Gelet op de in cassatie voorliggende vraag volsta ik met een schets van het procesverloop. Voor de feiten kan worden verwezen naar rov. 2 onder a t/m e van het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba van 16 juni 2004.
HR, 23-02-2007, nr. R05/124HR
ECLI:NL:HR:2007:AZ6220
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
23-02-2007
- Zaaknummer
R05/124HR
- Conclusie
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
- LJN
AZ6220
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:AZ6220, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 23‑02‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ6220
ECLI:NL:PHR:2007:AZ6220, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑11‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ6220
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑09‑2005
- Wetingang
art. 271 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Arubaanse zaak; procesrecht. Hoger beroep, tijdige indiening van memorie van grieven?, termijn van art. 271 (oud) Rv. Aruba, betekenis griffiestempel appelakte, onbegrijpelijk oordeel; omvang toetsing in hoger beroep, kennisneming van pleitnotitie bij ontbreken van grieven.
23 februari 2007
Eerste Kamer
Nr. R05/124HR
MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te Venezuela,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaten: mrs. R.S. Meijer en B.T.M. van der Wiel,
t e g e n
[Verweerder],
wonende in Aruba,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 1 oktober 2003 ter griffie van het gerecht in eerste aanleg van Aruba ingekomen verzoekschrift op verkorte termijn heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - zich gewend tot dat gerecht en verzocht verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - te veroordelen om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van Afl. 36.046,60, te vermeerderen met rente en incassokosten. Voorts heeft [verzoeker] verzocht het door hem gelegde conservatoire derdenbeslag van waarde te verklaren.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden.
Het gerecht heeft bij vonnis van 16 juni 2004 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
Bij vonnis van 21 juni 2005 heeft het hof het vonnis van het gerecht bevestigd.
Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] is in cassatie niet verschenen.
De zaak is voor [verzoeker] toegelicht door zijn advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en terugwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Namens [verzoeker] heeft mr. C.W.T. Nordemann als advocaat op Curaçao (Willemstad) op 13 juli 2004 per fax bij de griffie van het gerecht een op die datum gedagtekende akte van hoger beroep ingediend, met vermelding in de bijgaande brief: "Per koerier zal ook het origineel van de akte aan U worden toegezonden".
(ii) Het origineel van voormelde akte heeft mr. Nordemann op 14 juli 2004 per koerier aan het gerecht gezonden.
(iii) Het stempel van de griffier van het gerecht op het originele exemplaar van deze akte vermeldt dat het is ingediend "op heden, 13 juli 2004"; dit stempel is niet door of namens de griffier ondertekend. Dit exemplaar is voorzien van de volgende handgeschreven kanttekeningen: onder het daarop aangebrachte plakzegel van 2,50 Nederlands-Antilliaanse guldens is geschreven: "N.B." en naast de aanhef van de akte: "domiciliekeuze".
(iv) Op deze akte is een - kennelijk - van een griffiemedewerker afkomstig memobriefje geplakt, gedateerd
"16-7-'04", dat als bericht vermeldt:
"mr. Nordemann. gesproken zal kantoor mr. Wever vragen om te occuperen en extra zegels af te geven.
Domiciliekeuze!"
(v) In het griffiedossier van het hof bevindt zich een tweede originele akte van hoger beroep, gedateerd op 13 juli 2004 en voorzien van twee plakzegels van in totaal 8,-- Arubaanse florins, waarin [verzoeker] tevens woonplaats heeft gekozen ten kantore van mr. R.M. Wever als zijn advocaat op Aruba die, daartoe door [verzoeker] gemachtigd, de akte heeft ondertekend en ingediend. Het hier wel door de griffier ondertekende stempel vermeldt dat de akte ter griffie van het gerecht is ingediend "op heden, 13 juli 2004".
(vi) Namens [verzoeker] is door mr. Wever een op 13 augustus 2004 gedateerde en door hem ondertekende memorie van grieven met twee producties, blijkens het daarop aangebrachte stempel op 16 augustus 2004, ter griffie van het gerecht ingediend.
Deze memorie wordt als volgt ingeleid:
"Appellant heeft op 16 juli 2004 door middel van een bij het Gerecht (...) ingediende akte van appel hoger beroep ingesteld van het vonnis van het Gerecht de dato 16 juni 2004 (...) en is daarmee tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen."
(vii) De memorie van grieven is samen met de hiervoor in (v) vermelde akte van hoger beroep op 2 september 2004 aan [verweerder] betekend.
(viii) In zijn memorie van antwoord heeft [verweerder] enkel inhoudelijk gereageerd op de door [verzoeker] in zijn memorie opgenomen grief.
(ix) Blijkens het op de hiervoor in (v) vermelde akte van hoger beroep aangebrachte stempel zijn de stukken van het geding - op de voet van art. 276 (oud) Rv. Aruba - ter griffie van het hof op 29 november 2004 ingekomen. Het daarbij overgelegde uittreksel uit de in het register gehouden aantekening van beroep vermeldt dat de akte van hoger beroep is ingediend op 13 juli 2004 en de memorie van grieven op 16 augustus 2004.
(x) Op de uiteindelijk voor pleidooi bepaalde dag (22 maart 2005) hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities met producties overgelegd; mr. Wever heeft de pleitnotitie van mr. Nordemann ondertekend.
(xi) Na een aktewisseling uitlating producties hebben partijen vonnis gevraagd.
3.2 In zijn bestreden vonnis heeft het hof vastgesteld dat [verzoeker] in hoger beroep is gekomen door indiening ter griffie van het gerecht van "een akte van appèl op 13 juli 2004" en op 16 augustus 2004 een memorie van grieven met producties bij de griffie heeft ingediend (rov. 1.2). Onder het hier toepasselijke, vóór 1 augustus 2005 geldende, recht overwoog het hof onder het hoofd
'De beoordeling' vervolgens:
"3.1. De memorie van grieven is, gelet op de in artikel 271 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba genoemde termijn, te laat ingediend. Het gaat om een termijn die volgens de Arubaanse wet in geen geval mag worden overschreden (HR 8 december 1995, NJ 1996, 273 Senior v. Caribbean Insurance Agencies). Op de te laat ingediende memorie van grieven en de daaraan gehechte producties kan derhalve geen acht worden geslagen.
3.2. Aangezien het Hof ambtshalve geen bedenkingen heeft tegen de bij het bestreden vonnis gegeven beslissingen, zal dit worden bevestigd. Als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij zal appellant in de kosten daarvan worden veroordeeld."
Hiertegen komt het middel in twee onderdelen met rechts- en motiveringsklachten op.
3.3.1 Onderdeel I is gericht tegen de vaststelling van het hof in rov. 1.2 dat [verzoeker] in hoger beroep is gekomen door indiening van een akte van appel bij de griffie van het gerecht op 13 juli 2004 en tegen zijn gevolgtrekking in rov. 3.1 dat de, op 16 augustus 2004 ingediende, memorie van grieven te laat is. Betoogd wordt, kort weergegeven, dat deze beslissing onjuist althans in het licht van de gang van zaken onbegrijpelijk is nu uit de - hiervoor in 3.1 onder (iv) vermelde - door de griffie gemaakte aantekening van 16 juli 2004 op de per fax ingediende akte van 13 juli 2004 en een, in het middel aangehaalde en bij de schriftelijke toelichting overgelegde, e-mail van mr. Nordemann aan mr. Wever van 16 juli 2004, niet anders kan worden afgeleid dan dat de - hiervoor in 3.1 onder (v) vermelde - door mr. Wever ondertekende akte van hoger beroep, niettegenstaande de in het griffiestempel ingevulde datum, pas is ingediend op 16 juli 2004 zodat de memorie van grieven is ingediend binnen de door de in art. 271 (oud) Rv. Aruba gestelde termijn en het hof dus had behoren acht te slaan op die memorie en de daaraan gehechte producties.
3.3.2 Bij de beoordeling van deze klachten dient tot uitgangspunt dat het hof in rov. 2 van zijn vonnis - in cassatie onbestreden - heeft vastgesteld dat het hoger beroep op de juiste wijze en tijdig is ingesteld zodat [verzoeker] daarin kon worden ontvangen. Daarnaast wordt het volgende vooropgesteld. Uit het hiervoor in 3.1 onder (iv) genoemde memobriefje kan worden afgeleid dat de griffiemedewerker op 16 juli 2004 mr. Nordemann naar aanleiding van de door hem ingediende akte van appel in een telefoongesprek erop heeft gewezen dat deze akte niet met de juiste (Arubaanse) plakzegels was gezegeld en bovendien een domiciliekeuze op Aruba moest vermelden.
In het licht van de omstandigheden dat de door mr. Wever ingediende en als de gemachtigde van [verzoeker] op Aruba ondertekende akte van hoger beroep die domiciliekeuze bevat en - gezien het daarop aangebrachte griffiestempel van het hof - is voorzien van de vereiste zegels, alsmede dat laatstgenoemde akte van hoger beroep na vorenbedoeld telefoongesprek van 16 juli 2004 ter griffie van het gerecht zal zijn ingediend, is 's hofs vaststelling dat de akte van hoger beroep is ingediend op 13 juli 2004 onbegrijpelijk. Hierbij wordt voorts in aanmerking genomen dat de memorie van grieven vermeldt dat [verzoeker] op "16 juli 2004" door middel van een bij het gerecht ingediende akte van appel hoger beroep had ingesteld van het vonnis van 16 juni 2004 en dat in de memorie van antwoord van [verweerder] geen bezwaar tegen die vermelding, noch tegen de betekening aan hem van de memorie van grieven is gemaakt.
Bij het uitgangspunt dat [verzoeker] de akte van hoger beroep op 16 juli 2004 ter griffie van het gerecht heeft doen indienen, is 's hofs oordeel (in rov. 3.1 in verbinding met rov. 1.2) dat de op 16 augustus 2004 ingediende memorie van grieven niet binnen de in art. 271 - in verbinding met art. 18a - (oud) Rv. Aruba voorgeschreven termijn is ingediend en dat daarom op die memorie en de daaraan gehechte producties geen acht kon worden geslagen, evenzeer onbegrijpelijk. De motiveringsklacht van onderdeel I slaagt derhalve.
3.4.1 Onderdeel II richt een rechts- en motiveringsklacht tegen de beslissing in rov. 3.2 tot bevestiging van het bestreden vonnis op de grond dat het hof ambtshalve geen bedenkingen had tegen de bij het vonnis gegeven beslissingen. Betoogd wordt, kort samengevat, dat het hof ten onrechte geen acht heeft geslagen op de in rov. 1.4 vermelde pleitnotitie (met producties) van de zijde van [verzoeker], althans zijn vonnis onvoldoende heeft gemotiveerd indien het hof de inhoud van deze pleitnotitie wel bij zijn oordeel heeft betrokken.
3.4.2 Ook dit onderdeel slaagt. Indien het hof van oordeel is geweest dat de - hiervoor in 3.1 onder (x) vermelde - door mr. Wever ondertekende pleitnotitie niet in de beoordeling mocht worden betrokken omdat [verzoeker] moest worden geacht niet een memorie van grieven te hebben ingediend, gelet op de door het hof eerder vastgestelde termijnoverschrijding, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Door het hoger beroep was de zaak in beginsel in volle omvang aan het oordeel van het hof als appelrechter onderworpen en diende het hof, ook bij gebreke van een memorie van grieven, in zijn beoordeling te betrekken hetgeen [verzoeker] bij gelegenheid van zijn pleidooi naar voren had gebracht om door hem in eerste aanleg aangevoerde stellingen en weren toe te lichten, te verbeteren en aan te vullen, waarbij het hof rekening mocht houden met door [verzoeker] nieuw aangevoerde feiten die [verweerder] had erkend dan wel in hun rechtsstrijd had aanvaard (vgl. HR 10 november 2000, nr. R99/060, NJ 2001, 301). Indien het hof deze pleitnotitie wel in zijn beoordeling heeft betrokken, is het bestreden oordeel onvoldoende gemotiveerd in het licht van hetgeen van de zijde van [verzoeker] bij pleidooi is aangevoerd.
3.5 Nu [verweerder] de bestreden beslissing niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 21 juli 2005;
verwijst de zaak naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [verzoeker] op € 359,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van [verweerder] op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, E.J. Numann, A. Hammerstein en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 23 februari 2007.
Conclusie 24‑11‑2006
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
[Verweerder]
In cassatie is de vraag aan de orde of verzoeker tot cassatie, [verzoeker], zijn memorie van grieven buiten de termijn van art. 271 RvNA oud heeft ingediend.
1. Procesverloop1.
1.1
Bij inleidend verzoekschrift, op 1 oktober 2003 ingekomen ter griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, het GEA, heeft [verzoeker] — zakelijk weergegeven — gevorderd dat verweerder in cassatie, [verweerder], zal worden veroordeeld tot betaling aan hem van een bedrag van Afl. 36.046,60, vermeerderd met rente en incassokosten van Afl. 5.047,--, alsmede dat het door hem gelegde conservatoire derdenbeslag van waarde wordt verklaard.
1.2
[Verweerder] heeft verweer gevoerd.
Na verdere conclusie- en aktewisseling heeft het GEA bij vonnis van 16 juni 2004 de vorderingen afgewezen.
1.3
[Verzoeker] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, het Gemeenschappelijk hof, door indiening van een akte van appel bij de griffie van het GEA.
1.4
Vervolgens heeft [verzoeker], blijkens het daarop aangebrachte griffiestempel: op 16 augustus 2004, een memorie van grieven bij de griffie van het GEA ingediend, met daaraan gehecht twee producties.
1.5
[Verweerder] heeft bij memorie van antwoord het hoger beroep bestreden en geconcludeerd dat het Gemeenschappelijk hof [verzoeker] niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, dan wel het bestreden vonnis integraal zal bevestigen.
1.6
Op de voor pleidooi bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities (met producties) overgelegd. Daarna hebben partijen ieder nog een akte uitlating producties genomen.
1.7
Bij vonnis van 21 juni 2005 heeft het Gemeenschappelijk hof het bestreden vonnis bevestigd.
1.8
[Verzoeker] heeft tegen dit vonnis — tijdig2. — beroep in cassatie ingesteld.
[Verweerder] is niet verschenen3..
[Verzoeker] heeft zijn standpunt schriftelijk toegelicht en daarbij twee producties overgelegd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bevat twee onderdelen.
Onderdeel I, uitgewerkt in de subonderdelen 1.1 tot en met 1.4, is gericht tegen de rechtsoverwegingen 1.2 en 3.1, waarin het Gemeenschappelijk hof als volgt heeft geoordeeld:
‘1.2
Appellant is in hoger beroep gekomen door indiening bij de griffie van het GEA van een akte van appèl op 13 juli 2004. Vervolgens heeft hij een memorie van grieven ingediend. Blijkens het daarop aangebrachte griffiestempel is de memorie op 16 augustus 2004 bij de griffie van het GEA ingediend. Aan de memorie zijn twee producties gehecht.
3.1
De memorie van grieven is, gelet op de in artikel 271 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba genoemde termijn, te laat ingediend. Het gaat om een termijn die volgens de Arubaanse wet in geen geval mag worden overschreden (HR 8 december 1995, NJ 1996, 273 Senior v Caribbean Insurance Agencies). Op de te laat ingediende memorie van grieven en de daaraan gehechte producties kan derhalve geen acht worden geslagen.’
2.2
Het onderdeel klaagt dat het Gemeenschappelijk hof ten onrechte de memorie van grieven en de daaraan gehechte producties buiten beschouwing heeft gelaten. Volgens het onderdeel is op 16 juli 2004 een door mr. Wever ondertekende akte van appel ingediend, welke akte de door mr. Nordemann op 13 juli 2004 ingediende akte van appel heeft vervangen, zodat het feitelijk oordeel van het Gemeenschappelijk hof onder 1.3 van zijn vonnis onjuist is. Nu de memorie van grieven op grond van art. 271 RvNA binnen 30 dagen na het instellen van appel dient te worden genomen en op 16 juli 2004 appel is ingesteld, is de op 16 augustus 2004 ingediende memorie van grieven mitsdien tijdig ingediend, aldus het onderdeel.
Juridisch kader
2.3
Op 1 augustus 2005 is een nieuw Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de Nederlandse Antillen en van Aruba in werking getreden4.. Nu het inleidend verzoekschrift vóór die datum is ingediend, is op de onderhavige zaak oud recht van toepassing5..
2.4
Het appelprocesrecht van de Nederlandse Antillen verschilde en verschilt op een aantal punten aanzienlijk van het Nederlandse6.. Zo vangt het hoger beroep aan met een verklaring dat men van dat middel gebruik wil maken, door de eiser in beroep of diens daartoe gemachtigde ter griffie van het gerecht in eerste aanleg afgelegd of aldaar schriftelijk ingediend (art. 270 lid 1 RvNA oud).
Van de afgelegde of ingediende verklaring houdt de griffier onverwijld aantekening in het algemeen register, onder vermelding van de dagtekening waarop zij is afgelegd of ontvangen (lid 3). De dagtekening geldt bij de berekening van de beroepstermijn als tijdstip van de verklaring (lid 4). Vindt binnen de voor indiening van de memorie gestelde termijn geen vooruitbetaling plaats van het door de griffier getaxeerde bedrag van de kosten van de aanzegging dat hoger beroep is ingesteld, van de betekening van de memorie en de daarbij overgelegde bescheiden, van de zegels die voor het bij artikel 283 bedoelde afschrift-vonnis van de hogere rechter moeten worden gebezigd en van het verschuldigde vast recht, dan vervalt het beroep en wordt de aantekening in het algemeen register doorgehaald (lid 5).
2.5
Binnen dertig dagen na de dag waarop deze verklaring is afgelegd, kan de appellant een memorie van grieven indienen bij de griffier van het gerecht in eerste aanleg (art. 271 RvNA oud). Deze termijn kan niet worden verlengd. Het hof kan dan ook geen acht slaan op de inhoud van een te laat ingediende memorie van grieven7..
2.6
Het Nederlands-Antilliaanse appelprocesrecht kent geen grievenstelsel. Dat betekent dat appellant, anders dan onder Nederlands recht, ontvankelijk is in zijn hoger beroep indien hij tijdig de in art. 271 RvNA bedoelde verklaring heeft afgelegd. Het niet-indienen van een memorie van grieven heeft dus geen gevolgen voor de ontvankelijkheid. Dient appellant geen memorie van grieven in, dan zal de appelrechter de zaak ambtshalve hebben te beoordelen. De appellant mag in een dergelijk geval zijn zaak wel nog doen bepleiten8.. Indien de appellant een memorie van grieven indient, is de appelrechter niet gehouden zich te beperken tot een onderzoek van deze grieven9.. De vrijheid die het hof daardoor heeft mag evenwel niet leiden tot een voor de appellant ongunstiger beslissing dan die waartegen hij is opgekomen. Het hof mag wel ambtshalve vernietigen maar dan slechts ten gunste van de appellant10..
2.7
[Verzoeker] stelt in zijn verzoekschrift tot cassatie dat hij een tweede, vervangende althans opvolgende akte van appel heeft ingediend op 16 juli 2004, zodat hij de memorie van grieven tijdig bij de griffie heeft ingediend.
Deze feitelijke stelling is een toelaatbaar novum in cassatie, aangezien [verzoeker] kennelijk niet eerder dan in cassatie de gelegenheid heeft gehad zich over deze kwestie uit te laten11..
2.8
In de onderhavige zaak bevinden zich in het griffiedossier van het GEA twee aktes van hoger beroep. De eerste akte is ingediend door mr. Nordemann12.. De eerste alinea luidt als volgt:
‘[Verzoeker], wonende te Venezuela, te dezer zake woonplaats kiezende ten kantore van de advocaat Mr C.W.T. Nordemann, Pietermaaiplein 12, Curaçao, die verklaart door appellant te zijn gemachtigd ten deze voor hem te occuperen, bepaaldelijk ook om deze akte van appèl te ondertekenen en in te dienen.’
De akte is ondertekend te ‘Curaçao, 13 juli 2004’. Het op de akte aangebrachte griffiestempel vermeldt eveneens 13 juli 2004 als datum van indiening. De akte is onvoldoende gezegeld.
2.9
Op deze akte is — kennelijk door een griffiemedewerker — op een post-it memo de volgende aantekening gemaakt:
‘16-7-'04
Mr. Nordemann gesproken. Zal kantoor mr. Wever vragen om te occuperen en extra zegels af te geven. Domiciliekeuze!’
2.10
De in cassatie overgelegde e-mail13. van mr. Nordemann aan mr. Wever van 16 juli 2004 luidt — voorzover thans van belang —:
‘Zoals zojuist telefonisch besproken, hierbij de akte van appèl. Voor uiterlijke indiening vandaag ter griffie bij het Gerecht in Aruba. Vanzelfsprekend kunt u de akte waar nodig aanpassen.’
2.11
De tweede akte van hoger beroep in het griffiedossier van het GEA is ingediend door mr. Wever. De eerste alinea van deze akte luidt als volgt:
‘De ondergetekende [verzoeker], wonende te Venezuela, te dezer zake woonplaats kiezende ten kantore van de advocaat Mr C.W.T. Nordemann aan het Pietermaaiplein nr. 12 te Willemstad op Curaçao en ten kantore van de advocaat Mr R.M. Wever in het ARULEX CENTER te Punta Brabo z/n te Oranjestad in Aruba, die, ieder voor zich verklaren, door appellant te zijn gemachtigd ten deze voor hem te occuperen, bepaaldelijk ook om deze akte van appel te ondertekenen en in te dienen.’
De akte is ondertekend te ‘Aruba, 13 juli 2004’ en is voldoende gezegeld.
2.12
Uit het griffiedossier blijkt aldus dat namens [verzoeker] twee aktes van hoger beroep zijn ingediend, die beide zijn ondertekend op 13 juli 2004 en beide zijn voorzien van een griffiestempel met als datum van indiening 13 juli 2004. Weliswaar is niet de datum van de verklaring waarmee hoger beroep is ingesteld beslissend voor de aanvang van de termijn om een memorie van grieven in te dienen, maar dat is de dagtekening door de griffier wel14..
2.13
In cassatie wordt gesteld dat sprake is van een vergissing van de advocaat en van een foutief stempel van de griffie, waarbij wordt gewezen op de hiervoor vermelde door de griffie gemaakte aantekening van 16 juli 2004 op de gefaxte akte van 13 juli 2004 en de hierboven geciteerde e-mail van mr. Nordemann aan mr. Wever (cassatieverzoekschrift onder 1.3).
2.14
Ik wijs daarnaast op het volgende.
De door mr. Wever ingediende memorie van grieven vangt aldus aan:
‘Appellant heeft op 16 juli 2004 door middel van een bij het Gerecht in Eerste Aanleg te Aruba (hierna: het Gerecht) ingediende akte van appel hoger beroep ingesteld van het vonnis van het Gerecht de dato 16 juni 2004 (…) en is daarmee tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen.’
Hiertegen heeft [verweerder] niet geprotesteerd. In zijn memorie wordt in het geheel geen melding gemaakt van het eventueel te laat indienen van de memorie van grieven, hetgeen lijkt eveneens te wijzen in de richting van de juistheid van de stelling van [verzoeker].
Ik meen dan ook dat die stelling voorshands hout snijdt.
Daarvan uitgaande dient echter ook nog onderzocht te worden of de dertig-dagen-termijn van art. 271 RvNA oud wel vanaf de datum van de tweede akte van hoger beroep kan worden gerekend.
Daarbij is de vraag van belang of de tweede akte dient te worden aangemerkt als een herstel van het gebrek van de eerste akte — die niet is ingetrokken — , zodat de termijn voor het indienen van een memorie van grieven is blijven doorlopen, óf als een zelfstandig hoger beroep, zodat een nieuwe termijn is aangevangen.
2.15
Zoals hiervoor opgemerkt was de eerste akte van appel onvoldoende gezegeld en ontbrak een domiciliekeuze. Op grond van het bepaalde in art. 69 van de Zegelverordening 1908 mag de rechter geen kennis nemen van een processtuk dat niet (voldoende) is gezegeld. Voor de indiener van een per fax ingediend stuk betekent dit dat hij ervoor dient zorg te dragen dat het stuk zo spoedig mogelijk van het vereiste zegel wordt voorzien15.. In verschillende uitspraken heeft het Gemeenschappelijk hof de appellant in gevallen waarin de (akte van hoger beroep met een) memorie van grieven onvoldoende was gezegeld, in de gelegenheid gesteld dit verzuim te corrigeren door de akte van hoger beroep/de memorie van grieven genoegzaam te doen bijzegelen16..
2.16
N.m.m. is in de onderhavige zaak geen sprake van ‘slechts’ bijzegeling, nu in de tweede akte van appel de domiciliekeuze van [verzoeker] is gewijzigd en de akte bovendien is ingediend door een andere advocaat. De tweede akte is m.i. dan ook geen ‘herstelakte’, maar een tweede, zelfstandige verklaring van hoger beroep, waarmee gelet op de datum van het daarin bestreden vonnis van het GEA van 16 juni 2004, tijdig en regelmatig appel is ingesteld (art. 264 RvNA oud.
2.17
Dat door middel van een zelfstandig tweede hoger beroep wordt bewerkstelligd dat een nieuwe termijn van 30 dagen van art. 271 RvNA oud gaat lopen, blijkt uit HR 9 juli 1999, NJ 1999, 699. De Hoge Raad oordeelde, voorzover thans van belang, als volgt (rov. 3.5):
‘Uitgangspunt is de vaststelling van het Hof dat ook het tweede, op 15 januari 1997 ingestelde hoger beroep tijdig en op de juiste wijze is ingesteld, zodat Lowstate daarin kan worden ontvangen. Het Hof heeft miskend dat dit hoger beroep zelfstandige betekenis heeft en alle rechtsgevolgen die de wet aan een regelmatig ingesteld hoger beroep verbindt. Hieruit volgt dat art. 271 RvNA ook op dit hoger beroep van toepassing is, zodat aan Lowstate het recht toekwam om binnen de daarin bepaalde termijn van dertig dagen na de indiening van de akte van hoger beroep een memorie van grieven in te dienen. Anders dan het Hof kennelijk oordeelt, doet daaraan niet af dat het eerste hoger beroep niet was ingetrokken.’
2.18
Terzijde wijs ik op het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2003, NJ 2003, 418, waarin is beslist dat niet valt in te zien op welke gronden het niet mogelijk zou zijn binnen de appeltermijn opnieuw een appeldagvaarding uit te brengen en ter rolle in te schrijven en op HR 19 december 2003, RvdW 2004, 10 over het binnen de cassatietermijn indienen van twee dagvaardingen17..
2.19
M.i. kan uit het bovenstaande worden afgeleid dat de tweede akte van appel, die tijdig en op de juiste wijze is ingediend, als een zelfstandig hoger beroep dient te worden beschouwd, met alle rechtsgevolgen die de wet aan een regelmatig ingesteld hoger beroep verbindt. De omstandigheid dat de eerste akte van appel niet is ingetrokken, doet hieraan niet af. Van strijd met een goede procesorde is geen sprake.
2.20
Indien veronderstellenderwijs ervan kan worden uitgegaan dat de tweede akte van appel op 16 juli 2004 ter griffie van het GEA is ingediend, is op die datum een nieuwe termijn aangevangen voor het dienen van grieven en is de op 16 augustus genomen memorie van grieven tijdig ingediend18.. Alsdan geeft het oordeel van het Gemeenschappelijk hof hetzij blijk van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij is deze beslissing onvoldoende gemotiveerd.
M.i. dient de feitelijke vraag of sprake is van een foutief griffiestempel echter eerst door het Gemeenschappelijk hof zelf te worden onderzocht.
2.21
Nu vernietiging en verwijzing dient te volgen, behoeft onderdeel II geen behandeling meer.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑11‑2006
Het verzoekschrift tot cassatie is op 21 september 2005 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen. De cassatietermijn bedraagt drie maanden (zie art. 4Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba in samenhang met art. 264 RvNA oud).
Uit het griffiedossier van de Hoge Raad blijkt dat [verweerder] aangetekend is opgeroepen aan het kantooradres van zijn advocaat uit de vorige instantie.
Voor Aruba:
- —
Landsverordening van 24 mei 2005 houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba, Afkondigingsblad 2005, 34, inwerkingtreding op 1 augustus 2005 krachtens Landsbesluit van 1 juli 2005 houdende de vaststelling van de inwerkingtredingdatum van de Landsverordening houdende vaststelling van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba (2005,34), Afkondigingsblad 2005, 48.
Voor de Nederlandse Antillen:
- —
Landsverordening van de 29ste april 2005 houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Pb. 2005, 59, in inwerking getreden op 1 augustus 2005 blijkens het Landsbesluit van 9e juni 2005, Pb. 2005, 67.
Zie voor het overgangsrecht mijn conclusie vóór HR 22 september 2006, RvdW 2006,875 (R05/051HR).
Zie voor een beschrijving van de Antilliaanse appelprocedure in burgerlijke zaken W.D.H. Asser, Een civiele en flexibele procesorde onder de zon, WPNR 99/6356, p. 34 en de daar in noot 42 genoemde jurisprudentie; M.M.M. Tillema en R.P.J.L. Tjittes, Hoger beroep en cassatie in Antilliaanse en Arubaanse civiele zaken, TAR-Justicia 1993, nr. 2, p. 90. Zie voorts o.m. de conclusies van A-G Bakels vóór HR 10 november 2000, NJ 2001, 301 m.nt. HJS en vóór HR 9 juli 1999, NJ 1999, 699, alsmede de conclusie van A-G Huydecoper voor HR 13 september 2002, NJ 2003, 226, nrs. 15 e.v.En verder: Van Mierlo/Meijer/Beijer, Inleiding Nederlands-Antilliaans en Arubaans Burgerlijk Procesrecht, 2000, p. 67 e.v.; W.D.H. Asser in: Loth en Sybesma, Hoofdstukken Nederlands-Antilliaans en Arubaans recht, 2003, hoofdstuk 14.
Zie bijv. HR 8 december 1995, NJ 1996, 273; HR 10 november 2000, NJ 2001, 301 m.nt. HJS, rov. 3.5–3.6.
HR 10 november 2000, NJ 2001, 301 m.nt. HJS.
HR 30 december 1977, NJ 1979, 116; HR 7 juni 1996, NJ 1996, 583; HR 30 juni 2000, NJ 2000, 535.
HR 15 maart 1985, NJ 1986, 36 m.nt. WHH; HR 7 juni 1996, NJ 1996, 583. Zie ook Asser, t.a.p.WPNR 99/6356, p. 34 en de daar in noot 42 genoemde jurisprudentie; Tillema en Tjittes, t.a.p.
Vgl. HR 27 februari 2004, NJ 2004, 320; Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 138.
In het dossier bevinden zich zowel de per fax ingediende akte als de originele akte.
Productie 2 bij de s.t.
HR 8 december 1995, NJ 1996, 273.
HvJ Nederlandse Antillen en Aruba 26 maart 1996, Jurdoc 1996, 153; Inleiding Nederlands-Antilliaans en Arubaans burgerlijk procesrecht, A.I.M. van Mierlo, G.J. Meijer, F.M. Beijer, 2000, p. 45.
Bijv.: HvJ Nederlandse Antillen en Aruba 28 januari 1994, Jurdoc 1994, 030; HvJ Nederlandse Antillen en Aruba 6 september 1994, Jurdoc 1994, 330.
Zie met betrekking tot het uitbrengen van een tweede cassatiedagvaarding ook HR 10 juni 1983, NJ 1984, 294 m.nt. WMK en WHH.
15 augustus 2004 was een zondag, zodat de termijn ingevolge art. 18a RvNA oud werd verlengd tot en met maandag 16 augustus 2004.
Beroepschrift 21‑09‑2005
ANTILLIAANSE ZAAK VERZOEKSCHRIFT TOT CASSATIE
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen,
verzoeker tot cassatie, [verzoeker], wonende te Venezuela, te dezer zake woonplaats kiezende aan het Noordeinde nr. 33 (2514 GC) te 's‑Gravenhage, ten kantore van mr. R.S. Meijer en mr. B.T.M. van der Wiel, beiden advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die als zodanig door verzoeker (hierna: ‘[verzoeker]’) zijn aangewezen om hem in deze cassatieprocedure te vertegenwoordigen en die dit verzoekschrift voor hem ondertekenen en indienen.
Verweerder in dezen is [verweerder], (hierna: ‘[verweerder]’), wonende op Aruba, die in de beide vorige instanties van deze procedure woonplaats heeft gekozen bij zijn advocaat/gemachtigde mr. R.C. Samuels aan de L.G. Smith Boulevard nr. 50 te Oranjestad, Aruba.
[verzoeker] stelt hierbij cassatieberoep in tegen het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: ‘het Hof’), gewezen in de zaak met registratie-nrs. AR 1924/03-H-394/04, tussen [verzoeker] als appellant en [verweerder] als geïntimeerde, uitgesproken op 21 juni 2005.
[verzoeker] legt bij dit verzoekschrift alleen het hierna te bestrijden vonnis — en dus nog geen volledig procesdossier — over, aangezien deze cassatieprocedure overigens op de voet van een dagvaardingsprocedure dient te worden afgewikkeld.
[verzoeker] verzoekt hierbij tevens aan de Hoge Raad om een datum voor zijn nadere schriftelijke toelichting op zijn onderstaande cassatiemiddel te bepalen.
De stukken genoemd in de onderstaande inleiding (onder A) zullen, voorzover geen deel uitmakend van het ‘gewone’ procesdossier, bij die nadere schriftelijke toelichting worden overgelegd en, zodra zich een cassatie-advocaat voor [verweerder] zal hebben aangemeld, op voorhand aan deze ter beschikking worden gesteld.
[verzoeker] voert tegen 's Hofs vonnis aan het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van essentiële vormen, doordat het Hof heeft overwogen en beslist als in zijn bestreden vonnis is weergegeven, zulks op de volgende, mede in hun onderlinge samenhang in aanmerking te nemen, gronden:
A. Inleiding
1
Bij verzoekschrift van 1 oktober 2003 aan het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) heeft [verzoeker] gevorderd [verweerder] te veroordelen tot betaling van Afl. 36.046,60 plus rente, incassokosten en proceskosten.
2
[verweerder] is verschenen en heeft verweer gevoerd. Bij vonnis van 16 juni 2004 heeft het Gerecht de vorderingen van [verzoeker] afgewezen.
3
Bij fax van 13 juli 2004 heeft mr. [advocaat 1], advocaat te Willemstad (Curaçao) namens [verzoeker] een akte van appel doen toekomen aan de griffie van het Gerecht. De fax vermeldt: ‘Per koerier zal ook het origineel van de akte aan U worden toegezonden.’ De gefaxte akte is gedateerd 13 juli 2004 en bevat een woonplaatskeuze ten kantore van mr. [advocaat 1], een verklaring dat deze gemachtigd is [verzoeker] terzake te vertegenwoordigen en het verzoek in het register aan te tekenen dat [verzoeker] zijn zaak wenst te doen bepleiten. Uit het door het faxapparaat geproduceerde afschrift (hierna: het faxafschrift) valt af te leiden dat het origineel van dit document door mr. [advocaat 1] is ondertekend en voorzien van een zegel à 2,50 Nederlands-Antillaanse guldens. Op het faxafschrift is een griffiestempel gezet, waarin als datum van indiening is bijgeschreven 13 juli 2004. Op het faxafschrift is ook een memo geplakt, gedateerd 16-7-'04, waarop valt te lezen: ‘Mr. [advocaat 1] gesproken. Zal kantoor mr. [advocaat 2] vragen om te occuperen en extra zegels af te geven.’
4
Op vrijdag 16 juli 2004 heeft mr. [advocaat 1] per email aan mr. [advocaat 2], advocaat te Orjanestad, een elektronische versie (een Word-document) gestuurd van de door hem op 13 juli 2004 aan de griffie van het Gerecht gefaxte akte van appel. De email leest: ‘Zoals zojuist telefonisch besproken, hierbij de akte van appèl. Voor uiterlijke indiening vandaag ter griffie bij het Gerecht in Aruba. Vanzelfsprekend kunt u de akte waar nodig aanpassen.’
5
Mr. [advocaat 2] heeft op 16 juli 2004 een door hem aangepaste en (alleen) door hem ondertekende akte van appel bij de griffie van het Gerecht ingediend. Toegevoegd zijn een woonplaatskeuze te zijner kantore en een verklaring dat (ook) hij gemachtigd is [verzoeker] terzake te vertegenwoordigen. Mr. [advocaat 2] heeft de akte voorzien van Arubaanse zegels à 8 Arubaanse florin. Deze akte is — per abuis conform het e-mail-concept van mr. [advocaat 1] — gedateerd 13 juli 2004.
6
Op 16 augustus 2004 heeft [verzoeker] een memorie van grieven ingediend. De inleiding leest: ‘Appellant heeft op 16 juli 2004 door middel van een bij het Gerecht in Eerste Aanleg te Aruba (hierna: het Gerecht) ingediende akte van appel hoger beroep ingesteld van het vonnis van het Gerecht de dato 16 juni 2004 (AR 1924/2003) en is daarmee tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen.’
7
Op 13 september 2004 heeft [verweerder] bij het Gerecht een memorie van antwoord ingediend, waarin wordt vermeld dat hij zijn zaak wil doen bepleiten.
8
Op 29 november 2004 is het procesdossier bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: het Hof) binnengekomen (Vgl. art. 276 RvNA). Alleen de door mr. [advocaat 2] op 16 juli 2004 ingediende akte van appel (en dus niet de fax-versie van mr. [advocaat 1]) bevat een griffiestempel van het Hof.
9
Op 18 januari 2005 hebben partijen bij het Hof pleitnotities met producties overgelegd. Nadat zij ieder nog een akte uitlating producties hebben genomen, hebben partijen vonnis op op de stukken gevraagd.
10
Bij vonnis van 21 juni 2005 heeft het Hof het bestreden vonnis bevestigd.
B. Klachten
1. Onderdeel 1: Ten onrechte buiten beschouwing laten Memorie van Grieven
1.1
In r.o. 1.2 van zijn vonnis stelt het Hof vast: ‘Appellant is in hoger beroep gekomen door indiening bij de griffie van het GEA van een akte van appèl op 13 juli 2004.’ In r.o. 3.1 overweegt het Hof vervolgens: ‘De memorie van grieven is, gelet op de in artikel 271 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba genoemde termijn, te laat ingediend. Het gaat om een termijn die volgens de Arubaanse wet in geen geval mag worden overschreden (HR 8 december 1995, NJ 1996, 273, Senior v. Caribbean Insurance Agencies). Op de te laat ingediende memorie van grieven en de daaraan gehechte producties kan derhalve geen acht worden geslagen.’
1.2
Op grond van art. 270 lid 1 RvNA vangt het hoger beroep aan met een ter griffie van het Gerecht afgelegde of ingediende verklaring. Art. 270 lid 3 bepaalt: ‘Van de afgelegde of ingendiende verklaring houdt de griffier onverwijld aantekening in het algemeen register, onder vermelding van de dagtekening, waarop zij is afgelegd of ontvangen. Die aantekening geschiedt niet dan nadat aan de griffier ter nadere verrekening is vooruitbetaald het bedrag der kosten van de aanzegging, van de betekening van de memorie en de daarbij overgelegde bescheiden en van de zegels, welke voor het bij artikel 283 bedoelde afschrift-vonnis van de hogere rechter moeten worden gebezigd, desverlangd na taxatie door de rechter.’
1.3
Uit de door de griffie gemaakte aantekening van 16 juli 2004 op de gefaxte akte van 13 juli 2004 en de email van mr. [advocaat 1] aan mr. [advocaat 2] van 16 juli 2004 kan niet anders worden afgeleid dan dat de door mr. [advocaat 2] ondertekende akte van appel pas is ingediend op 16 juli 2004. Hiermee is het feitelijke oordeel van het Hof in r.o. 1.2 dat deze (blijkens het daarop aangebrachte griffiestempel van het Hof, door hem in aanmerking genomen) akte van appel is ingediend op 13 juli 2004 onjuist. Dat deze akte ten onrechte die datum draagt en dat de griffier van het Gerecht ten onrechte die datum in het griffiestempel van het Gerecht heeft ingevuld, doet hieraan niet af. Volgens art. 270 leden 3 en 4 RvNA is immers niet de datering van het stuk, maar de datum waarop de akte van appel is ingediend beslissend voor het tijdstip waarop appel is ingesteld. Aan het faxafschrift van 13 juli 2004 — dat bovendien niet door het Hof in aanmerking is genomen — kan geen beslissende betekenis worden toegekend omdat het ingevolge het overleg van mr. [advocaat 1] met de griffie en mr. [advocaat 2] op 16 juli 2004 is vervangen althans nog binnen de appeltermijn is opgevolgd door de op 16 juli 2004 door mr. [advocaat 2] ingediende akte van appel.
1.4
Het vonnis van het Gerecht is gewezen op 16 juni 2004. Blijkens het voorafgaande is op 16 juli 2004 tijdig en regelmatig appel ingesteld (art. 264 RvNA). De memorie van grieven dient binnen dertig dagen na het instellen van het appel te worden genomen (art. 271 RvNA). Blijkens het vonnis van het Hof (r.o. 1.2) is de memorie van grieven op 16 augustus 2004 ingediend. Hieruit volgt dat de memorie van grieven binnen de in art. 217 RvNA gestelde termijn is ingediend. Dit betekent dat de vaststelling van het Hof in r.o. 3.1 dat de memorie van grieven te laat is ingediend, onjuist althans in het licht van de hierboven geschetste gang van zaken onbegrijpelijk is. Dit is fataal voor de daaraan door het Hof in r.o. 3.1 verbonden conclusie dat op de memorie van grieven en de daaraan gehechte producties geen acht kan worden geslagen.
2. Onderdeel II: ten onrechte geen acht geslagen op pleitnotities
2.1
Blijkens r.o. 1.5 hebben partijen pleitnotities met producties overgelegd. Uit r.o. 3 blijkt dat het Hof op de pleitnotities zijdens [verzoeker] geen acht heeft geslagen, althans uit het vonnis blijkt niet dat het Hof op de pleitnotities zijdens [verzoeker] acht heeft geslagen, en in elk geval wordt niet dan wel onvoldoende gemotiveerd op de in de pleitnotities gegeven argumentatie ingegaan.
2.2
Als uitgangspunt moet dienen dat in het procesrecht van de Nederlandse Antillen de appellant niet op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht is om grieven aan te voeren tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis. Als uitgangspunt moet voorts gelden dat het enkele feit dat niet (tijdig) van grieven is gediend, niet betekent dat appellant geen recht heeft zijn zaak te bepleiten. Op grond van art. 6 EVRM immers heeft een procespartij in een burgerlijk geding het recht om in dat geding gehoord te worden. Bij gebreke van grieven kan bij pleidooi een toelichting, aanvulling en verbetering worden gegeven van de stellingen uit de eerste aanleg (zie voor dit alles HR 10 november 2000 (Pitt/Van Frederici), NJ 2001, 301, r.o. 3.5–3.6).
2.3
Indien het Hof op grond van zijn door onderdeel I bestreden oordeel dat te laat van grieven is gediend, in het geheel geen acht heeft geslagen op de pleitnotities van [verzoeker], heeft het op grond van het vorenstaande blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
2.4
Indien het Hof deze pleitnotities wel bij zijn oordeel heeft betrokken, is dat oordeel onvoldoende gemotiveerd. Elke rechterlijke beslissing moet tenminste zodanig worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtengang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden — in geval van openstaan van hogere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen — controleerbaar en aanvaardbaar te maken. De enkele overweging in r.o. 3.2 dat ‘het Hof ambtshalve geen bedenkingen heeft tegen de bij het bestreden vonnis gegeven beslissingen’ kan tegenover de uitvoerige argumenten in de pleitnotities van [verzoeker] niet als een zodanige motivering gelden.
[verzoeker] verzoekt de Hoge Raad eerbiedig om op grond van het bovenstaande cassatiemiddel 's Hofs daarbij bestreden vonnis te vernietigen, met zodanige verdere voorziening, mede ten aanzien van de kosten, als de Hoge Raad juist zal achten.
Ingediend in 9-voud.
Den Haag, 21 september 2005
Advocaten