In de tenlastelegging zijn twee bedragen opgenomen (10.000 euro en 1.250 euro) die in de bewezenverklaring niet terugkomen. Het verschil tussen 2.336.344 euro en 2.323.844 euro is 12.500 euro.
HR, 18-04-2017, nr. 14/06122
ECLI:NL:HR:2017:698, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-04-2017
- Zaaknummer
14/06122
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:698, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑04‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:268, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2014:4696, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2017:268, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑03‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:698, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Gewoontewitwassen d.m.v. 410 “money transfers” en 384 wisseltransacties, art. 420ter Sr en art. 420bis.1.b Sr. Middelen inzake de bewezenverklaring van het totaalbedrag dat werd witgewassen alsmede m.b.t. grondslagverlating. HR: art. 81.1 RO. CAG t.a.v. uitleg tll.: Hof heeft tll. kennelijk aldus verstaan dat aan verdachte twee gevallen van gewoontewitwassen worden verweten.
Partij(en)
18 april 2017
Strafkamer
nr. S 14/06122
NA/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 november 2014, nummer 20/003889-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 308 dagen, waarvan 270 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 301 dagen, waarvan 270 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2017.
Conclusie 07‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Gewoontewitwassen d.m.v. 410 “money transfers” en 384 wisseltransacties, art. 420ter Sr en art. 420bis.1.b Sr. Middelen inzake de bewezenverklaring van het totaalbedrag dat werd witgewassen alsmede m.b.t. grondslagverlating. HR: art. 81.1 RO. CAG t.a.v. uitleg tll.: Hof heeft tll. kennelijk aldus verstaan dat aan verdachte twee gevallen van gewoontewitwassen worden verweten.
Nr. 14/06122 Zitting: 7 maart 2017 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 14 november 2014 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch de verdachte onder 1 “van het plegen van witwassen een gewoonte maken, meermalen gepleegd”, 2 “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd” en 3 “witwassen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 308 dagen, waarvan 270 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr en tot een taakstraf voor de duur van tweehonderd uren, subsidiair honderd dagen hechtenis. Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van in beslag genomen geldbedragen, één en ander zoals in het arrest vermeld.
Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel behelst de klacht dat het onder 1 ten laste gelegde gewoontewitwassen van 2.336.344 euro niet uit de bewijsmiddelen kan volgen, omdat de optelsom van de in de bewezenverklaring opgenomen geldbedragen in euro’s geen 2.336.344 euro oplevert.
Ten laste van de verdachte heeft het hof onder 1 bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 13 februari 2003 tot en met 22 september 2003, te Breda, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, voorwerpen, te weten telkens een geldbedrag (tot een totaal geldbedrag van euro 2.336.344,-) van
(door middel van 410 stuks money transfers)
op 13 februari 2003 (17 stuks totaal) euro 85.000,- en
op 1 maart 2003 (13 stuks totaal) euro 43.000,- en
op 8 maart 2003 (2 stuks totaal) euro 10.000,- en
op 12 maart 2003 (10 stuks totaal) euro 47.480,- en
op 15 maart 2003 (10 stuks totaal) euro 47.500,- en
op 19 maart 2003 (6 stuks totaal) euro 28.500,- en
op 27 maart 2003 (21 stuks totaal) 105.000,- en
op 28 maart 2003 (22 stuks totaal) euro 110.000,- en
op 29 maart 2003 (16 stuks totaal) euro 80.000,- en
op 31 maart 2003 (1 stuks totaal) euro 3.000,- en
op 1 april 2003 (19 stuks totaal) euro 95.000,- en
op 5 april 2003 (24 stuks totaal) euro 120.500,- en
op 15 april 2003 (19 stuks totaal) euro 95.000,- en
op 19 april 2003 (38 stuks totaal) euro 190.000,- en
op 22 april 2003 (4 stuks totaal) euro 22.300,- en
op 29 april 2003 (1 stuks totaal) euro 1.850,- en
op 2 mei 2003 (4 stuks totaal) euro 24.000,- en
op 16 mei 2003 (14 stuks totaal) euro 84.000,- en
op 17 mei 2003 (40 stuks totaal) euro 240.000,- en
op 19 mei 2003 (18 stuks totaal) euro 116.703,- en
op 22 mei 2003 (4 stuks totaal) euro 23.361,- en
op 24 mei 2003 (17 stuks totaal) euro 118.750,- en
op 27 mei 2003 (27 stuks totaal) euro 190.000,- en
op 5 juni 2003 (27 stuks totaal) euro 189.000,- en
op 6 juni 2003 (9 stuks totaal) euro 63.900,- en
op 7 juni 2003 (27 stuks totaal) euro 190.000,-
voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
en
hij in de periode van 13 februari 2003 tot en met 22 september 2003, te Breda, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, voorwerpen, te weten telkens een geldbedrag (tot een totaal geldbedrag van 258.520,- Britse ponden) van
(door middel van 384 wisseltransacties)
op 21 juni 2003 (15 stuks totaal) 10.000 Britse ponden en
op 30 juni 2003 (15 stuks totaal) 10.000 Britse ponden en
op 15 juli 2003 (5 stuks totaal) 2.520 Britse ponden en
op 2 augustus 2003 (51 stuks totaal) 35.120 Britse ponden en
op 26 augustus 2003 (89 stuks totaal) 60.150 Britse ponden en
op 27 augustus 2003 (148 stuks totaal) 100.000 Britse ponden en
op 5 september 2003 (61 stuks totaal) 40.730 Britse ponden
voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;”
5. De optelsom van de in de bewezenverklaring opgenomen bedragen in euro’s levert inderdaad een ander bedrag op dan het hof heeft vastgesteld, te weten 2.323.844 euro. Aangenomen moet worden dat het bedrag van 2.336.344 euro als gevolg van een kennelijke misslag in de bewezenverklaring is opgenomen.1.De bewezenverklaring leent zich voor een verbeterde lezing, in die zin dat de verdachte een geldbedrag van in totaal 2.323.844 euro voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen. Die lezing tast de aard en ernst van het bewezen verklaarde in zijn geheel beschouwd niet aan, terwijl de kwalificatie in stand blijft.2.Met een op deze wijze verbeterde lezing komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen.
6. Het middel faalt.
7. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door het onder 1 ten laste gelegde bewezen te verklaren als – kort gezegd – het maken van een gewoonte van witwassen door het doen van 410 money transfers en het maken van een gewoonte van witwassen door het verrichten van 384 wisseltransacties en het bewezen verklaarde te kwalificeren als van het plegen van witwassen een gewoonte maken, meermalen gepleegd.
8. Aan de verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat:
“hij in of omstreeks de periode van 13 februari 2003 tot en met 22 september 2003, te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (een) voorwerp(en), te weten telkens (een) geldbedrag(en)/geld (tot een totaal geldbedrag van euro 2.336.344,- en/of 258.520,- Britse ponden) van
(door middel van 413 stuks money transfers en/of 384 wisseltransacties)
op 13 februari 2003 (17 stuks totaal) euro 85.000,- en/of
op 20 februari 2003 (2 stuks totaal) euro 10.000,- en/of
op 27 februari 2003 (1 stuks totaal) euro 2.500,- en/of
op 1 maart 2003 (13 stuks totaal) euro 43.000,- en/of
op 8 maart 2003 (2 stuks totaal) euro 10.000,- en/of
op 12 maart 2003 (10 stuks totaal) euro 47.480,- en/of
op 15 maart 2003 (10 stuks totaal) euro 47.500,- en/of
op 19 maart 2003 (6 stuks totaal) euro 28.500,- en/of
op 27 maart 2003 (21 stuks totaal) 105.000,- en/of
op 28 maart 2003 (22 stuks totaal) euro 110.000,- en/of
op 29 maart 2003 (16 stuks totaal) euro 80.000,- en/of
op 31 maart 2003 (1 stuks totaal) euro 3.000,- en/of
op 01 april 2003 (19 stuks totaal) euro 95.000,- en/of
op 05 april 2003 (24 stuks totaal) euro 120.500,- en/of
op 15 april 2003 (19 stuks totaal) euro 95.000,- en/of
op 19 april 2003 (38 stuks totaal) euro 190.000,- en/of
op 22 april 2003 (4 stuks totaal) euro 22.300,- en/of
op 29 april 2003 (1 stuks totaal) euro 1.850,- en/of
op 02 mei 2003 (4 stuks totaal) euro 24.000,- en/of
op 16 mei 2003 (14 stuks totaal) euro 84.000,- en/of
op 17 mei 2003 (40 stuks totaal) euro 240.000,- en/of
op 19 mei 2003 (18 stuks totaal) euro 116.703,- en/of
op 22 mei 2003 (4 stuks totaal) euro 23.361,- en/of
op 24 mei 2003 (17 stuks totaal) euro 118.750,- en/of
op 27 mei 2003 (27 stuks totaal) euro 190.000,- en/of
op 05 juni 2003 (27 stuks totaal) euro 189.000,- en/of
op 06 juni 2003 (9 stuks totaal) euro 63.900,- en/of
op 07 juni 2003 (27 stuks totaal) euro 190.000,- en/of
(wisseltransacties)
op 21 juni 2003 (15 stuks totaal) 10.000 Britse ponden en/of
op 30 juni 2003 (15 stuks totaal) 10.000 Britse ponden en/of
op 15 juli 2003 (05 stuks totaal) 2.520 Britse ponden en/of
op 02 augustus 2003 (51 stuks totaal) 35.120 Britse ponden en/of
op 26 augustus 2003 (89 stuks totaal) 60.150 Britse ponden en/of
op 27 augustus 2003 (148 stuks totaal) 100.000 Britse ponden en/of
op 05 september 2003 (61 stuks totaal) 40.730 Britse ponden
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (die) (een) voorwerp(en), te weten die/dat geldbedrag(en)/geld, gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), dan wel redelijkerwijze had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;”
9. Het hof heeft het onder 1 ten laste gelegde bewezen verklaard zoals hiervoor onder 4 weergegeven.
10. Volgens de steller van het middel kan de tenlastelegging bezwaarlijk anders worden uitgelegd dan dat de verdachte wordt beschuldigd van één geval van gewoontewitwassen door in de periode van 13 februari 2003 tot en met 22 september 2003 te Breda door middel van money transfers en wisseltransacties geldbedragen voorhanden te hebben gehad en/of om te hebben gezet, terwijl die geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het hof zou het ten laste gelegde ten onrechte hebben aangemerkt als meer dan één geval van gewoontewitwassen.
11. De uitleg van de tenlastelegging is voorbehouden aan de feitenrechter en moet in cassatie worden geëerbiedigd zolang die uitleg niet onverenigbaar is met de bewoordingen ervan.3.
12. Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat de tenlastelegging op het eerste gezicht niet lijkt te zien op meer dan één (impliciet) cumulatief ten laste gelegd feit. Zo bevat de tenlastelegging één gedeelte dat is gesteld in termen die aan de delictsomschrijving zijn ontleend en dat daarmee kwalificatief van aard is. Binnen dat kwalificatieve gedeelte bevindt zich het feitelijk gedeelte, bestaande uit alle afzonderlijke witwashandelingen. Vaak zijn (impliciet) cumulatieve tenlasteleggingen zo vormgegeven, dat elk daarin opgenomen feit een eigen kwalificatief gedeelte bevat.4.Daarbij komt dat de ten laste gelegde gewoonte een veelvoud aan handelingen impliceert, die gezamenlijk constitutief zijn voor het bewijs van gewoontewitwassen.5.Ook verschillende soorten handelingen, die elk hetzelfde strafbare feit opleveren, kunnen in beginsel gezamenlijk een gewoonte opleveren.6.In deze lijn zouden de in de tenlastelegging omschreven feitelijke handelingen gezamenlijk één geval van gewoontewitwassen kunnen opleveren.
13. In cassatie gaat het echter niet om de vraag welke uitleg van de tenlastelegging het meest voor de hand ligt, maar om de vraag of de uitleg die de feitenrechter aan de tenlastelegging heeft gegeven niet onverenigbaar is met de bewoordingen daarvan. De Hoge Raad stelt zich bij de beoordeling van die uitleg terughoudend op.7.Ik wijs in dit verband ter illustratie op HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2187, NJ 2016/436, waarin de Hoge Raad oordeelde dat het hof de grondslag van de tenlastelegging niet had verlaten door het primair ten laste gelegde bewezen te verklaren voor zover daarin zware mishandeling ten laste was gelegd, en het subsidiair tenlastegelegde voor zover het de poging tot datzelfde misdrijf betrof. Het ging om twee kort na elkaar verrichte handelingen, die beide in de omschrijving van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit waren opgenomen: het duwen van een fles in het gezicht van het slachtoffer “en/of” het slaan op het achterhoofd van hetzelfde slachtoffer met een fles.
14. Het hof heeft in de onderhavige zaak in zijn “bijzondere overwegingen omtrent het bewijs” per categorie handelingen – de money transfers en de wisseltransacties – verschillende voor het bewijs redengevende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen. Het heeft vervolgens zowel in het kader van de money transfers als in het kader van de wisseltransacties vastgesteld dat, gelet op de hoeveelheid handelingen die gedurende een langere tijd zijn verricht, sprake is geweest van het maken van een gewoonte van witwassen. Het hof heeft de tenlastelegging onder 1 in de onderhavige zaak kennelijk aldus verstaan, dat aan de verdachte twee gevallen van gewoontewitwassen worden verweten: gewoontewitwassen in de vorm van het doen van money transfers en gewoontewitwassen door middel van het verrichten van wisseltransacties.
15. Deze uitleg is niet onverenigbaar met de bewoordingen van de tenlastelegging. In de tenlastelegging is immers onderscheid gemaakt tussen enerzijds de money transfers en anderzijds de wisseltransacties, door direct na het eerste kwalificatieve gedeelte van de tenlastelegging de zinsnede “(door middel van 413 stuks money transfers en/of 384 wisseltransacties)” op te nemen en de feitelijke handelingen in deze twee categorieën onder te brengen. Het hof heeft deze splitsing kennelijk aldus uitgelegd, dat aan de verdachte twee gevallen van gewoontewitwassen ten laste worden gelegd. Daaraan voeg ik nog toe dat de money transfers gedurende een andere periode hebben plaatsgevonden dan de wisseltransacties. Tussen de laatste money transfer en de eerste wisseltransactie zijn twee weken verstreken.8.Nu de uitleg van de tenlastelegging door het hof niet onverenigbaar is met de bewoordingen daarvan, heeft het hof de grondslag van de tenlastelegging niet verlaten.
16. Ook als zou worden geoordeeld dat het hof wel de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, komt cassatie niet in beeld. Niet valt in te zien in welk rechtens te respecteren belang de verdachte door de grondslagverlating zou zijn getroffen. De opgelegde straf is immers ver onder het toepasselijke strafmaximum gebleven, terwijl de strafmotivering geen aanknopingspunt bevat voor de veronderstelling dat de omstandigheid dat het hof twee gevallen van gewoontewitwassen heeft aangenomen de strafoplegging in voor de verdachte ongunstige zin heeft beïnvloed. In de strafmotivering wordt slechts in algemene zin overwogen dat de verdachte “zich gedurende een langere periode en op verschillende manieren (heeft) beziggehouden met het witwassen van grote sommen geld”. Deze overweging zou haar betekenis niet verliezen in de door de steller van het middel bepleite lezing van de tenlastelegging.
17. Het middel faalt.
18. Het derde middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
19. Namens de verdachte is op 25 november 2014 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 17 juni 2016 bij de Hoge Raad binnengekomen, zodat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Ik wijs er voorts ambtshalve op dat de Hoge Raad in deze zaak uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken. Ook in dat opzicht is de redelijke termijn overschreden. Dit brengt mee dat de opgelegde straf moet worden verminderd. Andere gronden voor ambtshalve cassatie heb ik niet aangetroffen.
20. Het derde middel slaagt. Het eerste en het tweede middel falen, terwijl het eerste middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
21. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑03‑2017
Vgl. onder meer HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5831 en HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6064.
Zie bijv. HR 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2526, HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2187, NJ 2016/436 en HR 31 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:1015. Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk, Deventer: Kluwer 2015, p. 239.
Vgl. bijvoorbeeld HR 7 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR4196 en HR 3 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8393, NJ 2007/210, in welke zaken de feitenrechter de tenlastelegging als impliciet cumulatief had verstaan en dit oordeel in cassatie werd geëerbiedigd.
A.J. Machielse in Noyon/Langemeijer/Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, artikel 250, aant. 7 (actueel t/m 1 februari 2005). Zie ook Handelingen II 2000/01, 27 159, 59-4236.
Vgl. in dit verband onderdeel 22 van de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter voor HR 30 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1770 in een zaak waarin verschillende soorten witwashandelingen (het storten en opnemen van geld uit de kas) gezamenlijk gewoontewitwassen opleverden.
Aldus mijn ambtgenoot Machielse in onderdeel 4.7 van zijn conclusie voor HR 6 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2479, NJ 2006/331.
Vgl. ook HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9182, NJ 2012/414, rov. 2.3. Aan de verdachte was ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 31 mei 2005 tot en met 3 juni 2005 schuldig had gemaakt aan primair diefstal in vereniging, subsidiair medeplegen van oplichting en meer subsidiair medeplegen van verduistering van rolsteigers. Het hof verklaarde bewezen het medeplegen van verduistering van rolsteigers op 31 mei 2005 en het medeplegen van oplichting ter zake van twee andere rolsteigers op 3 juni 2005. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de grondslag van de tenlastelegging niet had verlaten.