RvdW 2020/682:Sociaal beleid. Richtlijn 1999/70/EG. Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Clausule 5. Begrip ‘opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd’. Niet-inachtneming door de werkgever van de wettelijke termijn om de door de werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tijdelijk bezette post definitief in te vullen. Stilzwijgende verlenging van jaar tot jaar van de arbeidsverhouding. Bezetting van dezelfde post door een werknemer voor bepaalde tijd in het kader van twee opeenvolgende aanstellingen. Begrip ‘objectieve redenen’ die een vernieuwing van arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd rechtvaardigen. Eerbiediging van de in de nationale regeling opgenomen aanwervingsgronden. Concreet onderzoek waaruit blijkt dat de opeenvolgende vernieuwing van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd tot doel heeft om te voorzien in permanente en blijvende personeelsbehoeften van de werkgever. Maatregelen ter voorkoming, en in voorkomend geval ter bestraffing, van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd. Selectieprocedures voor de definitieve invulling van tijdelijk door werknemers voor bepaalde tijd bezette posten. Omzetting van de status van werknemers voor bepaalde tijd in ‘personeel met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder vaste aanstelling’. Toekenning aan een werknemer van een vergoeding die gelijk is aan die welke wordt uitbetaald bij onrechtmatig ontslag. Toepasselijkheid van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd ondanks dat de werknemer heeft ingestemd met opeenvolgende vernieuwingen van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Clausule 5, punt 1. Geen verplichting voor de nationale rechter om de niet-conforme nationale regeling buiten toepassing te laten.