NJ 2019/299
Gewoontewitwassen. Vermoeden van witwassen en geen begin van aannemelijke verklaring van verdachte.
HR 23-04-2019, ECLI:NL:HR:2019:668, m.nt. N. Rozemond
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23 april 2019
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, Y. Buruma, A.L.J. van Strien
- Zaaknummer
17/01957
- Conclusie
A-G mr. B.F. Keulen
- Noot
N. Rozemond
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS70123:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:668, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑04‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:436, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑02‑2019
- Wetingang
Art. 420bis, 420ter Sr
Essentie
Gewoontewitwassen, eenvoudige kasopstelling. Oordeel hof over vermoeden van witwassen en dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het verschil tussen legale inkomsten en feitelijke uitgaven niet van misdrijf afkomstig is, is niet onjuist. Evenmin is onjuist het oordeel dat omtrent hetgeen door verdachte is aangevoerd over spaargeld ‘geen begin van aannemelijkheid’ bestaat. Vervolg op HR 7 juli 2015, RvdW 2015/909.
Samenvatting
Oordeel dat voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn is toereikend gemotiveerd. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 18 december 2018, NJ ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.