht en dat déze 1.616 zonnepanelen een dag later, op 27 november 2013, geladen in twee andere containers ( [containernummers ] ) met aangifte (F5) nummer AABC02V8288015 ten (weder)uitvoer zijn aangegeven, met als bestemming Nederland, te vervoeren met de [naam bedrijf] , reisnummer [nummer 3] , welk vervoer blijkens de bill of lading ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De inhoud van deze twee containers vormt blijkens de gedingstukken het onderwerp van de bestreden utb, zodat de inspecteur naar het oordeel van het Hof is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de goederen van Chinese oorsprong zijn. Het uitgangspunt van de rechtbank dat sprake zou zijn van twee aangiften F5 voor elk 1.616 zonnepanelen berust op een onjuiste lezing van genoemde annex 3. Het Hof merkt daarbij op dat de 1.616 zonnepanelen blijkens de gedingstukken een gezamenlijk volume hebben van 130 m3, zodat deze onmogelijk kunnen worden geladen in één HQ40-container (met een inhoud van slechts 76 m3).
Slotsom
5.7.
Nu het bezwaar door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard (zie 5.1 tot en met 5.5) is de slotsom dat het hoger beroep van de inspecteur gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.
6. Kosten
Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
7. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, C.J. Hummel, M.J. Leijdekker, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung als griffier. De beslissing is op 26 mei 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.