Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/5.6.2
5.6.2 Kwaliteit van het bewijsmiddel
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS598725:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Dat wil niet zeggen dat dit gegeven ondubbelzinnig te interpreteren is, maar slechts dat het (iets) meer zegt dan enkel de rapportage van misselijkheidheidsklachten.
H. Nagel (1967) p. 323, verwijst hier naar het spreekwoord Wat schriwt — !Vim' , wie schrijft die blijft.
H. Nagel (1967) p. 323 en B.J. Shapiro (2000) p. 12, over de situatie in het 17e eeuwse Engeland.
Afkomstig uit de Ordonnantie van Moulins van 1667. Het adagium deed in Noord-West Europa opgang sinds de 16' eeuw, zie Fred Stevens (2000). Zie voorts Heinrich Nagel (1967) p. 239 e.v.; Jean-Philippe Lévy (1965) p. 51 e.v.; John Gillissen (1965) p. 820 e.v.; R. van Boneval Faure (1896) p. 4 e.v. en J.F. Engelbrecht (1887) p. 6 e.v. Eerder gold vanwege het onbetrouwbare karakter van de destijds bestaande schriftelijke bewijsmiddelen juist 'témoins passent lettres' . Zie over dat laatste adagium Henri Lévy-Bruhl (1964) p. 121-122.
Het is duidelijk dat de arts niet in staat is om enkel op basis van misselijkheidsklachten een diagnose te stellen. Een van de redenen daarvoor is dat het bewijsmiddel `misselijkheidsklachten', van lage kwaliteit is. De door de patiënt zelf ervaren mate van misselijkheid is diffuus en subjectief, waardoor daaraan nauwelijks een conclusie te verbinden is Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de resultaten van een bloedonderzoek, waaruit een tekort aan witte bloedlichaampjes blijkt en dat als bewijsmiddel meer kwaliteit heeft.1 Nog meer kwaliteit heeft bijvoorbeeld een echo, waarmee is vast te stellen of sprake is van specifieke afwijkingen aan een bepaald orgaan. De arts maakt dus een inschatting van de kwaliteit van het bewijsmiddel.
Op een vergelijkbare wijze maakt de rechter een inschatting van de kwaliteit van de bewijsmiddelen. Wanneer een partij moet bewijzen dat haar een ondeugdelijke machine is geleverd, zal de rechter niet erg onder de indruk zijn van een mondelinge verklaring van een getuige dat de machine ondeugdelijk is. Liever heeft de rechter een klachtbrief, waarin precies is aangegeven wat er niet goed werkt aan de machine. En nog beter is een rapport van een deskundige, waarin gemotiveerd is aangegeven dat de machine ondeugdelijk is.
Het mag zo zijn dat formeel alle bewijsmiddelen op gelijke voet staan, nu het recht geen hiërarchie van bewijsmiddelen meer kent. Formeel gesproken zou een getuigenverklaring daarmee in beginsel dezelfde kwaliteit hebben als een schriftelijk bewijsmiddel of een deskundigenbericht. Maar in de praktijk differentieert de rechter bewijsmiddelen wel degelijk naar kwaliteit. Zo zal de rechter in het algemeen liever te maken hebben met schriftelijk bewijs dan met getuigenbewijs. De reden daarvoor is dat het uiterst lastig is de waarheidsgetrouwheid van een getuigenverklaring vast te stellen. Daardoor is het niet eenvoudig om te bepalen welke bewijskracht aan een getuigenverklaring kan worden toegekend. Op deze problematiek zal nader worden ingegaan in hoofdstuk 6.
Voor schriftelijke stukken is de vraag naar de waarheidsgetrouwheid in het algemeen veel minder problematisch, waarmee het ook eenvoudiger is te bepalen welke bewijskracht daaraan kan worden toegekend. Niet alleen omdat de wet voor aktes al bepaalt dat daaraan dwingende bewijskracht toekomt, zodat de rechter, behoudens tegenbewijs, moet uitgaan van de juistheid daarvan. Maar ook bij andere schriftelijke stukken zal de rechter in het algemeen geneigd hieraan meer bewijskracht toe te kennen dan aan een mondelinge verklaring.2 Zolang er geen duidelijke aanwijzing is dat het schriftelijke stuk vervalst is, zal de rechter vertrouwen op het schriftelijke bewijsmiddel.
Dat schriftelijk bewijs de voorkeur heeft boven getuigenverklaringen, geldt al sinds enkele eeuwen.3 Het komt naar voren in het oude adagium `Zettres passent témoins' .4Het geschreven woord telt nu eenmaal zwaarder dan het gesproken woord, wellicht ook omdat de lezer, de rechter, het idee heeft bij de lezing van een geschreven stuk meer op de eigen waarneming af te kunnen gaan en minder afhankelijk te zijn van de waarneming van anderen.
Boven het schriftelijke bewijsmiddel staat het deskundigenbericht: dit zou naar hedendaagse maatstaven als de 'koningin' van het bewijs kunnen worden getypeerd. Het deskundigenbewijs zal aan de orde komen in hoofdstuk 7.
Maar ook binnen een bepaalde groep van bewijsmiddelen kan weer gedifferentieerd worden naar kwaliteit. Een rapport van een gespecialiseerde deskundige zal hoger worden aangeslagen dan het rapport van een deskundige die minder expertise heeft op het betreffende terrein. Evenmin zal de rechter aan getuigenverklaringen steeds dezelfde kwaliteit toekennen. Ook hier is differentiatie geboden, afhankelijk van de wijze waarop de getuige zijn waarneming of kennis heeft verkregen, zijn deskundigheid over het onderwerp waarover hij verklaart en zijn mate van betrokkenheid bij partijen of het geschil. Zie hierover nader paragraaf 6.6.3.
De kwaliteit van het bewijsmiddel is dan ook aan te merken als een tweede ijkpunt bij de bewijswaardering.