Einde inhoudsopgave
RvdW 2021/492
Vermogensrecht. Verjaring; vordering afgifte legaat (art. 3:306 en 3:313 BW); beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar?
HR 23-04-2021, ECLI:NL:HR:2021:649
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
23 april 2021
- Magistraten
Mrs. M.V. Polak, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff, A.E.B. ter Heide
- Zaaknummer
20/00939
- Conclusie
A-G mr. W.L. Valk
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Erfrecht / Testamenten
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Verbintenissenrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:649, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 23‑04‑2021
ECLI:NL:PHR:2020:1188, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑11‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑03‑2020
- Wetingang
Art. 3:306, 3:313, 6:2 lid 2 BW
Essentie
Vermogensrecht. Verjaring; vordering afgifte legaat (art. 3:306 en 3:313 BW); beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar?
Samenvatting
De rechtsvorderingen tot uitkering van een legaat verjaren ingevolge art. 3:306 BW in verbinding met art. 3:313 BW door verloop van twintig jaren na de dag volgende op die waarop de onmiddellijke nakoming kan worden gevorderd. De verjaringstermijn van twintig jaar heeft een objectief en in beginsel absoluut karakter, dat wil zeggen dat het beginsel van rechtszekerheid dat deze absolute termijn beoogt te dienen en de billijkheid jegens de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.