Zie HR 22 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:743.
HR, 29-03-2022, nr. 20/03515
ECLI:NL:HR:2022:459
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-03-2022
- Zaaknummer
20/03515
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:459, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑03‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2020:4205
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:122
ECLI:NL:PHR:2022:122, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 08‑02‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:459
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Witwassen door omzetten van geldbedrag (art. 420bis.1.b Sr). Heeft hof juiste maatstaf gehanteerd m.b.t. bestanddeel 'afkomstig uit enig misdrijf'? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 20/03516 P.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03515
Datum 29 maart 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 oktober 2020, nummer 20-002421-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben A.B.E. van Kan en A. Cinar, beiden advocaat te Beek, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2022.
Conclusie 08‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Witwassen van een geldbedrag. Klachten over bewijsvoering ‘afkomstig uit enig misdrijf’. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03515
Zitting 8 februari 2022
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.
1. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft, na terugwijzing van de zaak door Uw Raad1.waarbij Uw Raad ’s Hofs arrest van 23 oktober 2015 heeft vernietigd wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging, de verdachte bij arrest van 21 oktober 2020 wegens 4. ‘witwassen’ veroordeeld en wegens dit feit en het bij arrest van 23 oktober 2015 onder 1 bewezenverklaarde een gevangenisstraf opgelegd van één jaar, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 20/03516. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. A.B.E. van Kan en mr. A. Cinar, advocaten te Beek, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel ziet op het bewezenverklaarde voor zover inhoudend dat het geldbedrag 'afkomstig is uit enig misdrijf’.
5. Voordat ik het middel bespreek geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen, delen van de pleitnota en de bewijsmotivering weer.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen, delen van de pleitnota en overwegingen
6. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
‘hij in het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 30 april 2012 te Landgraaf een geldbedrag van ongeveer 136.111,69 euro heeft omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.’
7. Deze bewezenverklaring steunt op in de aanvulling opgenomen bewijsmiddelen. Deze aanvulling houdt in (met weglating van verwijzingen):
‘1.
Proces-verbaal bevindingen belastingdienst/bedrijfsadministratie, op 2 februari 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (...), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het bedrijf [A] , gevestigd aan de [a-straat 1] te Landgraaf, wordt gebruikt als opslagplaats van weed. Uit onderzoek bij de Kamer van Koophandel blijkt [verdachte] een van de drie vennoten te zijn van het bedrijf [A] V.O.F., gevestigd op de [a-straat 1] te Landgraaf.
De identiteitsgegevens van [verdachte] zijn:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] , wonende [b-straat 1] te [postcode] [plaats] .
De personalia van de overige vennoten zijn:
- [betrokkene 1]
- [betrokkene 2] .
Op 1 september 2011 is een doorzoeking verricht in het bedrijfspand van [A] .
Tijdens deze doorzoeking werd onder andere in totaal 10.287 gram (het hof leest dit gezien p. 4 van bovengenoemd proces-verbaal en de bij de strafzaak behorende beslaglijst verbeterd) hennep aangetroffen en in beslag genomen.
Door mij werd een onderzoek gedaan naar de inkomens- en vermogensbestanddelen.
Uit de door de belastingdienst Maastricht verstrekte gegevens blijkt onder andere dat:
[verdachte]
- in 2009 in loondienst was bij [B] B.V. en [C] B.V. (coffeeshop) en een arbeidsinkomen had van € 16.680,-. Verder nog een UWV-uitkering van € 1.222,- per jaar;
- in 2009 een bedrag van € 10.721,- aan rentelasten voor zijn hypotheek heeft betaald;
- in 2010 een uitkering van € 11.048,- als winst uit onderneming heeft genoten. Daarnaast een UWV-uitkering van € 1.220,-;
- in 2010 een bedrag van € 10.177,- aan rentelasten voor zijn hypotheek heeft betaald;
- aan het einde van 2010 over een Nederlands spaartegoed kon beschikken van € 1.208,-.
Verder bleek dat [A] V.O.F. vanaf 01 mei 2011 drie vennoten had, te weten verdachten [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 1] (bedoeld zal zijn, gelet op de hiervoor opgenomen gegevens betreffende de inschrijving bij de Kamer van Koophandel Limburg: [verdachte] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] , hof).
Bevindingen kasboek
Uit het door administrateur [betrokkene 4] uitgeleverde kasboek blijkt dat het kassaldo op 23 augustus 2011 € 114,37 bedroeg.
Uitgaande van bovenstaande kan op basis van de ter beschikking staande gegevens worden gesteld, dat het kassaldo op de dag van doorzoeking (2 september 2011) € 114,37 bedroeg.
2.
Proces-verbaal van bevindingen, op 20 september 2012 op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant] voornoemd (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In het kader van een financieel onderzoek werd door mij een onderzoek ingesteld naar het girale verkeer op de zakelijke bankrekeningen van het bedrijf [A] in het kader van een onderzoek ter zake witwassen tegen de verdachten:
[verdachte]
en zijn echtgenote
[betrokkene 5] e/v [verdachte] .
In het kader van de kasopstelling werd door mij, verbalisant, onderzoek gedaan naar eventuele contante onttrekkingen van de verdachte uit de kas van het bedrijf.
Resumé
Uit het ter beschikking staande kasboek blijken geen privé-onttrekkingen van verdachte [verdachte] .
3.
Proces-verbaal bevindingen, op 1 november 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant] voornoemd (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…)
Witwasverdenking/ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel
Op verzoek van de Officier van Justitie Mr. Scharenborg werd door mij, verbalisant [verbalisant] , nader onderzoek gedaan naar de financiële situatie van de verdachten [verdachte] en zijn echtgenote [betrokkene 5] .
2. Onderzoeksperiode:
Het financiële onderzoek tegen verdachten strekt zich uit over de periode van 1 januari 2007 tot en met 23 augustus 2012 (datum 2e doorzoeking woning).
(…)
Beginsaldo kas
Aangezien niet is gebleken dat de verdachten [verdachte] en [betrokkene 5] aan het begin van de onderzoeksperiode over contanten konden beschikken, ben ik, verbalisant, in de berekening ervan uitgegaan dat de verdachten aan het begin van de onderzoeksperiode (1 januari 2007) geen bedrag contant ter beschikking hadden.
Het beginsaldo van de kasopstelling is door mij, verbalisant, op nihil gesteld.
Legale contante inkomsten:
Opnames Nederlandse bankrekeningen:
De verdachten [verdachte] en [betrokkene 5] hebben tijdens de onderzoeksperiode in totaal een bedrag van € 14.376,22 contant van de bankrekeningen opgenomen.
Beschikbaar voor contante uitgaven:
Tijdens de onderzoeksperiode hadden de verdachten [verdachte] en [betrokkene 5] dus € 14.376,22 beschikbaar voor contante uitgaven, zijnde het beginsaldo van zijn kas (nihil) aangevuld met de totale contante opnames van de banken, zijnde € 14.376,22
4.
Proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [verdachte] en [betrokkene 5] , op 31 oktober 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant] voornoemd (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Aangetroffen bonnen en facturen
Tijdens de doorzoekingen in de woning van de verdachten werd een aantal bonnetjes/facturen aangetroffen met betrekking tot contante uitgaven.
5.
Een schriftelijk bescheid, betreffende een excel-overzicht van de facturen en bonnetjes, als bijlage 4.1 gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen hiervoor onder 4 weergegeven, (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
datum | firma | omschrijving | bedrag |
15-02-12 | Maaslandse Recreatiecentra DV | Ligplaats zomer boot | € 529,35 |
07-09-11 | Fraccaroli | Kosten caravan | € 26,00 |
10-10-11 | Maaslandse Recreatiecentra DV | voorschot liggeld boot | € 100,00 |
04-04-11 | Hornbach | buitenkabel | € 32,45 |
24-11-11 | Intratuin | rubbermat | € 19,95 |
29-11-11 | Nespresso | koffie | € 168,00 |
24-12-11 | Media Markt | app. Itunes | € 50,00 |
25-08-08 | [betrokkene 6] | Aankoop mini | € 10.500,00 |
09-06-08 | Porsche Zentrum Aachen | schakelaar | € 8,02 |
?2008 | Belastingdienst | BPM Mini Cooper | € 2.673,00 |
30-04-08 | Porsche Zentrum Aachen | reparatie/onderhoud | € 267,35 |
28-04-10 | Fifa | 3 Wk finale tickets | € 2.030,08 |
22-02-08 | Diemant team | rijopleiding | € 585,00 |
09-06-09 | Knibbeler | 2 relaxfauteuil | € 798,00 |
27-03-12 | Harense Smid | windowwasher | € 79,00 |
27-11-07 | Piranha Racing | Yamaha motor | € 7.990,00 |
20-04-07 | Watersport Paradise Helmond | Waterscooter Yamaha | € 9.400,00 |
13-06-08 | Porsche Zentrum Aachen | reparatie/onderhoud | € 2.421,86 |
31-01-07 | Martinshof BV | sieraad | € 1.500,00 |
03-06-09 | Gemeente Landgraaf | verkl. Gedrag | € 30,05 |
22-06-09 | Huisdiercrematorium | Crematie Tibor | € 143,50 |
28-01-12 | Optiek Mayk van Beek | Lenzen | € 497,80 |
01-10-11 | Autobedrijf van Dijk | Bemiddelingskosten verkoop mini | €499,99 |
28-03-12 | Thomas Cook Travel shop | reis Turkije juli 2012 | € 1.748,00 |
17-01-12 | Thomas Cook Travel shop | reis Italie juli 2021 | € 719,00 |
20-01-12 | Seat en sofas | meubels | € 1.727,50 |
27-05-10 | Satelietdiscount | Dreambox 800 | € 409,95 |
Overweging hof: uit deze bonnen en facturen volgen contante uitgaven van in totaal € 45.068,85, welk bedrag het hof in het arrest heeft gecorrigeerd tot € 23.324,84 (…).
6.
Proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [verdachte] en [betrokkene 5] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…)
Nibud uitgaven:
Het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) is een onafhankelijke stichting die onder andere tot doel heeft inzicht te geven in de inkomsten en uitgaven van particuliere huishoudens.
Bij het bepalen van de uitgaven volgens het NIBUD ben ik, verbalisant, (in het voordeel van de verdachten) van het laagste inkomen uit de NIBUD tabellen uitgegaan.
Bij de berekening van deze uitgaven heb ik gebruik gemaakt van het NIBUD jaarboek 2009-2.
Dit is ongeveer in het midden van de onderzoeksperiode. Aangezien de cijfers per jaar slechts marginaal wijzigen, heb ik in het voordeel van de verdachten niet elk jaar afzonderlijk berekend, maar heb ik de cijfers van 2009 gehanteerd. Voor de gehele onderzoeksperiode werden de budgetcijfers voor een 2 persoonshuishouden.
Nibud 2009-2 (2 persoonshuishouden):
Voeding per maand € 273,-
Overige huishoudelijke uitgaven (toiletartikelen, kapper e.d.) € 135,-
Kleding en schoeisel € 79,-
Contributies/abonnementen € 48,- +
Totaal per maand € 535,-
(…)
Vakanties/reizen
Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachten werden onder andere twee facturen van reisbureau Thomas Cook Travel Shop, Hoofdstraat 138B te Landgraaf aangetroffen en in beslag genomen.
Tijdens de onderzoeksperiode betroffen dit de volgende contante betalingen m.b.t. de volgende reizen:
Juli 2011 Italië 1/6 deel van de totale reissom € 1.036,08
April 2011 Jamaica 2/6 deel van de totale reissom € 2.624,56
Juli 2010 Zuid-Afrika 2/4 deel van de totale reissom € 7.885,43 +
Totaal € 11.546,07
(…)
Voer/vaartuigen
(…)
Resumé voer- en vaartuigen:
In de kasopstelling wordt een bedrag van € 98.599,- voor uitgaven voor voer- en vaartuigen meegenomen. Dit bedrag is als volgt samengesteld:
Renault Trafic: € 5.250,-
Porsche Cayenne: € 20.000,-
Audi A4: € 22.500,-
Audi TT: € 35.000,- (hof: in het arrest gecorrigeerd naar € 20.000,-, (…))
Mini Cooper: € 5.250,- (hof: in het arrest gecorrigeerd naar nihil, (…))
Bayliner: € 8.500,-
Batavus € 2.099,- (hof: in het arrest gecorrigeerd naar nihil, (…))
Totaal € 98.599,-
(Hof: in het arrest is het totaalbedrag gecorrigeerd naar € 76.250,00, (…))
(…)
Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachten d.d. 23 augustus 2012 werd een zogenaamde iPad aangetroffen en in beslag genomen.
Door de afdeling digitale expertise van de politie Limburg-Zuid werd dit apparaat op forensische wijze uitgelezen.
Renault Trafic:
Op de iPad werd een foto aangetroffen van een Renault Trafic met kenteken [kenteken 1] . Uit de registers van de Rijksdienst voor het Wegverkeer blijkt dat de kentekenhouder - vóór de verdachte [verdachte] - [D] uit Wouw was.
De verkoopfactuur werd door mij, verbalisant, bij [D] gevorderd.
Uit de e-mail en een afschrift van de factuur van [D] blijkt dat door de verdachte [verdachte] een bedrag van € 12.500,- contant betaald is voor deze auto.
Uit de registers van de Rijksdienst voor het Wegverkeer blijkt verder dat de Renault sinds 14 maart 2012 op naam staat van Autocentrum [E] B.V., [c-straat 1] te Landgraaf.
De eigenaar van dit bedrijf werd door mij verbalisant als getuige gehoord op 5 september 2012.
Hij verklaarde € 7.250,- contant te hebben betaald voor de auto.
In de kasopstelling wordt een bedrag van € 5.250,- voor de Renault Trafic meegenomen, zijnde het aankoopbedrag van € 12.500,- minus het verkoopbedrag van € 7.250,-.
(…)
Audi A4 [kenteken 2] :
Zoals blijkt uit de factuur van Handelsonderneming [F] is bij de aanschaf van de Porsche Cayenne een Audi A4 Cabriolet met kenteken [kenteken 2] ingeruild. Deze auto stond destijds op naam van de verdachte [verdachte] .
Aan de ingeruilde auto werd een waarde toegekend van € 22.500,-.
Deze auto stond vanaf 8 juni 2007 op naam van de verdachte [verdachte] .
Ondanks het feit dat het aannemelijk is dat verdachte méér dan dit bedrag voor de auto betaald heeft, wordt in het voordeel van de verdachte dit bedrag van € 22.500,- in de kasopstelling meegenomen als zijnde de aankoop van de Audi A4.
Audi TT [kenteken 3] :
Uit onderzoek is gebleken dat deze auto is ingevoerd vanuit België. Op het moment van aankoop (1 september 2011) was de auto 4 jaar en negen maanden oud. Op het internet worden vergelijkbare auto's van dezelfde leeftijd aangeboden voor ongeveer € 35.000,-.
(Hof: in het arrest is dit bedrag gecorrigeerd naar € 20.000.-, (…))
(…)
Verbetering/verbouwing woning:
Terrasoverkapping
Tijdens de doorzoeking van de woning werden een aanvraag bouwvergunning d.d. 29 september 2008 en een bouwvergunning d.d. 4 november 2008 van de gemeente Landgraaf aangetroffen en in beslag genomen.
Het betreft hier de bouw van een serre aan de achtergevel van de woning van de verdachten, [b-straat 1] te [plaats] .
Volgens de bouwvergunning bedragen de bouwkosten € 11.400,- en zullen de bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd door [G] B.V., [d-straat 1] te Landgraaf.
Door mij verbalisant werd bij genoemd firma de uitlevering gevorderd van de factuur van deze werkzaamheden.
Door [G] B.V. werd een afschrift van twee facturen van een terrasoverkapping ter waarde van € 5.127,- aan mij, verbalisant, per e-mail toegezonden.’
8. De raadsman van de verdachte heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 2020 het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig een overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer het volgende in:
‘2.
Cliënt meent dat het beginsaldo van de kas, ten onrechte op nihil is gesteld. Door de verdediging is eerder betoogd dat het beginsaldo van de kas gelijkgesteld dient te worden met het belastingvrije vermogen van 40.028 euro (cliënt en partner). Het heffingsvrije vermogen in box 3 (sparen en beleggen) bedroeg in 2007 20.014 euro per belastingplichtige.
Het fiscaal onderzoek in het dossier (…) start bij 2009. Cliënt dient voor zijn verweer aannemelijk te maken dat hij op 1 januari 2007 kon beschikken over contanten ter hoogte van 40.028 euro. Cliënt wil dit aannemelijk maken aan de hand van de stukken in bijlage 1. Uit een afrekening van Notaris [H] blijkt dat er een depot is van 25.000 gulden op 14 juli 2000. Omrekenkoers 1 euro = 2,20371 gulden, dit geeft 11.344,50 euro.
Uit een afrekening van 19 juli 2000 van [I] Notarissen blijkt dat er een door cliënt ontvangen bedrag is van 45.283,48 gulden, dat is 20.548,75 euro.
Verder een DSB krediet van 21.201,51 euro dat al voor februari 2009 tot aan de limiet gebruikt was.
Cliënt beschikt niet meer over andere stukken dan deze. Hij heeft geprobeerd nog stukken boven tafel te krijgen, maar dat is gezien de ouderdom van de zaak niet meer mogelijk.
De stelling van cliënt is dat met deze gegevens voldoende aannemelijk is dat er op 1 januari 2007 tenminste aan contante bedragen een bedrag was ter hoogte van 40.028 euro. De bedragen op voornoemde stukken waren beschikbaar in contanten, volgens cliënt.
De verdediging is zich ervan bewust dat het betoog niet geheel waterdicht is, echter het gaat om de aannemelijkheid en verzocht wordt om cliënt daarmee het voordeel van de twijfel te geven.
(…)
4.
Ten aanzien van de Nibud-uitgaven is het hof uitgegaan van 34.240 euro over de periode 1 januari 2007 tot en met 30 april 2012. In bijlage 2 zit een verklaring van de vader van cliënt, waarin deze verklaart dat cliënt en zijn partner in die periode zeker 4 tot 5 keer per week hebben meegegeten. Er is gerekend met 273 euro van 535 euro aan voedsel. De Nibud-berekening is een schatting, wat ook inhoudt dat onderling tussen posten wat geschoven kan worden. Client stelt zich op het standpunt dat het bedrag van 273 door twee gedeeld moet worden, dat is dan 136,50 euro, waarmee de berekening wordt 64 x 398,50 = 25.504 euro.
(…)
7.
Renault Trafic
Daarvoor is in de kasopstelling een bedrag van 5.250 euro meegenomen. Client handhaaft de stelling dat Mercedes Vito verkocht is aan [betrokkene 7] (toen wonende aan de [e-straat] te [plaats] ) voor 7.000 euro en dat de kasopstelling daarom met 7.000 euro verminderd zou moeten worden. Cliënt heeft 7.000 euro gekregen voor de Mercedes Vito. Met dat bedrag zou de kasopstelling gecorrigeerd moeten worden. [betrokkene 7] is inmiddels overleden.
Bij de pleitnota van de zitting van 9 oktober 2015 zijn door de raadsman uitdraaien van de RDW bijgevoegd. De betreffende Mercedes Vito staat op p. 10 van 12 van de RDW-uitdraai. De tenaamstelling loopt van 11-3-2006 tot 6-1-2010. Daarmee is in de ogen van client voldoende aannemelijk dat het voertuig door hem overgedragen is en 7.000 euro voor een dergelijke bestelbus was volgens client een redelijke prijs voor een gebruikt voertuig. Voor client is het daarmee voldoende aannemelijk om tot een correctie van de kasopstelling over te gaan.
Porsche Cayenne
De 20.000 euro moet volgens client uit de kasopstelling gehaald worden. De auto is gekocht door de schoonvader, en was zijn eigendom. In bijlage 3 is een verklaring van de schoonvader bijgevoegd over dit voertuig. Verder wordt gewezen op 2 facturen van Porsche Zentrum Aachen p. 281 en 289. Die facturen zijn van 30-4-2008 en 13-6-2008 en staan op naam van [betrokkene 8] . De schoonvader. Met deze onderbouwing acht de verdediging het voldoende aannemelijk dat het voertuig van de schoonvader was en dus uit de kasopstelling moet.
Audi A4 (cabrio)
Client handhaaft het verweer dat dit voertuig een prijs had van 32.500 euro, gekocht bij [J] BV, gelegen aan de [f-straat 1] te Eindhoven. Tel [telefoonnummer] . Daarvoor is een BMW X5 ingeruild voor 25.000 euro en 7.500 euro bijbetaald. Voor die 7.500 euro is op een eerder moment een motor Yamaha R1 verkocht, welke client nieuw had gekocht op lening bij Motoport te Echt. Van de Audi A4 en de BMW X zijn in bijlage 4 uitdraaien van de RDW gevoegd. De tijdstippen op 8-6-2007, te weten 14:32 en 14:58 uur liggen vlak bij elkaar.
Daarmee is in de ogen van client aannemelijk dat er een voertuig is ingeruild. Client geeft aan dat hij vrijwel steeds een auto inruilde omdat je anders met zoveel auto’s blijft zitten. De hoeveelheid aan uitdraaien van de RDW liegt er niet om. Client heeft nog contact opgenomen met [J] , maar die geeft aan niks meer aan documenten te hebben voor 2010 (bijlage 5).
Omdat het voertuig is betaald door inruil en verkoop van een ander voertuig, verzoekt client om de Audi A4 uit de kasopstelling te laten.
Audi TT
Die is in België gekocht omdat die goedkoper was. Hij heeft er 22.500 voor betaald. Dat is volgens client een aannemelijke prijs. De politie heeft niet gekeken wat een dergelijk voertuig in België kost. Waarom zou je anders een voertuig in België kopen als je die ook hier kunt krijgen.
Cliënt heeft helaas geen stukken dat hij er 22.500 euro voor heeft betaald. Wel is er een lening van [betrokkene 1] geweest voor 15.000. In de kasopstelling dient opgenomen te worden 22.500 – 15.000 = 7.500 euro
(…)
10.
De wijze van berekening leidt er dan toe dat door client is witgewassen door omzetting een bedrag van 30.454,69 euro.
(…)
11.
In de strafzaak komt een veroordeling voor witwassen door omzetten op een bedrag van 30.454,69.’
9. Het hof heeft in het bestreden arrest onder het kopje ‘bewijsoverwegingen’ de volgende overwegingen opgenomen:
‘Algemeen
Onder feit 4 is - kort gezegd - het witwassen van een geldbedrag van € 262.318,09 ten laste gelegd.
Voormeld bedrag is gebaseerd op de in het proces-verbaal van politie op 1 november 2012 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , (…), met bijlagen. In dit proces-verbaal wordt aan de hand van een kasopstelling over de onderzoeksperiode van 1 januari 2007 tot en met 23 augustus 2012 tot voormeld bedrag gekomen.
Bij een kasopstelling wordt de omvang van onverklaarbare inkomsten aangetoond wanneer meer contante uitgaven zijn gedaan dan op basis van contante ontvangsten mogelijk is geweest.
De kasopstelling in het dossier heeft de navolgende opzet (…):
Beginsaldo Kas: NIHIL
+/+ Legale contante ontvangsten: € 14.376,22
= Beschikbaar voor contant: € 14.376,22
-/- Werkelijk gedane uitgaven: € 276.694,31
= Theoretisch berekend eindsaldo kas: -/- € 262.318,09
Met de rechtbank neemt het hof in vorenstaande opstelling niet mee het werkelijke eindsaldo kas ten bedrage van € 29.375,- nu dit het aangetroffen geldbedrag was voortkomend uit een delict waarvoor verdachte is vrijgesproken.
Onderzoeksperiode
Anders dan in voormeld proces-verbaal en de rechtbank, zal het hof voormelde onderzoeksperiode beperken tot de onder 4 primair ten laste gelegde en bewezenverklaarde periode, derhalve van 1 januari 2007 tot en met 30 april 2012. Voor zover dat gevolgen heeft voor posten uit de kasopstelling, zal dat hierna aan de orde komen. Het hof merkt nog op dat de verdediging zich uitdrukkelijk bij deze onderzoeksperiode heeft aangesloten.
De posten uit voormelde kasopstelling komen hierna aan de orde voor zover deze door de verdediging zijn betwist.
Beginsaldo Kas
De verdediging heeft betwist dat het beginsaldo van de kas nihil is geweest. Volgens de verdediging is aannemelijk dat de verdachte bij aanvang van de onderzoeksperiode contante bedragen beschikbaar heeft gehad tot tenminste een bedrag van € 40.028,-, zijnde het destijds geldende belastingvrije vermogen (in box 3) voor de inkomstenbelasting voor de verdachte en zijn partner tezamen. De verdediging heeft ter ondersteuning hiervan een drietal stukken overgelegd, te weten:
1. een aan de verdachte en zijn echtgenote geadresseerde afrekening d.d. 14 juli 2000 van notaris [H] betreffende de aankoop en hypotheek van de woning aan [b-straat 1] te [plaats] ;
2. een aan de verdachte en zijn echtgenote geadresseerde afrekening d.d. 19 juli 2000 van [I] Notarissen betreffende de levering van de woning aan [g-straat 1] te [plaats] ;
3. een rekeningafschrift d.d. 6 februari 2009 van DSB bank betreffende een kredietrekening op naam van de verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met betrekking tot de onder 1 en 2 genoemde stukken stelt het hof in de eerste plaats vast dat de periode tussen de datum van de afrekeningen en de start van de onderzoeksperiode ongeveer zes en half jaar betreft. In de tweede plaats blijkt uit die stukken niet in hoeverre de op die afrekeningen genoemde bedragen tot de beschikking over contante bedragen bij de verdachte hebben geleid.
Wat betreft het onder 1 genoemde stuk zou het gaan om een depot van fl. 25.000,-, omgerekend € 11.344,50. Onduidelijk is echter of het depot is uitgekeerd aan de verdachte en zijn partner. Stukken ter onderbouwing daarvan zijn door de verdediging niet overgelegd.
In de onder 2 genoemde afrekening wordt gesproken over een door de verdachte en zijn echtgenote te ontvangen bedrag van fl. 45.283,48, omgerekend (door de verdediging) € 20.548,75. Het hof wil er van uitgaan dat dit bedrag daadwerkelijk door de verdachte en zijn echtgenote op hun bankrekening is ontvangen (zoals wordt aangekondigd op de afrekening), maar er zijn geen bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat dit bedrag geheel of gedeeltelijk contant door de verdachte en zijn echtgenote is opgenomen.
Gelet op het genoemde forse tijdsverloop tussen de datum van de afrekeningen en de start van de onderzoeksperiode en de onduidelijkheid of de op de afrekeningen genoemde bedragen daadwerkelijk zijn uitgekeerd dan wel tot beschikbare contante bedragen hebben geleid, leiden de onder 1 en 2 genoemde stukken het hof niet tot het oordeel dat de verdachte op 1 januari 2007 over enig contant bedrag heeft beschikt.
Uit het onder 3 genoemde rekeningafschrift zou volgens de verdediging blijken dat de verdachte al vóór februari 2009 een krediet van € 21.201,51 had opgenomen. Uit dit afschrift van 6 februari 2009, met afschriftnummer 100, blijkt echter in het geheel niet wanneer dat krediet zou zijn opgenomen en of de verdachte dit bedrag reeds bij de start van de onderzoeksperiode tot zijn beschikking had (hetgeen wellicht wel naar voren komt uit afschriften 1 t/m 99, die de verdediging niet aan het hof heeft overgelegd). Ook deze informatie leidt het hof dan ook niet tot de conclusie dat de verdachte bij de start van de onderzoeksperiode de beschikking had over contant geld
Het hof komt tot de slotsom dat niet aannemelijk is geworden dat er op 1 januari 2007 sprake is geweest van een hoeveelheid contant geld waarover verdachte bij de aanvang van de onderzoeksperiode kon beschikken, zodat het beginsaldo op juiste gronden op nihil is gesteld.
Werkelijk gedane contante uitgaven
In het dossier zijn de navolgende werkelijke uitgaven in de kasopstelling opgenomen:
- contante stortingen op bankrekeningen
- bonnen/facturen
- Nibud-uitgaven
- vakanties/reizen
- voer- en vaartuigen
- verbetering/verbouwing woning
Contante stortingen op bankrekeningen
In het dossier is in de kasopstelling meegenomen contante stortingen op bankrekeningen van verdachte en diens partner ten bedrage van € 60.932,69.
Anders dan de rechtbank zal het hof deze contante stortingen op een bankrekening niet bij de kasopstelling betrekken nu deze geldbedragen door de enkele storting op een rekening niet zijn “omgezet” als hiervoor onder 4 primair bewezen.
Contante uitgaven uit bonnen/facturen
De contante uitgaven uit bonnen en facturen zijn in het dossier gesteld op € 45.068,85.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bonnen en facturen tot een bedrag van € 23.304,84 toewijsbaar aan de verdachte zijn. Het hof zal de verdediging daarin volgen.
Hierop wordt nog een correctie aangebracht voor een bedrag van € 20,-. De verdediging heeft namelijk abusievelijk een factuur van Maaslandse Recreatiecentra d.d. 10-10-2011 van € 100,- buiten de berekening gehouden, terwijl dit een factuur van Maaslandse Recreatiecentra d.d. 26-06-2012 van € 80,- betreft.
Daarmee stelt het hof deze post op € 23.324,84.
Nibud-uitgaven
Het hof zal, overeenkomstig het kennelijke standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging, alleen de navolgende NIBUD-normen hanteren:
- voeding € 273,- per maand
- overige huishoudelijke uitgaven € 135,- per maand
- kleding en schoeisel € 79,- per maand
- contributies/abonnementen € 48.- per maand +
Totaal: € 535,- per maand.
Over de gehele onderzoeksperiode van 1 januari 2007 tot en met 30 april 2012 (64 maanden) levert dit aan NIBUD-uitgaven op een bedrag van (64 x € 535,-) € 34.240,-
De verdediging heeft gesteld dat de post voeding à € 273,- per maand dient te worden gehalveerd (€ 136,50), omdat uit een door de verdediging overgelegde verklaring van de vader van de verdachte zou blijken dat de verdachte en zijn echtgenote in de onderzoeksperiode zeker 4 tot 5 keer per week bij de vader en de moeder van de verdachte hebben meegegeten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De schriftelijke verklaring van [betrokkene 9] , vader van de verdachte, is gedateerd op 8 september 2020. Het hof ziet niet in waarom de verdediging pas nu een dergelijke verklaring inbrengt, aangezien dat NIBUD-uitgaven reeds op de zitting in eerste aanleg op 25 maart 2014 aan de orde zijn gesteld. Daarnaast acht het hof het niet aannemelijk dat [betrokkene 9] zich anno 2020 nog zou kunnen herinneren of de verdachte en zijn echtgenote in de gehele onderzoeksperiode 4 tot 5 keer per week hebben meegegeten. Het hof stelt deze verklaring dan ook terzijde en zal uitgaan van een bedrag aan voeding per maand van € 273,-.
Contante uitgaven vakanties/reizen
In het dossier zijn contante uitgaven ten bedrage van € 11.546,07 meegenomen voor reizen naar Italië (Juli 2011), Jamaica (April 2011) en Zuid-Afrika (Juli 2010).
Tevens is een bedrag van € 1.000,- ter zake een onbekende reis opgenomen. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat deze uitgavenpost onvoldoende is onderbouwd en deze zal derhalve niet als contante uitgave worden meegenomen.
Contante uitgaven voer- en vaartuigen
In de kasopstelling is ter zake de contante uitgaven voor aankoop van voer- en vaartuigen een totaalbedrag opgenomen van € 98.599,-
De verdediging heeft verweer gevoerd ter zake de navolgende posten:
Renault Traffic
Voor een Renault Traffic is in de kasopstelling een bedrag van € 5.250,- meegenomen als aankoopbedrag van € 12.500,- minus het verkoopbedrag van € 7.250,-.
In eerste aanleg heeft de verdediging gesteld dat bij de aankoop van voormelde auto een Mercedes Vito is ingeruild waardoor een gering bedrag is bijbetaald. In het hoger beroep is dit verweer niet langer gehandhaafd, maar heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de Mercedes Vito op 6 januari 2010 is verkocht aan een zekere [betrokkene 7] , die volgens de verdediging inmiddels zou zijn overleden, voor een bedrag van € 7.000,- waarmee de kasopstelling gecorrigeerd zou moeten worden.
Het hof volgt de verdediging niet in laatstgenoemd standpunt vanwege het ontbreken van enige onderbouwing.
Het hof zal overeenkomstig de kasopstelling de uitgave ter zake de Renault Traffic stellen op € 5.250,-.
Porsche Cayenne
In de kasopstelling is voor de aankoop van een Porsche Cayenne een bedrag van € 20.000,- opgenomen.
De verdediging heeft gesteld dat deze post uit de kasopstelling dient te worden gehaald, omdat uit een door de verdediging overgelegde verklaring van de schoonvader van de verdachte, [betrokkene 8] , zou blijken dat de Porsche door de schoonvader is gekocht en aan hem in eigendom toebehoorde. Dit wordt ondersteund door twee op de naam van [betrokkene 8] gestelde en zich in het dossier bevindende facturen van Porsche Zentrum Aachen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De schriftelijke verklaring van [betrokkene 8] is gedateerd op 2 september 2020. Het hof ziet niet in waarom de verdediging een verklaring met deze inhoud pas tijdens de zitting van 7 oktober 2020 heeft ingebracht, terwijl tijdens de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg zijdens de verdediging nog werd opgemerkt: ‘Ten aanzien van de Porsche Cayenne zijn geen opmerkingen.’ Bovendien wordt de verklaring van [betrokkene 8] weersproken door de bevindingen van de politie zoals vermeld op p. 261-262 van het dossier, waaruit overigens onder meer naar voren komt dat de politie [betrokkene 8] hieromtrent heeft willen horen, maar [betrokkene 8] de politie destijds niet te woord wilde staan. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de Porsche Cayenne aan de verdachte toebehoorde. De door de verdediging genoemde facturen maken dit niet anders.
Gelet op het vorenstaande zal het hof € 20.000,- als contante uitgave voor de Porsche Cayenne in aanmerking nemen.
Audi A4
In de kasopstelling is voor de aankoop van een Audi A4 een bedrag van € 22.500,- opgenomen.
De verdediging heeft zijn in eerste aanleg gevoerde verweer herhaald dat op deze auto een BMW en een Kawasaki-motor is ingeruild waardoor verdachte niet meer dan € 7.500,- zou hebben bijbetaald.
Met de rechtbank verwerpt het hof dit verweer, nu deze stelling niet nader is onderbouwd met facturen/geschriften waaruit van deze inruil en waarden is gebleken. Daaraan doen niet af de in hoger beroep overgelegde RDW-uitdraaien van de BMW en Kawasaki-motor.
Audi TT
In de kasopstelling is voor de aankoop van een Audi TT een bedrag van € 35.000,- opgenomen.
De verdediging heeft gesteld, in tegenstelling tot het eerder door de verdediging genoemde bedrag van € 25.000,-, dat voor deze auto een bedrag van € 22.500,- is betaald voor welk bedrag verdachte € 15.000,- van [betrokkene 1] heeft geleend.
De stelling van de verdediging dat € 22.500,- voor de Audi TT is betaald wordt op geen enkele wijze onderbouwd en derhalve door het hof verworpen. Wel acht het hof aannemelijk dat verdachte € 15.000,- heeft geleend voor de aankoop van deze auto.
Gelet op het vorenstaande zal het hof (€ 35.000,- -/- € 15.000,-=) € 20.000,- als contante uitgave in aanmerking nemen.
Mini Cooper
In de kasopstelling is voor de aankoop van een Mini Cooper een bedrag van € 5.250,- opgenomen. Dit betreft het geschatte aankoopbedrag van € 17.000,- minus € 11.750,-, zijnde het bedrag waarvoor de auto uiteindelijk is verkocht.
De verdediging heeft verzocht de Mini Cooper niet mee te nemen in de berekening omdat het voertuig is gekocht door de echtgenote van de verdachte. Het hof volgt de verdediging in zoverre zodat de Mini Cooper niet bij de kasopstelling zal worden betrokken.
Batavus fiets
In de kasopstelling is voor een Batavus fiets een bedrag van € 2.099,- opgenomen.
De verdediging heeft zijn in eerste aanleg gevoerde verweer herhaald dat de fiets een afscheidscadeau voor de partner van verdachte is geweest afkomstig van haar inmiddels overleden moeder. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de verdediging ter zitting op 9 oktober 2015 een handgeschreven verklaring van de partner van verdachte overgelegd waarin is neergelegd dat de partner dit bedrag van haar moeder zou hebben ontvangen voor de aankoop van de fiets.
Met overlegging van voormeld handgeschreven brief acht het hof de stelling van de verdediging genoegzaam onderbouwd en zal het de kasopstelling met genoemd bedrag corrigeren.
Conclusie
De totaalpost ter zake de uitgave voor voer- en vaartuigen wordt daarmee door het hof gesteld op: (€ 98.599,- -/- € 15.000,- (correctie Audi TT) -/- € 5.250,- (correctie Mini Cooper) -/- € 2.099,- (correctie Batavus fiets =) € 76.250,-
Contante uitgaven verbetering/verbouwing woning
In de kasopstelling is ter zake de contante uitgaven voor de woning een bedrag opgenomen van in totaal € 5.127,- in verband met de bouw van een terrasoverkapping. De verdediging heeft zich ten aanzien van dit bedrag uitdrukkelijk gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Samenvattend met betrekking tot de contante uitgaven:
Met inachtneming van het vorenstaande stelt het hof de contante uitgaven als volgt vast:
- contante uitgaven uit bonnen/facturen € 23.324,84
- NIBUD-uitgaven € 34.240,-
- contante uitgaven vakanties/reizen € 11.546,07
- contante uitgaven voer- en vaartuigen € 76.250,-
- contante uitgaven verbetering/verbouwing woning € 5.127,- +
Totaal: €150.487,91
Samenvattend met betrekking tot de kasopstelling
Op grond van al het vorenstaande stelt het hof de uiteindelijke kasopstelling als volgt vast:
Beginsaldo kas: nihil
+/+ Legale contante ontvangsten: € 14.376,22
= Beschikbaar voor contant: € 14.376,22
-/- Werkelijke contante uitgaven: € 150.487,91
= verschil € 136.111,69 NEGATIEF
Uit de kasopstelling volgt derhalve dat verdachte een bedrag van € 136.111,69 contant heeft uitgegeven aan onder meer vakanties/reizen, voertuigen en verbetering/verbouwing van de woning.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat deze contante uitgaven, gelet op de aangetroffen geldstromen en vermogensbestanddelen en tegen de achtergrond van het legale inkomen van verdachte, zoals dat is gebleken uit de bevindingen bij de belastingdienst en documenten betrekking hebbend op de commerciële bedrijfsvoering binnen [A] V.O.F., zich niet zonder nadere verklaring volkomen laten begrijpen. Het hof is dan ook van oordeel dat het vorenstaande een witwasvermoeden oplevert. De bewezenverklaring van feit 1, te weten het aanwezig hebben van een hoeveelheid van ruim 10.000 gram hennep, is daarvoor eveneens een aanwijzing.
Gelet op deze stand van zaken mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verdachte heeft zich bij zijn verhoor bij de politie in 2012 en later voor wat betreft de herkomst van voormelde contante uitgaven op zijn zwijgrecht beroepen. De verdediging is voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep op 9 oktober 2015 met het standpunt gekomen dat verdachte vóór 2007 vermogen heeft gehad omdat verdachte en zijn vrouw op dat moment al een werkzaam leven achter zich hadden. De verdachte heeft daaromtrent niets naders verklaard en voor het overige is dit standpunt op geen enkele wijze onderbouwd door bijvoorbeeld overlegging van salarisstroken, bankafschriften dan wel aangiften inkomstenbelasting. Van de hiervoor genoemde ter zitting op 7 oktober 2020 door de verdediging overgelegde drie stukken heeft het hof hiervoor onder het kopje ‘beginsaldo kas’ geoordeeld dat en waarom (ook) uit die stukken niet aannemelijk is geworden dat er op 1 januari 2007 sprake is geweest van een hoeveelheid contant geld waarover verdachte bij de aanvang van de onderzoeksperiode kon beschikken.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte niet de vereiste verklaring over de herkomst van het geld heeft gegeven en dat er ook voor het overige niet is gebleken van een alternatieve herkomst van het geld en de goederen, zodat het niet anders kan zijn dan dat de contante uitgaven een criminele herkomst hebben op grond waarvan het tenlastegelegde witwassen is bewezen. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.’
Bespreking van het middel
10. Het middel bevat de klacht dat het hof met een onjuiste dan wel onbegrijpelijke motivering tot het oordeel is gekomen ‘dat verdachte niet de vereiste verklaring over de herkomst van het geld heeft gegeven en dat er ook voor het overige niet is gebleken van een alternatieve herkomst van het geld en de goederen, zodat het niet anders kan zijn dan dat de contante uitgaven een criminele herkomst hebben op de grond waarvan witwassen bewezen is.’ Het hof zou een onjuiste maatstaf hebben gehanteerd met betrekking tot het bestanddeel 'afkomstig was uit enig misdrijf', dan wel de juiste maatstaf hebben benoemd maar deze vervolgens onjuist hebben toegepast.
11. Waar het de stellers van het middel blijkens de toelichting om gaat is dat het hof een groot deel van de verweren ten aanzien van diverse posten van de kasopstelling zou hebben verworpen met de overweging dat de door de verdediging gegeven verklaring omtrent de herkomst van het geld niet aannemelijk is, niet of onvoldoende is onderbouwd met stukken als facturen en geschriften, dan wel dat er in het geheel geen stukken ter onderbouwing zijn overgelegd. Het hof zou daarmee, zo begrijp ik, een te zware maatstaf hebben aangelegd bij de beoordeling van de verweren en (daarmee) bij de beoordeling van het bestanddeel 'afkomstig is uit enig misdrijf’.
12. Uw Raad heeft in HR 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:156 eerdere rechtspraak over het bewijs van het bestanddeel ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ als volgt samengevat:2.
‘2.3.2 Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
2.3.3 Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs (Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.)’
13. Het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, kan bijvoorbeeld voortvloeien uit de toepasselijkheid van één of meer witwasindicatoren.3.Te denken valt aan de omstandigheid dat sprake is van grote hoeveelheden contant geld in diverse valuta, een ongebruikelijke wijze van transport, of transacties die niet in verhouding staan tot de inkomsten. Bij een dergelijk vermoeden mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Die verklaring zal het vermoeden dat (bijvoorbeeld) uit de toepasselijkheid van de witwasindicator(en) volgt, in toereikende mate dienen te ontzenuwen.4.Dat het niet aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is, drukt uit dat op de verdachte niet de last mag worden gelegd, zijn onschuld te bewijzen.
14. In het onderhavige geval is het vermoeden dat het in de bewezenverklaring vermelde geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf afgeleid uit een eenvoudige kasopstelling.5.Bij toepassing van de methode van de eenvoudige kasopstelling worden eerst het beginsaldo aan contant geld en de legale contante ontvangsten (inclusief bankopnamen) in de onderzochte periode opgeteld. Daarna wordt het eindsaldo in contant geld van het resultaat afgetrokken. Het overblijvende bedrag was in de onderzochte periode beschikbaar voor het doen van uitgaven. Van dat bedrag worden de feitelijke contante uitgaven (inclusief bankstortingen) afgetrokken.6.Indien een negatief bedrag resulteert, is dat een basis voor het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat het bedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
15. Ook in een bewijsconstructie van witwassen die gebaseerd is op een eenvoudige kasopstelling gaat het om een afweging van aanwijzingen van een criminele herkomst (kort gezegd een verschil tussen inkomsten en uitgaven) tegen verklaringen van de verdachte. Bijzonder is evenwel – als ik het goed zie - dat de vaststelling van het vermoeden van witwassen in dit geval meer verweven is met het beoordelen van verklaringen van de verdachte. De verdachte kan bestrijden dat hij een contante uitgave heeft gedaan of aanvoeren dat hij meer contante inkomsten heeft gehad. Hij kan voorts aanvoeren dat het beginsaldo omvangrijker was of het eindsaldo geringer. Al deze verweren betreffen de inhoud van de eenvoudige kasopstelling. Tegelijk is er weinig of geen ruimte voor verklaringen van de verdachte die het vermoeden van witwassen nog kunnen ontkrachten als de eenvoudige kasopstelling, bij de opstelling waarvan de genoemde verweren zijn betrokken, een (duidelijk) negatief resultaat oplevert.7.
16. Dat de vaststelling van een vermoeden van witwassen bij een bewijsconstructie van witwassen op basis van een eenvoudige kasopstelling meer verweven is met de waardering van verklaringen van de verdachte, doet er naar het mij voorkomt evenwel niet aan af dat die verklaringen volgens hetzelfde grondpatroon van concreetheid, verifieerbaarheid en waarschijnlijkheid beoordeeld kunnen worden. Dat zijn ook maatstaven die meer in het algemeen bij de beoordeling van bewijsverweren van belang zijn. De waarschijnlijkheid speelt daarbij de hoofdrol; concreetheid en verifieerbaarheid zijn vooral van belang in verband met het inschatten van die waarschijnlijkheid en in verband met mogelijkheden tot verificatie.8.Verder geldt ook bij verklaringen waar het hier om gaat dat het niet aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat een contante uitgave niet is gedaan, contante (legale) inkomsten zijn gegenereerd, het beginsaldo hoger was of het eindsaldo geringer. De bewijslast mag niet op de verdachte worden gelegd.
17. Dat betekent naar het mij voorkomt evenwel niet dat verweren van de verdachte die op posten van de eenvoudige kasopstelling betrekking hebben nooit aan de hand van de maatstaf van de aannemelijkheid mogen worden beoordeeld. Ik wijs er in dit verband op dat Uw Raad ook bij – andere - verweren die niet verenigbaar zijn met de bewezenverklaring doch niet in strijd zijn met de bewijsmiddelen (onder omstandigheden) toestaat dat zij worden verworpen met de vaststelling dat het gestelde niet aannemelijk is geworden.9.
18. Dat de bewijslast niet op de verdachte mag worden gelegd brengt naar het mij voorkomt evenmin mee dat bij de beoordeling van bewijsverweren nooit een rol mag spelen of de verdachte het aangevoerde heeft onderbouwd met (schriftelijk) bewijs. In een arrest van 9 juli 2019 had het hof, zo overweegt Uw Raad, met betrekking tot hetgeen namens de verdachte was aangevoerd ter zake van door hem (kort gezegd) uit legale bron voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode verworven grote geldbedragen, gedurende de bewezenverklaarde periode ontvangen bedragen en aan ondernemingen onttrokken gelden, ‘vastgesteld dat het verloop van die contante geldstromen niet uit enige administratie of document blijkt, terwijl de verdachte (…) niet door middel van een overzicht van gegevens dan wel anderszins dat verloop heeft onderbouwd of inzichtelijk heeft gemaakt’.10.De klacht over ’s hofs vaststelling dat er vanaf 2008 (het begin van de bewezenverklaarde periode) kennelijk geen vermogen was, faalde. Het hof had volgens Uw Raad in aanmerking genomen ‘dat, enerzijds, administratie of documentatie ontbreekt terwijl de verdachte geen nadere onderbouwing of toelichting heeft gegeven met betrekking tot contante geldstromen leidend tot contante stortingen op de in de bewezenverklaring vermelde bankrekeningen en dat, anderzijds, uit de resultaten van het onderzoek naar, kort gezegd, de fiscale aangiftes door de verdachte en zijn echtgenote over de bewezenverklaarde periode, naar voren komt dat de verdachte daarin telkens geen vermogen heeft opgegeven en dat ook overigens niets is verantwoord met betrekking tot “kennelijk tussen de fiscale peildata opduikende en weer verdwijnende contante vermogens”’. ’s Hofs oordeel was gelet hierop niet onbegrijpelijk.
19. In het door de steller van het middel genoemde arrest van 2 februari 2021 casseerde Uw Raad.11.De omstandigheden dat de verdachte ondanks door hem gedane toezeggingen de betreffende bankafschriften en kwitanties niet had overgelegd en niet had verzocht de kwitanties aan het dossier toe te voegen deden niet af aan de door de verdachte gegeven verklaring omtrent de verkoop van motoren door een derde, waarna de verdachte aflossingen van deze derde zou hebben ontvangen, en de inkomsten uit een erfenis, alsmede de mogelijkheid daarnaar nader onderzoek te doen. In deze zaak kan een rol hebben gespeeld dat de verdachte had aangevoerd dat de bewijsstukken die zijn betoog konden onderbouwen bij een derde (blijkens de conclusie van A-G Aben een verhuisbureau) lagen aan wie hij € 3.000 diende te betalen voor hij toegang kreeg tot die stukken, terwijl hij dat geld niet had. Uw Raad casseerde voorts mede gelet ‘op hetgeen het hof in zijn overwegingen overigens heeft vastgesteld’.
20. Uit beide arresten kan worden afgeleid dat het bij de vraag of, en zo ja welke, betekenis mag worden gehecht aan de omstandigheid dat een verklaring niet is onderbouwd met schriftelijke stukken om een casuïstisch oordeel gaat. Van der Rijst, Stevens en Hola leiden uit het arrest van 2 februari 2021 af dat het onderbouwen van een verklaring volgens Uw Raad ‘alleen van de verdachte (kan) worden verwacht als dat noodzakelijk is voor de controleerbaarheid ervan’.12.Ook ik begrijp het arrest aldus dat het vooral iets zegt over het aspect van de verificatie. Door een verklaring buiten beschouwing te laten wegens een gebrek aan schriftelijke onderbouwing mag niet de last tot verificatie op de verdachte worden gelegd. Een gebrek aan (schriftelijke) onderbouwing kan evenwel ook iets zeggen over de waarschijnlijkheid van een verklaring. En bij een hoogst onwaarschijnlijke verklaring ligt het niet op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen.
21. Al met al faalt de klacht dat het hof, door verweren te verwerpen op de grond dat de gegeven verklaring omtrent de herkomst van het geld niet aannemelijk is, een onjuiste maatstaf heeft gebruikt dan wel de juiste maatstaf verkeerd heeft toegepast.13.Dat geldt ook voor de klacht dat het hof ten onrechte betekenis heeft gehecht aan de onderbouwing van de verklaring met stukken.
22. De stellers van het middel klagen vervolgens over de overwegingen waarmee het hof specifieke verweren bij onderdelen van de kasopstelling heeft verworpen. Uit de overwegingen waarin het hof aangeeft waarom het beginsaldo op nihil wordt gesteld, leiden zij af dat het hof ‘in de kern eist dat er schriftelijke bewijsstukken worden overgelegd’.
23. Naar het mij voorkomt kan uit de overwegingen van het hof niet de conclusie worden getrokken dat het hof als regel eist dat er schriftelijke bewijsstukken worden overgelegd, bij gebreke waarvan het aangevoerde niet aannemelijk wordt geoordeeld. Het bedrag dat verbalisant [verbalisant] in de kasopstelling had opgenomen voor de aankoop van een Mini Cooper wordt door het hof niet betrokken bij de kasopstelling. Reden is dat de verdediging heeft verzocht de Mini Cooper niet mee te nemen ‘omdat het voertuig is gekocht door de echtgenote van de verdachte’. Dat in dit verband een schriftelijk bewijsstuk de doorslag heeft gegeven blijkt niet uit ’s hofs overwegingen.
24. Bij de verweren die betrekking hebben op het beginsaldo hecht het hof wel betekenis aan het niet overleggen van schriftelijke stukken (bankafschriften). Dat is evenwel niet het enige of belangrijkste argument voor ’s hofs oordeel ‘dat niet aannemelijk is geworden dat er op 1 januari 2007 sprake is geweest van een hoeveelheid contant geld waarover verdachte bij de aanvang van de onderzoeksperiode kon beschikken’. Het hof stelt met betrekking tot de onder 1 en 2 genoemde stukken ‘in de eerste plaats vast dat de periode tussen de datum van de afrekeningen en de start van de onderzoeksperiode ongeveer zes en half jaar betreft’. Inzake het onder 3 genoemde rekeningafschrift van 6 februari 2009 stelt het hof vast dat daaruit in het geheel niet blijkt ‘wanneer dat krediet zou zijn opgenomen en of de verdachte dit bedrag reeds bij de start van de onderzoeksperiode tot zijn beschikking had’. De onderzoeksperiode loopt vanaf 1 januari 2007.
25. Meer in het algemeen volgt uit de bewijsmotivering voorts dat het hof in de bewezenverklaring van feit 1, het aanwezig hebben van een hoeveelheid van ruim 10.000 gram hennep, een aanwijzing van witwassen heeft gezien. Het hof wijst er voorts op dat de verdachte zich bij zijn verhoor bij de politie in 2012 en later ‘voor wat betreft de herkomst van voormelde contante uitgaven op zijn zwijgrecht (heeft) beroepen’. En dat de verdediging ‘voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep van 9 oktober 2015 met het standpunt (is) gekomen dat verdachte vóór 2007 vermogen heeft gehad omdat verdachte en zijn vrouw op dat moment al een werkzaam leven achter zich hadden’.14.Ook deze feiten en omstandigheden heeft het hof kunnen betrekken en kennelijk betrokken bij de beoordeling van het verweer dat op de zitting van 7 oktober 2020 aan de hand van drie overgelegde stukken is gevoerd.
26. Daar komt bij dat door de verdediging geen verklaring is gegeven voor het niet meer beschikken over andere stukken dan de overgelegde. Het hof wijst er in verband met het onder 3 genoemde rekeningafschrift op dat dit afschriftnummer 100 draagt, en dat de afschriftnummers 1 t/m 99, die wellicht helderheid zouden kunnen bieden, niet zijn overgelegd. In de pleitnota is voorts niet verzocht om verificatie van het aangevoerde: de stelling van de verdachte is ‘dat met deze gegevens voldoende aannemelijk is dat er op 1 januari 2007 tenminste aan contante bedragen een bedrag beschikbaar was ter hoogte van 40.028 euro’.
27. Al met al meen ik dat ’s hofs vaststelling van het beginsaldo niet onbegrijpelijk is en dat deze toereikend is gemotiveerd. Het hof heeft in die motivering betekenis kunnen hechten aan de omstandigheid dat geen stukken zijn overgelegd die het aangevoerde hebben onderbouwd. Uit de overweging van het hof als geheel volgt dat de verdachte naar ’s hofs oordeel niet een concrete, verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat een deel van het in de kasopstelling vastgestelde bedrag niet van misdrijf afkomstig is. Aan de begrijpelijkheid van dat oordeel doet niet af dat op de overgelegde bescheiden ‘namen en adressen’ staan, zoals de stellers van het middel opmerken.
28. De stellers van het middel klagen ook over ’s hofs overweging dat het niet aannemelijk is dat [betrokkene 9] , vader van de verdachte, zich anno 2020 nog zou kunnen herinneren of de verdachte en zijn echtgenote gedurende de gehele onderzoeksperiode vier tot vijf keer per week hebben meegegeten. Ook menen zij dat het tijdstip van inbrengen van deze verklaring geen grond kan zijn voor afwijzing van een verweer.
29. Voor zover de klacht betrekking heeft op de maatstaf van de aannemelijkheid stuit de klacht af op hetgeen naar aanleiding van de eerste, algemene deelklacht is overwogen. Voorts verzet geen rechtsregel zich ertegen dat het hof bij het beoordelen van de aannemelijkheid van de schriftelijke verklaring van de vader van de verdachte, zo begrijp ik, mede in aanmerking neemt dat deze op 8 september 2020 gedateerd is terwijl de Nibud-uitgaven reeds op 25 maart 2014 op de zitting in eerste aanleg aan de orde zijn gesteld.15.Het centrale argument is, zo volgt uit ’s hofs overweging, dat het hof het niet aannemelijk acht dat [betrokkene 9] zich het gestelde nog zou kunnen herinneren. Tot nadere onderbouwing van dat oordeel was het hof niet verplicht. Voor zover de stellers van het middel aanvoeren dat het hof de vader van de verdachte als getuige had kunnen (doen) horen wijs ik erop dat daar door de verdediging niet om is verzocht.
30. In ’s hofs motivering ligt het oordeel besloten dat in verband met de NIBUD-uitgaven niet een concrete, verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring is gegeven dat een deel van het in de kasopstelling vastgestelde bedrag niet van misdrijf afkomstig is. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
31. De stellers van het middel klagen vervolgens over ’s hofs afwijzing van het in verband met de aankoop van de Renault Traffic gevoerde verweer betreffende de verkoop van een Mercedes Vito aan een zekere [betrokkene 7] . Uit de motivering zou blijken dat het hof de eis stelt van een schriftelijke onderbouwing. Het hof zou voorts in het midden hebben gelaten of de verklaring concreet en verifieerbaar is. Gezien de uitdraaien van de RDW zou het verhaal van de verdachte niet hoogst onwaarschijnlijk zijn.
32. Uit ’s hofs overwegingen volgt dat de verdediging bij dit verweer niet is gevolgd ‘vanwege het ontbreken van enige onderbouwing’. Voor zover het middel ervan uitgaat dat het hof een schriftelijke onderbouwing eist mist het aldus feitelijke grondslag. Voorts heeft het hof naar het mij voorkomt kunnen oordelen dat de omstandigheid dat de tenaamstelling van de Mercedes Vito van 11 maart 2006 tot 6 januari 2010 zou hebben gelopen in samenhang met de stelling van verdachte dat € 7.000 voor een dergelijke bestelbus een redelijke prijs was, niet meebrengt dat dit bedrag bij de post betreffende de Renault Traffic in mindering diende te worden gebracht. De overgelegde RDW-uitdraaien zeggen iets over de tenaamstelling van de Mercedes Vito, maar daaruit volgt niet dat de auto is verkocht aan voornoemde [betrokkene 7] voor een bedrag van € 7.000. Ik neem daarbij in aanmerking dat het hof heeft vastgesteld dat het verweer dat terzake in eerste aanleg is gevoerd inhield dat de Mercedes Vito zou zijn ingeruild, en dat dit verweer aldus afwijkt van het verweer dat in hoger beroep is gevoerd. Ik neem voorts in aanmerking dat de verdediging heeft aangegeven dat [betrokkene 7] inmiddels is overleden. Een verhoor is derhalve niet mogelijk, en andere mogelijkheden om het aangevoerde te verifiëren zijn door de verdediging niet aangedragen. De stelling van de raadsman is dat het aangevoerde (naar ik begrijp enkel in het licht van de uitdraaien van de RDW en de redelijkheid van de prijs) ‘voldoende aannemelijk (is) om tot een correctie van de kasopstelling over te gaan’.
33. In ’s hofs motivering ligt het oordeel besloten dat in verband met de aankoop van de Renault Traffic niet een concrete, verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring is gegeven dat een deel van het in de kasopstelling vastgestelde bedrag niet van misdrijf afkomstig is. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
34. De stellers van het middel klagen voorts over ’s hofs afwijzing van het verzoek om op de aanschaf van een Audi A4 een bedrag in mindering te brengen in verband met inruil van een BMW en Kawasaki-motor.16.Dat het hof het verweer verwerpt bij gebreke van onderbouwing met facturen/geschriften waaruit van deze ruil en waarden is gebleken zou betekenen dat het hof eist dat de verdachte zijn verweer aannemelijk maakt of zijn stelling bewijst.
35. In verband met het (impliciet) hanteren van de maatstaf van de aannemelijkheid bij de beoordeling van posten in de kasopstelling verwijs ik naar de bespreking van de eerste, algemene deelklacht. Dat het hof zou eisen dat de verdachte ‘zijn stelling bewijst’ kan naar het mij voorkomt niet uit ’s hofs overwegingen worden afgeleid.
36. Uit de pleitnota blijkt dat is aangevoerd dat een BMW X5 zou zijn ingeruild, voor € 25.000. Voor de € 7.500 die zou zijn bijbetaald zou eerder een motor zijn verkocht. Van de Audi A4 en de BMW X5 zijn in een bijlage uitdraaien van de RDW bijgevoegd. De raadsman heeft daarbij aangegeven dat de tijdstippen op 8 juni 2007 vlak bij elkaar liggen, namelijk om 14:32 en om 14:58 uur.17.De Audi A4 zou volgens de verdachte gekocht zijn bij [J] BV, gelegen aan de [f-straat 1] te Eindhoven. De verdachte zou nog contact hebben opgenomen met [J] , maar deze zou hebben aangegeven niets meer aan documenten te hebben. Daarmee doet zich (ook) in verband met dit verweer de situatie voor dat de verdachte geen mogelijkheden tot verificatie aandraagt en de voor de hand liggende mogelijkheid van verificatie zelfs uitsluit. Het verband tussen de aankoop van de Audi A4 en de verkoop van de motor wordt uit het aangevoerde voorts niet verder duidelijk.
37. Al met al meen ik dat het hof betekenis heeft kunnen hechten aan de omstandigheid dat de inruil niet nader is onderbouwd met facturen en geschriften. ’s Hofs kennelijk oordeel dat in verband met de aankoop van de Audi A4 niet een concrete, verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring is gegeven dat een deel van het in de kasopstelling vastgestelde bedrag niet van misdrijf afkomstig is, acht ik niet onbegrijpelijk. In dat verband wijs ik erop dat blijkens de bijlage waarmee de raadsman in hoger beroep heeft onderbouwd dat de verdachte contact heeft opgenomen met [J] , het betreffende bericht van 5 september 2020 dateert.
38. De stellers van het middel menen voorts dat ’s hofs motivering van de afwijzing van het verweer dat in verband met de Porsche Cayenne is gevoerd onbegrijpelijk is nu er meerdere bewijsmiddelen zouden zijn die de verklaring van de verdediging ondersteunen, vooral de verklaring van de schoonvader van de verdachte. En bij de Audi TT wordt wederom geklaagd dat het hof een onderbouwing met schriftelijke bescheiden zou eisen.
39. Bij de beoordeling van de schriftelijke verklaring van de schoonvader van de verdachte inzake de Porsche Cayenne heeft het hof betekenis gehecht aan de omstandigheid dat deze gedateerd is op 2 september 2020 en dat de schoonvader de politie eerder niet te woord heeft willen staan. Het hof hecht voorts betekenis aan de omstandigheid dat in eerste aanleg door de verdediging is opgemerkt dat er ten aanzien van deze auto geen opmerkingen waren. Dat het hof aan deze omstandigheden betekenis heeft gehecht is niet onbegrijpelijk.
40. Uit ’s hofs overwegingen inzake de Audi TT kan voorts niet worden afgeleid dat hof een onderbouwing met schriftelijke stukken eist. Het hof stelt vast dat de stelling dat € 22.500 voor deze auto is betaald ‘op geen enkele wijze onderbouwd’ is en acht voorts zonder daarbij naar een schriftelijke onderbouwing te verwijzen aannemelijk dat de verdachte € 15.000 heeft geleend voor de aankoop van deze auto. Ik wijs erop dat blijkens de pleitnota bij deze auto is aangevoerd dat hij in België is gekocht ‘omdat die goedkoper was’ en dat € 22.500 volgens de verdachte ‘een aannemelijke prijs’ is. Van wie de auto is gekocht, wordt niet aangegeven en (andere) mogelijkheden tot verificatie worden niet aangedragen.
41. In ’s hofs motivering ligt het oordeel besloten dat ook in verband met de aankoop van de Porsche Cayenne en de Audi TT niet een concrete, verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring is gegeven dat een deel van het in de kasopstelling vastgestelde bedrag niet van misdrijf afkomstig is. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
42. Al met al meen ik dat ’s hofs oordeel ‘dat verdachte niet de vereiste verklaring over de herkomst van het geld heeft gegeven en dat er ook voor het overige niet is gebleken van een alternatieve herkomst van het geld en de goederen, zodat het niet anders kan zijn dat dat de contante uitgaven een criminele herkomst hebben op grond waarvan witwassen bewezen is’ niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, niet onbegrijpelijk is en toereikend is gemotiveerd. Ik wijs er daarbij nog op dat ook ingeval bij een enkele in de eenvoudige kasopstelling opgenomen post anders geoordeeld zou worden over een gevoerd verweer, een en ander niet tot cassatie behoeft te leiden.18.
43. Het middel faalt en kan in beginsel worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
44. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑02‑2022
Uw Raad verwees daarbij naar HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, NJ 2019/298 m.nt. Rozemond.
Zie voor een overzicht van witwasindicatoren de site van de Financial Intelligence Unit, Witwassen.pdf (fiu-nederland.nl).
Zie voor een voorbeeld HR 11 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:691.
Zie over het gebruik van de kasopstelling in een bewijsconstructie van witwassen HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:668, NJ 2019/299 m.nt. Rozemond. Vgl. ook HR 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1751.
Zie nader G.P. Vermeulen, De strafrechtelijke toepassing van de kasopstelling en de vermogensvergelijking, Sneek 2005, p. 33. Te vinden op https://www.politieacademie.nl/. Zie ook W. de Zanger, De ontnemingsmaatregel toegepast (diss. Utrecht), Den Haag: Boom juridisch 2018, p. 179-180.
Vgl. HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:668, NJ 2019/299 m.nt. Rozemond. Het hof besprak in de context van de eenvoudige kasopstelling de betwisting van een aantal contante uitgaven. Het overwoog vervolgens dat er een groot verschil tussen legale contante inkomsten en uitgaven was, namelijk een bedrag van € 55.000,- en dat in dat licht van de verdachte ‘een concrete, min of meer te verifiëren en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring’ mocht worden verwacht. De verklaring van de verdachte dat hij aan het begin van de in aanmerking genomen periode een groot bedrag aan contant spaargeld had, werd niet als zodanig aangemerkt. Feitelijk ziet ook dit verweer op de eenvoudige kasopstelling, in het bijzonder het beginsaldo. Zie in dit verband ook D. Braakman en C, van der Voort, ‘Witwassen. Struikelend naar een veroordeling of niet?’, NJB 2021/427, p. 450, die, zo begrijp ik, het vermoeden van witwassen in verband brengen met de eenvoudige kasopstelling waar het openbaar ministerie aanvankelijk gebruik van maakt, en aangeven dat een ‘verklaring’ van de verdachte zou kunnen bestaan uit een ‘alternatieve kasopstelling’.
Vgl. B.F. Keulen en G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 560-561. Zie over Meer en Vaart-verweren ook G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 917-919.
Zie HR 25 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0742, NJ 1989/866 m.nt. ’t Hart en HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, NJ 2010/314 m.nt. Buruma.
HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1137, NJ 2019/350 m.nt. Reijntjes, rov. 2.5 en 2.6.
HR 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:156.
Ik merk nog op dat uit de pleitnota volgt dat de verdediging in dit verband kennelijk ook is uitgegaan van de maatstaf van aannemelijkheid. Ik wijs op de passage in de pleitnota onder kopje 2.: ‘de verdediging is zich ervan bewust dat het betoog niet geheel waterdicht is, echter het gaat om de aannemelijkheid en verzocht wordt om cliënt daarmee het voordeel van de twijfel te geven’.
Zie in verband met (onder meer) de rol van het zwijgen en het moment van verklaren Van der Rijst, Stevens en Hola, a.w...
Vgl. bijvoorbeeld HR 17 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:325. Het hof overwoog in die zaak dat het de verklaring van verdachte niet aannemelijk achtte. Aan dat oordeel lag onder meer ten grondslag dat de verdachte pas nadat een derde had aangegeven dat het geld van hem zou zijn en om teruggave had verzocht, een verklaring hierover had afgelegd. Uw Raad overwoog dat ‘s hofs oordeel geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk was.
Enigszins verwarrend is dat in de stukken wordt gesproken over verschillende motoren. Bewijsmiddel 5 spreekt over een Yamaha motor die op 27 november 2007 is gekocht bij Piranha Racing. De pleitnota noemt in verband met de aankoop van de Audi A4 een Yamaha motor R1 die nieuw zou zijn gekocht op lening bij Motoport te Echt. Het hof heeft het in dit verband over een Kawasaki-motor. Uit de RDW-uitdraaien (p. 12) blijkt van een Kawasaki motor die tot zes dagen voor de aankoop van de Audi A4 (p. 9) op naam van de verdachte heeft gestaan. In de cassatieschriftuur wordt aan deze onduidelijkheid geen aandacht besteed, tegen die achtergrond ga ik ervanuit dat het om de door het hof genoemde Kawasaki gaat.
Uit de RDW-uitdraaien blijkt dat de Audi A4 TT op 8 juni 2007 om 14.32 uur op naam van de verdachte is gesteld en dat de BMW tot 8 juni 2007, 14.58 uur op naam van [betrokkene 5] (ik begrijp: de vrouw van verdachte) stond.
HR 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1751, NJ 2021/404.