Tussen waarheid en onzekerheid
Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/5.6.3:5.6.3 Reikwijdte van de bewijsmiddelen
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/5.6.3
5.6.3 Reikwijdte van de bewijsmiddelen
Documentgegevens:
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS602170:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Met name Jonathan Cohen (1977) heeft gewezen op dit aspect van het nemen van waarschijnlijkheidsbeslissingen, door de rechter maar ook in het dagelijkse leven. Zie ook Anderson, Schum en Twining (2005) p. 258-259.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Voor het volgende ijkpunt kan opnieuw gebruik gemaakt worden van het medische voorbeeld. Een andere reden dat de arts uitsluitend op basis van misselijkheidsklachten van de patiënt geen diagnose kan stellen, is dat deze klacht bij veel verschillende diagnoses past. Het is dan ook noodzakelijk om meer informatie, meer bewijs, te verkrijgen. Wanneer bekend is dat de patiënt én misselijk is én koorts heeft én kortademig is, heeft de arts al veel meer materiaal in handen om tot een inschatting te komen van wat er aan de hand is met de patiënt. Hoe meer informatie beschikbaar is, hoe betrouwbaarder de diagnose dus wordt. Van belang voor een verantwoorde bewijsbeslissing, is daarmee de omvang van de verschillende bewijsmiddelen.1
Dit geldt ook voor de rechterlijke bewijsbeslissing. Hoe meer verschillende bewijsmiddelen beschikbaar zijn, hoe beter de rechter een inschatting kan maken van de waarschijnlijkheid van het te bewijzen feit. De omvang of reikwijdte van de bewijsmiddelen is derhalve een derde ijkpunt bij de bewijswaardering.
Bij de omvang of reikwijdte van de bewijsmiddelen gaat het niet louter om de kwantiteit. Acht identieke getuigenverklaringen zullen in het algemeen niet meer gewicht in de schaal leggen dan twee van die verklaringen. Het gaat om het bewijsterrein dat bestreken wordt door de bewijsmiddelen. Als er én getuigenverklaringen zijn dat een auto meer dan de toegestane snelheid van 80 km per uur reed én er is technisch bewijs dat op het moment van de aanrijding de snelheid rond de 100 km per uur was, dan is er meer grond voor de bewijsbeslissing dat meer dan 80 km per uur is gereden, dan wanneer uitsluitend sprake is van getuigenverklaringen.
Een probleem hierbij is dat niet duidelijk is afgebakend hoe groot het terrein is dat door het bewijsmateriaal bestreken moet zijn of in welke omvang bewijsmiddelen aanwezig moeten zijn — wat overigens ook geldt voor de medische bewijsbeslissing. Zoals hiervoor in paragraaf 5.3 werd besproken, is het immers inherent aan inductieve bewijsredeneringen, zoals die van de rechter, dat het bewijsmateriaal incompleet en onbepaald is. Daarom zal de reikwijdte van het bewijsmateriaal nooit volledig zijn.
Maar de tegengestelde situatie, het onvolledig zijn van het bewijsmateriaal, het ontbreken van bepaald bewijsmateriaal, is wél een belangrijk gezichtspunt.
In veel gevallen zal de rechter namelijk een bepaald verwachtingspatroon hebben over wat in het concrete geval aan bewijsmateriaal aanwezig moet zijn. Wanneer een partij bijvoorbeeld moet bewijzen dat hij letselschade heeft opgelopen omdat zijn wederpartij hem een klap heeft verkocht, zal de rechter waarschijnlijk geen genoegen nemen met een verklaring van een getuige dat sprake is van letsel-schade. Normaal gesproken gaat iemand met letselschade naar een arts, zodat als bewijsmateriaal voor letselschade een medische verklaring mag worden verwacht. Wanneer die verklaring ontbreekt en volstaan wordt met een getuigenverklaring, is het bewijsmateriaal qua omvang onvolledig en zal de rechter het bewijs waarschijnlijk niet geleverd achten.
Hieruit blijkt ook de valkuil voor de rechter: de rechter gaat uit van impliciete aannames over wat 'normaal gesproken' aan bewijs te verwachten is, terwijl er in de concrete situatie misschien een reden is waarom dat bewijs afwezig is en er dus geen argument is om dat ten nadele van de bewijzende partij te laten werken.
In het eerder gegeven voorbeeld: misschien is er een goede reden waarom de partij niet over een medische verklaring beschikt.
De rechter doet er dan ook goed aan om vóór de definitieve bewijsbeslissing een partij te confronteren met haar opvatting over ontbrekend bewijsmateriaal, zodat duidelijk kan worden of er een gerechtvaardigde reden is dat het door de rechter verwachte bewijsmateriaal ontbreekt. Wanneer het voor een partij onmogelijk is om meer bewijsmateriaal te produceren dan zij heeft gedaan, zou het immers onredelijk zijn haar tegen te werpen dat het bewijsmateriaal onvolledig is; zij kan geen ander bewijsmateriaal inbrengen dan zij feitelijk heeft gedaan.