In de eveneens met deze zaak samenhangende zaken 19/05606 ([betrokkene 2]), 19/05662 ([betrokkene 3]) en 19/05525 ([betrokkene 1]) is het cassatieberoep ingetrokken.
HR, 15-06-2021, nr. 19/05777
ECLI:NL:HR:2021:900
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-06-2021
- Zaaknummer
19/05777
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:900, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑06‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:340
ECLI:NL:PHR:2021:340, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑04‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:900
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Onderzoek Kapel naar Turks/Tilburgse criminele organisatie die zich bezig hield met gewelddadige handel in hard- en softdrugs. Deelname aan criminele organisatie, art. 140.1 Sr. Bewijsklacht. Heeft verdachte wetenschap van oogmerk van organisatie? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/05498, 19/05598, 19/05600 P, 19/05611, 19/05617, 19/05685, 19/05687, 19/05732, 19/05738, 19/05967 en 19/05773.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/05777
Datum 15 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 december 2019, nummer 20-003018-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S. Schuurman, advocaat te Breukelen UT, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2021.
Conclusie 06‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Deelneming aan criminele organisatie. Middel over wetenschap van het oogmerk van de organisatie. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep. Samenhang met 19/05611, 19/05598, 19/05600 P, 19/05498, 19/05617, 19/05687, 19/05738, 19/05732, 19/05967, 19/05773 en 19/05685.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/05777
Zitting 6 april 2021
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.
Het cassatieberoep
De verdachte is bij arrest van 5 december 2019 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr.
De zaak hangt samen met de zaken tegen medeverdachten, met zaaknummers 19/05611 ([medeverdachte 1]), 19/05598 ([medeverdachte 2]), 19/05600 P ([medeverdachte 2]), 19/05498 ([medeverdachte 11]), 19/05617 ([medeverdachte 3]), 19/05687 ([medeverdachte 4]), 19/05738 ([medeverdachte 5]), 19/05732 ([medeverdachte 7]), 19/05967 ([medeverdachte 8]), 19/05773 ([medeverdachte 9]) en 19/05685 ([medeverdachte 10]).1.In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
De zaak
4. Deze zaak maakt onderdeel uit van het onderzoek Kapel, waarin in totaal 28 personen als verdachten zijn aangemerkt. Het hof heeft het volgende vastgesteld.
5. Tussen diverse verdachten was sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Met uitzondering van [betrokkene 1], kenden alle deelnemers elkaar uit de Tilburgse Turkse gemeenschap. Zij zijn vrienden en/of familie van elkaar. Volgens het hof had de organisatie (ten minste) vier prominente leden, te weten [betrokkene 1], [medeverdachte 11], [betrokkene 2] en (in het bijzonder in relatie tot het aan te wenden geweld) [medeverdachte 1]. Verder had de organisatie leden die vooral uitvoerend bezig waren: [betrokkene 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en de verdachte.
6. Het hof heeft vastgesteld dat de organisatie gedurende een lange periode met name in softdrugs heeft gehandeld. In verband met het onderzoek zijn op diverse plaatsen in werking zijnde hennepkwekerijen aangetroffen. Verder hield de organisatie zich bezig met het exporteren van harddrugs. Het gebruik van geweld werd niet geschuwd.
7. Volgens het hof maakte de verdachte deel uit van die criminele organisatie. Hij was aanwezig op cruciale momenten, in het bijzonder in de nabijheid van [betrokkene 1]. De verdachte was belast met de persoonlijke verzorging van [betrokkene 1], die in een rolstoel zit, maar ook met het verrichten van hand- en spandiensten door boodschappen door te geven of anderen in opdracht van [betrokkene 1] te benaderen of weg te brengen.
Het middel
8. Het middel bevat de klacht dat de bewezen verklaarde deelneming aan een criminele organisatie niet naar de eis van de wet voldoende met redenen is omkleed, in het bijzonder ten aanzien van de wetenschap van de verdachte van het oogmerk van de organisatie.
9. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 1 juni 2012 tot en met 15 mei 2013 te Tilburg en elders in Nederland en in België en in Duitsland en in Turkije met [betrokkene 1] en [medeverdachte 1] en [betrokkene 2] en [medeverdachte 11] en [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van genoemde personen), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en/of artikel 11, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet en andere misdrijven, namelijk
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het verkopen, afleveren, vervoeren en/of aanwezig hebben van (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (grote hoeveelheden) hennep en/of hash en
- het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep en/of hash en
- het plegen van afpersing(en) en/of diefstal(len) met geweld en/of voorbereidingshandelingen daartoe en
- het plegen van bedreigingen en
- het bezit/voorhanden hebben en dragen en vervoeren van wapens (zoals genoemd in de Wet Wapens en Munitie) (zonder vergunning/consent), zulks terwijl hij, verdachte, leider en/of bestuurder van voormelde organisatie2.was.”
10. De bewezenverklaring steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in het arrest, op p. 12 tot en met 126.
11. De bestreden uitspraak bevat voorts, voor zover relevant voor de beoordeling van het middel, de volgende overweging ten aanzien van het bewijs:
“De verdachte wordt ten laste gelegd dat hij zich in de betreffende periode schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van één of meer misdrijven, zoals specifiek omschreven in artikel 11a Opiumwet (oud), ook wel omschreven als deelneming aan een criminele organisatie. Meer bepaald wordt naast de specifieke delicten uit de Opiumwet tevens verwezen naar ‘en andere misdrijven’, waardoor de tenlastelegging tevens zich richt op artikel 140 Sr als delictsomschrijving. Voor een nadere toelichting wordt in het navolgende, onder verwijzing naar de uitleg van artikel 140 Sr, enkel ingegaan op de uitleg van artikel 11a Opiumwet (oud).
(…)
Het bewijs van deelneming aan een criminele organisatie door verdachte is aan de hand van het voorliggende dossier gevormd op grond van bewijsmiddelen, zoals processen-verbaal van verhoren van verdachten en getuigen, van observaties, tapverslagen en OVC- gesprekken.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het beeld dat meer bepaald uit de tapverslagen en OVC-gesprekken van de onderlinge gesprekken in de dienaangaande (vertaalde) processen-verbaal ontstaat, althans de invulling die daaraan door het Openbaar Ministerie wordt gegeven - zijnde gesprekken die betrekking hebben op onderlinge communicatie van verdachten die deelnemen aan een criminele organisatie die zich bezig houdt met drugshandel - onjuist is en niet overeen komt met de daadwerkelijke achtergrond van de betreffende gesprekken. Volgens de verdediging gaat het om niet meer dan onderlinge communicatie van reguliere en vriendschappelijke contacten tussen verdachte en de medeverdachten, vanuit een Turks nationale achtergrond, waarbij men veelal met elkaar op cultureel bepaalde wijze en met typisch Turkse uitdrukkingen met elkaar van gedachten wisselt. Tevens heeft de verdediging in het verlengde van het voorgaande, opmerkingen gemaakt die zien op de betrouwbaarheid van de inhoud van met name de OVC-gesprekken in het geheel van de voorliggende bewijsmiddelen. Op grond van de inhoud van deze tap- en OVC-gesprekken kan volgens de verdediging niet worden bewezenverklaard dat er sprake was van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven, zoals specifiek omschreven in artikel 11a Opiumwet (oud), noch dat verdachte heeft deelgenomen aan deze vermeende organisatie in die zin dat verdachte behoorde tot de organisatie en een aandeel had in gedragingen, dan wel gedragingen heeft ondersteund die strekken tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Het hof merkt ter zake van de genoemde verweren van de verdediging ter duiding en nuancering van de bewijswaarde(ring) van de genoemde bewijsmiddelen het volgende op.
Het hof heeft, mede naar aanleiding van de gemaakte op- en aanmerkingen hierover, de gerelateerde gesprekken en hetgeen daarin is besproken en gezegd, beoordeeld in de context van en geplaatst tegen de achtergrond van de voorliggende omstandigheden en de overige bewezenverklaarde strafbare feiten. De gesprekken die hebben plaatsgevonden en welke via de verslagen van tap- en OVC-gesprekken in het dossier zijn opgenomen, zijn in dezen inhoudelijk niet anders te duiden en maken duidelijk dat die gesprekken plaatsvinden in het kader van de handel in drugs in ruime zin en van andere strafbare feiten die daar veelal mee samenhangen. Veel gesprekken gaan daarbij over het (voorbereiden van het) uitvoeren en vervoeren van harddrugs, het telen, uitvoeren en vervoeren van softdrugs, het onderling melden van al dan niet mislukte deals dienaangaande en afspraken maken om via dreiging met geweld druk op betrokkenen uit te oefenen. Daarbij heeft het hof ter zake van de vraag wie met wie precies onderling contact heeft ook nadrukkelijk meegewogen welke andere strafbare feiten bewezen zijn verklaard ten aanzien van de betreffende personen. Dat een en ander daarbij heeft plaatsgevonden vanuit een Turks nationale achtergrond, waarbij men met elkaar op cultureel bepaalde wijze en met typisch Turkse uitdrukkingen met elkaar van gedachten wisselt en waarbij veelal ook sprake is van onderling familieverband, doet echter hieraan niet af.
In het dossier van deze zaak bevinden zich diverse OVC-gesprekken. Deze gesprekken zijn uitgewerkt in op ambtseed of -belofte opgemaakte processen-verbaal door bevoegde opsporingsambtenaren. Deze processen-verbaal van uitgewerkte gesprekken kunnen op grond van de bewijsregeling zoals opgenomen in het Wetboek van Strafvordering worden aangemerkt als overbrengende verklaringen van hetgeen in het proces-verbaal is gerelateerd. Verdachte heeft zijn deelname aan de gesprekken blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep niet ontkend. Echter, voor wat betreft de inhoud en de strekking van de betreffende gesprekken heeft verdachte zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bij herhaling na confrontatie met de weergave van de inhoud van diverse gesprekken gesteld dat de inhoud daarvan anders geduid moet worden, dan wel heeft hij niet meer te kunnen recapituleren wat de inhoud en de strekking daarvan was.
Het hof stelt dat het onder deze omstandigheden, gelijk de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie, niet zonder meer kan aannemen dat gesprekken over bepaalde strafbare gedragingen gaan als de verdachte dat ontkent of daarover geen helderheid kan verschaffen. Dat kan alleen dan, als die gesprekken in beginsel maar voor één uitleg vatbaar zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval als de verdachte daarin zelf met zoveel woorden zegt dat hij die strafbare gedragingen heeft gepleegd. Als dat niet zo is, zijn die gesprekken dus voor meerdere uitleg vatbaar. Dat hoeft die gesprekken niet onbruikbaar te maken voor het bewijs, maar wel is dan behoedzaamheid vereist bij het geven van een interpretatie van die gesprekken. Die voorzichtigheid brengt mee dat het hof ter zake van de OVC-gesprekken naast de inhoud en het onderling verband van die gesprekken, tevens heeft gekeken naar het eventuele verband met andere bewijsmiddelen. Daarbij is van belang geacht wat er over de deelnemers aan de gesprekken, of over anderen die in die gesprekken ter sprake komen, nog meer is gebleken.
Ernst van de feiten en de aard van de criminele organisatie
Met betrekking tot de ernst van de feiten en de aard van de criminele organisatie in het onderzoek Kapel merkt het hof het volgende op.
Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat in de afgelopen jaren in Nederland een flinke vlucht heeft genomen. Criminele groepen die zich bezig houden met ernstige strafbare feiten hebben Nederland inmiddels overspoeld en het geweld dat zich hierbij voordoet is een groot probleem voor onze maatschappij geworden, evenals het ondermijnende effect dat hiervan uitgaat. In verband hiermee is een wetsontwerp aanhangig waarin onder andere wordt voorgesteld de maximale straf voor deelneming aan een ernstig ondermijnende criminele organisatie te verhogen (wetsvoorstel 35 080 - herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen).
(…)
Uit de hiernavolgende bewijsmiddelen komt naar voren dat er tussen diverse verdachten sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, in die zin dat de organisatie zich bezig hield met de handel in soft- en harddrugs waarbij geweld niet werd geschuwd. Wat daarbij opvalt is dat het geweld zowel intern als extern is gericht. Intern tegen personen die deel uitmaken van de groep en zich niet aan de afspraken houden, extern om door anderen verdwenen drugs weer te achterhalen of om betalingen daarvan af te dwingen. Daarbij beschikten diverse leden van de organisatie over vuurwapens om zo nodig te gebruiken, om zichzelf of andere leden van de organisatie te beschermen, dan wel anderen te bedreigen of daadwerkelijk te verwonden. Dat maakt dat de organisatie een dusdanig afschrikwekkend karakter krijgt dat getuigen daardoor soms ook niet durven te verklaren of aangifte te doen. Niettegenstaande de verklaringen van de diverse verdachten ter zitting waarin zij aangeven dat zij weinig aandeel hebben gehad in de onderscheiden feiten (drugsfeiten dan wel geweldsfeiten), is het hof van oordeel dat deze verdachten (zijnde: [betrokkene 1], [medeverdachte 11], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [medeverdachte 4] en [verdachte]) samen een organisatie vormden die als oogmerk had het plegen van ernstige drugs- en gewelddadige feiten en waarin elk van de betrokkenen zijn eigen aandeel had.
De strafbare feiten van de criminele organisatie
- De organisatie houdt zich bezig met de internationale harddrugshandel
[betrokkene 3] had contact met mensen in Turkije over het naar Turkije vervoeren van XTC- pillen. [betrokkene 3] heeft samen met [betrokkene 4] een personenauto, een Ford C-max met kenteken [kenteken 1], in Duitsland gekocht. De auto is vervolgens op verzoek van [betrokkene 3] door [medeverdachte 3] bij diens garage [A] te Tilburg geprepareerd. [medeverdachte 3] heeft een ruimte in het dashboard gemaakt om daar pakketjes in te verstoppen. [betrokkene 3] had contact met [betrokkene 5] over het leveren van de XTC-pillen. Door tussenkomst van [betrokkene 5] zijn XTC-pillen als monster aan [betrokkene 3] verstrekt. [betrokkene 3] heeft [betrokkene 6] gevraagd er één te testen. [medeverdachte 4] heeft geholpen met het in orde maken van de autopapieren en het verstoppen van de pakketjes in het dashboard van de auto. [betrokkene 3] regelde de chauffeur, [betrokkene 4], om met de geprepareerde auto naar Turkije te rijden. [betrokkene 3] zou met het vliegtuig naar Turkije gaan en [betrokkene 4] aldaar opvangen. [betrokkene 6] wist dat de auto was geprepareerd, immers [betrokkene 3] heeft op 4 maart 2013 met [betrokkene 6] besproken dat de pakketjes die ze samen hadden gedaan langer en smaller gemaakt moesten worden en ze bespraken welke garage de auto kon maken. Ook werd tijdens een observatie gezien dat [betrokkene 6] op 2 maart 2013 met zijn knokkels meerdere keren op de bovenzijde van de gehele rechterhelft van het dashboard sloeg. [betrokkene 3] en [betrokkene 6] hebben de geprepareerde auto met daarin de drugs op 2 maart 2013 naar Kerpen, Duitsland gebracht, van waaruit [betrokkene 4] de reis naar Turkije op zich heeft genomen. Op 7 maart 2013 is [betrokkene 4] met de auto vanuit Kerpen, Duitsland, via Oostenrijk, Slovenië, Kroatië, Servië en Bulgarije, naar Turkije gereden, alwaar hij op 8 maart 2013 aankwam. Gedurende deze periode onderhield [betrokkene 3] met regelmaat contact met [betrokkene 4] en met [betrokkene 6] over het verloop van de reis naar Turkije.
Vanaf de Turkse grens vond een gecontroleerde aflevering plaats. In Turkije heeft [betrokkene 4] contact gehad met twee Turkse mannen. Op dat moment zijn [betrokkene 4] en de twee Turkse mannen aangehouden door de Turkse politie. Deze trof een hoeveelheid van 4,3 kilogram pillen bevattende MDMA, oftewel ongeveer 21.000 XTC-pillen, in een verborgen ruimte in het dashboard van de auto aan. Het is het hof uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet duidelijk geworden of [betrokkene 5] daadwerkelijk na het verstrekken van het monster ook deze pillen heeft aangeleverd. Na de aanhouding van [betrokkene 4] kon [betrokkene 3] geen contact meer met hem krijgen, waardoor hij begreep dat er iets mis was gegaan. Hij is samen met [betrokkene 6] naar Turkije gegaan om uit te zoeken wat er aan de hand was en om geld op te halen. Uit tapgesprekken blijkt dat niet alleen [betrokkene 3], maar ook [betrokkene 6] een financieel belang bij het transport van de pillen had.
[betrokkene 3] sms’t op 10 maart 2012 naar [medeverdachte 1] dat zij hem een loer hebben gedraaid en er wordt door [medeverdachte 4] contact opgenomen met [betrokkene 2], die meedeelt dat zij in Istanbul veel invloed hebben. Later zoekt [betrokkene 6] contact met [betrokkene 2] om hem en [betrokkene 1] te bedanken.
(…)
- De organisatie houdt zich bezig met de internationale handel in hennep
Door de organisatie werd niet alleen nationaal maar ook internationaal gehandeld. Een voorbeeld hiervan is de levering van 5 kilo weed naar Duitsland.
In april 2013 heeft [betrokkene 3] contact met [betrokkene 7] in Duitsland over de levering van vijf kilo weed. De weed is aan [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] geleverd, waarbij [betrokkene 8] voor [betrokkene 3] garant heeft gestaan. [betrokkene 7] heeft [betrokkene 3] laten weten dat het geld klaarligt. [medeverdachte 4] heeft [medeverdachte 10] bereid gevonden om tegen betaling de weed in zijn auto, een Audi A6 met Duits kenteken [kenteken 2], naar Duitsland te brengen. Op 22 april 2013 hebben [betrokkene 3] en [medeverdachte 4] een sporttas met weed in de kofferruimte van hun Mini Cooper met kenteken [kenteken 3] gelegd. Ze zijn vanuit Tilburg naar Venlo gereden en [medeverdachte 10] is achter hen aangereden. Bij Venlo/Tegelen zijn ze naar MacDonalds gegaan, alwaar [medeverdachte 4] op de parkeerplaats de tas met weed uit de Mini heeft gehaald en in de kofferbak van de Audi van [medeverdachte 10] heeft gelegd. Vervolgens zijn beide auto's achter elkaar aan naar Frankfurt am Main/Duitsland gereden. Daar zijn ze gestopt op een parkeerplaats bij een sportschool. De tas werd uit de kofferbak van de Audi gehaald en aan een Turkse man overgedragen. In de tas zat een hoeveelheid van ongeveer 6 kilogram weed. De man heeft de weed meegenomen, maar de betaling is uitgebleven. [betrokkene 8] is boos geworden, omdat hij borg stond en hieraan een schuld zou overhouden. [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] zijn op 26 april 2013 naar Duitsland gegaan om te proberen het geld te krijgen. Ze hebben doodsbedreigingen geuit richting [betrokkene 7] om hem te dwingen tot de afgifte van geld.
Op 27 april 2013 heeft [betrokkene 3] contact opgenomen met [betrokkene 7] om druk op hem uit te oefenen. Hierbij uitte hij bedreigingen, waaronder: ‘Maak mij niet woest, anders kom ik daarheen. Ik hakje kop af en ‘Niemand zal je redden uit mijn klauwen, je krijgt tot maandag de tijd’. Toen dat niet voldoende bleek te helpen, heeft [medeverdachte 1] met instemming van [betrokkene 3] bedreigingen naar [betrokkene 7] geuit om hem tot betalen te dwingen.
- De organisatie houdt zich bezig met de nationale handel in hennep
Een voorbeeld van de deze nationale handel is zaak 6 die het volgende inhoudt. Uit de verklaring van [betrokkene 9] (verder: [betrokkene 9]) volgt dat hij een klus zou doen voor [medeverdachte 2] en [betrokkene 3]. Daarbij ging het volgens hem om het vervoeren van hennep naar Eindhoven. [betrokkene 9] heeft de hennep opgehaald bij de vader van [medeverdachte 2] alwaar [medeverdachte 2] zelf ook aanwezig was. Onderweg naar Eindhoven is de hennep geript, althans dit is door [betrokkene 9] meegedeeld. [betrokkene 9] heeft [medeverdachte 2] hierover opgebeld, waarna [medeverdachte 2] samen met [betrokkene 3] en nog een persoon hem is gaan ophalen. De verklaring dat [betrokkene 9] hennep vervoerde voor [medeverdachte 2] en [betrokkene 3], wordt niet alleen ondersteund door het feit dat [betrokkene 9] na de rip door hen is opgehaald, maar ook uit de tapgesprekken waaronder het gesprek van 4 januari 20143.te 18.14 uur tussen [medeverdachte 11] en [medeverdachte 2] en het gesprek van 5 januari 2013 van 14.48 uur tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 10]. Daaruit blijkt immers dat zij beiden aangeven te zijn geript. Daar komt bij dat uit de tapgesprekken blijkt dat [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] zich beiden intensief hebben bemoeid met het terughalen van de hennep, hetgeen zonder enig eigen belang daarbij naar het oordeel van het hof niet voor de hand ligt. Op grond van de verklaring van [betrokkene 9], [betrokkene 3], alsmede de tapgesprekken waaronder het gesprek van 4 januari 2013 te 14.52 uur tussen [medeverdachte 1] en [betrokkene 11], stelt het hof vast dat de door [betrokkene 9] te vervoeren hoeveelheid hennep minimaal zes kilo bedroeg.
Op 3 januari 2013 heeft er een rip plaatsgevonden van een partij hennep die aan [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] toebehoorde. Daarbij zouden [betrokkene 12] en [betrokkene 13] betrokken zijn geweest. Uit de diverse tapgesprekken die in het dossier zijn gevoegd, volgt dat naar aanleiding hiervan diverse gesprekken met [betrokkene 12] en/of [betrokkene 13] en/of de vrouw van [betrokkene 13] zijn gevoerd door [betrokkene 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Hieruit blijkt dat [medeverdachte 1] op 4 januari 2013 is gaan informeren naar [betrokkene 13] omdat hij gisteren iets zou hebben meegenomen en dat hij dit moet teruggeven omdat het anders een probleem wordt. Tegen ene [betrokkene 11] heeft hij, [medeverdachte 1], vervolgens gezegd dat hij [betrokkene 13] op moet bellen en hem moet zeggen dat het niet het werk van [medeverdachte 2], [betrokkene 3] ofzo is, maar van [medeverdachte 1] en dat hij één uur heeft en zij anders langs komen en dat dit de enige waarschuwing is. Verder heeft [medeverdachte 1] in dit gesprek tegen die [betrokkene 11] gezegd dat hij ze lekker op moet naaien op een panische toon ‘zodat de flikker bang wordt’. Hij moet verder zeggen dat als hij niet binnen het uur komt, ze naar hem komen, naar het adres dat ze hebben achterhaald en ‘dat ze geen mededogen hebben met zijn moeder, vader, zus of wat dan ook en dat ze ze zullen neuken.’ Verder blijkt uit een aantal gesprekken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] heeft geïnstrueerd over wat hij moet doen en wat hij tegen [betrokkene 12] moet zeggen. Zo moet [medeverdachte 2] van [medeverdachte 1] tegen [betrokkene 12] zeggen dat de tijd nadert en dat hij ze niet meer tegen kan houden. [medeverdachte 2] moet er druk op zetten van [medeverdachte 1]. In de avond van 4 januari 2013 heeft [medeverdachte 1] zelf met [betrokkene 12] gesproken en heeft tegen hem gezegd dat hij [medeverdachte 2] niet meer hoeft te bellen omdat hij vanaf nu zijn gesprekspartner is. In dit gesprek wordt tevens een afspraak gemaakt om elkaar te treffen in [B]. Over deze ontmoeting heeft [betrokkene 12] verklaard dat hij [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] en [betrokkene 3] zag binnenkomen. [betrokkene 12] wilde tegen [medeverdachte 1] vertellen dat hij niets met de ripdeal te maken had, maar dat wilde hij niet horen. Toen de eigenaar aan de tafel kwam om te zeggen dat het rustiger moest, trok [medeverdachte 1] een vuurwapen uit zijn broeksband en liet dit zien aan degenen die achterin het restaurant waren. Dat [medeverdachte 1] een vuurwapen naar [betrokkene 12] heeft getrokken volgt ook uit het OVC-gesprek 27 januari 2013.
Nadat [betrokkene 12] er op 5 januari 2013 vier heeft gegeven, heeft [medeverdachte 1] met [betrokkene 13] gesproken en hem gezegd dat wat er is gebracht niets is en dat het als het zo doorgaat alleen maar erger en erger wordt en zij hem een kans geven.
Verder blijkt uit deze gesprekken dat [betrokkene 3] een gesprek met [medeverdachte 1] heeft gevoerd op 6 januari 2013 waarin hij zegt, dat hij heeft gezegd dat het er samen vijf zijn met je dinges en dat hij tot 15 uur de tijd heeft. Ook heeft [betrokkene 3] zelf gesprekken met [betrokkene 12] gevoerd waarin hij o.a. op 7 januari 2013 heeft gezegd: ‘Die vijf hoefje niet meer te brengen, kijk maar eens wat er met jou gaat gebeuren’, en dat er niet meer gerekt kan worden en het anders echt gaat escaleren. In een gesprek tussen hen op 8 januari 2013 zegt [betrokkene 12] tegen [medeverdachte 4] dat [medeverdachte 2] tegen hem heeft gezegd dat hij tot donderdag de tijd heeft en dat hij dan betaald moet hebben.
(…)
- De organisatie houdt zich bezig met het telen van hennep
Bij doorzoekingen in het kader van het onderzoek Kapel zijn op diverse plaatsen in werking zijnde hennepkwekerijen aangetroffen. Hieronder worden twee voorbeelden genoemd.
(…)
- De organisatie houdt zich bezig met afpersing(en) en/of diefstal met geweld
De organisatie schrikt er niet voor terug om via afpersing dan wel diefstal met geweld inkomen te verwerven. Een voorbeeld hiervan is zaak 12, waarbij [medeverdachte 1] een aantal niet bij de organisatie horende personen inschakelt om een diefstal met geweld/afpersing te plegen en daartoe opzettelijk voorwerpen voorhanden heeft gehad. Tevens wordt in afgeluisterde gesprekken gesproken over drugs en wordt zowel in de nationale als internationale handel overgegaan tot afdreiging wanneer drugs niet zijn betaald of gestolen.
(…)
- De organisatie bedreigt personen (bijvoorbeeld om te voorkomen dat zij getuigen)
In het kader van de organisatie wordt door diverse personen bedreigingen geuit.
Voorbeelden hiervan zijn de hierboven genoemde zaak waarin [betrokkene 9] 6 kilogram hash was kwijtgeraakt, hetgeen uiteindelijk uitmondt in bedreigingen door [medeverdachte 1] en bedreigingen die gericht zijn richting [betrokkene 7] nadat drugs die naar Duitsland zijn uitgevoerd niet zijn betaald.
Tevens worden bedreigingen geuit jegens personen die voor de organisatie handelingen hebben verricht ten einde te bewerkstelligen dat tegenover de politie geen uitlatingen worden gedaan over personen uit de organisatie. Een voorbeeld hiervan is de verklaring van Salissou Issadie die een hennepkwekerij heeft gehad op de Textielstraat 92 in Tilburg en vervolgens nadat deze hennepkwekerij is ontmanteld tot twee keer toe wordt bedreigd. Hij heeft hierover onder ede een verklaring afgelegd tegenover de raadsheer-commissaris ter gelegenheid van een rogatoir verhoor in Antwerpen.
- De organisatie heeft de beschikking over wapens
Op 19 oktober 2012 zijn in de woning aan de [b-straat 1] te Tilburg, waar onder meer [betrokkene 1] en [betrokkene 15] verbleven, twee vuurwapens en bijbehorende munitie aangetroffen. Uit de hierboven genoemde, in het licht van de criminele organisatie gepleegde feiten komt tevens naar voren dat ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] de beschikking hadden over vuurwapens. Zo had [medeverdachte 1] een wapen mee naar restaurant [B] in het kader van een bedreiging in de hiervoor genoemde (zaak 6) en hebben [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] een wapen geleverd aan een aantal personen om hiermee een beroving te laten plaatsvinden en ook had [medeverdachte 1] een wapen voorhanden in zijn woning. Bij [medeverdachte 11] werden wapens en munitie aangetroffen waarvan [medeverdachte 11] heeft verklaard dat het zijn wapens waren (zaak 16).
Op de vloer voor de bank waar [betrokkene 1] op lag, werd een vuurwapen aangetroffen dat binnen zijn handbereik lag. Dit betrof een vuurwapen van het merk Walther, type P22, kaliber .22 Ir. De hamer was gespannen en er zat een patroon in de kamer. [betrokkene 1] had dit wapen doorgeladen zodat het klaar was voor gebruik, omdat hij dacht dat zijn vijanden voor de deur stonden. Voorts werd in de bank die in de breedte van de woonkamer stond, nog een vuurwapen met houder aangetroffen. Dit betrof een vuurwapen van het merk Sig, model 210, kaliber 9mm para. Beide wapens betroffen vuurwapens in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Bij de wapens werden patroonhouders met daarover verdeeld 16 centraalvuur kogelpatronen kaliber 9 mm Luger van het merk Sellier & Bellot en 19 randvuur kogelpatronen kaliber .22 Ir aangetroffen. Van deze randvuur kogelpatronen zijn 9 stuks van het merk Remmington en 10 stuks van het merk Omark. Alle munitie is geschikt voor vuurwapens van categorie III en derhalve munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie (zaak 4).
(…)
De leden van de criminele organisatie
Op grond van de uit het dossier naar voren komende bewijsmiddelen komt naar voren dat de organisatie (tenminste) vier prominente leden had. Deze leden zijn [betrokkene 1], [medeverdachte 11], [betrokkene 2] en (in het bijzonder in relatie tot aan te wenden geweld) [medeverdachte 1]. Verder had de organisatie nog een aantal leden die vooral uitvoerend bezig waren: [betrokkene 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en [verdachte]. Het hof geeft eerst een overzicht van bewijsmiddelen die betrekking hebben op het functioneren van de criminele organisatie, zijnde een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon, waarna per persoon nader op de rol van de personen zal worden ingegaan.
(…)
De deelnemers aan de organisatie
Met betrekking tot het samenwerkingsverband blijkt naar het oordeel van het hof dat er "een breuk" is ontstaan in de samenwerkingsverband. In december 2012 is er onenigheid ontstaan tussen [medeverdachte 11] en [betrokkene 1]. [medeverdachte 11] heeft kennelijk iets gedaan dat [betrokkene 1] niet zinde. [medeverdachte 11] wilde daarna geen contact meer met [betrokkene 1], hij nam geen contact meer met hem op en reageerde niet meer op berichten van [betrokkene 1]. [medeverdachte 11], zo volgt uit tap- en OVC- gesprekken, wilde zich terugtrekken uit de criminele activiteiten. Vervolgens hebben ook [medeverdachte 1] en [betrokkene 2] ruzie gekregen met [betrokkene 1]. Er is duidelijk sprake van een vertrouwensbreuk. Deze vertrouwensbreuk heeft plaatsgevonden medio mei 2013. Na deze vertrouwensbreuk is de criminele organisatie zonder [betrokkene 1] en [verdachte] verder gegaan. Gebleken is dat ook [medeverdachte 11] hierin uiteindelijk toch verder gaat. Degenen die in de voortgezette criminele organisatie de meeste zeggenschap hebben, zijn [betrokkene 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11]. In een OVC-gesprek heeft [betrokkene 2] de voortzetting als volgt verwoord: "wat zeg ik tegen de meester? Wij drieën, [medeverdachte 1] ook, wij vormen een geheel. Tussen ons is er geen sprake van bedrog, niemand kan ons scheiden".
(…)
[verdachte]
was één van de mensen die de invalide [betrokkene 1] verzorgde. De rol van [verdachte] ging naar het oordeel van het hof echter verder dan uitsluitend de persoonlijke verzorging van [betrokkene 1]. [verdachte] maakt naar het oordeel van het hof ook deel uit van de criminele organisatie. Hij was aanwezig op cruciale momenten. Hij was gedurende een groot deel van de ten laste gelegde periode tijd aanwezig om en rond [betrokkene 1]. Het was niet zo dat hij uitsluitend kwam om [betrokkene 1] te verzorgen en daarna weer ging. Hij verbleef regelmatig bij [betrokkene 1] in de woning aan de [b-straat 1] te Tilburg en bleef eveneens regelmatig aanwezig nadat hij [betrokkene 1] ergens naar toe had gebracht. De gesprekken die door [betrokkene 1] werden gevoerd zowel telefonisch als in persoon werden daardoor door [verdachte] gehoord. [verdachte] wist dat [betrokkene 1] altijd een wapen bij zich droeg. Ook ter zitting bij het hof heeft verdachte [verdachte] aangegeven dat hij wel het een en ander had meegekregen van het functioneren van verdachte [betrokkene 1] en de groep. Hieruit leidt het hof af dat hij op de hoogte was van het doel van de organisatie. Door het verzorgen van [betrokkene 1], ondersteunde hij de organisatie, maar daar is zijn handelen niet toe beperkt gebleven. Hij verrichtte ook hand- en spandiensten door boodschappen door te geven of anderen in opdracht van [betrokkene 1] te benaderen of weg te brengen. Daardoor behoort verdachte [verdachte] naar het oordeel van het hof tot de organisatie/het samenwerkingsverband en had hij een aandeel in, dan wel ondersteunde hij gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.”
12. Het oordeel van het hof dat sprake was van een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven wordt in cassatie niet bestreden. Het middel concentreert zich op het oordeel van het hof dat de verdachte wetenschap – in de vorm van onvoorwaardelijk opzet – had dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had. De motivering van het hof, voor zover inhoudende dat de verzoeker bij telefoongesprekken van [betrokkene 1] aanwezig zou zijn geweest, dat hij wist dat [betrokkene 1] een wapen bij zich droeg en dat hij ter terechtzitting zou hebben verklaard dat hij een en ander zou hebben meegekregen van het functioneren van [betrokkene 1] en de groep, zou daartoe niet voldoende zijn.
13. Voor een veroordeling ter zake van art. 140, eerste lid, Sr is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon.4.Voor een bewezenverklaring van ‘deelneming’ aan een criminele organisatie is vereist dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en daarnaast een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in art. 140 Sr bedoelde oogmerk.5.Voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De verdachte behoeft dus geen wetenschap te hebben van één of verschillende concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.6.
14. Het hof heeft geoordeeld dat tussen de verdachte en [betrokkene 1], [medeverdachte 11], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [medeverdachte 4] sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat tot oogmerk had het plegen van – kort samengevat - ernstige drugs- en geweldsmisdrijven. Ten aanzien van de wetenschap van de verdachte dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, heeft het hof vastgesteld dat de verdachte bij veel van de (telefoon)gesprekken van [betrokkene 1] aanwezig was en dat hij meer in het algemeen op cruciale momenten aanwezig was. Voorts heeft hij aangegeven dat hij wel het een en ander had meegekregen van het functioneren van verdachte [betrokkene 1] en de groep, terwijl uit de bewijsmiddelen ook volgt dat hij heeft verklaard dat hij zijn weg kende in de onderwereld van Tilburg. Hij wist dat [betrokkene 1] daar werd gezien als 'grote concurrent’ en dat die gold als grote jongen in het criminele circuit.7.
15. Verder heeft het hof overwogen dat de verdachte [betrokkene 1] niet alleen verzorgde, maar ook hand- en spandiensten verrichte door boodschappen door te geven of anderen in opdracht van [betrokkene 1] te benaderen of weg te brengen. De verdachte heeft verklaard dat hij [betrokkene 1] – toen die net uit detentie kwam – gezegd heeft dat hij er alleen voor diens verzorging wilde zijn en niet in eventuele criminele activiteiten betrokken wilde worden.8.Deze verklaring heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk mede redengevend geacht voor het bewijs dat de organisatie waarvan [betrokkene 1] deel uitmaakte het plegen van misdrijven tot oogmerk had en dat de verdachte dat wist.
16. Daarbij komt dat uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat de door de verdachte geleverde diensten bepaald geen alledaagse waren. Uit de vaststellingen van het hof blijkt immers onder meer dat de verdachte ene [betrokkene 26] heeft opgehaald omdat [betrokkene 1] met haar wilde praten, waarna een ontmoeting plaatsvond waarbij [betrokkene 1] sprak over de mislukte aanslag op [betrokkene 27] en waarschuwde dat [betrokkene 26] en haar broer de volgende personen waren die uit de weg zouden worden geruimd.9.Daarnaast heeft de verdachte in de week van de schietpartij aan [betrokkene 28] verteld dat [betrokkene 29] op [betrokkene 27] had geschoten en is ook [betrokkene 15] (mede) via hem van die gebeurtenis op de hoogte gekomen.10.Het hof heeft vastgesteld dat [betrokkene 28] na zijn verklaring hierover bezoek heeft gehad van de verdachte, die “redelijk boos” was, waarna [betrokkene 28] zijn verklaring uit angst heeft aangepast.11.Uit een OVC-gesprek van 20 april 2013 blijkt dat de medeverdachte [medeverdachte 1] verslag doet van een bezoek dat de verdachte aan hem bracht. De verdachte deed [medeverdachte 1] de groeten van [betrokkene 1] en zei dat deze had gezegd: “laat [medeverdachte 1] het ijzer geven en laat [betrokkene 3] of [medeverdachte 2] dan [betrokkene 30] gaan neerknallen”.12.Dat zijn bepaald geen huis-tuin-en-keukenboodschappen, die erop zouden kunnen duiden dat de overbrenger van de boodschap geen weet heeft dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
17. Uit het bovenstaande volgt voorts dat het middel berust op een onjuiste lezing van het bestreden arrest en daarmee feitelijke grondslag mist voor zover het stoelt op de veronderstelling dat het hof het bewijs van wetenschap slechts heeft doen steunen op de vaststellingen dat de verdachte bij telefoongesprekken met [betrokkene 1] aanwezig is geweest, dat hij wist dat [betrokkene 1] een wapen droeg en dat hij een en ander heeft meegekregen van het functioneren van [betrokkene 1] en de groep.
18. Gelet op het voorafgaande, geeft het oordeel van het hof dat de verdachte wetenschap had van het oogmerk van de organisatie geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel evenmin onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is in zoverre naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
19. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
Slotsom
20. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
21. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
22. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑04‑2021
In het licht van de tenlastelegging en de bewijsvoering moet het onderdeel van de bewezenverklaring, inhoudende ‘leider en/of bestuurder van voormelde organisatie’, als een kennelijke misslag worden aangemerkt. Nu daarover niet wordt geklaagd, laat ik dit punt verder rusten.
Bedoeld is kennelijk: 2013, AG.
Onder meer HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2631, rov. 7.4.
Vgl. HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413, NJ 2018/73 m.nt. T. Kooijmans, rov. 3.5, HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264, rov. 4.3, HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5161, NJ 2012/657 m.nt. N. Keijzer, rov. 2.3, HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4415, NJ 2011/21, rov. 3.5.2 en HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0858, NJ 1998/225, rov. 5.3. HR 16 oktober 1990, NJ 1991/442, m.nt. Corstens.
Zie bijv. HR 18 november 1997, NJ 1998/225 m.nt. De Hullu, HR 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122, NJ 2007/336, m.nt. T.M. Schalken en HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9814.
Arrest, p. 75.
Arrest, p. 75. Vgl. HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9814.
Arrest, p. 112-113.
Arrest, p. 114 en 119.
Arrest, p. 129-130.
Arrest, p. 91.