Tussen waarheid en onzekerheid
Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/5.6.1:5.6.1 Relevantie van het bewijsmiddel
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/5.6.1
5.6.1 Relevantie van het bewijsmiddel
Documentgegevens:
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS600985:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Wanneer een patiënt bij de huisarts komt met misselijkheidsklachten, zal dat aanleiding zijn voor de arts om te beginnen met een zeer grofmazige scheiding van mogelijke diagnoses, namelijk tussen diagnoses waarbij misselijkheidsklachten wél en diagnoses waarvoor misselijkheidsklachten niet aan de orde zijn. Daarmee verdwijnt een aantal opties uit beeld en blijft een aantal andere over. Op basis van de inhoud van het bewijsmiddel, dat is de mis selijkheidsklacht, wordt als het ware een eerste denkrichting gekozen, waarbij het erom gaat of het bewijsmiddel mogelijk iets zegt over een te stellen diagnose. Als dat niet het geval is, wordt die diagnose weggestreept.
De manier waarop de rechter te werk gaat, laat zich hier in zoverre mee vergelijken, dat ook de rechter begint met na te gaan of het bewijsmiddel iets kan zeggen over het te bewijzen feit. Een bewijsmiddel dat daaraan niet voldoet, is niet bruikbaar voor de bewijsbeslissing en zal terzijde worden gelaten. Zo zal uit de verklaring van een getuige dat het rustig was op straat, niets kunnen worden afgeleid over het feit of partij X niet meer dan de toegestane snelheid reed, zodat de rechter die verklaring terzijde zal laten.
In feite betreft het hier de toetsing van de vraag of het bewijsmiddel relevant is voor het te bewijzen feit: is het mogelijk om het te bewijzen feit, direct of indirect, uit het bewijsmiddel af te leiden. Een eerste ijkpunt bij de bewijswaardering is daarmee de relevantie van het bewijsmiddel. In de praktijk worden door een toetsing aan dit ijkpunt al veel bewijsmiddelen terzijde geschoven. Deze spelen geen rol van betekenis meer bij de bewijsbeslissing. Hierbij speelt mee dat het te bewijzen feit doorgaans nauwkeurig is omschreven; de door een partij bijgebrachte bewijsmiddelen zijn daarop dan niet precies genoeg toegesneden.