Procestaal: Spaans.
HvJ EU, 19-03-2020, nr. C-103/18, nr. C-429/18
ECLI:EU:C:2020:219
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
19-03-2020
- Magistraten
A. Arabadjiev, P. G. Xuereb, T. von Danwitz, N. Piçarra, A. Kumin
- Zaaknummer
C-103/18
C-429/18
- Conclusie
J. Kokott
- Roepnaam
Sánchez Ruiz
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2020:219, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 19‑03‑2020
ECLI:EU:C:2019:874, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 17‑10‑2019
Uitspraak 19‑03‑2020
Inhoudsindicatie
‘Prejudiciële verwijzing — Sociaal beleid — Richtlijn 1999/70/EG — Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Clausule 5 — Begrip ‘opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd’ — Niet-inachtneming door de werkgever van de wettelijke termijn om de door de werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tijdelijk bezette post definitief in te vullen — Stilzwijgende verlenging van jaar tot jaar van de arbeidsverhouding — Bezetting van dezelfde post door een werknemer voor bepaalde tijd in het kader van twee opeenvolgende aanstellingen — Begrip ‘objectieve redenen’ die een vernieuwing van arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd rechtvaardigen — Eerbiediging van de in de nationale regeling opgenomen aanwervingsgronden — Concreet onderzoek waaruit blijkt dat de opeenvolgende vernieuwing van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd tot doel heeft om te voorzien in permanente en blijvende personeelsbehoeften van de werkgever — Maatregelen ter voorkoming, en in voorkomend geval ter bestraffing, van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd — Selectieprocedures voor de definitieve invulling van tijdelijk door werknemers voor bepaalde tijd bezette posten — Omzetting van de status van werknemers voor bepaalde tijd in ‘personeel met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder vaste aanstelling’ — Toekenning aan een werknemer van een vergoeding die gelijk is aan die welke wordt uitbetaald bij onrechtmatig ontslag — Toepasselijkheid van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd ondanks dat de werknemer heeft ingestemd met opeenvolgende vernieuwingen van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Clausule 5, punt 1 — Geen verplichting voor de nationale rechter om de niet-conforme nationale regeling buiten toepassing te laten’
A. Arabadjiev, P. G. Xuereb, T. von Danwitz, N. Piçarra, A. Kumin
Partij(en)
In de gevoegde zaken C-103/18 en C-429/18*,
betreffende twee verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo nr. 8 de Madrid (bestuursrechter nr. 8 Madrid, Spanje) en de Juzgado Contencioso-Administrativo nr. 14 de Madrid (bestuursrechter nr. 14 Madrid, Spanje) bij beslissingen van 30 januari en 8 juni 2018, ingekomen bij het Hof op respectievelijk 13 februari en 28 juni 2018, in de procedures
Domingo Sánchez Ruiz (C-103/18),
Berta Fernández Álvarez e.a. (C-429/18)
tegen
Comunidad de Madrid (Servicio Madrileño de Salud),
wijst
HET HOF (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: A. Arabadjiev (rapporteur), kamerpresident, P. G. Xuereb, T. von Danwitz, N. Piçarra en A. Kumin, rechters,
advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: L. Carrasco Marco, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 mei 2019,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Domingo Sánchez Ruiz, vertegenwoordigd door J. M. Ruiz de la Cuesta Vacas, procurador de los Tribunales, en F. J. Araúz de Robles Dávila, abogado,
- —
Berta Fernández Álvarez e.a., vertegenwoordigd door F. J. Araúz de Robles Dávila, abogado,
- —
de Comunidad de Madrid (Servicio Madrileño de Salud), vertegenwoordigd door L. J. García Redondo en A. Serrano Patiño, letrados,
- —
de Spaanse regering, oorspronkelijk vertegenwoordigd door S. Jiménez García en A. Gavela Llopis, vervolgens door S. Jiménez García als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door N. Ruiz García, M. van Beek en J. Rius als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 oktober 2019,
het navolgende
Arrest
1
De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van artikel 2, eerste alinea, van richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43) en clausule 5 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: ‘raamovereenkomst’), die is opgenomen in de bijlage bij deze richtlijn.
2
Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van twee gedingen tussen werknemers van de Comunidad de Madrid (Servicio Madrileño de Salud) [autonome regio Madrid (gezondheidsdienst van Madrid), Spanje; hierna: ‘autonome regio Madrid’], te weten, in zaak C-103/18, Domingo Sanchéz Ruiz en, in zaak C-429/18, Berta Fernández Álvarez en vier andere werkneemsters (hierna: ‘Fernández Álvarez e.a.’), en de autonome regio Madrid over de erkenning van deze personen als leden van het vast statutair personeel of, subsidiair, als overheidspersoneel met een vergelijkbaar statuut als dit personeel, waarop de beginselen van bestendigheid en niet-overplaatsbaarheid van toepassing zijn.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
Volgens overweging 17 van richtlijn 1999/70 ‘[laat] deze richtlijn het aan de lidstaten [over] om bepaalde in de raamovereenkomst gebruikte termen die niet nauwkeurig zijn gedefinieerd net als bij andere sociale richtlijnen waarin soortgelijke termen worden gebruikt, zelf te definiëren overeenkomstig hun nationale recht en/of praktijken, voor zover deze definities niet indruisen tegen de inhoud van de raamovereenkomst’.
4
Artikel 1 van richtlijn 1999/70 bepaalt dat de richtlijn is gericht op ‘de uitvoering van de […] door de algemene brancheoverkoepelende organisaties [Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV), Unie van Industrie- en Werkgeversfederaties der Europese Gemeenschap (Unice) en Europees Centrum van Gemeenschapsbedrijven (CEEP)] gesloten raamovereenkomst […]’.
5
Artikel 2, eerste alinea, van deze richtlijn luidt als volgt:
‘De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om […] hieraan te voldoen [en] moeten alle nodige maatregelen treffen om de in deze richtlijn voorgeschreven resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen. […]’
6
Volgens clausule 1 van de raamovereenkomst is het doel ervan de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen, en voorts een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen.
7
Clausule 5 van de raamovereenkomst heeft als opschrift ‘Maatregelen ter voorkoming van misbruik’ en luidt:
- ‘1.
Teneinde misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, voeren de lidstaten, na raadpleging van de sociale partners overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten of gebruiken, en/of de sociale partners, wanneer er geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen ter voorkoming van misbruik bestaan, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers, een of meer van de volgende maatregelen in:
- a)
vaststelling van objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten of verhoudingen rechtvaardigen;
- b)
vaststelling van de maximale totale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd;
- c)
vaststelling van het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd.
- 2.
De lidstaten, na raadpleging van de sociale partners, en/of, waar nodig, de sociale partners bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd:
- a)
als ‘opeenvolgend’ worden beschouwd;
- b)
geacht worden voor onbepaalde tijd te gelden.’
Spaans recht
8
Artikel 8 van de Ley estatal 55/2003 del Estatuto Marco del personal estatutario de los servicios de salud (wet 55/2003 houdende het kaderstatuut voor statutair personeel van de gezondheidsdiensten) van 16 december 2003 (BOE nr. 301 van 17 december 2003, blz. 44742) in de versie die van toepassing was op de datum van de feiten in de hoofdgedingen (hierna: ‘kaderstatuut’), definieert ‘vast statutair personeel’ als ‘personeel dat, na te zijn geslaagd voor de desbetreffende selectieprocedure, wordt aangesteld om de met die aanstelling verbonden taken op permanente basis uit te oefenen’.
9
Artikel 9 van het kaderstatuut bepaalt:
- ‘1.
Wegens noodzaak, spoedeisendheid of ter uitvoering van programma's van tijdelijke, conjuncturele of buitengewone aard, kunnen de gezondheidsdiensten tijdelijk statutair personeel aanstellen.
Tijdelijk statutair personeel kan ad interim, op oproepbasis of ter vervanging worden aangesteld.
- 2.
Een aanstelling ad-interim wordt gegeven voor het invullen van een vacante post bij de centra of voorzieningen voor gezondheidszorg, als het noodzakelijk is de daaraan verbonden taken uit te voeren.
Statutair personeel ad interim wordt ontslagen als er, via de wettelijke of reglementair vastgestelde procedure, vast personeel wordt aangesteld voor deze post, alsook wanneer deze post wordt opgeheven.
- 3.
Een aanstelling op oproepbasis vindt plaats in de volgende gevallen:
- a)
in geval van bepaalde werkzaamheden van tijdelijke, conjuncturele of buitengewone aard;
- b)
als het noodzakelijk is het permanent en continu functioneren van de gezondheidscentra te waarborgen;
- c)
voor het verrichten van extra werkzaamheden bij verkorting van de normale arbeidstijd.
Statutair personeel op oproepbasis wordt ontslagen als zich de grond voordoet of de termijn is verstreken zoals uitdrukkelijk vermeld bij de aanstelling, alsook wanneer de taken die destijds hiertoe aanleiding gaven worden opgeheven.
Als voor dezelfde werkzaamheden meer dan twee aanstellingen van in totaal twaalf maanden of langer binnen een periode van twee jaar worden verricht, moeten de redenen hiervoor worden onderzocht, zodat kan worden beoordeeld of in voorkomend geval de personeelsformatie van de instelling moet worden uitgebreid met een structurele post.
- 4.
Een aanstelling ter vervanging vindt plaats als het noodzakelijk is dat de werkzaamheden van vast of tijdelijk personeel verricht worden tijdens vakantie, verlof of andere vormen van tijdelijke afwezigheid die met zich meebrengen dat het vervangen personeelslid zijn post behoudt.
Waarnemend statutair personeel wordt ontslagen zodra de persoon die werd vervangen weer terugkeert naar zijn functie, alsook wanneer deze zijn recht op terugkeer naar dezelfde post of functie verliest.’
10
Artikel 10 van de Real Decreto Legislativo 5/2015 por el que se aprueba el texto refundido de la Ley del Estatuto Básico del Empleado Público (koninklijk wetgevend besluit tot goedkeuring van de geconsolideerde tekst van de wet houdende het basisstatuut van overheidspersoneel) van 30 oktober 2015 (BOE nr. 261 van 31 oktober 2015, blz. 103105; hierna: ‘basisstatuut van het overheidspersoneel’), bepaalt:
- ‘ 1.
Ambtenaren zonder vaste aanstelling zijn personen die om uitdrukkelijk gerechtvaardigde redenen, voor zover die dwingend en urgent zijn, in die hoedanigheid worden aangesteld teneinde in een van de hierna genoemde gevallen werkzaamheden van ambtenaren in vaste dienst te verrichten:
- a)
er zijn posten vacant die niet met ambtenaren in vaste dienst kunnen worden bezet;
[…]
- 4.
In het in lid 1, onder a), van dit artikel bedoelde geval worden de vacante posten die zijn ingevuld door ambtenaren zonder vaste aanstelling opgenomen in het overzicht van vacatures van het begrotingsjaar waarin zij worden aangesteld of, indien dat niet mogelijk is, in de loop van het volgende begrotingsjaar, tenzij er wordt beslist om de post te schrappen.
[…]’
11
Artikel 70, lid 1, van het basisstatuut voor overheidspersoneel bepaalt:
‘De benodigde personele middelen waaraan begrotingsmiddelen zijn toegewezen en waarin moet worden voorzien door nieuwe personeelsleden aan te werven, worden opgenomen in een overzicht van vacatures in de publieke sector of ingevuld via een ander, soortgelijk instrument voor het beheer van personeelsbehoeften, wat inhoudt dat de overeenkomstige selectieprocedures moeten worden georganiseerd voor de geplande posten — met een reserve van maximaal tien procent — en dat er een maximumtermijn voor de bekendmaking van de aankondigingen moet worden vastgesteld. De opneming in het overzicht van vacatures in de publieke sector of in het soortgelijke instrument moet in elk geval binnen een niet-verlengbare termijn van drie jaar plaatsvinden.’
12
De vierde overgangsbepaling bij het basisstatuut voor overheidspersoneel luidt:
- ‘1.
De overheidsdiensten kunnen aankondigingen van vergelijkende onderzoeken bekendmaken voor de definitieve invulling van structurele posten in hun verschillende rangen of categorieën waaraan begrotingsmiddelen zijn toegewezen en die voor 1 januari 2005 zijn ingevuld door ambtenaren zonder vaste aanstelling of tijdelijk personeel.
[…]
- 3.
De inhoud van de examens houdt verband met de gebruikelijke procedures, taken en werkzaamheden van de posten waarop de aankondiging van vergelijkend onderzoek betrekking heeft. In het kader van het vergelijkend onderzoek kan onder meer rekening worden gehouden met andere verdiensten, de tijd in overheidsdienst en de ervaring in de functie waarop de aankondiging betrekking heeft.
[…]’
Hoofdgedingen en prejudiciële vragen
Zaak C-103/18
13
Op 2 november 1999 heeft de autonome regio Madrid Sanchéz Ruiz als statutair personeel ad interim aangesteld op een post die onder de categorie ‘technische administratief personeel’ valt, teneinde de functie van informaticus uit te oefenen binnen de gezondheidsdienst van die regio.
14
Als gevolg van de afschaffing van deze personeelscategorie in het kader van een wetsherziening, werd zijn aanstelling op 28 december 2011 beëindigd. Diezelfde dag werd Sanchéz Ruiz aangesteld als statutair personeel ad interim op een post van een nieuwe categorie, genaamd ‘statutair personeel op het gebied van informatie- en communicatietechnologie’, maar nog steeds om binnen dezelfde dienst de functie van informaticus uit te oefenen. Betrokkene heeft nooit de beëindiging van zijn eerste aanstelling, noch zijn tweede aanstelling betwist.
15
In het aanstellingsbesluit van 2 november 1999 en dat van 28 december 2011 was aangegeven dat Sanchéz Ruiz werd aangesteld als statutair personeelslid ad interim met het oog op de invulling van een vacante post, dat de aldus bezette post dat zou blijven totdat die zou worden opgeheven of toegewezen aan een terugkerend vast statutair personeelslid, en dat deze aanstellingen ongeacht de duur van deze situatie de betrokkene geen recht verleenden op vaste aanstelling.
16
Gedurende de gehele duur van zijn aanstelling door de autonome regio Madrid heeft Sanchéz Ruiz dezelfde post bezet en heeft hij voortdurend en ononderbroken dezelfde functie vervuld. Hij heeft niet deelgenomen aan het enige vergelijkende onderzoek tussen 1999 en 2015 op het gebied van zijn specialisme met het oog op de toegang tot het statuut van vast statutair personeel.
17
Op 21 december 2016 heeft Sanchéz Ruiz een verzoek ingediend bij de autonome regio Madrid om erkend te worden als vast statutair personeelslid, of subsidiair, als overheidspersoneelslid dat een vergelijkbare status heeft geniet en waarop de beginselen van bestendigheid en niet-overplaatsbaarheid van toepassing zijn, op grond dat hij het slachtoffer was geworden van misbruik vanwege zijn werkgever door het gebruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst.
18
De autonome regio Madrid heeft zijn verzoek afgewezen omdat een dergelijk misbruik het bestaan van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd veronderstelt en dat het in het geval van Sanchéz Ruiz om één en dezelfde arbeidsverhouding voor bepaalde tijd ging, waarbij zijn tweede aanstelling het gevolg was van een wetsherziening inzake de personeelscategorieën. De autonome regio Madrid was bovendien van mening dat de toegang tot het statuut van statutair personeelslid in vaste dienst in beginsel is voorbehouden aan personen die zijn geslaagd voor een selectieprocedure. Naar Spaans recht is het dus niet mogelijk een tijdelijk statutair personeelslid zonder een dergelijke procedure als vast statutair personeelslid aan te stellen. Hooguit zou een lid van het tijdelijk statutair personeel als ‘personeelslid met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder vaste dienstbetrekking’ kunnen worden aangesteld op een post tot die post wordt opgeheven of toegewezen aan een lid van het vast statutair personeel. Bovendien stelt de autonome regio Madrid, dat Sanchéz Ruiz zich niet op goede gronden kan beroepen op misbruik door zijn werkgever, aangezien hij noch de opheffing van zijn post, noch zijn aanstelling op een nieuwe post, noch de bekendmaking van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek heeft betwist.
19
Sanchéz Ruiz heeft tegen het besluit tot afwijzing van zijn verzoek beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Juzgado Contencioso-Administrativo nr. 8 de Madrid (bestuursrechter nr. 8 Madrid, Spanje).
20
Van oordeel dat clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst uitsluitend betrekking heeft op het gebruik van ‘opeenvolgende’ arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, vraagt deze rechter zich ten eerste af of de situatie van Sanchéz Ruiz wordt gekenmerkt door het bestaan van één en dezelfde arbeidsverhouding voor bepaalde tijd of, zoals de betrokkene voor hem heeft aangevoerd, van twee arbeidsverhoudingen van dit type.
21
In dit verband wijst de verwijzende rechter erop dat de betrokkene is aangesteld om de in artikel 9, lid 1, van het kaderstatuut genoemde redenen, dat zijn werkgever niet heeft voldaan aan zijn uit artikel 10 en 70 van het basisstatuut voor overheidspersoneel voortvloeiende verplichtingen om de functie die Sanchéz Ruiz tijdelijk vervult op te nemen in het overzicht van vacatures in de publieke sector in het jaar waarin hij is aangesteld of in het daaropvolgende jaar, of in elk geval uiterlijk binnen drie jaar na dat jaar, hetgeen ertoe heeft geleid dat hij deze post gedurende 17 jaar op tijdelijke basis heeft bezet. Hieruit volgt dat de arbeidsverhouding van Sanchéz Ruiz kan worden geacht stilzwijgend jaar na jaar te zijn verlengd, ook al lijkt er sprake te zijn van een en dezelfde arbeidsverhouding.
22
Ten tweede vraagt de verwijzende rechter zich af of het feit dat Sanchéz Ruiz met deze situatie heeft ingestemd, aangezien hij de onrechtmatigheid van zijn tweede aanstelling of zijn situatie meer in het algemeen niet heeft betwist, de handelwijze van de autonome regio Madrid kan valideren indien blijkt dat deze handelwijze in strijd is met de raamovereenkomst, en de betrokkene dus de rechten kan ontnemen die deze overeenkomst hem verleent. Dienaangaande merkt de verwijzende rechter op dat Sanchéz Ruiz zich in een stabiele situatie bevindt waaraan hij een einde kan maken door te verzoeken om bekendmaking van de vacature of door deel te nemen aan een vergelijkend onderzoek om toegang te krijgen tot de status van vast statutair personeel.
23
Ten derde geeft de verwijzende rechter aan dat volgens de rechtspraak van de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd kunnen worden vernieuwd op voorwaarde dat een dergelijke vernieuwing beantwoordt aan de in artikel 9, lid 1, van het kaderstatuut genoemde aanwervingsgronden. Aangezien de publieke sector wordt gekenmerkt door de noodzaak de diensten te verlenen die van wezenlijk belang zijn voor de goede werking van de samenleving, is automatisch voldaan aan de voorwaarden van deze bepaling en kan nooit worden geconcludeerd dat er sprake is van misbruik als gevolg van het gebruik van dergelijke arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen.
24
De Spaanse openbare gezondheidssector wordt echter sinds geruime tijd gekenmerkt door het oneigenlijke gebruik van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd. Werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zouden verschillende arbeidsverhoudingen aan elkaar koppelen en daarbij gedurende meerdere jaren elke dag van het jaar of nagenoeg elke dag werken, aangezien de grond voor hun aanstelling nog steeds aanwezig is. Deze werknemers oefenen dezelfde functies uit als het vast statutair personeel. In werkelijkheid voorzien zij dus in permanente personeelsbehoeften. In deze tak van de Spaanse publieke sector is er dus sprake van een structureel probleem bestaande in een hoog percentage tijdelijke werknemers, wier bijdrage van wezenlijk belang is voor de goede werking van deze sector, en in het ontbreken van maximumgrenzen voor het aantal opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd en de schending van de wettelijke verplichting om de door dit personeel tijdelijk bezette posten in te vullen door werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst te nemen. De verwijzende rechter merkt op dat ongeveer 75 % van de werknemers van de beroepscategorie van Sanchéz Ruiz in arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd werkt.
25
De verwijzende rechter is in dit verband van oordeel dat, om te kunnen concluderen dat er sprake is van een ‘objectieve reden’ in de zin van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst, die de vernieuwing van dergelijke arbeidsverhoudingen rechtvaardigt, het gebruik van die arbeidsverhoudingen niet alleen de in artikel 9, lid 1, van het kaderstatuut genoemde aanwervingsgronden in acht moet nemen, maar ook incidenteel, wegens bijzondere omstandigheden en sporadisch moet zijn.
26
Ten vierde vraagt de verwijzende rechter zich af of er in het Spaanse recht maatregelen bestaan om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd te vermijden, en in voorkomend geval te sanctioneren.
27
Deze rechter legt in dat verband uit dat het Spaanse recht niet voorziet in enige beperking van het aantal aanstellingen als tijdelijk statutair personeelslid. Wanneer een werkgever in de publieke sector de krachtens de artikelen 10 en 70 van het basisstatuut van het overheidspersoneel op hem rustende verplichtingen niet nakomt, kan bovendien geen beroep worden gedaan op de maatregelen die ten aanzien van particuliere werkgevers kunnen worden toegepast. De toepasselijke nationale regeling en rechtspraak verzetten zich immers ertegen dat de status van vast statutair personeel op een andere wijze dan door het slagen in de selectieprocedure wordt verkregen.
28
De uit de rechtspraak van de Tribunal Supremo voortvloeiende mogelijkheid van omzetting van tijdelijk statutair personeel in personeel voor onbepaalde tijd zonder vaste dienstbetrekking, is volgens de verwijzende rechter geen afdoende maatregel ter bestrijding van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, aangezien het mogelijk is de door de betrokken werknemer bezette post op te heffen of zijn aanstelling te beëindigen indien die post wordt toegewezen aan een vaste statutaire werknemer.
29
De in de vierde overgangsbepaling van het basisstatuut voor overheidspersoneel vastgestelde mogelijkheid voor de overheidsadministratie om de tewerkstelling van overheidspersoneel zonder vaste aanstelling of tijdelijk personeel door middel van examens te consolideren, is de enige maatregel die misbruik door het gebruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd kan bestrijden. Deze maatregel is echter bedoeld als een loutere mogelijkheid voor de werkgever in de publieke sector, waarvan hij naar goeddunken gebruik kan maken.
30
Ten vijfde gaat het volgens de verwijzende rechter in het hoofdgeding om definitieve administratieve beslissingen zoals aanstellingen, besluiten tot beëindiging van de dienst en aankondigingen van vergelijkend onderzoek, alsmede definitieve uitspraken van rechterlijke instanties in eerste en laatste aanleg. Dat het daarbij gaat om definitieve besluiten en uitspraken zou de aangifte door de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van door de overheid begane onregelmatigheden, en dus de verwezenlijking van de doelstellingen van richtlijn 1999/70, bemoeilijken. Derhalve rijst de vraag of het Unierecht in de omstandigheden van het hoofdgeding vereist dat definitieve uitspraken of bestuurshandelingen worden herzien.
31
Daarop heeft de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo n° 8 de Madrid (bestuursrechter nr. 8 Madrid) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Kan een situatie zoals in de onderhavige zaak is beschreven (waarin de overheid als werkgever de wettelijk voorgeschreven tijdelijke beperkingen niet in acht neemt en aldus het sluiten van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd mogelijk maakt of de tijdelijke duur behoudt door een aanstelling op oproepbasis te wijzigen in een aanstelling ad interim of een vervanging), worden beschouwd als misbruik door het gebruik van opeenvolgende aanstellingen en derhalve als een situatie die wordt beschreven in clausule 5 van de [raamovereenkomst]?
- 2)
Moeten de bepalingen van de [raamovereenkomst], in samenhang met het doeltreffendheidsbeginsel, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale procedurevoorschriften die van de tijdelijke werknemer verlangen dat hij zich actief opstelt door verzet aan te tekenen of beroep in te stellen (tegen alle opeenvolgende aanstellingen en ontslagen) om aldus en enkel zo aanspraak te kunnen maken op de door de richtlijn verleende bescherming en de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten?
- 3)
Gelet op het feit dat in de overheidssector en in de uitoefening van essentiële diensten de behoefte aan aanwerving van personeel wegens vacatures, afwezigheden wegens ziekte, vakanties (…) in wezen ‘permanent’ is en het begrip ‘objectieve reden’ die de tijdelijke aanstelling rechtvaardigt, moet worden afgebakend:
- a)
kan de situatie van een tijdelijke werknemer die op basis van opeenvolgende tijdelijke arbeidsverhoudingen, alle of bijna alle dagen van het jaar werkt, waarbij de opeenvolgende aanstellingen/oproepovereenkomsten in de loop der jaren steeds worden verlengd en altijd wordt voldaan aan de oorzaak waarom hij werd opgeroepen, worden geacht in strijd te zijn met richtlijn 1999/70/EG [clausule 5, punt 1, onder a)], zodat een objectieve reden ontbreekt?
- b)
moet worden aangenomen dat onder de beschreven omstandigheden, dat wil zeggen bij talrijke, jarenlang durende aanstellingen en overeenkomsten en gelet op het structurele tekort, dat tot uiting komt in het percentage tijdelijk personeel in de betrokken sector en/of in het feit dat deze personeelsbehoefte steeds en in de regel met tijdelijk aangestelde werknemers wordt gedekt die aldus duurzaam een wezenlijke factor bij het verrichten van de openbare diensten vormen, sprake is van een duurzame, en geen tijdelijke behoefte, die dus niet als ‘objectieve reden’ in de zin van clausule 5, [punt 1, onder a)], kan worden beschouwd?
- c)
of kan ervan worden uitgegaan dat om de toelaatbare grens van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd vast te stellen, enkel moet worden gekeken naar de bewoordingen van de bepaling die het gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd regelt en op grond waarvan tijdelijk personeel kan worden aangesteld wegens tekort, spoedeisendheid of ter uitvoering van programma's van tijdelijke, conjuncturele of buitengewone aard, dat wil zeggen dat de aanwerving van dit personeel, opdat sprake is van een objectieve reden, moet geschieden wegens deze buitengewone omstandigheden en dat de objectieve reden vervalt en dus sprake is van misbruik wanneer de aanwerving niet meer in het individuele geval, af en toe en wegens bijzondere omstandigheden plaatsvindt?
- 4)
Is het verenigbaar met de raamovereenkomst wanneer redenen in verband met behoefte, spoedeisendheid of de ontwikkeling van tijdelijke, conjuncturele of buitengewone programma's worden beschouwd als objectieve redenen voor de aanwerving in overheidsdienst van informatici op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en de opeenvolgende verlengingen van hun overeenkomsten, wanneer deze werknemers permanent en duurzaam de gewoonlijke werkzaamheden van overheidspersoneel in vaste dienst verrichten zonder dat de betrokken diensten maximumgrenzen vaststellen voor die aanstellingen, voldoen aan hun wettelijke verplichtingen om in die vacatures en in die behoeften te voorzien door ambtenaren aan te stellen of vergelijkbare maatregelen te treffen om misbruik door het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen en te verhinderen, met als gevolg dat de tewerkstelling voor bepaalde tijd van informatica in de openbare dienst voortduurt, in het onderhavige geval voor een ononderbroken tijdvak van 17 jaar?
- 5)
Is met de bepalingen van de raamovereenkomst en de uitlegging die het Hof van Justitie daaraan heeft gegeven, verenigbaar de rechtspraak van de Tribunal Supremo volgens welke voor het bestaan van een objectieve reden zonder nadere parameter bepalend is of de reden voor de aanstelling en de daarmee verbonden beperking in de tijd in acht worden genomen, of wordt vastgesteld dat vergelijking met een ambtenaar in vaste dienst op grond van de verschillende rechtsvoorschriften en toegangssystemen alsook de duurzame aard van de werkzaamheden van ambtenaren in vaste dienst en de beperking in de tijd van de werkzaamheden van personeel zonder vaste aanstelling onmogelijk is?
- 6)
Moet clausule 5 van de raamovereenkomst, wanneer de nationale rechter misbruik vaststelt door het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd voor tijdelijk statutair personeel [van de autonome regio Madrid] om permanente en structurele behoeften te dekken [waarin normaal wordt voorzien door overheidspersoneel in vaste dienst], en in de interne rechtsorde geen doeltreffende maatregelen bestaan om een dergelijk misbruik te bestraffen en de gevolgen van de schending van de regel van Unierecht teniet te doen, aldus worden uitgelegd dat zij de nationale rechter verplicht doeltreffende en afschrikkende maatregelen vast te stellen die de nuttige werking van de raamovereenkomst waarborgen en derhalve dat misbruik te bestraffen en de gevolgen van de schending van de genoemde regel van Unierecht teniet te doen, waarbij de nationale regel die daaraan in de weg staat buiten toepassing moet worden gelaten?
Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, en rekening houdend met punt 41 van het arrest van het Hof van 14 september 2016, Martínez Andrés en Castrejana López (C-184/15 en C-197/15, EU:C:2016:680):
Zou het stroken met de doelstellingen van [richtlijn 1999/70] wanneer, als maatregel ter voorkoming en bestraffing van misbruik door gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en om de gevolgen van de schending van het Unierecht teniet te doen, de tijdelijke arbeidsovereenkomst op interim/oproep/vervangingsbasis werd omgezet in een arbeidsovereenkomst in vaste dienst van de overheid, hetzij onder de benaming van ambtenaar in vaste dienst, hetzij onder die van overheidspersoneel voor onbepaalde tijd [zonder vaste aanstelling], met dezelfde vaste dienstbetrekking als bij vergelijkbare ambtenaren in vaste dienst?
- 7)
Kan, in geval van misbruik door het gebruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, de omzetting van de arbeidsverhouding voor bepaalde tijd die ertoe strekt een vacante post te bezetten, in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd [zonder vaste aanstelling] of een arbeidsverhouding met vaste aanstelling ervan worden uitgegaan dat enkel aan de doelstellingen van [richtlijn 1999/70] en de raamovereenkomst wordt voldaan wanneer de tijdelijke statutaire werknemer die het slachtoffer was van het misbruik, dezelfde arbeidsvoorwaarden geniet als het vast statutair personeel (op het gebied van sociale bescherming, loopbaanontwikkeling, bezetting van vacatures, beroepsopleiding, onbetaald verlof, ambtelijke stand, vakantie en vrijstellingen, pensioenrechten, rechten bij beëindiging van het dienstverband en deelneming aan vergelijkende examens voor de bezetting van vacatures en ten behoeve van bevorderingen) met inachtneming van de beginselen van bestendigheid en niet-overplaatsbaarheid en met alle eraan verbonden rechten en verplichtingen, op voet van gelijkheid met informatici die in vaste dienst van de overheid zijn?
- 8)
Vereist het Unierecht in de beschreven omstandigheden herziening van definitieve rechterlijke uitspraken respectievelijk definitieve bestuurlijke besluiten, wanneer is voldaan aan de vier voorwaarden van het arrest van 13 januari 2004, Kühne & Heitz [(C-453/00, EU:C:2004:17)]: 1) in het Spaanse recht beschikken de administratie en de rechters over de mogelijkheid van herziening, maar met de vermelde beperkingen die het zeer moeilijk of onmogelijk maken om hierin te slagen; 2) de litigieuze beslissingen zijn definitief geworden ten gevolge van de uitspraak van een nationale rechterlijke instantie die uitspraak doet in laatste/enige aanleg; 3) die uitspraak berust op een uitlegging van het Unierecht die niet strookt met de rechtspraak van het Hof van Justitie en is gedaan zonder dat het Hof van Justitie vooraf is verzocht om een prejudiciële beslissing; en 4) de betrokkene heeft zich onmiddellijk na van die rechtspraak kennis te hebben genomen tot het bestuursorgaan gewend?
- 9)
Kan en moet de nationale rechter, die als Europese rechter de volle werking van het Unierecht in de lidstaten moet waarborgen, de nationale bestuursorganen van de lidstaten gelasten dat zij — binnen hun respectieve bevoegdheden — de relevante bepalingen vaststellen om de nationale voorschriften die onverenigbaar zijn met het Unierecht in het algemeen en met richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst ervan in het bijzonder, af te schaffen, en hen daartoe veroordelen?’
Zaak C-429/18
32
Fernández Álvarez e.a. werken sinds — naargelang het geval — 12 tot 17 jaar voor de gezondheidsdienst van de autonome regio Madrid als leden van het tijdelijk statutair personeel. Zij oefenen daar de functie van tandchirurg uit en zijn het voorwerp geweest van — eveneens naargelang van het geval — 82 tot 227 opeenvolgende benoemingen.
33
De autonome regio Madrid heeft de posten die Fernández Álvarez e.a. tijdelijk hebben bezet niet opgenomen in het overzicht van vacatures in de jaren waarin hun respectieve benoemingen hebben plaatsgevonden of in de daaropvolgende jaren, of in elk geval uiterlijk binnen drie jaar na die tijdvakken, zoals de artikelen 10 en 70 van het basisstatuut van het overheidspersoneel vereisen. In de 15 jaar voorafgaand aan de verwijzingsbeslissing is immers één enkele aankondiging van een vergelijkend onderzoek voor de beroepsgroep van de tandartsen-specialisten bekendgemaakt, namelijk in 2015.
34
Op 22 juli 2016 hebben Fernández Álvarez e.a. de autonome regio Madrid verzocht om erkend te worden als vast statutair personeel of, subsidiair, als overheidspersoneel met een vergelijkbare status, waarop de beginselen van bestendigheid en niet-overplaatsbaarheid van toepassing zijn, op grond dat hun situatie in strijd was met de voorschriften van de raamovereenkomst.
35
Op 26 augustus 2016 heeft de autonome regio Madrid hun verzoek afgewezen. Op 23 november 2016 verwierp zij ook het bezwaar dat zij tegen het besluit van 26 augustus 2016 hadden aangetekend.
36
Fernández Álvarez e.a. hebben tegen deze afwijzende beslissing beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Juzgado Contencioso-Administrativo nr. 14 de Madrid (bestuursrechter nr. 14 Madrid, Spanje). Ter ondersteuning daarvan voeren zij aan dat hun werkgever misbruik maakt van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd om te voorzien in permanente en structurele behoeften en door deze zonder objectieve reden te vernieuwen.
37
De verwijzende rechter geeft aan dat niet kan worden betwist dat Fernández Álvarez e.a. zijn aangesteld in het kader van opeenvolgende arbeidsverhoudingen van verschillende aard en dat de functies die zij uitoefenen dezelfde zijn als die van vast statutair personeel. Zelfs indien die arbeidsverhoudingen worden aangegaan om de in artikel 9, lid 1, van het kaderstatuut bedoelde redenen, beoogt de aanwerving van Fernández Álvarez e.a. bovendien een permanente en duurzame personeelsbehoefte van de autonome regio Madrid te dekken, aangezien daarmee een structureel tekort aan tandartsen in vaste dienst wordt gecompenseerd. Slechts 38,77 % van de werknemers van de beroepscategorie tandartsen-specialisten is immers werkzaam als vast statutair personeel.
38
Deze rechter stelt zich de vraag of er in het Spaanse recht maatregelen bestaan die kunnen voorkomen, en in voorkomend geval kunnen bestraffen, dat misbruik wordt gemaakt van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd. Hij vraagt zich met name af of in de situatie van Fernández Álvarez e.a. de organisatie van een selectieprocedure en de toekenning van een vergoeding die gelijk is aan die welke wordt uitbetaald bij onrechtmatig ontslag, dergelijke maatregelen kunnen vormen. Dienaangaande wijst de verwijzende rechter erop dat het twijfelachtig is of de organisatie van een selectieprocedure doeltreffend en afschrikkend is, aangezien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de werkgever in de publieke sector die het misbruik heeft gepleegd. De toekenning van een vergoeding die vergelijkbaar is met die in geval van onrechtmatig ontslag, beantwoordt volgens hem wel aan de vereisten van evenredigheid en doeltreffendheid en heeft een afschrikkende werking.
39
Daarop heeft de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 14 de Madrid de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Is de door de onderhavige rechterlijke instantie aan de raamovereenkomst gegeven uitlegging juist indien zij deze aldus opvat dat de tijdelijke aanstelling van [Fernández Álvarez e.a.] misbruik oplevert doordat de overheid als werkgever gebruikmaakt van verschillende aanstellingsvormen, die allemaal tijdelijk zijn, voor het permanent en duurzaam doen verrichten van de normale werkzaamheden van ambtenaren in vaste dienst, teneinde tegemoet te komen aan structurele tekorten en behoeften die in feite niet voorlopig, maar permanent en duurzaam zijn, en wordt de beschreven tijdelijke aanstelling dan ook niet in de zin van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst gerechtvaardigd door een objectieve reden, aangezien een dergelijk gebruik van [arbeidsverhoudingen] van bepaalde tijd lijnrecht ingaat tegen de tweede alinea van de preambule van de raamovereenkomst en de punten 6 en 8 van de algemene overwegingen ervan, daar er zich geen omstandigheden voordoen die deze [arbeidsverhoudingen] voor bepaalde tijd zouden rechtvaardigen?
- 2)
Is de door de onderhavige rechterlijke instantie aan de raamovereenkomst gegeven uitlegging juist indien zij deze aldus opvat dat de oproep voor een gewone selectieprocedure, met de beschreven kenmerken, noch een gelijkwaardige maatregel is noch kan worden beschouwd als een bestraffing, aangezien deze procedure niet evenredig is met het misbruik en tot het ontslag van de tijdelijke werknemer leidt, waardoor de doelstellingen van [richtlijn 1999/70] worden geschonden en de ongunstige situatie van tijdelijke statutair personeel in stand wordt gehouden, en die procedure ook geen doeltreffende maatregel is, daar zij de werkgever geen nadeel toebrengt, geen afschrikkende functie heeft en derhalve niet strookt met artikel 2, eerste alinea, van [die richtlijn], aangezien daardoor niet wordt gegarandeerd dat de Spaanse Staat de in de richtlijn bepaalde resultaten bereikt?
- 3)
Is de door de onderhavige rechterlijke instantie aan artikel 2, eerste alinea, van richtlijn 1999/70 en aan het arrest van het Hof [van 14 september 2016, Pérez López (C-16/15, EU:C:2016:679)] gegeven uitlegging juist indien zij deze aldus opvat dat de oproep tot voor iedereen toegankelijke selectieprocedures geen passende maatregel is om het misbruik van opeenvolgende tijdelijke overeenkomsten te bestraffen, aangezien er in de Spaanse wetgeving geen doeltreffend en afschrikkend bestraffingsmechanisme bestaat dat een einde maakt aan het misbruik bij de aanstelling van tijdelijk statutair personeel en die wetgeving niet toestaat het personeel dat het slachtoffer was van misbruik, op die gecreëerde structurele posten te plaatsen, zodat de onzekere situatie van die werknemers voortduurt?
- 4)
Is de opvatting van de onderhavige rechterlijke instantie juist volgens welke de omzetting van de arbeidsovereenkomst van de tijdelijke werknemer die slachtoffer was van misbruik in een ‘niet-vaste aanstelling voor onbepaalde tijd’ geen doeltreffende sanctie is — aangezien de aldus gekwalificeerde werknemer kan worden ontslagen door zijn post middels een selectieprocedure in te vullen of door zijn post op te heffen — en derhalve niet in overeenstemming is met de raamovereenkomst wat de daardoor nagestreefde doelstelling van voorkoming van het misbruik van opeenvolgende [arbeidsverhoudingen] voor bepaalde tijd betreft omdat artikel 2, eerste alinea, van richtlijn 1999/70 op die manier niet wordt nageleefd, gelet op het feit dat die omzetting niet garandeert dat de Spaanse Staat de in die richtlijn bepaalde resultaten bereikt?
Gelet op deze situatie dienen in de onderhavige zaak de volgende vragen te worden herhaald, die de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 8 de Madrid heeft gesteld in zijn verzoek om een prejudiciële beslissing [in zaak C-103/18)]:
- 5)
Moet clausule 5 van de raamovereenkomst, wanneer de nationale rechter misbruik vaststelt door het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd voor tijdelijk statutair personeel [van de autonome regio Madrid] om permanente en structurele behoeften te dekken [waarin normaal wordt voorzien door overheidspersoneel in vaste dienst], en in de interne rechtsorde geen doeltreffende maatregelen bestaan om een dergelijk misbruik te bestraffen en de gevolgen van de schending van de regel van Unierecht teniet te doen, aldus worden uitgelegd dat zij de nationale rechter verplicht doeltreffende en afschrikkende maatregelen vast te stellen die de nuttige werking van de raamovereenkomst waarborgen en derhalve dat misbruik te bestraffen en de gevolgen van de schending van de genoemde regel van Unierecht teniet te doen, waarbij de nationale regel die daaraan in de weg staat buiten toepassing moet worden gelaten?
Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, en rekening houdend met punt 41 van het arrest van het Hof van 14 september 2016, Martínez Andrés en Castrejana López (C-184/15 en C-197/15, EU:C:2016:680):
Zou het stroken met de doelstellingen van [richtlijn 1999/70/EG] wanneer, als maatregel ter voorkoming en bestraffing van misbruik door gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en om de gevolgen van de schending van het Unierecht teniet te doen, de tijdelijke arbeidsovereenkomst op interim/oproep/vervangingsbasis werd omgezet in een arbeidsovereenkomst in vaste dienst van de overheid, hetzij onder de benaming van ambtenaar in vaste dienst, hetzij onder die van overheidspersoneel voor onbepaalde tijd [zonder vaste aanstelling], met dezelfde vaste dienstbetrekking als bij vergelijkbare ambtenaren in vaste dienst, en dit op grond van het feit dat het volgens de nationale regeling in de publieke sector absoluut verboden is opeenvolgende [arbeidsverhoudingen] voor bepaalde tijd in die sector om te zetten in een [arbeidsverhouding] voor onbepaalde tijd, aangezien er geen andere doeltreffende maatregel bestaat om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen en, in voorkomend geval, te bestraffen?
- 6)
Kan, in geval van misbruik door het gebruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, de omzetting van de arbeidsverhouding voor bepaalde tijd die ertoe strekt een vacante post te bezetten, in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd [zonder vaste aanstelling] of een arbeidsverhouding met vaste aanstelling ervan worden uitgegaan dat enkel aan de doelstellingen van [richtlijn 1999/70] en de raamovereenkomst wordt voldaan wanneer de tijdelijke statutaire werknemer die het slachtoffer was van het misbruik, dezelfde arbeidsvoorwaarden geniet als het vast statutair personeel (op het gebied van sociale bescherming, loopbaanontwikkeling, bezetting van vacatures, beroepsopleiding, onbetaald verlof, ambtelijke stand, vakantie en vrijstellingen, pensioenrechten, rechten bij beëindiging van het dienstverband en deelneming aan vergelijkende examens voor de bezetting van vacatures en ten behoeve van bevorderingen) met inachtneming van de beginselen van bestendigheid en niet-overplaatsbaarheid en met alle eraan verbonden rechten en verplichtingen, op voet van gelijkheid met informatici die in vaste dienst van de overheid zijn?
- 7)
Wanneer onrechtmatig wordt gebruikgemaakt van tijdelijke aanwerving om in permanente behoeften te voorzien zonder dat er daartoe een objectieve reden bestaat en zonder dat sprake is van spoedeisende en dringende noodzaak, terwijl doeltreffende sancties of beperkingen in het Spaanse nationale recht ontbreken, is het dan, wanneer de werkgever geen vaste dienstbetrekking aanbiedt, verenigbaar met de doelstellingen van richtlijn 1999/70 om ter voorkoming van misbruik en teneinde de gevolgen van de schending van het Unierecht te verhelpen een vergoeding vast te stellen die gelijk is aan die voor onrechtmatig ontslag, en kan die vergoeding worden beschouwd als een passende, evenredige, doeltreffende en afschrikkende sanctie?’
Verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling
40
Naar aanleiding van de conclusie van de advocaat-generaal hebben Fernández Álvarez e.a. bij akte neergelegd ter griffie van het Hof op 6 november 2019, verzocht om heropening van de mondelinge behandeling overeenkomstig artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.
41
Ter ondersteuning van hun verzoek voeren Fernández Álvarez e.a. in wezen aan dat de conclusie van de advocaat-generaal berust op fouten die moeten worden rechtgezet en passages bevat waarover hetzij partijen hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen, hetzij in tegenspraak zijn met hetgeen zij hebben erkend. Om te beginnen bestaat er naar Spaans recht geen schadeloosstelling voor overheidspersoneel dat het slachtoffer is van misbruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, zoals door de advocaat-generaal in de punten 75 tot en met 78 van haar conclusie is vermeld. Evenmin voorziet dat recht in het doeltreffende en afschrikkende bestraffingsmechanisme waarnaar de advocaat-generaal in punt 77 van haar conclusie heeft verwezen, aangezien het op grond van dat recht niet mogelijk is een geldboete op te leggen aan de administratieve autoriteiten. Vervolgens is het standpunt dat de advocaat-generaal in punt 85 van haar conclusie naar voren zou hebben gebracht, namelijk dat de omzetting van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd in arbeidsverhoudingen voor onbepaalde tijd, bij gebrek aan andere maatregelen, volgens een formeel geregelde procedure moet plaatsvinden om de volgorde van aanstellingen duidelijk te bepalen, een nieuw element en is het onontbeerlijk dat partijen de mogelijkheid krijgen om hun standpunt dienaangaande kenbaar te maken. Ten slotte heeft de advocaat-generaal in punt 82 van haar conclusie een nieuw feit geïntroduceerd dat geen steun vindt in de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde nationale regeling, door te overwegen dat ambtenaren zonder vaste aanstelling van de autonome regio Madrid die slachtoffer zijn van misbruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd geen toegang hebben tot een vaste dienstbetrekking, aangezien zij niet het bewijs hebben geleverd van hun verdiensten en geschiktheid in het kader van een selectieprocedure.
42
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de advocaat-generaal op grond van artikel 252, tweede alinea, VWEU in het openbaar in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies neemt aangaande zaken waarin zulks overeenkomstig het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie is vereist. Het Hof is noch door de conclusie van de advocaat-generaal, noch door de motivering op grond waarvan hij tot die conclusie komt, gebonden (arrest van 13 november 2019, College Pension Plan of British Columbia, C-641/17, EU:C:2019:960, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
43
In dat verband dient voorts te worden opgemerkt dat het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Reglement voor de procesvoering niet voorzien in de mogelijkheid voor de in artikel 23 van dat Statuut bedoelde partijen of belanghebbenden om opmerkingen in te dienen in antwoord op de conclusie van de advocaat-generaal. Het feit dat een partij het oneens is met de conclusie van de advocaat-generaal, kan als zodanig geen grond voor de heropening van de mondelinge behandeling opleveren, ongeacht welke kwesties hij in zijn conclusie heeft onderzocht (arrest van 13 november 2019, College Pension Plan of British Columbia, C-641/17, EU:C:2019:960, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
44
Hieruit volgt dat het verzoek van Fernández Álvarez e.a. tot heropening van de mondelinge behandeling, voor zover dit ertoe strekt hen in staat te stellen te antwoorden op het standpunt van de advocaat-generaal in haar conclusie, niet kan worden aanvaard.
45
Het is juist dat het Hof volgens artikel 83 van zijn Reglement voor de procesvoering in elke stand van het geding de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling kan gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht of wanneer een partij na afsluiting van deze behandeling een nieuw feit aanbrengt dat van beslissende invloed kan zijn voor de beslissing van het Hof, of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen of de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde belanghebbenden hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.
46
In dit verband zij er echter aan herinnerd dat het Hof zich volgens zijn vaste rechtspraak bij de uitlegging van bepalingen van de nationale rechtsorde in beginsel moet baseren op de kwalificaties in de verwijzingsbeslissing, en niet bevoegd is om het nationale recht van een lidstaat uit te leggen (arrest van 13 november 2019, College Pension Plan of British Columbia, C-641/17, EU:C:2019:960, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
47
De verwijzingsbeslissingen bevatten de nodige informatie over de relevante bepalingen van het Spaanse recht en met name over de bepalingen die van toepassing zijn op Spaans overheidspersoneel, waarop het Hof zich dient te baseren.
48
Derhalve is het Hof, de advocaat-generaal gehoord, van oordeel dat het over alle noodzakelijke gegevens beschikt om de vragen van de verwijzende rechters te beantwoorden.
49
Gelet op het voorgaande dient de heropening van de mondelinge behandeling niet te worden gelast.
Prejudiciële vragen
Eerste vraag in zaak C-103/18
50
Met zijn eerste vraag in zaak C-103/18 verzoekt de verwijzende rechter om verduidelijking van het begrip ‘opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd’ in de zin van clausule 5 van de raamovereenkomst.
51
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat deze vraag betrekking heeft op het feit dat Sánchez Ruiz in casu door de autonome regio Madrid middels een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd is aangesteld op een vacante post tot die post definitief wordt ingevuld, dat deze werkgever zich niet heeft gehouden aan de in de Spaanse regeling gestelde termijn voor de organisatie van een selectieprocedure om die post definitief in te vullen, en dat deze arbeidsverhouding dus verschillende jaren heeft voortgeduurd. Uit deze beslissing volgt bovendien dat in die omstandigheden ervan moet worden uitgegaan dat de arbeidsverhouding van de betrokkene van jaar tot jaar stilzwijgend is verlengd. Voorts preciseert de verwijzende rechter dat Sánchez Ruiz weliswaar tweemaal door de autonome regio Madrid is aangesteld, namelijk in november 1999 en december 2011, maar dat hij ononderbroken dezelfde functie heeft bekleed en duurzaam en voortdurend dezelfde werkzaamheden in dienst van diezelfde werkgever heeft uitgeoefend.
52
Hieruit volgt dat de verwijzende rechter met zijn vraag in wezen wenst te vernemen of clausule 5 van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat het begrip ‘opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd’ in de zin van deze bepaling mede ziet op een situatie waarin een werknemer die op basis van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd is aangesteld, namelijk tot wanneer de vacante post waarvoor hij wordt aangesteld definitief wordt ingevuld, in het kader van verschillende aanstellingen gedurende meerdere jaren dezelfde post ononderbroken heeft bezet en dezelfde functies voortdurend en duurzaam heeft uitgeoefend, waarbij de omstandigheid dat die werknemer de vacante post is blijven bezetten het gevolg is van de schending door de werkgever van zijn wettelijke verplichting om binnen de daartoe gestelde termijn een selectieprocedure te organiseren teneinde de betreffende vacante post definitief in te vullen, en waardoor zijn arbeidsverhouding jaar na jaar stilzwijgend is verlengd.
53
Dienaangaande dient eraan te worden herinnerd dat met clausule 5 van de raamovereenkomst wordt beoogd uitvoering te geven aan een van de doelstellingen van de raamovereenkomst, namelijk het vaststellen van een kader voor het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, welk gebruik wordt beschouwd als een mogelijke bron van misbruik ten nadele van werknemers, door te voorzien in een aantal minimale beschermende bepalingen om te voorkomen dat werknemers in een precaire situatie komen te verkeren (arrest van 14 september 2016, Pérez López, C-16/15, EU:C:2016:679, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
54
Zoals immers naar voren komt uit de tweede alinea van de preambule van de raamovereenkomst en uit de punten 6 en 8 van de algemene overwegingen ervan, wordt het genot van vaste dienstbetrekkingen opgevat als een essentieel onderdeel van de werknemersbescherming, terwijl arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd slechts in sommige omstandigheden in de behoeften van zowel de werkgever als de werknemer kunnen voorzien (arrest van 14 september 2016, Pérez López, C-16/15, EU:C:2016:679, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
55
Clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst legt de lidstaten dus de verplichting op, teneinde misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, ten minste één van de daarin genoemde maatregelen op effectieve en bindende wijze vast te stellen wanneer er in hun nationale recht geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen bestaan (arrest van 14 september 2016, Pérez López, C-16/15, EU:C:2016:679, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
56
Uit de vaste rechtspraak van het Hof volgt dat clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst alleen van toepassing is op opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd (zie in die zin arresten van 22 november 2005, Mangold, C-144/04, EU:C:2005:709, punten 41 en 42; 26 januari 2012, Kücük, C-586/10, EU:C:2012:39, punt 45, en 22 januari 2020, Baldonedo Martín, C-177/18, EU:C:2020:26, punt 70).
57
Clausule 5, punt 2, onder a), van de raamovereenkomst laat het in beginsel aan de lidstaten en/of de sociale partners over om te bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd worden beschouwd als ‘opeenvolgend’ (zie in die zin arresten van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C-212/04, EU:C:2006:443, punt 81; 21 november 2018, de Diego Porras, C-619/17, EU:C:2018:936, punt 79, en 22 januari 2020, Baldonedo Martín, C-177/18, EU:C:2020:26, punt 71).
58
Hoewel een dergelijke verwijzing naar de nationale autoriteiten met het oog op het definiëren van de concrete toepassingsvoorwaarden van het begrip ‘opeenvolgend’, in de zin van de raamovereenkomst, haar verklaring vindt in de wens om de verscheidenheid van de desbetreffende nationale regelingen te bewaren, zij er toch aan herinnerd, dat de aldus aan de lidstaten gelaten beoordelingsmarge grenzen kent, aangezien zij niet zo ruim kan zijn dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling of het nuttig effect van de raamovereenkomst. In het bijzonder mogen nationale instanties hun beoordelingsvrijheid niet uitoefenen op een wijze die tot misbruiken zou kunnen leiden en aldus in de weg van die doelstelling zou kunnen komen te staan (arrest van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C-212/04, EU:C:2006:443, punt 82).
59
De lidstaten zijn immers gehouden het door het Unierecht voorgeschreven resultaat te waarborgen, zoals niet alleen uit artikel 288, derde alinea, VWEU blijkt, maar ook uit artikel 2, eerste alinea, juncto de zeventiende overweging van richtlijn 1999/70 (zie in die zin arrest van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C-212/04, EU:C:2006:443, punt 68).
60
De grenzen van de in punt 58 van dit arrest aan de lidstaten gelaten beoordelingsvrijheid gelden in het bijzonder voor een cruciaal begrip, zoals dat betreffende het opeenvolgend zijn van arbeidsverhoudingen, dat bepalend is voor de definitie van de werkingssfeer zelf van de nationale voorschriften ter uitvoering van de raamovereenkomst (zie in die zin arrest van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C-212/04, EU:C:2006:443, punt 83).
61
Zoals de advocaat-generaal in punt 44 van haar conclusie in wezen heeft opgemerkt, kan het voorwerp, de doelstelling en het nuttig effect van de raamovereenkomst in gevaar worden gebracht door de vaststelling dat er geen sprake is van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd in de zin van clausule 5 van die overeenkomst, op de enkele grond dat de betrokken werknemer, hoewel hij meerdere keren is aangesteld, gedurende meerdere jaren dezelfde post ononderbroken heeft bezet en dezelfde functies voortdurend en duurzaam heeft uitgeoefend, terwijl de omstandigheid dat die werknemer een vacante post is blijven bezetten in het kader van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd het gevolg is van de schending door de werkgever van zijn wettelijke verplichting om binnen de daartoe gestelde termijn een selectieprocedure te organiseren teneinde die post definitief in te vullen, en terwijl de arbeidsverhouding daardoor jaar na jaar stilzwijgend is verlengd.
62
Een dergelijke restrictieve definitie van het begrip ‘opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd’ zou het immers mogelijk maken werknemers jarenlang in een onzekere arbeidssituatie tewerk te stellen (zie naar analogie arrest van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C-212/04, EU:C:2006:443, punt 85).
63
Bovendien zou deze restrictieve definitie er niet alleen toe kunnen leiden dat tal van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd feitelijk niet de werknemersbescherming genieten die met richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst wordt beoogd, door de verregaande uitholling van de daarmee nagestreefde doelstelling, maar ook dat werkgevers misbruik kunnen gaan maken van dergelijke verhoudingen om te voorzien in permanente en blijvende personeelsbehoeften.
64
Gelet op een en ander moet op de eerste vraag in zaak C-103/18 worden geantwoord dat clausule 5 van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten en/of de sociale partners van het begrip ‘opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd’ in de zin van die bepaling niet een situatie mogen uitsluiten waarin een werknemer die op basis van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd is aangesteld, namelijk tot wanneer de vacante post waarvoor hij wordt aangesteld definitief wordt ingevuld, in het kader van verschillende aanstellingen gedurende meerdere jaren dezelfde post ononderbroken heeft bezet en dezelfde functies voortdurend en duurzaam heeft uitgeoefend, waarbij de omstandigheid dat die werknemer de vacante post is blijven bezetten het gevolg is van de schending door de werkgever van zijn wettelijke verplichting om binnen de daartoe gestelde termijn een selectieprocedure te organiseren teneinde de betreffende vacante post definitief in te vullen, en waardoor zijn arbeidsverhouding jaar na jaar stilzwijgend is verlengd.
Derde tot en met vijfde vraag in zaak C-103/18 en eerste vraag in zaak C-429/18
65
Met hun derde tot en met vijfde vraag in zaak C-103/18 en de eerste vraag in zaak C-429/18, die samen moeten worden onderzocht, wensen de verwijzende rechters in wezen te vernemen of clausule 5 van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling en rechtspraak op grond waarvan de opeenvolgende vernieuwing van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd wordt geacht gerechtvaardigd te zijn om ‘objectieve redenen’ in de zin van punt 1, onder a), van deze clausule, op de enkele grond dat deze vernieuwing beantwoordt aan de door deze wetgeving bedoelde aanwervingsgronden, namelijk redenen van noodzaak, spoedeisendheid of uitvoering van programma's van tijdelijke, conjuncturele of buitengewone aard.
66
Dienaangaande blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat het begrip ‘objectieve reden’ in de zin van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst aldus moet worden opgevat dat het ziet op precieze en concrete omstandigheden die een bepaalde activiteit kenmerken en die dus kunnen rechtvaardigen dat in die bijzondere context gebruik wordt gemaakt van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Die omstandigheden kunnen met name voortvloeien uit de bijzondere aard van de taken waarvoor dergelijke overeenkomsten zijn gesloten en uit de inherente kenmerken ervan, of eventueel, uit het nastreven van een rechtmatige doelstelling van sociaal beleid van een lidstaat (arrest van 14 september 2016, Pérez López, C-16/15, EU:C:2016:679, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
67
Daarentegen zou een nationaal voorschrift dat zich ertoe zou beperken via een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling in het algemeen en op abstracte wijze de mogelijkheid te creëren gebruik te maken van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, niet voldoen aan de in het vorige punt van het onderhavige arrest gepreciseerde vereisten (arrest van 14 september 2016, Pérez López, C-16/15, EU:C:2016:679, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
68
Uit een dergelijke louter formele bepaling kunnen immers geen objectieve en transparante criteria worden afgeleid om na te gaan of de vernieuwing van dergelijke overeenkomsten werkelijk aan een echte behoefte beantwoordt, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken en daartoe noodzakelijk is. Die bepaling brengt dus een reëel risico van misbruik van dit type overeenkomsten met zich, zodat het in strijd is met het doel en het nuttig effect van de raamovereenkomst (arrest van 14 september 2016, Pérez López, C-16/15, EU:C:2016:679, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
69
Wat de hoofdgedingen betreft moet erop worden gewezen dat in de relevante nationale regeling duidelijk is aangegeven onder welke voorwaarden opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd kunnen worden aangegaan. Al naargelang van het geval is het gebruik van dergelijke overeenkomsten krachtens artikel 9, lid 3, van het kaderstatuut immers toegestaan als het gaat om bepaalde werkzaamheden van tijdelijke, conjuncturele of buitengewone aard, het noodzakelijk is om het permanent en voortdurend functioneren van de gezondheidscentra te waarborgen of voor het verrichten van extra werkzaamheden bij verkorting van de normale arbeidstijd.
70
Dat artikel bepaalt voorts dat als voor dezelfde werkzaamheden meer dan twee aanstellingen van in totaal twaalf maanden of langer binnen een periode van twee jaar worden verricht, de bevoegde overheidsinstantie de redenen hiervoor onderzoekt en beoordeelt of er een extra structurele post moet worden gecreëerd.
71
Hieruit volgt dat in de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde nationale regeling geen sprake is van een algemeen en abstract geldende toestemming om gebruik te maken van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, maar het sluiten van dergelijke arbeidsovereenkomsten wordt beperkt tot het voorzien in, in wezen, tijdelijke behoeften.
72
In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat de tijdelijke vervanging van een werknemer om te voorzien in kortstondige personeelsbehoeften van de werkgever in beginsel een ‘objectieve reden’ in de zin van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst kan zijn (arrest van 14 september 2016, Pérez López, C-16/15, EU:C:2016:679, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
73
Vastgesteld moet immers worden dat het in een dienst die over een aanzienlijk personeelsbestand beschikt, zoals de openbare gezondheidszorg, onvermijdelijk is dat personeel tijdelijk moet worden vervangen, met name omdat werknemers met ziekteverlof, moederschapsverlof, ouderschapsverlof of andere soorten verlof zijn en dus niet beschikbaar zijn. In die omstandigheden kan de tijdelijke vervanging van werknemers een objectieve reden in de zin van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst vormen, die zowel het sluiten van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met het ad-interim statutair personeel als de vernieuwing van deze overeenkomsten naargelang van nieuwe behoeften rechtvaardigt, mits de desbetreffende vereisten van de raamovereenkomst worden nageleefd (arrest van 14 september 2016, Pérez López, C-16/15, EU:C:2016:679, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
74
Bovendien moet in herinnering worden gebracht dat de verplichting om de gezondheidszorg op zodanige wijze te organiseren dat het aantal verpleegkundigen steeds is afgestemd op het aantal patiënten, rust op de overheid en afhangt van een veelheid van factoren waarbij sprake kan zijn van een specifieke behoefte aan flexibiliteit, die overeenkomstig de in punt 68 van het onderhavige arrest genoemde rechtspraak van het Hof het beroep op opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in deze specifieke sector in het licht van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst objectief kan rechtvaardigen (arrest van 14 september 2016, Pérez López, C-16/15, EU:C:2016:679, punt 46).
75
Het is echter niet acceptabel dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen worden verlengd met het oog op de permanente en bestendige uitvoering van taken in de gezondheidszorg die binnen het normale takenpakket van het gewone ziekenhuispersoneel vallen (arrest van 14 september 2016, Pérez López, C-16/15, EU:C:2016:679, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
76
De vernieuwing van arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd om te voorzien in behoeften die in feite niet tijdelijk, maar permanent en blijvend zijn, is immers niet gerechtvaardigd in de zin van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst, aangezien een dergelijk gebruik van arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd lijnrecht ingaat tegen de premisse waarop de raamovereenkomst berust, namelijk dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de normale arbeidsverhouding zijn, zelfs al zijn arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd typisch voor sommige sectoren, beroepen of activiteiten (arrest van 14 september 2016, Pérez López, C-16/15, EU:C:2016:679, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
77
De inachtneming van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst vergt dus dat in concreto wordt nagegaan of de vernieuwing van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd in tijdelijke behoeften beoogt te voorzien en of een nationale bepaling niet in werkelijkheid wordt gebruikt om te voorzien in permanente en blijvende personeelsbehoeften van de werkgever (arrest van 14 september 2016, Pérez López, C-16/15, EU:C:2016:679, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
78
In dit verband hebben de verwijzende rechters vastgesteld dat de opeenvolgende aanstellingen van Sánchez Ruiz en Fernández Álvarez e.a. in de praktijk niet voorzagen in louter tijdelijke behoeften van de autonome regio Madrid, maar bedoeld waren om te voorzien in permanente en blijvende personeelsbehoeften binnen de gezondheidsdienst van die regio. Uit de verwijzingsbeslissingen blijkt immers dat deze werknemers ten tijde van het instellen van hun beroepen gedurende ten minste 12 opeenvolgende jaren in dienst waren geweest van de autonome regio Madrid, dat een aantal van hen meer dan 200 maal waren aangesteld en dat zij taken uitvoerden die behoren tot de normale werkzaamheden van personeel met een vast statuut.
79
Deze vaststelling vindt voorts steun in het feit dat de verwijzende rechters erop hebben gewezen dat de Spaanse openbare gezondheidssector kampt met een structureel probleem, dat de vorm aanneemt van een hoog percentage tijdelijke werknemers, die om die reden een essentieel onderdeel van de werking van deze sector vormen, en van het ontbreken van maximumgrenzen voor het aantal opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd en de niet-inachtneming van de wettelijke verplichting om de posten die tijdelijk door dit personeel worden vervuld in te vullen door de indienstneming van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
80
In die omstandigheden dient op de derde tot en met de vijfde vraag in zaak C-103/18 en op de eerste vraag in zaak C-429/18 te worden geantwoord dat clausule 5 van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling en rechtspraak op grond waarvan de opeenvolgende vernieuwing van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd wordt geacht gerechtvaardigd te zijn om ‘objectieve redenen’ in de zin van punt 1, onder a), van deze clausule, op de enkele grond dat deze vernieuwing beantwoordt aan de door deze wetgeving bedoelde aanwervingsgronden, namelijk redenen van noodzaak, spoedeisendheid of uitvoering van programma's van tijdelijke, conjuncturele of buitengewone aard, voor zover die wetgeving en rechtspraak de betrokken werkgever niet beletten om met dergelijke vernieuwingen in de praktijk tegemoet te komen aan permanente en blijvende personeelsbehoeften.
Zevende vraag in zaak C-103/18 en tweede, derde, vierde, zesde en zevende vraag in zaak C-429/18
81
Met de zevende vraag in zaak C-103/18 en de tweede, de derde, de vierde, de zesde en de zevende vraag in zaak C-429/18, die samen moeten worden onderzocht, wensen de verwijzende rechters in wezen van het Hof te vernemen of bepaalde maatregelen waarin het Spaanse recht voorziet kunnen worden beschouwd als passende maatregelen ter voorkoming, en in voorkomend geval bestraffing, van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd in de zin van clausule 5 van de raamovereenkomst.
82
In dit verband verwijzen de verwijzende rechters in het bijzonder naar de organisatie van selectieprocedures voor de definitieve invulling van de posten die tijdelijk door werknemers met arbeidsverhoudingen van bepaalde termijn worden bezet, naar de omzetting van de status van werknemers die op onrechtmatige wijze in opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd zijn tewerkgesteld in ‘personeel met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder vaste aanstelling’, en naar de toekenning van een vergoeding die overeenstemt met die in geval van onrechtmatig ontslag.
83
Er zij aan herinnerd dat clausule 5 van de raamovereenkomst, waarmee wordt beoogd uitvoering te geven aan een van de doelstellingen ervan, namelijk het vaststellen van een kader voor het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, in punt 1 de lidstaten de verplichting oplegt ten minste één van de in die bepaling genoemde maatregelen op effectieve en bindende wijze vast te stellen wanneer er in hun nationale recht geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen bestaan. De drie in punt 1, onder a) tot en met c), van die clausule genoemde maatregelen betreffen respectievelijk de objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen rechtvaardigen, de maximale totale duur van deze opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen, en het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd (arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C-619/17, EU:C:2018:936, punt 84 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
84
De lidstaten beschikken in dat verband over een beoordelingsmarge, aangezien zij naar keuze een of meer van de in clausule 5, punt 1, onder a) tot en met c), van de raamovereenkomst genoemde maatregelen kunnen invoeren, of gebruik kunnen maken van bestaande gelijkwaardige wettelijke maatregelen, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers (arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C-619/17, EU:C:2018:936, punt 85 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
85
Aldus stelt clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst de lidstaten een algemeen doel, bestaande in het voorkomen van dergelijk misbruik, maar laat zij hun de vrijheid om de middelen voor het bereiken daarvan te kiezen, mits daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan het doel of het nuttig effect van de raamovereenkomst (arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C-619/17, EU:C:2018:936, punt 86 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
86
Clausule 5 van de raamovereenkomst voorziet niet in specifieke sancties voor het geval dat misbruik wordt vastgesteld. In een dergelijk geval staat het aan de nationale instanties om maatregelen vast te stellen die niet alleen evenredig moeten zijn, maar ook voldoende effectief en afschrikkend om ervoor te zorgen dat de krachtens de raamovereenkomst vastgestelde normen hun volle uitwerking krijgen (arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C-619/17, EU:C:2018:936, punt 87 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
87
Uit clausule 5 van de raamovereenkomst vloeit dus geen algemene verplichting van de lidstaten voort om te voorzien in de omzetting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. De interne rechtsorde van de betrokken lidstaat moet niettemin voorzien in een andere effectieve maatregel ter voorkoming, en in voorkomend geval ter bestraffing, van het misbruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd (zie in die zin arrest van 14 september 2016, Martínez Andrés en Castrejana López, C-184/15 en C-197/15, EU:C:2016:680, punten 39 en 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
88
Wanneer misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd heeft plaatsgevonden, moet er een maatregel kunnen worden toegepast die voorziet in effectieve en op het gebied van de werknemersbescherming gelijkwaardige garanties, teneinde dit misbruik naar behoren te bestraffen en de gevolgen van de schending van het Unierecht ongedaan te maken. Volgens de tekst zelf van artikel 2, eerste alinea, van richtlijn 1999/70, moeten de lidstaten immers ‘alle nodige maatregelen treffen om de in deze richtlijn voorgeschreven resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen’ (arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C-619/17, EU:C:2018:936, punt 88 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
89
Bovendien zij eraan herinnerd dat het niet aan het Hof staat om uitspraak te doen over de uitlegging van bepalingen van intern recht, aangezien dit een taak is van de bevoegde nationale rechterlijke instanties, die dienen uit te maken of de bepalingen van de toepasselijke nationale regeling voldoen aan de in clausule 5 van de raamovereenkomst opgesomde vereisten (arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C-619/17, EU:C:2018:936, punt 89 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
90
Het staat dus in casu aan de verwijzende rechters om te beoordelen in hoeverre de toepassingsvoorwaarden en de daadwerkelijke toepassing van de relevante bepalingen van het interne recht daarvan een passende maatregel ter voorkoming en zo nodig bestraffing van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd maken (zie naar analogie arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C-619/17, EU:C:2018:936, punt 90 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
91
Het Hof kan in zijn prejudiciële beslissing echter preciseringen geven teneinde die rechters bij hun beoordeling te leiden (zie naar analogie arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C-619/17, EU:C:2018:936, punt 91 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
92
In dit verband moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat geen van de in punt 82 van het onderhavige arrest genoemde nationale maatregelen lijkt te vallen onder een van de in clausule 5, punt 1, onder a) tot en met c), van de raamovereenkomst bedoelde categorieën maatregelen ter voorkoming van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd.
93
Derhalve moet in de tweede plaats worden onderzocht of deze maatregelen ‘gelijkwaardige wettelijke maatregelen ter voorkoming van misbruik’ in de zin van deze clausule vormen.
94
Wat betreft om te beginnen de organisatie binnen de gestelde termijnen van selectieprocedures voor de definitieve invulling van posten die tijdelijk door werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden bezet, moet worden opgemerkt dat een dergelijke maatregel kan voorkomen dat het precaire statuut van deze werknemers wordt bestendigd door te verzekeren dat de door hen bezette posten snel definitief worden ingevuld.
95
Bijgevolg kan de organisatie van dergelijke procedures binnen de gestelde termijnen in de situaties die in de hoofdgedingen aan de orde zijn, in beginsel misbruik voorkomen als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd in afwachting van de definitieve invulling van die posten.
96
Dit gezegd zijnde, blijkt uit de verwijzingsbeslissingen dat in casu, ondanks dat de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde regeling voorziet in precieze termijnen voor de organisatie van dergelijke procedures, deze termijnen in werkelijkheid niet in acht worden genomen en deze procedures weinig frequent zijn.
97
In die omstandigheden lijkt een nationale wettelijke regeling die voorziet in de organisatie van selectieprocedures voor de definitieve invulling van tijdelijk door werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bezette posten en in precieze termijnen daarvoor, maar het niet mogelijk maakt ervoor te zorgen dat dergelijke procedures daadwerkelijk worden georganiseerd, niet geschikt om misbruik door de betrokken werkgever van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen. Een dergelijke wettelijke regeling lijkt evenmin geschikt om misbruik van dergelijke arbeidsverhoudingen naar behoren te bestraffen en de gevolgen van de schending van het Unierecht ongedaan te maken, aangezien, zoals de verwijzende rechters hebben aangegeven, de toepassing ervan voor die werkgever geen enkel negatief effect heeft.
98
Onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechters lijkt een dergelijke wettelijke regeling bijgevolg geen maatregel te vormen die voldoende effectief en afschrikkend is om ervoor te zorgen dat de krachtens de raamovereenkomst vastgestelde normen hun volle uitwerking krijgen in de zin van de in punt 86 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak, en is het dus geen ‘gelijkwaardige wettelijke maatregel’ in de zin van clausule 5 van de raamovereenkomst.
99
Hetzelfde geldt voor de vierde overgangsbepaling van het basisstatuut voor overheidspersoneel, die voorziet in de mogelijkheid voor de administratie om door middel van examens de tewerkstelling te consolideren in posten die worden bezet door ambtenaren in tijdelijke dienst of tijdelijk personeel. Uit de door de verwijzende rechters verstrekte informatie blijkt immers dat deze bepaling de administratie slechts een mogelijkheid biedt, zodat zij niet verplicht is die bepaling uit te voeren, zelfs niet wanneer is vastgesteld dat zij misbruik maakt van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd.
100
Wat overigens het feit betreft dat de organisatie van selectieprocedures werknemers die op onrechtmatige wijze zijn tewerkgesteld in het kader van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, de kans biedt om te trachten toegang te krijgen tot een vaste dienstbetrekking, aangezien zij in beginsel aan die procedures kunnen deelnemen, dit feit ontslaat de lidstaten niet van de verplichting om te voorzien in een passende maatregel om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd naar behoren te bestraffen. Zoals de advocaat-generaal in punt 68 van haar conclusie in wezen heeft opgemerkt, staan dergelijke procedures, waarvan de uitkomst bovendien onzeker is, immers ook open voor kandidaten die niet het slachtoffer van een dergelijk misbruik zijn geweest.
101
Aangezien de organisatie van dergelijke procedures los staat van enige overweging betreffende misbruik door middel van overeenkomsten voor bepaalde tijd, lijkt zij dus niet geschikt om misbruik van dergelijke arbeidsverhoudingen naar behoren te bestraffen en om de gevolgen van de schending van het Unierecht ongedaan te maken. Zij lijkt het dus niet mogelijk te maken om het door clausule 5 nagestreefde doel te bereiken (zie naar analogie arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C-619/17, EU:C:2018:936, punt 94 en 95).
102
Wat vervolgens de omzetting betreft van de status van werknemers die op onrechtmatige wijze zijn tewerkgesteld in het kader van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd in ‘personeel met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder vaste aanstelling’, volstaat de opmerking dat de verwijzende rechters zelf van oordeel zijn dat de doelstelling van clausule 5 van de raamovereenkomst met deze maatregel niet kan worden bereikt. Uit de verwijzingsbeslissingen blijkt immers dat deze omzetting de mogelijkheid voor de werkgever onverlet laat om de post op te heffen of de werkzaamheden van de betrokken werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd te beëindigen wanneer de vervangen werknemer zijn werkzaamheden hervat. Zoals de verwijzende rechters hebben opgemerkt, stelt — anders dan het geval is bij de omzetting in de particuliere sector van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd — de omzetting van de status van de betrokken werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in de status van ‘personeel met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder vaste aanstelling’, deze werknemers bovendien niet in staat om dezelfde arbeidsvoorwaarden te genieten als vast statutair personeel.
103
Wat ten slotte de toekenning betreft van een vergoeding die gelijk is aan die bij onrechtmatig ontslag, dient eraan te worden herinnerd dat om een ‘gelijkwaardige wettelijke maatregel’ te zijn in de zin van clausule 5 van de raamovereenkomst, toekenning van die vergoeding specifiek bedoeld moet zijn om de gevolgen van het misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd ongedaan te maken (zie in die zin arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C-619/17, EU:C:2018:936, punten 94 en 95).
104
Overeenkomstig de in punt 86 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak van het Hof moet de toegekende vergoeding bovendien niet alleen evenredig zijn, maar ook voldoende effectief en afschrikkend om de volle werking van deze clausule te waarborgen.
105
Voor zover het Spaanse recht bepaalt dat aan tijdelijk statutair personeel dat slachtoffer is van misbruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd een vergoeding wordt toegekend die overeenkomt met die welke in geval van onrechtmatig ontslag wordt betaald, staat het bijgevolg aan de verwijzende rechters om te bepalen of een dergelijke maatregel geschikt is om een dergelijk misbruik te voorkomen en, in voorkomend geval, te bestraffen.
106
Gelet op een en ander dient op de zevende vraag in zaak C-103/18 en op de tweede, de derde, de vierde, de zesde en de zevende vraag in zaak C-429/18 te worden geantwoord dat clausule 5 van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat het aan de nationale rechter staat om, op grond van het geheel van de toepasselijke regels van zijn nationale recht, te beoordelen of de organisatie van selectieprocedures voor de definitieve invulling van posten die tijdelijk worden bezet door werknemers die in het kader van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd zijn tewerkgesteld, de omzetting van de status van deze werknemers in ‘personeel met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder vaste aanstelling’, en de toekenning aan deze werknemers van een vergoeding die gelijk is aan de vergoeding die wordt uitbetaald bij onrechtmatig ontslag, passende maatregelen vormen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen en, in voorkomend geval, te bestraffen, of gelijkwaardige wettelijke maatregelen, in de zin van die bepaling.
Tweede vraag in zaak C-103/18
107
Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing in zaak C-103/18 blijkt dat de verwijzende rechter met zijn tweede vraag in die zaak in wezen wenst te vernemen of de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat in geval van misbruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd door een werkgever in de publieke sector, het feit dat de betrokken werknemer met de totstandkoming van deze verschillende arbeidsverhoudingen heeft ingestemd, tot gevolg heeft dat de handelwijze van deze werkgever in zoverre geen misbruik meer kan uitmaken en dat de raamovereenkomst dus niet van toepassing is op de situatie van deze werknemer.
108
In dat verband zij eraan herinnerd dat uit de bewoordingen van clausule 2, punt 1, van de raamovereenkomst volgt dat de werkingssfeer daarvan ruim is opgevat aangezien de raamovereenkomst in het algemeen geldt voor ‘werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat’. Bovendien omvat de definitie van het begrip ‘werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ in de zin van de raamovereenkomst, zoals vermeld in clausule 3, punt 1, daarvan, alle werknemers zonder onderscheid naar de publieke dan wel particuliere aard van hun werkgever, ongeacht hoe de overeenkomst van deze werknemers naar intern recht wordt gekwalificeerd (arrest van 26 november 2014, Mascolo e.a., C-22/13, C-61/13—C-63/13 en C-418/13, EU:C:2014:2401, punt 67 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
109
De raamovereenkomst is derhalve van toepassing op alle werknemers die in het kader van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd met hun werkgever tegen betaling arbeid verrichten, voor zover zij verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding in de zin van het nationale recht en onder het voorbehoud van enkel de beoordelingsbevoegdheid toegekend aan de lidstaten door clausule 2, punt 2, van de raamovereenkomst, dat de toepassing ervan op bepaalde categorieën van arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen betreft, en van de uitsluiting van uitzendkrachten krachtens de vierde alinea van de preambule van de raamovereenkomst (zie in die zin arrest van 26 november 2014, Mascolo e.a., C-22/13, C-61/13—C-63/13 en C-418/13, EU:C:2014:2401, punt 68 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
110
Niets in die bepalingen wijst erop dat de toepassing van de raamovereenkomst is uitgesloten wanneer de werknemer heeft ingestemd met de totstandkoming van zijn arbeidsverhouding met een werkgever in de publieke sector.
111
Integendeel, een dergelijke uitlegging zou kennelijk ingaan tegen een van de doelstellingen van de raamovereenkomst, te weten, zoals blijkt uit punt 53 van het onderhavige arrest, de vaststelling van een kader voor het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, welk gebruik wordt beschouwd als een mogelijke bron van misbruik ten nadele van werknemers, door te voorzien in een aantal minimale beschermende bepalingen om te voorkomen dat werknemers in een precaire situatie komen te verkeren.
112
Deze doelstelling van de raamovereenkomst is impliciet maar noodzakelijkerwijze gebaseerd op de premisse dat de werknemer wegens zijn zwakke positie ten opzichte van de werkgever, het slachtoffer kan zijn van misbruik door de werkgever van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, ook al zijn die arbeidsverhoudingen vrijwillig aangegaan en vernieuwd.
113
Die situatie van zwakkere partij kan een werknemer immers ervan weerhouden uitdrukkelijk zijn rechten uit te oefenen jegens zijn werkgever, omdat de afdwinging van die rechten hem met name kan blootstellen aan maatregelen van die werkgever die de arbeidsverhouding ten nadele van die werknemer kunnen beïnvloeden (zie in die zin arrest van 14 mei 2019, CCOO, C-55/18, EU:C:2019:402, punten 44 en 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
114
Bijgevolg kan niet worden geoordeeld dat werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd de bescherming wordt ontnomen die hun door de raamovereenkomst wordt gewaarborgd op de enkele grond dat zij vrijwillig hebben ingestemd met het aangaan van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, omdat anders clausule 5 van deze overeenkomst elk nuttig effect zou verliezen.
115
Zoals blijkt uit de in punt 108 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak van het Hof, is het in dit verband niet relevant dat deze arbeidsverhoudingen bij bestuurshandelingen tot stand zijn gekomen omdat er sprake is van een werkgever in de publieke sector.
116
Gelet op een en ander moet op de tweede vraag in zaak C-103/18 worden geantwoord dat clausule 2, clausule 3, punt 1, en clausule 5 van de raamovereenkomst aldus moeten worden uitgelegd dat in geval van misbruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd door een werkgever in de publieke sector, het feit dat de betrokken werknemer met de totstandkoming en/of de vernieuwing van deze arbeidsverhoudingen heeft ingestemd, niet tot gevolg heeft dat de handelwijze van deze werkgever in zoverre geen misbruik meer kan uitmaken en dat de raamovereenkomst dus niet van toepassing is op de situatie van deze werknemer.
Zesde en negende vraag in zaak C-103/18 en vijfde vraag in zaak C-429/18
117
Met de zesde en de negende vraag in zaak C-103/18 en de vijfde vraag in zaak C-429/18, die samen moeten worden onderzocht, wensen de verwijzende rechters in wezen te vernemen of het Unierecht aldus moet worden uitgelegd dat het een nationale rechter bij wie een geding tussen een werknemer en zijn werkgever in de publieke sector aanhangig is, verplicht om een nationale regeling die niet in overeenstemming is met clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst, buiten toepassing te laten.
118
In dit verband zij eraan herinnerd dat clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om door particulieren voor de nationale rechter te kunnen worden ingeroepen (zie in die zin arrest van 15 april 2008, Impact, C-268/06, EU:C:2008:223, punt 80).
119
Een dergelijke bepaling van het Unierecht zonder rechtstreekse werking kan als zodanig, in het kader van een onder het recht van de Unie vallend geding niet worden ingeroepen met het doel een daarmee strijdige bepaling van nationaal recht buiten toepassing te laten (zie naar analogie arrest van 24 juni 2019, Popławski, C-573/17, EU:C:2019:530, punt 62).
120
Een nationale rechter is dus niet verplicht een bepaling van nationaal recht die in strijd is met clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst, buiten toepassing te laten.
121
Dit gezegd zijnde, dient er aan te worden herinnerd dat de nationale rechter bij de toepassing van het interne recht dit zo veel mogelijk moet uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de betrokken richtlijn teneinde het daarmee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 288, derde alinea, VWEU te voldoen (arrest van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C-212/04, EU:C:2006:443, punt 108 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
122
Het vereiste van een richtlijnconforme uitlegging van het nationale recht is immers inherent aan het systeem van het Verdrag, aangezien het de nationale rechter in staat stelt binnen het kader van zijn bevoegdheden de volle werking van het recht van de Unie te verzekeren bij de beslechting van de bij hem aanhangige gedingen (arrest van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C-212/04, EU:C:2006:443, punt 109 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
123
Het is juist dat de verplichting van de nationale rechter om bij de uitlegging en toepassing van de relevante bepalingen van zijn nationale recht te refereren aan de inhoud van een richtlijn, wordt begrensd door de algemene rechtsbeginselen, met name het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht, en niet kan dienen als grondslag voor een uitlegging contra legem van het nationale recht (arrest van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C-212/04, EU:C:2006:443, punt 110 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
124
Het beginsel van richtlijnconforme uitlegging vereist niettemin dat de nationale rechter binnen zijn bevoegdheden al het mogelijke doet om, het gehele nationale recht in beschouwing nemend en onder toepassing van de daarin erkende uitleggingsmethoden, de volle werking van de betrokken richtlijn te verzekeren en tot een oplossing komen die in overeenstemming is met de daarmee nagestreefde doelstelling (arrest van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C-212/04, EU:C:2006:443, punt 111 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
125
Gelet een en ander dient op de zesde en de negende vraag in zaak C-103/18 en op de vijfde vraag in zaak C-429/18 te worden geantwoord dat het Unierecht aldus dient te worden uitgelegd dat het een nationale rechter bij wie een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever in de publieke sector aanhangig is, niet verplicht om een nationale regeling die niet in overeenstemming is met clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst, buiten toepassing te laten.
Achtste vraag in zaak C-103/18
126
Met zijn achtste vraag in zaak C-103/18 wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het Unierecht aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten verplicht te voorzien in de mogelijkheid om ter verzekering van de volle werking van het Unierecht rechterlijke uitspraken en administratieve handelingen met betrekking tot de beëindiging van dienstbetrekkingen, aanstellingen en aankondigingen van vergelijkende onderzoeken die definitief zijn geworden, te herzien.
127
Volgens vaste rechtspraak van het Hof rust er een vermoeden van relevantie op de vragen betreffende de uitlegging van het Unierecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste feitelijke en wettelijke kader, ten aanzien waarvan het niet aan het Hof is de juistheid te onderzoeken. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een verzoek van een nationale rechter om een prejudiciële beslissing wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen enkel verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van de hoofdgedingen, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (beschikking van 12 juni 2019, Aragón Carrasco e.a., C-367/18, niet gepubliceerd, EU:C:2019:487, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
128
De noodzaak om te komen tot een uitlegging van het Unierecht die nuttig is voor de nationale rechter, impliceert bovendien dat deze een omschrijving dient te geven van het feitelijke en juridische kader waarin zijn vragen moeten worden geplaatst, of dat hij op zijn minst de feitelijke hypothesen dient uiteen te zetten waarop die vragen zijn gebaseerd (beschikking van 12 juni 2019, Aragón Carrasco e.a., C-367/18, niet gepubliceerd, EU:C:2019:487, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
129
In casu heeft de verwijzende rechter geenszins gepreciseerd dat hij in de hoofdgedingen zou moeten terugkomen op een vonnis of een administratief orgaan zou moeten gelasten om terug te komen op een definitief geworden besluit tot beëindiging van de dienstbetrekking, besluit tot aanstelling of aankondiging van een vergelijkend onderzoek.
130
In dit verband zou uit de motivering van de verwijzingsbeslissing in zaak C-103/18 en uit de opmerkingen van de Spaanse regering in die zaak kunnen worden afgeleid dat de enige omstandigheid waarin de autonome regio Madrid eventueel zou moeten terugkomen op definitief geworden besluiten tot aanstelling of beëindiging van de dienstbetrekking, de omzetting van de opeenvolgende aanstellingen van Sánchez Ruiz in een aanstelling als vast statutair personeelslid zou zijn, teneinde het misbruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd door deze werkgever in de publieke sector te bestraffen. Uit de door de verwijzende rechter verstrekte informatie blijkt echter duidelijk dat een dergelijke omzetting naar Spaans recht categorisch is uitgesloten, aangezien de toegang tot het statuut van vast statutair personeel pas mogelijk is nadat een selectieprocedure succesvol is afgerond.
131
In die omstandigheden blijkt duidelijk dat het met de achtste vraag in zaak C-103/18 aan de orde gestelde vraagstuk van hypothetische aard is. Deze vraag is dus niet-ontvankelijk.
Kosten
132
Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instanties over de kosten hebben te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Clausule 5 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten en/of de sociale partners van het begrip ‘opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd’ in de zin van die bepaling niet een situatie mogen uitsluiten waarin een werknemer die op basis van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd is aangesteld, namelijk tot wanneer de vacante post waarvoor hij wordt aangesteld definitief wordt ingevuld, in het kader van verschillende aanstellingen gedurende meerdere jaren dezelfde post ononderbroken heeft bezet en dezelfde functies voortdurend en duurzaam heeft uitgeoefend, waarbij de omstandigheid dat die werknemer de vacante post is blijven bezetten het gevolg is van de schending door de werkgever van zijn wettelijke verplichting om binnen de daartoe gestelde termijn een selectieprocedure te organiseren teneinde de betreffende vacante post definitief in te vullen, en waardoor zijn arbeidsverhouding jaar na jaar stilzwijgend is verlengd.
- 2)
Clausule 5 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70, moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling en rechtspraak op grond waarvan de opeenvolgende vernieuwing van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd wordt geacht gerechtvaardigd te zijn om ‘objectieve redenen’ in de zin van punt 1, onder a), van deze clausule, op de enkele grond dat deze vernieuwing beantwoordt aan de door deze wetgeving bedoelde aanwervingsgronden, namelijk redenen van noodzaak, spoedeisendheid of uitvoering van programma's van tijdelijke, conjuncturele of buitengewone aard, voor zover die wetgeving en rechtspraak de betrokken werkgever niet beletten om met dergelijke vernieuwingen in de praktijk tegemoet te komen aan permanente en blijvende personeelsbehoeften.
- 3)
Clausule 5 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70, moet aldus moet worden uitgelegd dat het aan de nationale rechter staat om, op grond van het geheel van de toepasselijke regels van zijn nationale recht, te beoordelen of de organisatie van selectieprocedures voor de definitieve invulling van posten die tijdelijk worden bezet door werknemers die in het kader van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd zijn tewerkgesteld, de omzetting van de status van deze werknemers in ‘personeel met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder vaste aanstelling’, en de toekenning aan deze werknemers van een vergoeding die gelijk is aan de vergoeding die wordt uitbetaald bij onrechtmatig ontslag, passende maatregelen vormen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen en, in voorkomend geval, te bestraffen, of gelijkwaardige wettelijke maatregelen, in de zin van die bepaling.
- 4)
Clausule 2, clausule 3, punt 1, en clausule 5, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70, moeten aldus worden uitgelegd dat in geval van misbruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd door een werkgever in de publieke sector, het feit dat de betrokken werknemer met de totstandkoming en/of de vernieuwing van deze arbeidsverhoudingen heeft ingestemd, niet tot gevolg heeft dat de handelwijze van deze werkgever in zoverre geen misbruik meer kan uitmaken en dat de raamovereenkomst dus niet van toepassing is op de situatie van deze werknemer.
- 5)
Het Unierecht dient aldus te worden uitgelegd dat het een nationale rechter bij wie een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever in de publieke sector aanhangig is, niet verplicht om een nationale regeling buiten toepassing te laten die niet in overeenstemming is met clausule 5, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70.
Signatures
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑03‑2020
Conclusie 17‑10‑2019
Inhoudsindicatie
‘Verzoek om een prejudiciële beslissing — Sociaal beleid — Richtlijn 1999/70/EG — Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Clausule 5 — Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de openbare gezondheidszorg — Misbruik — Begrip ‘permanente en blijvende behoefte’ — Maatregelen ter bestraffing van misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Omzetting in statutaire arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd — Bevoegdheden van de nationale rechter’
J. Kokott
Partij(en)
Gevoegde zaken C-103/18 en C-429/181.
Domingo Sánchez Ruiz
tegen
Comunidad de Madrid (Servicio Madrileño de Salud) (C-103/18)
en
Berta Fernández Álvarez,
BMM,
TGV,
Natalia Fernández Olmos,
Maria Claudia Téllez Barragán
tegen
Consejería de Sanidad de la Comunidad de Madrid (C-429/18)
[verzoek van de Juzgado Contencioso-Administrativo de Madrid (bestuursrechtbank Madrid, Spanje) om een prejudiciële beslissing]
I. Inleiding
1.
De twee gevoegde zaken zijn gebaseerd op prejudiciële verzoeken van de Juzgado Contencioso-Administrativo de Madrid no8 en no14 (bestuursrechtbank nr. 8 en nr. 14 Madrid, Spanje), die op hun beurt aanknopen bij het prejudiciële verzoek van de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo de Madrid no4 (bestuursrechtbank nr. 4 Madrid, Spanje) in zaak C-16/152..
2.
In beide verzoeken om een prejudiciële beslissing oefenen de verwijzende rechters soms onomwonden kritiek uit op de kennelijk aanhoudende en wijdverbreide praktijk om voor de vervulling van vacatures in de openbare gezondheidszorg in de Comunidad de Madrid (autonome regio Madrid) gebruik te maken van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Zij richten zich thans met in totaal 16 prejudiciële vragen tot het Hof teneinde duidelijkheid te verkrijgen omtrent hun bevoegdheden voor de bestraffing van eventueel misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op grond van clausule 5 van de raamovereenkomst van 18 maart 1999 inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: ‘raamovereenkomst’)3..
II. Toepasselijke bepalingen
A. Unierecht
3.
Het Unierechtelijke kader van deze zaak wordt gevormd door richtlijn 1999/70. Deze richtlijn is, blijkens artikel 1 ervan, gericht op de uitvoering van de raamovereenkomst die op 18 maart 1999 door drie algemene brancheoverkoepelende organisaties (EVV, Unice en CEEP) werd gesloten en als bijlage bij de richtlijn is opgenomen.
4.
Clausule 1 van de raamovereenkomst luidt als volgt:
‘Het doel van deze raamovereenkomst is:
- a)
de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen;
- b)
een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen.’
5.
Clausule 5 (‘Maatregelen ter voorkoming van misbruik’) van de raamovereenkomst luidt:
- ‘1.
Teneinde misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, voeren de lidstaten, na raadpleging van de sociale partners overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten of gebruiken, en/of de sociale partners, wanneer er geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen ter voorkoming van misbruik bestaan, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers, een of meer van de volgende maatregelen in:
- a)
vaststelling van objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten of verhoudingen rechtvaardigen;
- b)
vaststelling van de maximale totale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd;
- c)
vaststelling van het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd.
- 2.
De lidstaten, na raadpleging van de sociale partners, en/of, waar nodig, de sociale partners bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd:
- a)
als ‘opeenvolgend’ worden beschouwd;
- b)
geacht worden voor onbepaalde tijd te gelden.’
B. Spaans recht
6.
Volgens artikel 9 van de Ley 55/2003 del Estatuto Marco del personal estatutario de los servicios de salud (wet 55/2003 houdende het kaderstatuut voor statutair personeel van de gezondheidsdiensten) van 16 december 20034. (hierna: ‘kaderstatuut’) kunnen de voor de openbare gezondheidszorg verantwoordelijke instanties wegens noodzaak of spoedeisendheid of ter uitvoering van programma's van tijdelijke, conjuncturele of buitengewone aard tijdelijk statutair personeel aanstellen.
7.
De bedoelde aanstellingen kunnen ad interim, op oproepbasis of ter vervanging plaatsvinden. De verschillende voorwaarden voor een aanstelling van een van deze drie typen van tijdelijk statutair personeel worden in artikel 9, leden 2 tot en met 4, van het kaderstatuut als volgt geregeld:
- ‘2.
Een ad-interimaanstelling wordt gegeven voor het vervullen van een vacature bij de centra of voorzieningen voor gezondheidszorg, als het noodzakelijk is de aan de functie verbonden taken uit te voeren.
Ontslag van het statutair personeel ad interim vindt plaats als er, via de wettelijke of reglementair vastgestelde procedure, vast personeel wordt aangesteld voor deze functie, alsook wanneer deze functie wordt opgeheven.
- 3.
Een aanstelling op oproepbasis vindt plaats in de volgende gevallen:
- a)
in geval van bepaalde werkzaamheden van tijdelijke, conjuncturele of buitengewone aard;
- b)
als het noodzakelijk is het permanent en continu functioneren van de gezondheidscentra te waarborgen;
- c)
voor het verrichten van extra werkzaamheden bij verkorting van de normale arbeidstijd.
Statutair personeel op oproepbasis kan worden ontslagen als zich de grond voordoet of de termijn is verstreken zoals uitdrukkelijk vermeld bij de aanstelling, alsook wanneer de taken die destijds hiertoe aanleiding gaven worden opgeheven.
Als voor dezelfde werkzaamheden meer dan twee aanstellingen van in totaal twaalf maanden of langer binnen een periode van twee jaar worden verricht, moeten de redenen hiervoor worden onderzocht, zodat kan worden beoordeeld of in voorkomend geval de personeelsformatie van de instelling moet worden uitgebreid met een structurele arbeidsplaats.
- 4.
Een aanstelling ter vervanging vindt plaats als het noodzakelijk is dat de werkzaamheden van vast of tijdelijk personeel verricht worden tijdens vakantie, verlof of andere vormen van tijdelijke afwezigheid die met zich meebrengen dat het vervangen personeelslid zijn arbeidsplaats behoudt.
Waarnemend statutair personeel wordt ontslagen zodra de persoon die werd vervangen weer terugkeert naar zijn functie, alsook wanneer deze zijn recht op terugkeer naar dezelfde arbeidsplaats of functie verliest.’
8.
Artikel 10 van de Ley del Estatuto Básico del Empleado Público (wet houdende het basisstatuut van het overheidspersoneel), waarvan de geconsolideerde tekst is goedgekeurd bij Real Decreto Legislativo 5/2015, de 30 de octubre (koninklijk wetgevend besluit 5/2015 van 30 oktober 2015)5. (hierna: ‘basisstatuut’) bepaalt met betrekking tot de bezetting van structurele arbeidsplaatsen door zogenoemde ambtenaren in tijdelijke dienst het volgende:
- ‘1.
Ambtenaren in tijdelijke dienst zijn personen die om uitdrukkelijk genoemde redenen, voor zover die dwingend en urgent zijn, in die hoedanigheid worden aangesteld teneinde in een van de hierna genoemde gevallen werkzaamheden van ambtenaren in vaste dienst te verrichten:
- a)
er zijn posten vacant die niet met ambtenaren in vaste dienst kunnen worden bezet,
[…]’
Vacatures die overeenkomstig deze bepaling worden ingevuld, dienen volgens artikel 10, lid 4, van het basisstatuut in beginsel in het jaar waarin de aanstelling heeft plaatsgevonden of in het daaropvolgende jaar te worden opgenomen in het overzicht van vacatures in de publieke sector. Voor de vervulling van vacatures in de publieke sector dienen vergelijkende onderzoeken te worden gehouden, indien niet met behulp van andere vergelijkbare instrumenten in de personeelsbehoefte kan worden voorzien. Artikel 70, lid 1, van het basisstatuut voorziet daartoe in een niet-verlengbare termijn van drie jaar waarbinnen de aankondiging van de eventueel noodzakelijke vergelijkende onderzoeken dient te worden gepubliceerd.
9.
De vierde overgangsbepaling bij het basisstatuut voorziet in algemene vergelijkende onderzoeken met het oog op de definitieve invulling van functies die door ambtenaren in tijdelijke dienst of andere arbeidscontractanten werden vervuld. Daarbij kan rekening worden gehouden met het aantal dienstjaren, de ervaring in de betreffende functie en andere verdiensten.
III. Feiten van de hoofdgedingen en prejudiciële vragen
A. Zaak C-103/18
10.
Domingo Sánchez Ruiz trad op 2 november 1999 als interim-medewerker (tijdelijk statutair personeel ad interim) in dienst bij de Servicio Madrileño de Salud de la Comunidad de Madrid (openbare gezondheidsdienst van de autonome regio Madrid; hierna ‘Sermas’), waar hij werkzaam was als informaticus in de categorie ‘technisch administratief personeel’.
11.
Als gevolg van de afschaffing van deze personeelscategorie in het kader van een wetsherziening werd zijn dienstverband per 28 december 2011 beëindigd en op dezelfde datum met een aanstelling als interim-medewerker voor dezelfde functie voortgezet. Met deze nieuwe aanstelling werd Sánchez Ruiz ingedeeld in de nieuwe categorie ‘statutair personeel op het gebied van informatie- en communicatietechnologie’.
12.
Volgens de verwijzende rechter heeft Sánchez Ruiz niet deelgenomen aan het op 27 mei 2015 aangekondigde, voor iedereen toegankelijke vergelijkende onderzoek (algemeen vergelijkend onderzoek op basis van kwalificaties en toetsen) voor zijn categorie met het oog de toegang tot een vaste aanstelling (het enige vergelijkende onderzoek op het gebied van zijn specialisme sinds 1999) en heeft hij deze aankondiging evenmin aangevochten.
13.
Ten tijde van de indiening van het prejudiciële verzoek oefende Sánchez Ruiz zijn functie nog steeds uit op de hierboven beschreven grondslag. Hij heeft zijn ontslag en nieuwe aanstelling op 28 december 2011 op geen enkel moment aangevochten.
14.
Op 21 december 2016 diende hij bij de Comunidad de Madrid een verzoek in om erkenning van zijn vaste aanstelling als statutair personeelslid voor onbepaalde tijd of daaraan gelijk te stellen personeelslid. Een vaste aanstelling moet in dit geval zo worden begrepen dat de medewerker deel uitmaakt van het — vaste en voor onbepaalde tijd aangestelde — statutaire personeel van de openbare gezondheidsdiensten. Daarvan te onderscheiden zijn de personeelsleden met een niet-vaste aanstelling voor onbepaalde tijd, die geen recht hebben op behoud van de arbeidsplaats wanneer de door hen vervulde functie wordt opgeheven of definitief wordt ingevuld.6. De Viceconsejero de Sanidad (viceminister van Gezondheidszorg) wees zijn verzoek af, waarna Sánchez Ruiz beroep instelde bij de verwijzende rechter.
15.
Tegen deze achtergrond heeft de Juzgado de lo Contensioso-Administrativo no8 de Madrid de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Kan een situatie zoals in de onderhavige zaak is beschreven (waarin de overheid als werkgever de wettelijk voorgeschreven tijdelijke beperkingen niet in acht neemt en aldus het sluiten van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd mogelijk maakt of de tijdelijke duur behoudt door een aanstelling op oproepbasis te wijzigen in een aanstelling ad interim of een vervanging), worden beschouwd als misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende aanstellingen en derhalve als een situatie die wordt beschreven in clausule 5 van de [raamovereenkomst]?
- 2)
Moeten de bepalingen van de [], in samenhang met het doeltreffendheidsbeginsel, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale procedurevoorschriften die van de tijdelijke werknemer verlangen dat hij zich actief opstelt door verzet aan te tekenen of beroep in te stellen (tegen alle opeenvolgende aanstellingen en ontslagen) om aldus en enkel zo aanspraak te kunnen maken op de door de richtlijn verleende bescherming en de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten?
- 3)
Gelet op het feit dat in de overheidssector en in de uitoefening van essentiële diensten de behoefte aan aanwerving van personeel wegens vacatures, afwezigheden wegens ziekte, vakanties (…) in wezen ‘permanent’ is en het begrip ‘objectieve reden’ die de tijdelijke aanstelling rechtvaardigt, moet worden afgebakend:
- a)
kan de situatie van een tijdelijke werknemer die op basis van opeenvolgende overeenkomsten ad interim alle of bijna alle dagen van het jaar werkt, waarbij de opeenvolgende aanstellingen/oproepovereenkomsten in de loop der jaren steeds worden verlengd en altijd wordt voldaan aan de oorzaak waarom hij werd opgeroepen, worden geacht in strijd te zijn met [richtlijn 1999/70] [clausule 5, lid 1, onder a)], zodat een objectieve reden ontbreekt?
- b)
moet worden aangenomen dat er onder de beschreven omstandigheden, dat wil zeggen bij talrijke, jarenlang durende aanstellingen en overeenkomsten en gelet op het structurele tekort, dat tot uiting komt in het percentage interim-personeel in de betrokken sector en/of in het feit dat deze personeelsbehoefte steeds en in de regel met tijdelijk aangestelde werknemers wordt gedekt die aldus duurzaam een wezenlijke factor bij het verrichten van de openbare diensten vormen, sprake is van een duurzame, en geen tijdelijke behoefte, die dus niet als ‘objectieve reden’ in de zin van clausule 5, [lid 1, onder a)], kan worden beschouwd?
- c)
of kan ervan worden uitgegaan dat er om de toelaatbare grens van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd vast te stellen, enkel moet worden gekeken naar de bewoordingen van de bepaling die het gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd regelt en op grond waarvan tijdelijk personeel kan worden aangesteld wegens tekort of spoedeisendheid of ter uitvoering van programma's van tijdelijke, conjuncturele of buitengewone aard, dat wil zeggen dat de aanwerving van dit personeel, opdat er sprake is van een objectieve reden, moet geschieden wegens deze buitengewone omstandigheden en dat de objectieve reden vervalt en er dus sprake is van misbruik wanneer de aanwerving niet meer in het individuele geval, af en toe en wegens bijzondere omstandigheden plaatsvindt?
- 4)
Is het verenigbaar met de [raamovereenkomst] wanneer redenen in verband met behoefte, spoedeisendheid of de ontwikkeling van tijdelijke, conjuncturele of buitengewone programma's worden beschouwd als objectieve redenen voor de aanwerving in overheidsdienst van informatici op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en de opeenvolgende verlengingen van hun overeenkomsten, wanneer deze werknemers permanent en duurzaam de gewoonlijke werkzaamheden van ambtenaren in vaste dienst verrichten, zonder dat de betrokken diensten maximumgrenzen vaststellen voor die aanstellingen, voldoen aan hun wettelijke verplichtingen om in die vacatures en in die behoeften te voorzien door ambtenaren aan te stellen of vergelijkbare maatregelen te treffen om misbruik door het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen en te verhinderen, met als gevolg dat de tewerkstelling voor bepaalde tijd van informatici in de openbare dienst voortduurt, in het onderhavige geval voor een ononderbroken tijdvak van 17 jaar?
- 5)
Is met de bepalingen van de [raamovereenkomst] en de uitlegging die het Hof van Justitie daaraan heeft gegeven, verenigbaar de rechtspraak van de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) volgens welke voor het bestaan van een objectieve reden zonder nadere parameter bepalend is of de reden voor de aanstelling en de daarmee verbonden beperking in de tijd in acht worden genomen, of wordt vastgesteld dat vergelijking met een vaste ambtenaar op grond van de verschillende rechtsvoorschriften en toegangssystemen alsook de duurzame aard van de werkzaamheden van ambtenaren in vaste dienst en de beperking in de tijd van de werkzaamheden van interim-personeel onmogelijk is?
- 6)
Moet clausule 5 van de [raamovereenkomst], wanneer de nationale rechter misbruik vaststelt door het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor interim-personeel (voor een interim-periode tijdelijk aangesteld statutair personeel) ten dienste van [Sermas] voor de dekking van de permanente en structurele behoeften voor het leveren van diensten van ambtenaren in vaste dienst, en in de interne rechtsorde geen doeltreffende maatregelen bestaan om een dergelijk misbruik te bestraffen en de gevolgen van de schending van de regel van Unierecht teniet te doen, aldus worden uitgelegd dat zij de nationale rechter verplicht doeltreffende en afschrikkende maatregelen vast te stellen die de nuttige werking van de raamovereenkomst waarborgen en derhalve dat misbruik te bestraffen en de gevolgen van de schending van de genoemde regel van Unierecht teniet te doen, waarbij de nationale regel die daaraan in de weg staat buiten toepassing moet worden gelaten?
Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, overeenkomstig het arrest van het Hof van 14 september 2016[, Martínez Andrés en Castrejana López] (C-184/15 en C-197/15, [ECLI:EU:C:2016:680,] punt 41):
Zou het stroken met de doelstellingen van [richtlijn 1999/70] wanneer, als maatregel ter voorkoming en bestraffing van misbruik door gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en om de gevolgen van de schending van het Unierecht teniet te doen, de tijdelijke arbeidsovereenkomst op interim-/oproep-/vervangingsbasis werd omgezet in een arbeidsovereenkomst in vaste dienst van de overheid, hetzij onder de benaming van ambtenaar in vaste dienst, hetzij onder die van ambtenaar voor onbepaalde tijd, met dezelfde vaste dienstbetrekking als bij vergelijkbare ambtenaren in vaste dienst?
- 7)
Kan, in geval van misbruik door gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met betrekking tot de omzetting van de arbeidsovereenkomst in overheidsdienst voor bepaalde tijd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of in vaste dienst ervan worden uitgegaan dat enkel aan de doelstellingen van [richtlijn 1999/70] en de raamovereenkomst wordt voldaan wanneer de ambtenaar in tijdelijke dienst die het slachtoffer was van het misbruik, dezelfde arbeidsvoorwaarden geniet als ambtenaren in vaste dienst (op het gebied van sociale bescherming, loopbaanontwikkeling, bezetting van vacatures, beroepsopleiding, onbetaald verlof, ambtelijke stand, vakantie en vrijstellingen, pensioenrechten, rechten bij beëindiging van het dienstverband en deelneming aan vergelijkende examens voor de bezetting van vacatures en ten behoeve van bevorderingen) met inachtneming van de beginselen van bestendigheid en onoverplaatsbaarheid en met alle eraan verbonden rechten en verplichtingen, op voet van gelijkheid met informatici die in vaste dienst van de overheid zijn?
- 8)
Vereist het Unierecht in de beschreven omstandigheden herziening van definitieve rechterlijke uitspraken respectievelijk definitieve bestuurlijke besluiten, wanneer is voldaan aan de vier voorwaarden van het arrest [van 13 januari 2004,] Kühne & Heitz NV (C-453/00[, ECLI:EU:C:2004:17]): 1) in het Spaanse recht beschikken de administratie en de rechters over de mogelijkheid van herziening, maar met de vermelde beperkingen die het zeer moeilijk of onmogelijk maken om hierin te slagen; 2) de litigieuze beslissingen zijn definitief geworden ten gevolge van de uitspraak van een nationale rechterlijke instantie die uitspraak doet in laatste/enige aanleg; 3) die uitspraak berust op een uitlegging van het Unierecht die niet strookt met de rechtspraak van het Hof van Justitie en is gedaan zonder dat het Hof van Justitie vooraf is verzocht om een prejudiciële beslissing; en [4)] de betrokkene heeft zich onmiddellijk na van die rechtspraak kennis te hebben genomen tot het bestuursorgaan gewend?
- 9)
Kan en moet de nationale rechter, die als Europese rechter de volle werking van het Unierecht in de lidstaten moet waarborgen, de nationale bestuursorganen van de lidstaten gelasten dat zij — binnen hun respectieve bevoegdheden — de relevante bepalingen vaststellen om de nationale voorschriften die onverenigbaar zijn met het Unierecht in het algemeen en met [richtlijn 1999/70] en de raamovereenkomst ervan in het bijzonder, af te schaffen, en hen daartoe veroordelen?’
B. Zaak C-429/18
16.
Verzoeksters in de hoofdgedingen van zaak C-429/18 maken deel uit van het tijdelijk statutair personeel op interimbasis van Sermas en zijn als tandheelkundigen werkzaam in verschillende gezondheidscentra van de Comunidad de Madrid.
17.
Volgens de verwijzende rechter zijn verzoeksters sinds vele jaren7. in dienst, deels in dezelfde functie, maar op verschillende rechtsgrondslag, namelijk als tijdelijk statutair personeelslid op oproep-, interim- of vervangingsbasis. In hun laatste aanstelling waren alle verzoeksters werkzaam als tijdelijk statutair personeelslid op interimbasis.
18.
Volgens de verwijzende rechter hebben verzoeksters gedurende al hun dienstjaren permanent en onafgebroken dezelfde taken verricht als de vaste statutaire personeelsleden. Verzoeksters hebben de verschillende opeenvolgende aanstellingen en ontslagen niet aangevochten.
19.
Op 22 juli 2016 hebben betrokkenen bij de Comunidad de Madrid een verzoek ingediend om erkenning van hun vaste aanstelling als statutair personeelslid voor onbepaalde tijd of daaraan gelijk te stellen personeelslid. Het verzoek werd afgewezen.
20.
Vervolgens hebben zij beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, met het verzoek om op hen richtlijn 1999/70 in samenhang met de raamovereenkomst toe te passen, om elke bestaande discriminatie ten opzichte van het vaste statutaire personeel in strijd met die richtlijn te verklaren en op te heffen, en om hun de status toe te kennen van werknemer met een vast dienstverband bij de overheid of, subsidiair, van een daarmee vergelijkbaar statutair personeelslid.
21.
Zij betogen in wezen dat in het overzicht van vacatures in de publieke sector van het jaar van de aanstelling en in die van het daaropvolgende jaar geen melding wordt gemaakt van de door hen bezette posten, teneinde daarin te voorzien door vaste statutaire tandheelkundig specialisten. Ook is aan dat overzicht of aan een gelijkwaardig instrument geen uitvoering gegeven binnen de door die nationale regeling gestelde niet-verlengbare termijn van drie jaar.
22.
Tegen deze achtergrond heeft de Juzgado de lo Contensioso-Administrativo no14 de Madrid de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Is de door de onderhavige rechterlijke instantie aan de [raamovereenkomst]gegeven uitlegging juist indien zij deze aldus opvat dat de tijdelijke aanstelling van verzoeksters misbruik oplevert doordat de overheid als werkgever gebruikmaakt van verschillende aanstellingsvormen, die allemaal tijdelijk zijn, voor het permanent en duurzaam doen verrichten van de normale werkzaamheden van ambtenaren in vaste dienst, teneinde tegemoet te komen aan structurele tekorten en behoeften die in feite niet voorlopig, maar permanent en duurzaam zijn, en wordt de beschreven tijdelijke aanstelling dan ook niet in de zin van clausule 5, lid 1, onder a), van de raamovereenkomst gerechtvaardigd door een objectieve reden, aangezien dergelijk gebruik van overeenkomsten van bepaalde tijd lijnrecht ingaat tegen de tweede alinea van de preambule van de raamovereenkomst en de punten 6 en 8 van de algemene overwegingen ervan, daar er zich geen omstandigheden voordoen die deze overeenkomsten voor bepaalde tijd zouden rechtvaardigen?
- 2)
Is de door de onderhavige rechterlijke instantie aan de [raamovereenkomst]gegeven uitlegging juist indien zij deze aldus opvat dat de oproep voor een gewone selectieprocedure, met de beschreven kenmerken, noch een gelijkwaardige maatregel is noch kan worden beschouwd als een bestraffing, aangezien deze procedure enerzijds niet evenredig is met het misbruik dat tot het ontslag van de tijdelijke werknemer leidt, waardoor de doelstellingen van de richtlijn worden geschonden en de ongunstige situatie van tijdelijke werknemers in overheidsdienst in stand wordt gehouden, en die procedure anderzijds ook geen doeltreffende maatregel is, daar zij de werkgever geen nadeel toebrengt, geen afschrikkende functie heeft en derhalve niet strookt met artikel 2, eerste alinea, van [richtlijn 1999/70], aangezien daardoor niet wordt gegarandeerd dat de Spaanse staat de in de richtlijn bepaalde resultaten bereikt?
- 3)
Is de door de onderhavige rechterlijke instantie aan de [raamovereenkomst]en aan het arrest van het Hof van 14 september 2016[, Pérez López (C-16/15, ECLI:EU:C:2016:679)] gegeven uitlegging juist indien zij deze aldus opvat dat de oproep tot voor iedereen toegankelijke selectietesten geen passende maatregel is om het misbruik van opeenvolgende tijdelijke overeenkomsten te bestraffen, aangezien er in de Spaanse wetgeving geen doeltreffend en afschrikkend bestraffingsmechanisme bestaat dat een einde maakt aan het misbruik bij de aanstelling van tijdelijk personeel in overheidsdienst en die wetgeving niet toestaat het personeel dat het slachtoffer was van misbruik, op die structureel gecreëerde posten te plaatsen, zodat de onzekere situatie van die werknemers voortduurt?
- 4)
Is de opvatting van de onderhavige rechterlijke instantie juist volgens welke de omzetting van de arbeidsovereenkomst van de tijdelijke werknemer die slachtoffer was van misbruik in een ‘niet-vaste aanstelling voor onbepaalde tijd’ geen doeltreffende sanctie is — aangezien de aldus gekwalificeerde werknemer kan worden ontslagen doordat middels selectietesten in zijn functie wordt voorzien of doordat de functie wordt opgeheven — en derhalve niet in overeenstemming is met de raamovereenkomst wat de daardoor nagestreefde doelstelling van voorkoming van het misbruik van overeenkomsten voor bepaalde tijd betreft omdat artikel 2, eerste alinea, van [richtlijn 1999/70] op die manier niet wordt nageleefd, gelet op het feit dat die omzetting niet garandeert dat de Spaanse Staat de in die richtlijn bepaalde resultaten bereikt?
Gelet op deze situatie dienen in de onderhavige zaak de volgende vragen te worden herhaald, die de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 8 de Madrid heeft gesteld in zijn verzoek om een prejudiciële beslissing van 30 januari 2018, in vereenvoudigde procedure 193/2017 [(zaak C-103/18)]:
- 5)
Moet clausule 5 van de [raamovereenkomst], wanneer de nationale rechter misbruik vaststelt door het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor interim-personeel ten dienste van [Sermas] voor de dekking van de permanente en structurele behoeften voor het leveren van diensten van ambtenaren in vaste dienst, en in de interne rechtsorde geen doeltreffende noch afschrikkende maatregelen bestaan om een dergelijk misbruik te bestraffen en de gevolgen van de schending van de regel van Unierecht teniet te doen, aldus worden uitgelegd dat zij de nationale rechter verplicht doeltreffende en afschrikkende maatregelen vast te stellen die de nuttige werking van de raamovereenkomst waarborgen en derhalve dat misbruik te bestraffen en de gevolgen van de schending van de genoemde regel van Unierecht teniet te doen, waarbij de nationale regel die daaraan in de weg staat buiten toepassing moet worden gelaten?
Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, overeenkomstig het arrest van het Hof van 14 september 2016, [Martínez Andrés en Castrejana López] (C-184/15 en C-197/15, [ECLI:EU:C:2016:680,] punt 41):
Zou het stroken met de doelstellingen van [richtlijn 1999/70] wanneer, als maatregel ter voorkoming en bestraffing van misbruik door gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en om de gevolgen van de schending van het Unierecht teniet te doen, de tijdelijke arbeidsovereenkomst op interim-/oproep-/vervangingsbasis werd omgezet in een arbeidsovereenkomst in vaste dienst van de overheid, hetzij onder de benaming van ambtenaar in vaste dienst, hetzij onder die van ambtenaar voor onbepaalde tijd, met dezelfde vaste dienstbetrekking als bij vergelijkbare ambtenaren in vaste dienst en dit op grond van het feit dat het volgens de nationale regeling in de overheidssector absoluut verboden is opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd in die sector om te zetten in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, aangezien er geen andere doeltreffende maatregel bestaat om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen en, in voorkomend geval, te bestraffen?
- 6)
Kan, in geval van misbruik door gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met betrekking tot omzetting van de arbeidsovereenkomst in overheidsdienst voor bepaalde tijd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of in vaste dienst, ervan worden uitgegaan dat enkel aan de doelstellingen van [richtlijn 1999/70] en de raamovereenkomst wordt voldaan wanneer de ambtenaar in tijdelijke dienst die het slachtoffer was van het misbruik, dezelfde arbeidsvoorwaarden geniet als ambtenaren in vaste dienst (op het gebied van sociale bescherming, loopbaanontwikkeling, bezetting van vacatures, beroepsopleiding, onbetaald verlof, administratieve situatie, vakantie en vrijstellingen, pensioenrechten, rechten bij beëindiging van het dienstverband en deelneming aan vergelijkende examens voor de bezetting van vacatures en ten behoeve van bevorderingen) met inachtneming van de beginselen van bestendigheid en onoverplaatsbaarheid en met alle eraan verbonden rechten en verplichtingen, op voet van gelijkheid met het personeel dat in vaste dienst van de overheid is?
- 7)
Wanneer een tijdelijke aanwerving plaatsvindt om in permanente behoeften te voorzien zonder dat er daartoe een objectieve reden bestaat en zonder dat sprake is van spoedeisende en dringende noodzaak, terwijl doeltreffende sancties of beperkingen in het Spaanse nationale recht ontbreken, is het dan, wanneer de werkgever geen vaste dienstbetrekking aanbiedt, verenigbaar met de doelstellingen van [richtlijn 1999/70] om ter voorkoming van misbruik en teneinde de gevolgen van de schending van het Unierecht te verhelpen een vergoeding vast te stellen die vergelijkbaar is met die voor onrechtmatig ontslag, en kan die vergoeding worden beschouwd als een passende, evenredige, doeltreffende en afschrikkende sanctie?’
23.
Bij beslissing van de president van het Hof van 23 januari 2019 zijn de twee zaken gevoegd voor de mondelinge behandeling en voor het arrest. Verzoeker en verzoeksters in de hoofdgedingen, de Comunidad de Madrid, de Spaanse regering en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend en deelgenomen aan de mondelinge behandeling op 15 mei 2019.
IV. Juridische beoordeling
A. Inleidende opmerkingen en aanpak van het onderzoek
24.
In de hoofdgedingen baseren verzoekers hun verzoeken strekkende tot vaststelling van het feit dat hun betrekkingen voor onbepaalde tijd zijn, hoofdzakelijk op het vermeende misbruik van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd en de daaruit voortvloeiende discriminatie ten opzichte van ambtenaren met een vast dienstverband. Het hoge percentage aan tijdelijke medewerkers bij de betreffende gezondheidsdienst, de deels aanzienlijke duur van de betreffende dienstbetrekkingen en het feit dat er zelden of nooit vergelijkende onderzoeken worden gehouden met het oog op de definitieve bezetting van vacante structurele arbeidsplaatsen zouden wijzen op een dergelijk misbruik.
25.
Vragen met betrekking tot het gebruik van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd bij overheidsdiensten in de lidstaten zijn al vaak aan het Hof voorgelegd. De specifieke omstandigheden bij de litigieuze Sermas waren reeds voorwerp van zaak C-16/15. Omdat de verwijzende rechters nog steeds duidelijke twijfels hebben over de naleving van de in clausule 5 van de raamovereenkomst neergelegde Unierechtelijke voorschriften door Sermas, achten zij het noodzakelijk zich opnieuw tot het Hof te wenden.
26.
Zoals bekend wordt met clausule 5 van de raamovereenkomst beoogd uitvoering te geven aan een van de doelstellingen van de raamovereenkomst, namelijk het vaststellen van een kader voor het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, welk gebruik wordt beschouwd als een mogelijke bron van misbruik ten nadele van werknemers. De clausule voorziet in een aantal minimale beschermende bepalingen om te voorkomen dat werknemers in een precaire situatie komen te verkeren.8.
27.
In de eerste plaats dienen de lidstaten, teneinde misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, volgens clausule 5, lid 1, van de raamovereenkomst ten minste één van de daarin genoemde maatregelen vast te stellen wanneer er in hun nationale recht geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen bestaan.9. De drie genoemde maatregelen behelzen de vaststelling van objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten of verhoudingen rechtvaardigen, de vaststelling van de maximale totale duur van deze opeenvolgende overeenkomsten of verhoudingen en de vaststelling van het aantal malen dat deze mogen worden vernieuwd.
28.
Voor het geval dat er ondanks dergelijke maatregelen toch misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd heeft plaatsgevonden, staat het daarnaast aan de nationale overheidsinstanties om het nuttig effect van de raamovereenkomst te waarborgen door maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat dit misbruik naar behoren wordt bestraft en de gevolgen van de schending van het Unierecht ongedaan worden gemaakt.10.
29.
Het onderzoek van de prejudiciële vragen zal zich richten op de deze twee aspecten van de normatieve inhoud van clausule 5 van de raamovereenkomst.
30.
In zaak C-103/18 zal het Hof naar aanleiding van de eerste prejudiciële vraag eerst moeten verduidelijken onder welke voorwaarden clausule 5 van de raamovereenkomst moet worden toegepast op het voortzetten van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd in de overheidssector totdat structurele arbeidsplaatsen definitief zijn ingevuld (zie onder B).
31.
De overige prejudiciële vragen in de twee zaken, die elkaar gedeeltelijk overlappen11., strekken er in wezen toe verduidelijking te verkrijgen over de vraag of de Spaanse wetgeving voorziet in passende maatregelen ter voorkoming van misbruik in de zin van clausule 5, lid 1, van de raamovereenkomst en, indien zich misbruik voordoet, in sanctieregelingen die voldoen aan de hierboven herhaalde Unierechtelijke vereisten. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de beoordeling van de objectieve redenen in de zin van clausule 5, lid 1, onder a), van de raamovereenkomst die een vernieuwing van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd moeten rechtvaardigen12. (zie onder C). Voor zover op grond van de omstandigheden van het geval moet worden uitgegaan van misbruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, worden vragen gesteld over de maatregelen die volgens het Unierecht zijn geboden om een dergelijk misbruik te bestraffen13. (zie onder D). Ten slotte moet worden ingegaan op de vragen betreffende de rechtsbescherming van de betrokken werknemers14. (zie onder E).
B. Toepasselijkheid van clausule 5 van de raamovereenkomst (eerste prejudiciële vraag in zaak c-103/18)
32.
Met de eerste prejudiciële vraag in zaak C-103/18 wenst de verwijzende rechter te vernemen of clausule 5 van de raamovereenkomst van toepassing is.
33.
Voor partijen in het hoofdgeding staat buiten kijf dat verzoeker meer dan 17 jaar tijdelijk bij verweerster in dienst was als interim-medewerker. Hun geschil betreft de vraag of de dienstbetrekking van verzoeker was gebaseerd op opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen.
34.
Van deze vraag hangt de toepasselijkheid van clausule 5 van de raamovereenkomst af, want deze bepaling voorziet in maatregelen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen. Het belang van dit kenmerk wordt onderstreept door clausule 1, onder b), van de raamovereenkomst, volgens welke het doel van de raamovereenkomst is ‘een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen’.
35.
Derhalve wenst de verwijzende rechter met de eerste prejudiciële vraag in wezen te vernemen of clausule 5 van de raamovereenkomst ook dient te worden toegepast wanneer de langdurige tewerkstelling van een tijdelijke medewerker formeel geschiedt op basis van één enkele arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding, maar de voortzetting van zijn betrekking te verklaren is uit het feit dat een definitieve invulling van de functie en de daarmee gepaard gaande beëindiging van de overeenkomst of verhouding voor bepaalde tijd achterwege is gebleven omdat de publieke werkgever verzuimd heeft vast statutair personeel te aan te werven. Deze vraag dient te worden onderscheiden van de vervolgvraag of een dergelijk verzuim misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen kan rechtvaardigen.15.
36.
Volgens clausule 5, lid 2, onder a), van de raamovereenkomst staat het in beginsel aan de lidstaten om te bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd als ‘opeenvolgend’ worden beschouwd. Voor de uitlegging van dergelijke nationale bepalingen zijn bij uitsluiting de nationale rechters bevoegd.16.
37.
Deze beoordelingsmarge van de lidstaten wordt echter begrensd door het vereiste dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling of het nuttig effect van de raamovereenkomst. In het bijzonder mogen nationale instanties hun beoordelingsvrijheid niet uitoefenen op een wijze die tot misbruik zou kunnen leiden en aldus in de weg van die doelstelling zou kunnen komen te staan.17.
38.
Voor het bepalen van de materiële werkingssfeer van de raamovereenkomst is deze beperking van de nationale regelgevingsautonomie van bijzonder belang. De door clausule 5 van de raamovereenkomst beoogde bescherming die moet voorkomen dat werknemers in een precaire situatie komen te verkeren, zou namelijk grotendeels worden uitgehold wanneer de nationale wetgever zou kunnen beslissen om bepaalde langlopende maar niettemin formeel tijdelijke arbeidsverhoudingen zonder meer van het toepassingsgebied van de raamovereenkomst uit te sluiten, bijvoorbeeld doordat hij deze ongeacht eventuele wijzigingen als één arbeidsverhouding bestempelt of ter rechtvaardiging zou aanvoeren dat het weliswaar gaat om arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, maar dat zij van meet af aan gelden voor onbepaalde tijd tot aan de niet voorzienbare definitieve invulling van de betreffende functie.
39.
De omstandigheden van het hoofdgeding illustreren dit risico. Enerzijds betwist de verwerende instantie de toepasselijkheid van clausule 5 van de raamovereenkomst door erop te wijzen dat de betrokkene al die tijd slechts op basis van één overeenkomst in dienst zou zijn geweest, terwijl volgens de feitelijke vaststellingen van de verwijzende rechter de beëindiging van de arbeidsverhouding onmiddellijk werd gevolgd door een tweede aanstelling. Daarnaast voerde de verwerende instantie voor de verwijzende rechter ook aan dat zij ook bij haar rechtsopvatting zou blijven indien in het kader van een arbeidsverhouding alleen het type van de — in alle gevallen tijdelijke — overeenkomst zou worden gewijzigd, bijvoorbeeld van een oproepovereenkomst in een interim- of vervangingsovereenkomst. Anderzijds kan uit de relevante bepalingen van het nationale recht worden afgeleid dat personeel ad interim in beginsel in dienst blijft totdat de betreffende functie wordt opgeheven of voor deze functie vast personeel wordt aangesteld.18. De niet-naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot de invulling van vacatures19. blijft daarmee echter zonder duidelijk rechtsgevolg. Derhalve kan het volgens de in het geding zijnde nationale bepalingen voorkomen dat een personeelslid dat als zogenoemde interim-medewerker (tijdelijk statutair personeel ad interim) is aangesteld, zelfs zonder formele verlenging van de overeenkomst20., voor onbepaalde tijd, maar niet vast, in dienst blijft, omdat de publieke werkgever in weerwil van wettelijke voorschriften geen zorg draagt voor de definitieve bezetting van vacante structurele arbeidsplaatsen door middel van vergelijkende onderzoeken.
40.
Overeenkomstig hun verplichting tot een richtlijnconforme uitlegging van nationale wettelijke bepalingen21. dienen nationale rechters er derhalve zorg voor te dragen dat het bestaan van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen, als voorwaarde voor de toepassing van clausule 5 van de raamovereenkomst, inhoudelijk wordt beoordeeld, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de doelstelling van deze bepaling.
41.
Ik sta derhalve afwijzend tegenover een zuiver formele benadering volgens welke er alleen sprake is van verschillende opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen wanneer een rechtsverhouding telkens formeel wordt beëindigd en vervolgens opnieuw wordt aangegaan.
42.
Van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen dient daarentegen ook te worden uitgegaan wanneer de aan de orde zijnde grondslag van de dienstbetrekking een inhoudelijke wijziging ondergaat waardoor de onzekerheid voor de betrokken werknemer — in strijd met de doelstelling van clausule 5 van de raamovereenkomst — wordt vergroot. Dit is met name het geval wanneer de betreffende wijziging betrekking heeft op de duur van de arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding, de voorwaarden van de beëindiging ervan of de perspectieven op een vaste aanstelling die door het betreffende type betrekking zijn ontstaan. In casu zou met name het uitzicht op een vaste aanstelling in twijfel kunnen worden getrokken.
43.
In dit verband blijkt uit de aan het Hof overgelegde stukken dat de toegang tot een vaste dienstbetrekking bij de openbare gezondheidsdienst ook voor tijdelijke personeelsleden die al vele jaren in dienst zijn, alleen mogelijk is via een succesvolle deelname aan een vergelijkend onderzoek op basis van kwalificaties en toetsen.22. Zoals de door de Comunidad de Madrid gemachtigde ter terechtzitting heeft bevestigd kunnen aan dergelijke vergelijkende onderzoeken telkens alleen bepaalde personeelscategorieën deelnemen. Of voor de deelname aan de vergelijkende onderzoeken daarnaast een minimumdiensttijd in de desbetreffende personeelscategorie is vereist, kan uit de overgelegde stukken niet worden opgemaakt. Het staat derhalve aan de nationale rechter om na te gaan of de grondslag van de dienstbetrekking een relevante wijziging heeft ondergaan die gelijkstaat met de gebruikmaking van een nieuwe arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding.23.
44.
Daarnaast moet clausule 5 van de raamovereenkomst in feite ook worden toegepast op de voortzetting van één enkele arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd indien een dergelijke voortzetting zonder einde het gevolg is van niet-naleving van de wettelijke voorschriften aangaande de vervulling van vacatures. De niet-inachtneming van de genoemde wettelijke voorschriften leidt namelijk feitelijk tot een wijziging van de duur van de overeenkomst vanwege de temporeel onbegrensde voortzetting ervan. In het hoofdgeding blijkt dat uit het feit dat de wettelijk toegestane mogelijkheid om interim-medewerkers in dienst te houden tot de definitieve invulling van de betreffende functies neerkomt op het in dienst houden van tijdelijk personeel voor onbepaalde tijd, indien niet tevens is gewaarborgd dat periodiek vergelijkende onderzoeken worden gehouden met inachtneming van een bindend tijdschema. Door middel van de richtlijnconforme uitlegging van de relevante nationale wettelijke bepalingen moet dienaangaande dan door de nationale rechter worden vastgesteld of er sprake is van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen vanaf het verstrijken van de door het nationale recht voor de aankondiging van de vacature dan wel de opheffing van de functie voorgeschreven termijn.
45.
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de eerste prejudiciële vraag in zaak C-103/18 als volgt te beantwoorden: ‘Voor de beoordeling volgens nationaal recht of er sprake is van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen als voorwaarde voor de toepasselijkheid van clausule 5 van de raamovereenkomst, is het met inachtneming van de door deze bepaling nagestreefde doelen doorslaggevend of de grondslag van de dienstbetrekking tijdens de betreffende periode wijzigingen heeft ondergaan die betrekking hadden op de duur van de arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding, de voorwaarden voor de beëindiging ervan of de mogelijkheid om deel te nemen aan procedures voor de selectie van vast statutair personeel, waardoor de betrokken tijdelijke werknemer met een grotere onzekerheid werd geconfronteerd.’
C. Misbruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd (derde tot en met vijfde prejeduciële vraag in zaak c-103/18 en eerste prejudiciële vraag in zaak c-429/18)
46.
Met de derde tot en met vijfde prejudiciële vraag in zaak C-103/18 en de eerste prejudiciële vraag in zaak C-429/18 wensen de nationale rechters eveneens te vernemen of het te beoordelen gebruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd als misbruik moet worden aangemerkt.
47.
Deze prejudiciële vragen sluiten aan bij de uiteenzettingen van het Hof in het arrest Pérez López24. betreffende de uitlegging van het begrip ‘objectieve reden’ in clausule 5, lid 1, onder a), van de raamovereenkomst. In die zaak ging het in wezen om de vraag of aan het vereiste van een ‘objectieve reden’ voor het gebruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd reeds is voldaan wanneer een nationale wettelijke bepaling, zoals het in casu eveneens relevante artikel 9 van het kaderstatuut, het in dienst nemen en in dienst houden van tijdelijk personeel aan bepaalde gebruiksdoeleinden koppelt.
48.
Het Hof stelde in dat verband vast dat er ‘ingevolge de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling […] geen sprake [is] van een algemeen en abstract geldende toestemming om gebruik te maken van opeenvolgende aanstellingen voor bepaalde tijd, maar […] dergelijke aanstellingen slechts [kunnen] plaatsvinden om te voorzien in, in wezen, tijdelijke behoeften’.25. Met een verwijzing naar de bijzondere behoeften en het belang van de openbare gezondheidszorg bevestigde het Hof vervolgens dat de tijdelijke vervanging van werknemers, zoals die waarin artikel 9, lid 3, van het kaderstatuut voorziet als reden voor de aanstelling van personeel op oproepbasis, een objectieve reden in de zin van clausule 5, lid 1, onder a), van de raamovereenkomst kan vormen, die onder bepaalde voorwaarden zowel het sluiten van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met het vervangend personeel als de vernieuwing van deze overeenkomsten naargelang van de behoeften rechtvaardigt.26.
49.
Met een vergelijkbare motivering heeft het Hof ook erkend dat een nationale regeling die vernieuwing van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd mogelijk maakt om vacatures aan openbare scholen te vervullen in afwachting van de afronding van vergelijkende onderzoeken, door een objectieve reden kan worden gerechtvaardigd.27.
50.
Een dergelijke rechtvaardiging vervalt echter wanneer uit de concrete beoordeling van het geval blijkt dat de vernieuwing van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd niet in tijdelijke behoeften beoogt te voorzien, maar wordt gebruikt om te voorzien in permanente en blijvende personeelsbehoeften van de werkgever.28. Dit is met name het geval wanneer een nationale regeling de vernieuwing van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten weliswaar formeel mogelijk maakt voor een bepaalde periode, die eindigt met de afronding van vergelijkende onderzoeken, maar een dergelijke regeling in feite niet waarborgt dat er een limiet is aan het aantal vervangingen door dezelfde werknemer voor dezelfde vacante post en er een bindend tijdschema bestaat voor de uitvoering en afronding van de vergelijkende onderzoeken.29.
51.
Juist om zo'n regeling gaat het echter bij artikel 9 van het kaderstatuut. Daaruit volgt ook reeds het antwoord op de derde en vierde prejudiciële vraag in zaak C-103/18 en de eerste prejudiciële vraag in zaak C-429/18. Deze vragen gaan er namelijk van uit dat de litigieuze arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd kennelijk beogen te voldoen aan een permanente en blijvende behoefte aan arbeidskrachten. De verwijzende rechters baseren zich daarbij op concrete omstandigheden, zoals het jarenlange en ononderbroken dienstverband van de betrokken werknemers, de (slechts) formele naleving van de door de relevante nationale regeling vereiste redenen voor de aanstelling zonder dat de periodieke uitvoering van vergelijkende onderzoeken daarbij gewaarborgd is, alsook het hoge percentage aan tijdelijk personeel in de betreffende vestigingen van de gezondheidsdienst.
52.
Bijgevolg moet clausule 5, lid 1, van de raamovereenkomst aldus worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen de toepassing van een nationale regeling als die welke aan de orde is in de hoofdgedingen, volgens welke de vernieuwing van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de openbare gezondheidszorg om ‘objectieve redenen’ in de zin van deze clausule als gerechtvaardigd wordt beschouwd omdat de overeenkomsten gebaseerd zijn op wettelijke bepalingen die de vernieuwing van overeenkomsten mogelijk maken teneinde bepaalde werkzaamheden van tijdelijke, conjuncturele of buitengewone aard te waarborgen, terwijl deze behoefte in feite permanent en blijvend is en er niet wordt gewaarborgd dat de betreffende instantie haar wettelijke verplichtingen nakomt om in deze behoefte te voorzien en de functies definitief in te vullen dan wel gelijkwaardige maatregelen neemt om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd tegen te gaan en te voorkomen.
53.
Met betrekking tot het eerste deel van de vijfde prejudiciële vraag in zaak C-103/18 dient duidelijk te worden gesteld dat het voor de vaststelling dat er sprake is van een objectieve reden niet kan volstaan dat de redenen waarin de nationale wetgeving voor het in dienst nemen en in dienst houden van tijdelijke ambtenaren voorziet30. en de daaraan verbonden beperking in de tijd — namelijk tot de afronding van eventuele vergelijkende onderzoeken — in acht zijn genomen. Daarentegen dient te worden gewezen op het belang van de door het Hof gevraagde concrete beoordeling van de vraag of een vernieuwing van een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd inhoudelijk gerechtvaardigd is.
54.
De duur van de dienstbetrekking van verzoeker in zaak C-103/18 illustreert namelijk dat de naleving van dergelijke abstracte criteria nauwelijks bijdraagt aan het voorkomen van een precaire situatie voor de betrokkenen wanneer de vervulling van de personeelsbehoefte, met name met het oog op de bezetting van permanent openstaande vacatures, niet tevens aldus wordt gewaarborgd dat als zodanig reeds geldende temporele voorschriften ook daadwerkelijk in acht worden genomen. Anders wordt de door de nationale wetgeving geboden mogelijkheid van voortzetting van de betreffende functie tot deze definitief is ingevuld — als slechts formele temporele beperking31. — een vrijbrief voor een onbepaald aantal verlengingen dan wel voor een voortzetting van de tijdelijke arbeidsverhouding voor onbepaalde duur, zodat de precaire situatie van tijdelijke medewerkers in werkelijkheid blijft bestaan, wat in strijd is met de doelstelling van clausule 5 van de raamovereenkomst.32.
55.
Dienovereenkomstig is het voor de beoordeling van de feiten in de hoofdgedingen doorslaggevend of er voor de uitvoering en afronding van de vergelijkende onderzoeken een nauwkeurig en bindend tijdschema werd vastgelegd. Volgens de uiteenzettingen van de verwijzende rechters is juist dat in de beide hoofdgedingen blijkbaar niet het geval. De temporele voorschriften van artikel 9, lid 3, van het kaderstatuut en artikel 70 van het basisstatuut met betrekking tot de invulling van structurele arbeidsplaatsen werden niet in acht genomen. Bovendien werd gedurende het dienstverband telkens slechts één vergelijkend onderzoek voor de betreffende personeelscategorie gehouden.33.
56.
Het tweede deel van de vijfde prejudiciële vraag in zaak C-103/18 betreft de vraag of clausule 5 van de raamovereenkomst zich verzet tegen nationale rechtspraak welke voor het bestaan van een ‘objectieve reden’ voor de vernieuwing van een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd niet alleen de inachtneming van de redenen voor aanstelling volgens het nationale recht in aanmerking neemt, maar daarnaast ook het voorbijgaande (in de tijd beperkte) karakter van de uit te voeren taken. Deze rechtspraak is gebaseerd op de gepostuleerde ontbrekende vergelijkbaarheid tussen vaste ambtenaren en interim-medewerkers vanwege verschillende toegangssystemen, een verschillende regeling van hun arbeidsvoorwaarden alsook een verschil in duur van hun werkzaamheden. In dit verband volstaat de opmerking dat het in een dergelijke rechtspraak ontbreekt aan een concrete beoordeling van het specifieke geval waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de bijzonderheden van de betreffende werkzaamheden en de voorwaarden waaronder die worden uitgeoefend.
57.
Derhalve geef ik het Hof in overweging de vijfde prejudiciële vraag in zaak C-103/18 als volgt te beantwoorden: ‘Clausule 5, lid 1, onder a), van de raamovereenkomst moet aldus worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen nationale rechtspraak als die in het onderhavige geval, die voor het bestaan van een objectieve reden als rechtvaardiging voor de vernieuwing van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de openbare gezondheidszorg, zonder rekening te houden met andere parameters, alleen in aanmerking neemt of de reden voor de aanstelling en de daarmee verbonden beperking in de tijd in acht zijn genomen, of die zich er in dat verband op baseert dat de uit te voeren werkzaamheden tijdelijk van aard zijn, zonder naar behoren rekening te houden met de bijzonderheden van de betreffende werkzaamheden en de voorwaarden waaronder deze in het concrete geval worden uitgeoefend.’
D. Noodzakelijke nationale maatregelen ter bestraffing van misbruik (zesde en zevende prejudiciële vraag in zaak c-103/18 en tweede tot en met zevende prejudiciële vraag in zaak c-429/18)
58.
Met deze prejudiciële vragen wensen de verwijzende rechters in wezen te vernemen, welke maatregelen zij met gebruikmaking van alle hun ter beschikking staande uitleggingsmethoden en bevoegdheden34. kunnen toepassen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd doeltreffend te bestraffen.
59.
Het Unierecht voorziet niet in specifieke sancties voor het geval dat er ondanks de krachtens clausule 5, lid 1, van de raamovereenkomst te nemen preventieve maatregelen toch sprake is van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Derhalve staat het aan de lidstaten om passende maatregelen vast te stellen, die niet alleen evenredig moeten zijn maar ook voldoende effectief en afschrikkend om ervoor te zorgen dat de krachtens de raamovereenkomst vastgestelde normen hun volle uitwerking krijgen.35.
60.
Daarbij dienen de lidstaten de grenzen van de procedurele autonomie waarover zij in dit verband beschikken in acht te nemen. Indien misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd heeft plaatsgevonden, moet er een maatregel kunnen worden toegepast die voorziet in effectieve en op het gebied van de werknemersbescherming gelijkwaardige garanties, teneinde dit misbruik naar behoren te bestraffen en de gevolgen van de schending van het Unierecht ongedaan te maken.36. Deze verplichting van de lidstaten geldt ongeacht de vrijheid die hun wordt gelaten bij de keuze van zulke adequate maatregelen.37.
61.
Aangezien de uitlegging van bepalingen van nationaal recht uitsluitend een taak is van de verwijzende rechters, staat het ook aan hen om vast te stellen of de relevante bepalingen van nationaal recht aan de genoemde voorwaarden voldoen. In dat verband gaan de verwijzende rechters ervan uit dat doeltreffende maatregelen in de zin van clausule 5 van de raamovereenkomst in het nationale recht ontbreken, voor zover de betreffende arbeidsverhoudingen onderworpen zijn aan het bestuursrecht. In deze omstandigheden staat het aan het Hof om aan de hand van de prejudiciële vragen preciseringen te geven om de nationale rechters te leiden bij hun beoordeling.38.
62.
De maatregelen die in de prejudiciële vragen in overweging worden genomen dienen in het licht van deze beginselen te worden onderzocht.
1. Houden van vergelijkende onderzoeken (tweede en derde prejudiciële vraag in zaak c-429/18)
63.
Deze prejudiciële vragen strekken in wezen tot verduidelijking van de vraag of de mogelijkheid om deel te nemen aan vergelijkende onderzoeken zoals die in de hoofdgedingen volstaat als doeltreffende maatregel ter bestraffing van het misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, indien de nationale regeling niet voorziet in andere sanctiemaatregelen.
64.
De verwijzende rechter gaat er in dit verband van uit dat een succesvolle deelname aan een vergelijkend onderzoek volgens Spaans recht een noodzakelijke voorwaarde is voor de toegang tot een vaste aanstelling bij een overheidsdienst en dat de definitieve invulling van de vacatures na afronding van een dergelijk vergelijkend onderzoek leidt tot het ontslag van de tijdelijke medewerkers.
65.
Ik heb reeds aangetoond39. dat de vernieuwing van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd om te voorzien in vacatures in de openbare gezondheidszorg totdat de vergelijkende onderzoeken zijn afgerond in beginsel niet gerechtvaardigd wordt door een objectieve reden in de zin van clausule 5, lid 1, van de raamovereenkomst, wanneer de betreffende nationale regeling niet tevens voorziet in een bindend tijdschema voor de uitvoering en afronding van die vergelijkende onderzoeken. Deze overwegingen met betrekking tot het ontbreken van passende nationale maatregelen om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen gelden a fortiori voor de door het Unierecht voorgeschreven doeltreffende bestraffing van eventueel misbruik.
66.
Ten eerste blijkt uit de hoofdgedingen dat de termijnen waarbinnen de vergelijkende onderzoeken volgens de litigieuze nationale regeling moeten worden gehouden, niet in acht zijn genomen, zonder dat dit kennelijk gevolgen had. Hoe dan ook hangt het van de financiële mogelijkheden van de overheid en van de vrije beoordeling van de administratie af of er vergelijkende onderzoeken worden gehouden.
67.
Ten tweede blijft het tijdstip van een vaste aanstelling onzeker, zelfs in het geval van een succesvolle deelname aan een vergelijkend onderzoek.40.
68.
Ten derde refereert de verwijzende rechter aan ‘voor iedereen toegankelijke selectietesten’, waaruit kan worden opgemaakt dat daaraan ook kan worden deelgenomen door kandidaten die niet werden blootgesteld aan misbruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd, zonder dat er naar behoren rekening lijkt te zijn gehouden met het misbruik (bijvoorbeeld door voorrang bij de aanstelling in het geval van een succesvolle deelname).
69.
Ten vierde kunnen de vergelijkende onderzoeken hoe dan ook niet de gevolgen van de inbreuk op het Unierecht wegwerken voor deelnemers die niet geslaagd zijn en die bovendien mogen verwachten dat zij op een niet nader bepaald tijdstip zullen worden ontslagen.41.
70.
Mitsdien geeft ik het Hof in overweging de tweede en derde prejudiciële vraag in zaak C-429/18 als volgt te beantwoorden: ‘Clausule 5 van de raamovereenkomst moet aldus worden uitgelegd dat het in het geval van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd voor de passende bestraffing van een dergelijk misbruik en voor het ongedaan maken van de gevolgen van de inbreuk op het Unierecht niet volstaat om voor iedereen toegankelijke vergelijkende onderzoeken te houden, wanneer voor de tijdelijke medewerker die slachtoffer was van misbruik en die na succesvolle deelname toegang heeft tot een vaste dienstbetrekking, deze toegang niet te voorzien en onzeker blijft, en de relevante nationale regeling niet voorziet in andere sanctiemaatregelen.’
2. Omzetting van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd in niet-vaste arbeidsverhoudingen voor onbepaalde tijd (vierde prejudiciële vraag in zaak c-429/18)
71.
Volgens clausule 5, lid 2, onder a), van de raamovereenkomst staat het in beginsel aan de lidstaten om te bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd als opeenvolgend worden beschouwd. Hieruit blijkt met name dat uit deze bepaling voor de lidstaten niet algemeen de verplichting ontstaat om te voorzien in de omzetting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd.42.
72.
De succesvolle deelname aan een vergelijkend onderzoek is in Spanje een noodzakelijk vereiste voor de toegang tot een vaste aanstelling bij een overheidsdienst. Derhalve kan volgens de verwijzende rechter zelfs in het geval van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op grond van de rechtspraak van de Tribunal Supremo hooguit alleen een omzetting van de betreffende tijdelijke arbeidsverhouding in een zogenoemde niet-vaste arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd worden gehanteerd.43. Volgens de eensluidende verklaringen van de verwijzende rechter en de Spaanse regering dient een dergelijke arbeidsverhouding echter te worden beëindigd wanneer de betreffende functie definitief wordt ingevuld dan wel wordt opgeheven.44.
73.
Uit de aan het Hof overgelegde stukken kan echter worden opgemaakt dat de Tribunal Supremo zijn rechtspraak inmiddels verder heeft ontwikkeld. Derhalve is beantwoording van de vierde prejudiciële vraag in zaak C-429/18 op grond van de bovengenoemde overwegingen van de verwijzende rechter niet meer opportuun.
74.
Volgens twee arresten van de Tribunal Supremo van 26 september 201845. dient het misbruik van tijdelijk statutair personeel bij de openbare gezondheidsdienst te worden bestraft door de arbeidsverhouding te behouden ‘totdat de voorschriften in artikel 9, lid 3, derde alinea, van het kaderstatuut door de tot aanstelling bevoegde instantie’46. in acht worden genomen en dus in voorkomend geval totdat een structurele arbeidsplaats overeenkomstig de vastgestelde behoefte wordt gecreëerd. Bovendien wordt aan de betrokken medewerker een recht op schadevergoeding toegekend.
75.
Mitsdien zou door de verwijzende rechter moeten worden nagegaan of het in geval van misbruik door de hoogste rechter erkende recht op handhaving van de arbeidsverhouding totdat overeenkomstig de behoefte een structurele arbeidsplaats is gecreëerd, in combinatie met een recht op schadevergoeding, kan worden aangemerkt als een voldoende doeltreffende maatregel ter bestraffing van misbruik.
76.
Daarbij zou de verwijzende rechter zich kunnen laten leiden door de overwegingen van het Hof in de zaak Santoro47.. Indien het nationale recht in het geval van misbruik niet voorziet in een mogelijkheid tot omzetting, zoals in casu, verlangt de naleving van de in clausule 5 van de raamovereenkomst vastgestelde vereisten namelijk dat de betrokkene een recht verkrijgt op schadevergoeding die een passend en volledig herstel van de geleden schade mogelijk maakt.48. In dit verband zou in het bijzonder moeten worden onderzocht of de vereisten voor het bewijzen van het verlies van kansen op een baan en de hieruit voortvloeiende inkomensderving de uitoefening van de rechten die het Unierecht de werknemer heeft toegekend niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken.49.
77.
Bovendien moet de nationale regeling tot schadeloosstelling vergezeld gaan ‘van een bestraffingsmechanisme dat doeltreffend en afschrikkend is’.50. In het geval van het bovengenoemde recht op behoud van de arbeidsverhouding gaat het echter, behoudens een definitieve toetsing hiervan door de verwijzende rechter, niet om een dergelijke maatregel, aangezien de dienstbetrekking van de betrokken medewerker bij opheffing van de betreffende functie of bij de definitieve invulling ervan blijkbaar toch al moest worden beëindigd. Daarbij komt dat de aangehaalde nationale rechtspraak kennelijk betrekking heeft op statutair personeel op oproepbasis en niet op interim-medewerkers (voor een interim-periode aangesteld statutair personeel) zoals in de hoofdgedingen, waarmee het belang van die rechtspraak voor de hoofdgedingen ten minste verduidelijking behoeft. In dit verband moet in ieder geval worden opgemerkt dat het creëren van nieuwe structurele arbeidsplaatsen overeenkomstig een vastgestelde behoefte geen soelaas biedt voor tijdelijke medewerkers wanneer de noodzakelijke vergelijkende onderzoeken met het oog op de definitieve invulling van dergelijke functies niet worden gehouden. Het door de hoogste rechter gelaste behoud van de arbeidsverhouding voor bepaalde tijd loopt in zulke omstandigheden eveneens slechts uit op een continuering van de precaire situatie.
78.
Ik geef het Hof derhalve in overweging de vierde prejudiciële vraag in zaak C-429/18 met inachtneming van de uit de overgelegde stukken gebleken ontwikkeling van het nationale recht aldus te beantwoorden, dat clausule 5 van de raamovereenkomst zich niet verzet tegen de rechtspraak van een nationale rechterlijke instantie die het misbruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd door een werkgever in de publieke sector niet automatisch bestraft door de arbeidsverhouding voor bepaalde tijd om te zetten in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd. Een dergelijke rechtspraak kan de betrokken werknemer enerzijds het recht geven op voortzetting van zijn dienstbetrekking totdat de werkgever de door hem uit te voeren behoefteanalyse heeft verricht en de daaruit voortvloeiende verplichtingen is nagekomen, en de betrokken medewerker anderzijds een recht toekennen op volledige compensatie van de door het misbruik geleden schade. Deze maatregelen moeten vergezeld gaan van een bestraffingsmechanisme dat doeltreffend en afschrikkend is.
3. Erkenning van een vaste aanstelling die gelijk is aan die van het vaste statutaire personeel voor onbepaalde tijd (zesde, zevende en negende prejudiciële vraag in zaak c-103/18 en vijfde en zesde prejudiciële vraag in zaak c-429/18)
79.
Deze prejudiciële vragen strekken in wezen tot verduidelijking van de vraag in hoeverre — en in voorkomend geval op grond van welke criteria — clausule 5, lid 2, van de raamovereenkomst verlangt dat een overeenkomst voor bepaalde tijd wordt omgezet in een vaste dienstbetrekking voor onbepaalde tijd die vergelijkbaar is met die van een ambtenaar in vaste dienst51., indien er sprake is van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.
80.
De verwijzende rechters gaan er terecht van uit dat een nationale regeling die de omzetting van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd enkel voor de publieke sector verbiedt, alleen verenigbaar is met de raamovereenkomst wanneer het nationale recht voor deze sector voorziet in een andere effectieve maatregel ter voorkoming, en in voorkomend geval ter bestraffing, van misbruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd.52.
81.
Tegen deze achtergrond is de beantwoording van de prejudiciële vragen alleen relevant wanneer de verwijzende rechters zich er vooraf van hebben vergewist dat het Spaanse recht niet voorziet in voldoende doeltreffende en afschrikkende maatregelen om misbruik te bestraffen en de gevolgen daarvan ongedaan te maken. Gelet op de hierboven53. besproken ontwikkeling in de rechtspraak van de Tribunal Supremo kan er niet zonder meer van deze veronderstelling worden uitgegaan.
82.
Voor het geval dat het Hof desondanks inhoudelijk zou willen ingaan op de prejudiciële vragen, pleiten naar mijn opvatting de volgende overwegingen tegen een uitlegging van clausule 5 van de raamovereenkomst volgens welke het de nationale rechter zou zijn toegestaan over een duidelijk verbod in het nationale recht heen te stappen en het misbruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd te bestraffen door de onmiddellijke erkenning van een vaste aanstelling in een concreet geval.
83.
Het staat buiten kijf dat een dergelijke omzetting een dergelijk misbruik kan bestraffen en de gevolgen ervan blijvend ongedaan kan maken.54. Tegelijkertijd moet worden bedacht dat de door het Unierecht verlangde maatregelen55. in elk geval evenredig moeten zijn en dus niet verder mogen gaan dan wat nodig is om het door clausule 5 van de raamovereenkomst nagestreefde doel te verwezenlijken.
84.
Indien het echter aan de nationale rechterlijke instanties zou worden overgelaten telkens per geval de vaste aanstelling van een tijdelijke medewerker in overheidsdienst te erkennen, zou dat ernstige gevolgen hebben voor de toegang tot de gehele publieke sector en de functie van vergelijkende onderzoeken serieus in twijfel trekken. Het zou met name tot gevolg hebben dat de medewerkers die succesvol aan vergelijkende onderzoeken hebben deelgenomen, maar wellicht nog geen vaste aanstelling hebben gekregen, op dezelfde wijze worden behandeld als degenen die niet of zonder succes aan deze onderzoeken hebben deelgenomen. Ook zou het nauwelijks mogelijk zijn de verschillen in de duur van het misbruik en de verdiensten van de betrokkenen naar behoren in aanmerking te nemen.
85.
Voor zover dus de vereisten van clausule 5 van de raamovereenkomst de omzetting van overeenkomsten voor bepaalde tijd in vaste arbeidsverhoudingen voor onbepaalde tijd noodzakelijk zouden kunnen maken omdat andere sanctiemogelijkheden ontbreken, lijkt een formeel geregelde procedure ter uitvoering van deze sanctie mij onontbeerlijk, teneinde aan de hand van objectieve en transparante criteria de volgorde van aanstelling op inzichtelijke wijze te bepalen. Of de nationale rechter de invoering van een dergelijke procedure kan gelasten om de volle werking van de raamovereenkomst te waarborgen, hangt primair af van de bevoegdheden die hem volgens nationaal recht zijn toegekend.56.
86.
Gelet op deze overwegingen is het niet meer nodig de zevende prejudiciële vraag in zaak C-103/18 en de gelijkluidende zesde prejudiciële vraag in zaak C-429/18 te behandelen, die betrekking hebben op de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden nadat omzetting heeft plaatsgevonden.57.
4. Toekenning van een vergoeding die vergelijkbaar is met een vergoeding voor onrechtmatig ontslag (zevende prejudiciële vraag in zaak c-429/18)
87.
Deze prejudiciële vraag strekt tot verduidelijking van de vraag in hoeverre clausule 5 vereist dat een nationale regeling inzake de ontslagbescherming van werknemers volgens de regels van het privaatrecht op analoge wijze op medewerkers in overheidsdienst wordt toegepast als sanctiemaatregel.
88.
Uit de verwijzingsbeslissing kan niet zonder meer worden afgeleid in welke omstandigheden een dergelijke maatregel zou moeten worden toegepast. Terwijl de Comunidad de Madrid erop wijst dat het ontslag van een tijdelijke medewerker op interimbasis in beginsel is uitgesloten totdat de betreffende functie definitief wordt ingevuld en er in elk geval een recht bestaat om opnieuw in dienst te worden genomen, overweegt de verwijzende rechter kennelijk om de betrokken vergoeding bij iedere beëindiging van een overeenkomst toe te kennen indien er sprake is van misbruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd.
89.
Voor zover deze ontslagvergoeding wordt toegekend in aanvulling op het bovengenoemde recht op compensatie voor de geleden schade58., zou het kunnen gaan om een passende maatregel ter bestraffing van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd. Het staat echter aan de verwijzende rechter om zulks te beoordelen met inachtneming van alle toepasselijke regels van zijn nationale recht.59.
5. Voorstel voor een antwoord betreffende mogelijke sancties
90.
Gelet op het bovenstaande geef ik het Hof in overweging de zesde en zevende prejudiciële vraag in zaak C-103/18 en de tweede tot en met zevende prejudiciële vraag in zaak C-429/18 als volgt te beantwoorden:
‘Clausule 5 van de raamovereenkomst moet aldus worden uitgelegd dat het aan de nationale rechter staat om overeenkomstig alle toepasselijke regels van zijn nationale recht te beoordelen of maatregelen zoals die welke in de prejudiciële vragen worden overwogen, passende maatregelen vormen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te bestraffen.
Behoudens een definitieve toetsing door de verwijzende rechter is het voor een passende bestraffing van een dergelijk misbruik en het ongedaan maken van de gevolgen van de inbreuk op het Unierecht niet voldoende om voor iedereen toegankelijke vergelijkende onderzoeken te houden indien de eventueel daardoor mogelijk gemaakte toegang tot een vaste dienstbetrekking vanwege de modaliteiten ervan niet te voorzien en onzeker blijft en de relevante nationale regeling niet voorziet in andere sanctiemaatregelen (tweede en derde prejudiciële vraag in zaak C-429/18).
Clausule 5 van de raamovereenkomst verzet zich niet tegen de rechtspraak van een nationale rechterlijke instantie die het misbruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd door een werkgever in de publieke sector niet automatisch bestraft door de arbeidsverhouding voor bepaalde tijd om te zetten in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd. Een dergelijke rechtspraak kan de betrokken werknemer enerzijds het recht geven op voortzetting van zijn dienstbetrekking totdat de werkgever de door hem uit te voeren behoefteanalyse heeft verricht en de daaruit voortvloeiende verplichtingen is nagekomen, en de betrokken medewerker anderzijds een recht toekennen op volledig herstel van de door het misbruik geleden schade. Deze maatregelen moeten vergezeld gaan van een bestraffingsmechanisme dat doeltreffend en afschrikkend is. Te denken valt bijvoorbeeld aan de aanvullende verplichting tot het betalen van een forfaitaire vergoeding die hoog genoeg is om afschrikkend te kunnen werken. Of de vergoeding voor onrechtmatig ontslag aan deze voorwaarden voldoet, dient door de verwijzende rechters te worden beoordeeld (zesde prejudiciële vraag in zaak C-103/18 alsook vierde, vijfde, zesde en zevende prejudiciële vraag in zaak C-429/18).’
E. Procesrechtelijke positie van tijdelijk overheidspersoneel (tweede en achtste prejudiciële vraag in zaak c-103/18)
91.
Voorwerp van deze prejudiciële vragen is de beoordeling van regels van het nationale procesrecht volgens welke een medewerker in overheidsdienst de rechten uit hoofde van richtlijn 1999/70 verliest wanneer hij in het geval van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd niet ieder bestuurlijk besluit aanvecht dat betrekking heeft op zijn (her)benoeming, de beëindiging van de arbeidsverhouding of de uitvoering van een vergelijkend onderzoek met het oog op de definitieve invulling van de betreffende functie.
92.
Voor zover het Spaanse recht een dergelijke regel kent, wat door de Spaanse regering en de Comunidad de Madrid wordt betwist, behoeft nauwelijks te worden betwijfeld dat zij de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten vrijwel onmogelijk dan wel buitengewoon moeilijk maakt en derhalve onverenigbaar is met het doeltreffendheidsbeginsel.
93.
In de eerste plaats komt een dergelijke regel erop neer dat de passiviteit van de medewerker wordt uitgelegd als instemming met het misbruik, hoewel er voor zijn passiviteit voor de hand liggende redenen kunnen zijn, zoals onbekendheid met zijn rechten, de kosten van een procedure of de vrees voor nadelige gevolgen. Een dergelijke procesrechtelijke benadeling van de betrokken medewerkers is duidelijk in strijd met de doelstelling van de raamovereenkomst. Daarnaast blijkt uit de uiteenzettingen met betrekking tot de eerste prejudiciële vraag in zaak C-103/18 (zie hierboven onder B) dat het geenszins onproblematisch is om vast te stellen of er sprake is van een aanvechtbaar besluit. Indien de medewerker op grond van een verkeerde inschatting van of onbekendheid met het betreffende besluit ervan afziet het besluit aan te vechten, zou dat ingevolge de litigieuze regel altijd in zijn nadeel werken.
94.
In de tweede plaats zou een dergelijk verlies van rechten voor de verantwoordelijke instanties een prikkel kunnen zijn clausule 5 van de raamovereenkomst te schenden. Wanneer de medewerkers bezwaar aantekenen tegen opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, kan men het dienstverband beëindigen zonder zich schuldig te maken aan misbruik. Wanneer zij echter geen bezwaar aantekenen, verliezen zij hun rechtsbescherming wegens schending van clausule 5.
95.
Gelet op deze overwegingen naar aanleiding van de tweede prejudiciële vraag in zaak C-103/18 is de beantwoording van de achtste vraag overbodig, aangezien deze uitgaat van de geldigheid van de betreffende procesregel.
96.
Ik geef het Hof derhalve in overweging de tweede prejudiciële vraag in zaak C-103/18 als volgt te beantwoorden: ‘De bepalingen van de raamovereenkomst, gelezen in samenhang met het doeltreffendheidsbeginsel, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale procedurevoorschriften die van de tijdelijke werknemer verlangen dat hij zich actief opstelt door bezwaar aan te tekenen of beroep in te stellen tegen alle opeenvolgende aanstellingen en ontslagen teneinde aanspraak te kunnen maken op de door de richtlijn verleende bescherming en de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten.’
V. Conclusie
97.
Op grond van het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen te beantwoorden als volgt:
- ‘1)
Voor de beoordeling volgens nationaal recht of er sprake is van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen als voorwaarde voor de toepasselijkheid van clausule 5 van de raamovereenkomst van 18 maart 1999 die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, is het met inachtneming van de door deze bepaling nagestreefde doelen doorslaggevend of de grondslag van de dienstbetrekking tijdens de betreffende periode wijzigingen heeft ondergaan die betrekking hadden op de duur van de arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding, de voorwaarden voor de beëindiging ervan of de mogelijkheid om deel te nemen aan procedures voor de selectie van vast statutair personeel, waardoor de betrokken tijdelijke werknemer met een grotere onzekerheid werd geconfronteerd (eerste prejudiciële vraag in zaak C-103/18).
- 2)
Clausule 5, lid 1, onder a), van de raamovereenkomst moet aldus worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen nationale rechtspraak als die in het onderhavige geval, die voor het bestaan van een objectieve reden als rechtvaardiging voor de vernieuwing van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de openbare gezondheidszorg, zonder rekening te houden met andere parameters, alleen in aanmerking neemt of de reden voor de aanstelling en de daarmee verbonden beperking in de tijd in acht zijn genomen, of die zich er in dat verband op baseert dat de uit te voeren werkzaamheden tijdelijk van aard zijn, zonder naar behoren rekening te houden met de bijzonderheden van de betreffende werkzaamheden en de voorwaarden waaronder deze in het concrete geval worden uitgeoefend (vijfde prejudiciële vraag in zaak C-103/18).
Clausule 5, lid 1, van de raamovereenkomst moet aldus worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen de toepassing van een nationale regeling als die welke aan de orde is in de hoofdgedingen, volgens welke de vernieuwing van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de openbare gezondheidszorg om ‘objectieve redenen’ in de zin van deze clausule als gerechtvaardigd wordt beschouwd omdat de overeenkomsten gebaseerd zijn op wettelijke bepalingen die de vernieuwing van overeenkomsten mogelijk maken teneinde bepaalde werkzaamheden van tijdelijke, conjuncturele of buitengewone aard te waarborgen, terwijl deze behoefte in feite permanent en blijvend is en er niet wordt gewaarborgd dat de betreffende instantie haar wettelijke verplichtingen nakomt om in deze behoefte te voorzien en de functies definitief in te vullen dan wel gelijkwaardige maatregelen te nemen om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd tegen te gaan en te voorkomen (derde en vierde prejudiciële vraag in zaak C-103/18 en eerste prejudiciële vraag in zaak C-429/18).
- 3)
Clausule 5 van de raamovereenkomst moet aldus worden uitgelegd dat het aan de nationale rechter staat om overeenkomstig alle toepasselijke regels van zijn nationale recht te beoordelen of maatregelen zoals die welke in de prejudiciële vragen worden overwogen, passende maatregelen vormen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te bestraffen.
Behoudens een definitieve toetsing door de verwijzende rechter is het voor een passende bestraffing van een dergelijk misbruik en het ongedaan maken van de gevolgen van de inbreuk op het Unierecht niet voldoende om voor iedereen toegankelijke vergelijkende onderzoeken te houden indien de door een succesvolle deelname mogelijk gemaakte toegang tot een vaste dienstbetrekking niet te voorzien en onzeker blijft en de relevante nationale regeling niet voorziet in andere sanctiemaatregelen (tweede en derde prejudiciële vraag in zaak C-429/18).
Clausule 5 van de raamovereenkomst verzet zich niet tegen de rechtspraak van een nationale rechterlijke instantie die het misbruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd door een werkgever in de publieke sector niet automatisch bestraft door de arbeidsverhouding voor bepaalde tijd om te zetten in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd. Een dergelijke rechtspraak kan de betrokken werknemer enerzijds het recht geven op voortzetting van zijn dienstbetrekking totdat de werkgever de door hem uit te voeren behoefteanalyse heeft verricht en de daaruit voortvloeiende verplichtingen is nagekomen, en de betrokken medewerker anderzijds een recht toekennen op volledig herstel van de door het misbruik geleden schade. Deze maatregelen moeten vergezeld gaan van een bestraffingsmechanisme dat doeltreffend en afschrikkend is. Te denken valt bijvoorbeeld aan de aanvullende verplichting tot het betalen van een forfaitaire vergoeding die hoog genoeg is om afschrikkend te kunnen werken. Of de vergoeding voor onrechtmatig ontslag aan deze voorwaarden voldoet, dient door de verwijzende rechters te worden beoordeeld (zesde prejudiciële vraag in zaak C-103/18 alsook vierde, vijfde, zesde en zevende prejudiciële vraag in zaak C-429/18).
- 4)
De bepalingen van de raamovereenkomst, gelezen in samenhang met het doeltreffendheidsbeginsel, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale procedurevoorschriften die van de tijdelijke werknemer verlangen dat hij zich actief opstelt door bezwaar aan te tekenen of beroep in te stellen (tegen alle opeenvolgende aanstellingen en ontslagen) teneinde aanspraak te kunnen maken op de door de richtlijn verleende bescherming en de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten (tweede prejudiciële vraag in zaak C-103/18).’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑10‑2019
Oorspronkelijke taal: Duits.
Arrest van 14 september 2016, Pérez López (C-16/15, EU:C:2016:679).
BOE nr. 301 van 17 december 2003, blz. 44742.
BOE nr. 261 van 31 oktober 2015.
Zie de punten 74 e.v. van deze conclusie.
De eerste aanstelling van verzoeksters vond plaats in 1993 respectievelijk 2003, 2005 en 2007 en werd gevolgd door soms wel 226 verdere aanstellingen tot het tijdstip waarop beroep werd ingesteld.
Arrest van 14 september 2016, Pérez López (C-16/15, EU:C:2016:679, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Arrest van 8 mei 2019, Rossato en Conservatorio di Musica F.A. Bonporti (C-494/17, EU:C:2019:387, punt 24).
Zie laatstelijk arrest van 8 mei 2019, Rossato en Conservatorio di Musica F.A. Bonporti (C-494/17, EU:C:2019:387, punten 27 en 28).
De vijfde en zesde prejudiciële vraag in zaak C-429/18 corresponderen met de zesde en zevende prejudiciële vraag in zaak C-103/18.
Derde tot en met vijfde prejudiciële vraag in zaak C-103/18 en eerste prejudiciële vraag in zaak C-429/18.
Zesde tot en met negende prejudiciële vraag in zaak C-103/18 en tweede tot en met zevende prejudiciële vraag in zaak C-429/18.
Tweede en achtste prejudiciële vraag in zaak C-103/18.
De vraag in hoeverre clausule 5 van de raamovereenkomst in de omstandigheden van het hoofdgeding kan worden toegepast, zal onder C worden besproken.
Zie laatstelijk arrest van 21 november 2018, de Diego Porras (C-619/17, EU:C:2018:936, punt 80).
Arrest van 4 juli 2006, Adeneler e.a. (C-212/04, EU:C:2006:443, punt 82).
Artikel 9, lid 2, van het kaderstatuut.
Artikel 70 van het basisstatuut.
In zaak C-760/18 wordt het Hof onder meer gevraagd te verduidelijken of een bepaling van nationaal recht kan uitsluiten dat er sprake is van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd ingeval de overeenkomst telkens van rechtswege wordt verlengd.
Zie met name arrest van 4 juli 2006, Adeneler e.a. (C-212/04, EU:C:2006:443, punten 108 en 109).
Zie in dit verband de in punt 9 van deze conclusie genoemde vierde overgangsbepaling bij het basisstatuut alsook de artikelen 61, 62 en 70 van het basisstatuut en de artikelen 20 en 31 van het kaderstatuut.
Ook een — in zaak C-103/18 niet relevante — wijziging van het type overeenkomst gedurende de periode van het dienstverband zou niet in de weg kunnen staan aan de aanname van opeenvolgende arbeidsverhoudingen, aangezien een dergelijke wijziging ten minste leidt tot een wijziging van de wezenlijke juridische randvoorwaarden voor de arbeidsverhouding, waartoe met name de — in artikel 9, leden 2 en 3 — van het kaderstatuut verschillend geregelde redenen voor ontslag behoren.
Arrest van 14 september 2016, Pérez López (C-16/15, EU:C:2016:679, punten 37 e.v.).
Arrest van 14 september 2016, Pérez López (C-16/15, EU:C:2016:679, punt 43).
Arrest van 14 september 2016, Pérez López (C-16/15, EU:C:2016:679, punt 45).
Arrest van 26 november 2014, Mascolo e.a. (C-22/13, C-61/13–C-63/13 en C-418/13, EU:C:2014:2401, punten 99 en 101 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Arrest van 14 september 2016, Pérez López (C-16/15, EU:C:2016:679, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Arrest van 26 november 2014, Mascolo e.a. (C-22/13, C-61/13–C-63/13 en C-418/13, EU:C:2014:2401, punten 108 en 109).
Het gaat met name om redenen van noodzaak en spoedeisendheid alsook om de uitvoering van programma's van tijdelijke, conjuncturele of buitengewone aard (artikel 9, lid 1, van het kaderstatuut).
Arrest van 26 november 2014, Mascolo e.a. (C-22/13, C-61/13–C-63/13 en C-418/13, EU:C:2014:2401, punt 108).
Zie reeds arrest van 14 september 2016, Pérez López (C-16/15, EU:C:2016:679, punt 55).
In zaak C-103/18 betreft het geschil van partijen in het hoofdgeding echter het aantal vergelijkende onderzoeken waaraan verzoeker met het oog op een vaste aanstelling had kunnen deelnemen dan wel de vraag of hij daaraan überhaupt heeft deelgenomen. De vaststelling van de verwijzende rechter dat verzoeker niet heeft deelgenomen aan een vergelijkend onderzoek, wordt door de Comunidad de Madrid betwist. In zaak C-429/18 stelde de verwijzende rechter, zonder op dat punt te zijn tegengesproken, vast dat in 2015 voor het eerst sinds het jaar 2000 vergelijkende onderzoeken voor de betrokken personeelscategorie zijn uitgevoerd.
Zie met betrekking tot de draagwijdte van het vereiste van een richtlijnconforme uitlegging van het nationale recht teneinde misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd naar behoren te bestraffen met name arrest van 10 maart 2011, Deutsche Lufthansa (C-109/09, EU:C:2011:129, punt 56).
Arrest van 7 maart 2018, Santoro (C-494/16, EU:C:2018:166, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Arrest van 8 mei 2019, Rossato en Conservatorio di Musica F.A. Bonporti (C-494/17, EU:C:2019:387, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Arrest van 26 november 2014, Mascolo e.a. (C-22/13, C-61/13–C-63/13 en C-418/13, EU:C:2014:2401, punt 118).
Arrest van 8 mei 2019, Rossato en Conservatorio di Musica F.A. Bonporti (C-494/17, EU:C:2019:387, punt 29).
Zie de punten 52 e.v. van deze conclusie.
De opmerking van de gevolmachtigde van de Comunidad de Madrid ter terechtzitting dat sommige verzoeksters in het hoofdgeding in zaak C-429/18 met succes aan vergelijkende onderzoeken hadden deelgenomen, verandert dan ook niets aan het feit dat het niet is te voorzien wanneer zij zullen toetreden tot het statutaire personeel met een vaste aanstelling voor onbepaalde tijd.
Voor zover de Comunidad de Madrid zich beroept op de uitvoering van vergelijkende onderzoeken bij de toepassing van de vierde overgangsbepaling bij het basisstatuut en de succesvolle deelname van enkele verzoeksters in het hoofdgeding, blijft onduidelijk waarom de succesvolle deelneemsters nog geen deel uitmaken van het statutaire personeel met een vaste aanstelling voor onbepaalde tijd en waarom de functies van de niet-geslaagde deelneemsters op het tijdstip waarop beroep werd ingesteld niet definitief waren ingevuld.
Arrest van 7 maart 2018, Santoro (C-494/16, EU:C:2018:166, punt 32), met verwijzing naar het arrest van 7 september 2006, Marrosu en Sardino (C-53/04, EU:C:2006:517, punt 47).
Zie in dit verband reeds arrest van 14 september 2016, Martínez Andrés en Castrejana López (C-184/15 en C-197/15, EU:C:2016:680, punt 27).
In dit opzicht zijn medewerkers voor onbepaalde tijd zonder vaste aanstelling kennelijk niet beter af dan interim-medewerkers in de zin van artikel 9, lid 2, van het kaderstatuut.
Arresten in zaak nr. 1425/2018 (ECLI:ES:TS:2018:3250) en zaak nr. 1426/2018 (ECLI:ES:TS:2018:3251).
Deze bepaling van nationaal recht verplicht de tot aanstelling bevoegde instantie ertoe een behoefteanalyse uit te voeren en er in voorkomend geval voor te zorgen dat een structurele arbeidsplaats wordt gecreëerd, wanneer statutair personeel op oproepbasis binnen een periode van twee jaar meer dan twee keer voor dezelfde werkzaamheden werd aangesteld, voor zover de totale duur van de dienstbetrekking meer dan twaalf maanden bedroeg. Zie punt 7 van deze conclusie.
Arrest van 7 maart 2018, Santoro (C-494/16, EU:C:2018:166).
Zie met de betrekking tot de vereisten van het doeltreffendheidsbeginsel in verband met de bewijsvereisten de conclusie van advocaat-generaal Szpunar in de zaak Santoro (C-494/16, EU:C:2017:822, punten 55 e.v.).
Beschikking van 12 december 2013, Papalia (C-50/13, niet gepubliceerd, EU:C:2013:873, punt 32).
Zie dictum van het arrest van 7 maart 2018, Santoro (C-494/16, EU:C:2018:166).
Zie over deze bepaling en de draagwijdte ervan reeds punt 72 van deze conclusie.
Arrest van 7 maart 2018, Santoro (C-494/16, EU:C:2018:166, punt 34), met verwijzing naar het arrest van 7 september 2006, Marrosu en Sardino (C-53/04, EU:C:2006:517, punt 49).
Zie punt 76 van deze conclusie.
Conclusie van advocaat-generaal Szpunar in de zaak Santoro (C-494/16, EU:C:2017:822, punt 62).
Zie in dit verband reeds punt 60 van deze conclusie.
De negende prejudiciële vraag in zaak C-103/18 moet derhalve in deze zin worden beantwoord.
Zie met betrekking tot de grenzen aan een inhoudelijke wijziging van een overeenkomst als gevolg van omzetting arrest van 8 maart 2012, Huet (C-251/11, EU:C:2012:133).
Zie de punten 77 en 78 van deze conclusie.
Zie eveneens in die zin arrest van 21 november 2018, de Diego Porras (C-619/17, EU:C:2018:936, punt 96).