De strafbaarstelling is ingevoerd door de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, in werking getreden op 14 december 2001. De maximale gevangenisstraf is verhoogd van één jaar naar twee jaren door de Wet van 19 december 2014, Stb. 2014, 445, in werking getreden op 1 januari 2015 (Stb. 2014, 513).
HR (Parket), 21-11-2023, nr. 22/00264
ECLI:NL:PHR:2023:1235
- Instantie
Hoge Raad (Parket)
- Datum
21-11-2023
- Zaaknummer
22/00264
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2023:1235, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 21‑11‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:222
Conclusie 21‑11‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Schuldwitwassen, art. 420quater Sr. Heeft verdachte, die zijn pinpas en pincode aan derden ter beschikking heeft gesteld, het geldbedrag verworven en overgedragen? De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/00264
Zitting 21 november 2023
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 26 januari 2022 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens ‘schuldwitwassen’ veroordeeld tot 6 weken gevangenisstraf. Het hof heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. En het hof heeft de tenuitvoerlegging gelast van twee weken gevangenisstraf.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring niet kan volgen uit de bewijsmiddelen.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 1 juni 2020 te Rotterdam een voorwerp, te weten 1.875,57 euro heeft verworven en overgedragen, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.’
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Een schriftelijk bescheid, te weten een afschrift van een internetaangifte d.d. 2 juni 2020, (…), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van aangever [aangever] :
(…)
De aangever heeft via internet aangifte gedaan van fraude gepleegd op maandag 1 juni 2020 te 20:09 uur. Hij verklaarde het volgende:
Via Whatsapp is door een persoon, die zich voordeed als mijn dochter, gevraagd een rekening te betalen. Ik heb vervolgens op 1 juni 2020 om 20:43 uur per bankoverschrijving een bedrag van 1.875,57 euro overgemaakt naar het bankrekeningnummer [001] ten name van Klusbedrijf [verdachte] met de omschrijving […] .
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juli 2020, (…), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – het relaas van verbalisant [verbalisant] :
(…)
Ik las dat het bankrekeningnummer [001] op naam stond van: [verdachte] , woonachtig op [a-straat 1] , [plaats] . Ik zag dat het een zakelijk rekeningnummer betrof. Ik zag dat uit het systeem kwam dat het zou gaan om: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1983 [geboorteplaats] en wonende op de [a-straat 1] , [plaats] .
3. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 2 oktober 2020, (…), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van de verdachte:
(…)
Toen de relatie met mijn ex was verbroken ben ik erachter gekomen dat ik twee maanden huur niet betaald had. Ik ben toen met jongens in contact gekomen om gemakkelijk geld te verdienen zodat ik mijn huur kon betalen.
(…)
Het contact ontstond via Telegram op 31 mei 2020 en ik ben op 1 juni 2020 naar de jongens toegegaan. Wij ontmoetten elkaar op Rotterdam Centraal Station. Een jongen bleef bij mij en de andere jongen ging even weg om geld te storten op mijn rekening. Ik heb toen mijn pinpas en pincode gegeven. In eerste instantie lukte het niet. Toen het vervolgens wel lukte, hebben ze het geld gestort en er gelijk weer afgehaald. Mijn rekeningnummer is [001] . Het klopt dat er op 1 juni 2020, om 20:43 uur, een bedrag van 1.875,57 euro is overgemaakt naar mijn rekeningnummer met kenmerk […] . (Verbalisant: verdachte laat mij via de ING app zien dat er 1.875,75 euro is overgemaakt en dat er toen vervolgens drie keer 500 euro en een keer 400 euro is opgenomen.)
(…)
De als bijlagen toegevoegde screenshots van de ING app van de bankrekening van de verdachte tonen dat er op 1 juni 2020 om 20:49 uur, 20:50 uur, 20:51 en 20:57 uur geldbedragen zijn gepind bij Geldmaat Rotterdam NLD en de [b-straat 1] .
4. De verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting in eerste aanleg van 19 maart 2021, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Om toch aan geld te komen om de huur te betalen heb ik via Telegram contact opgenomen met twee jongens, genaamd [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . (...) Ik vermoedde dat zij geld wilden witwassen. (...) De politierechter houdt mij voor dat er een bedrag van 1.875,57 euro op mijn rekening is overgemaakt en dat er vervolgens 3 x 500 euro en 1 x 400 euro van die rekening is opgenomen. Dat maakt dat ik schuldig ben aan fraude, want het bedrag is op mijn rekening gestort. De bankrekening stond ten name van mijn klusbedrijf.’
6. Het hof heeft in het bestreden arrest voorts de volgende bewijsoverweging opgenomen:
‘De verdediging heeft aangevoerd dat medeplegen van witwassen niet bewezen kan worden, nu de intenties van de verdachte en de door de verdachte genoemde jongens [betrokkene 1] en [betrokkene 2] uit elkaar lopen. Verder is er van een voldoende intelligente bijdrage geen sprake.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de bovenstaande bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat er op 1 juni 2020 op het zakelijk bankrekeningnummer van de verdachte een geldbedrag van 1.875,57 euro is gestort door [aangever] , die het slachtoffer was geworden van Whatsappfraude. Het bedrag is daarna binnen vijftien minuten in vier pintransacties opgenomen van de bank. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij op 1 juni 2020 aan twee jongens genaamd [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , tegen een vergoeding, zijn pinpas en pincode heeft gegeven. Er zou geld gestort worden op zijn rekening en het geld zou er meteen weer afgehaald worden. Hij vermoedde dat er sprake was van een witwasconstructie en/of frauduleuze praktijken.
Het hof is gelet op die feiten en omstandigheden van oordeel dat de verdachte moest vermoeden dat er transacties plaatsvonden op zijn bankrekening en dat hij ook redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld dat daarmee gemoeid was, afkomstig was uit een misdrijf. Door het afgeven van zijn pinpas en pincode heeft de verdachte aldus het bedrag van 1.875,57 euro op zijn bankrekening verworven en overgedragen.
Het hof zal de verdachte vrijspreken van medeplegen, nu zich voor de vereiste nauwe en bewuste samenwerking onvoldoende bewijs bevindt in het procesdossier.’
7. De steller van het middel voert aan dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte uitsluitend zijn pinpas en pincode aan derden ter beschikking heeft gesteld en dat die derden het er vervolgens toe hebben geleid dat een geldbedrag op de bankrekening van de verdachte is gestort en in delen weer is opgenomen. Het hof zou ten onrechte tot een bewezenverklaring van schuldwitwassen zijn gekomen, omdat de verdachte niet de beschikking zou hebben gehad over het geldbedrag dat op zijn bankrekening was gestort, nu hij niet meer de beschikking had over zijn bankpas. Daarom zou niet bewezen kunnen worden verklaard dat de verdachte het geldbedrag heeft verworven en overgedragen. Bovendien zou de verdachte niet als pleger kunnen worden aangemerkt omdat derden de beschikking hadden over de bankpas met pincode en alle handelingen hebben verricht. Het ter beschikking stellen van een pinpas en pincode zou hoogstens medeplichtigheid opleveren.
8. Art. 420quater Sr luidt als volgt:1.
‘1. Als schuldig aan schuldwitwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.
2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.’
9. Het advies van de Raad van State en het nader rapport bij het wetsvoorstel dat tot de invoering van de strafbaarstelling leidde werpt enig licht op de achtergrond van het artikel.2.In het voorstel van wet zoals het aan de Raad van State was voorgelegd was een artikel 420bis Sr opgenomen waarin schuldig was aan witwassen hij die (kort gezegd) een witwasgedraging verricht ‘terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf’.3.Onder die witwasgedragingen waren het verwerven, voorhanden hebben en overdragen niet opgenomen. De Raad van State meende dat het opnemen van deze gedragingen wenselijk was omdat er dan een betere aansluiting was op richtlijn 91/308/EEG.4.De minister gaf gevolg aan deze suggestie. Hij wees erop dat zo tekstueel gezien een overlap ontstond tussen de witwas- en de helingbepalingen. En dat daardoor het probleem rees ‘dat artikel 417bis Sr voor schuldheling een maximumgevangenisstraf van een jaar kent, terwijl in het aan de Raad voorgelegde voorstel artikel 420bis voor zowel de opzet- als de schuldvariant van witwassen een maximum kent van vier jaren’. Tegen die achtergrond werd het voorgestelde delict ‘gesplitst in twee bepalingen’: witwassen en schuldwitwassen. Aan het schuldwitwassen zijn tijdens de parlementaire behandeling verder weinig woorden gewijd.5.
10. Uit deze gang van zaken kan worden afgeleid dat, zoals Fokkens stelt, het verschil met witwassen is ‘dat de dader hier de witwashandeling heeft verricht terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het voorwerp van misdrijf afkomstig was’. En dat voor het overige de vereisten voor witwassen gelden.6.Voorts ligt het gelet op de achtergrond van de introductie van de strafbaarstelling in de rede bij het bewijs van het ‘redelijkerwijs moeten vermoeden’ de benadering van de vergelijkbare eis bij schuldheling als richtsnoer te nemen.
11. Bewezenverklaard is het verwerven en overdragen van een geldbedrag. De termen ‘verwerven, voorhanden hebben en overdragen’ hebben, zo geeft de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot de strafbaarstelling van (schuld)witwassen leidde aan, ‘dezelfde betekenis als in de helingbepalingen. Zij veronderstellen feitelijke zeggenschap ten aanzien van het voorwerp’.7.In de helingbepalingen zijn de termen ‘verwerven, voorhanden hebben en overdragen’ geïntroduceerd door de wijziging van de helingbepalingen in 1991.8.In de memorie van toelichting bij die wijziging is aangegeven dat verwerven of overdragen van een goed ‘omvat alle handelingen, die tot gevolg hebben dat iemand de feitelijke zeggenschap over een goed verkrijgt of overdraagt’.9.
12. De interpretatie van het bestanddeel ‘verwerven’ in de strafbaarstelling van heling was aan de orde in een arrest van 26 november 1996.10.Ten laste van de verdachte was onder meer bewezenverklaard dat hij ABN AMRO Eurocheques en een ABN AMRO Eurobankpas had verworven terwijl hij ten tijde van het verwerven van deze goederen wist dat dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. Onder de bewijsmiddelen was een verklaring van de verdachte opgenomen, inhoudend: ‘Op 12 december 1993 in Amsterdam wenkte iemand mij een restaurant binnen. Toen we later naar buiten liepen merkte ik dat hij iets in mijn zak stopte. Hij stopte iets in mijn zak, omdat hij politie zag lopen. Ik vermoedde wel dat hetgeen hij in mijn zak stopte van misdrijf afkomstig was. Ik heb die voorwerpen bij mij gehouden. Later bleek dit een bankpas en Eurocheques te zijn.’ In cassatie werd aangevoerd dat de bewezenverklaring inzake het verwerven ontoereikend was gemotiveerd. A-G Fokkens was van mening dat het middel slaagde: voor verwerven zou vereist zijn ‘dat men het goed te eigen bate bezit’. Uw Raad overwoog dat het hof niet bewezen had verklaard dat de verdachte de bewezenverklaarde voorwerpen voorhanden had gehad. En dat in cassatie moest worden uitgegaan van ‘de juistheid van de verklaring van de verdachte, voorzover inhoudende dat de man de voorwerpen later zou komen ophalen en dat de verdachte deze dan aan hem moest teruggeven en daarvoor ƒ 25 zou ontvangen’. Nu deze verklaring bezwaarlijk anders kon worden uitgelegd ‘dan dat de verdachte de voorwerpen ten behoeve van de man die ze in zijn zak had gestopt onder zich diende te houden totdat die man ze weer zou komen ophalen en dit erop duidt dat de verdachte de voorwerpen slechts met het oog daarop voorhanden had’, was ’s hofs oordeel dat de verdachte die voorwerpen had verworven niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
13. Het bestanddeel ‘overdragen’ komt ook voor in de Wet Wapens en Munitie. De interpretatie van dit bestanddeel was aan de orde in een arrest van 24 juni 1997.11.A-G Fokkens vat de zaak aldus samen dat de verdachte een wapenhandel had, dat één van zijn vertegenwoordigers uit hoofde van zijn functie de beschikking had over volautomatische schietwapens, dat deze vertegenwoordiger daarmee schoot op de schietbaan van de schietvereniging waarvan hij lid was en dat hij daar met medeweten van de verdachte ook andere leden van de schietvereniging mee liet schieten. Ten laste van de verdachte was bewezenverklaard dat hij aldus opzettelijk gelegenheid had gegeven tot het door de vertegenwoordiger overdragen van het betreffende wapen aan personen die niet gerechtigd waren zo’n wapen voorhanden te hebben. Fokkens was van oordeel dat het tegen de veroordeling gerichte middel slaagde. Uw Raad oordeelde anders, overwegend dat degene aan wie het wapen werd overhandigd, zij het tijdelijk, de feitelijke macht over dat wapen verkreeg, ‘nu hij dit (…) zelf kon gaan gebruiken door daarmee te gaan schieten’.
14. Ook als wordt aangenomen dat het begrip ‘overdragen’ in de context van de WWM en in de strafbaarstellingen van heling en witwassen op exact dezelfde wijze wordt uitgelegd, valt op dat er nog wel wat verschillen zijn tussen de feitelijke situatie in de casus van laatstgenoemd arrest en de onderhavige zaak. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op Rotterdam Centraal Station twee personen heeft ontmoet en aan hen zijn pinpas en pincode heeft gegeven, dat vervolgens geld op die rekening ís gestort en dat deze twee personen daarna meteen een vergelijkbaar bedrag van de rekening af hebben gehaald (bewijsmiddel 3). Dat de verdachte gedurende de periode waarin hij zijn bankpas had overgedragen op één of andere wijze feitelijk de beschikking heeft gehad over het geld dat op zijn bankrekening is gestort (en dit zelf kon gebruiken), blijkt niet. De feitelijke situatie vertoont gelijkenissen met de zaak die in het arrest van 26 november 1996 aan de orde was, met dien verstande dat in de onderhavige zaak zelfs niet blijkt dat de verdachte op 1 juni 2020 op één of andere wijze bij het geld heeft kunnen komen (en – daaruit voortvloeiend – feitelijke zeggenschap over het geld heeft gehad). Ook in de onderhavige zaak gaat het de verdachte om de beloning van de personen die hij ter wille was.12.
15. Ik merk nog op dat het hof in de bewijsoverweging heeft vastgesteld dat de verdachte moest vermoeden dat er transacties plaatsvonden op zijn bankrekening en redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld dat daarmee gemoeid was, afkomstig was uit een misdrijf. Dat de verdachte het bedrag van € 1.875,57 op zijn bankrekening heeft verworven en overgedragen leidt het hof, zo begrijp ik, af uit het ‘afgeven van zijn pinpas en pincode’. Mij komt het voor dat het afgeven van pinpas en pincode er juist op wijst dat de verdachte niet de feitelijke zeggenschap over dat geld heeft verworven en overgedragen. En aanwijzingen dat de verdachte langs andere weg feitelijke zeggenschap over het geld heeft gehad, ontbreken.
16. Met de steller van het middel meen ik dat het hof niet uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de verdachte het (bewezenverklaarde) bedrag van € 1.875,57 heeft verworven en overgedragen.
17. Het middel slaagt.
18. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑11‑2023
Voluit: Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (PbEG, L 166).
Zie nog Kamerstukken II 2001/02, 27 169, nr. 33a, p. 2.
Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, aant. 1 bij artikel 420quater, actueel t/m 1 oktober 2017.
Wet van 9 oktober 1991, Stb. 520.
HR 26 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC9539, NJ 1997/210.
HR 24 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0769, NJ 1998/88.
Vergelijkbare behulpzaamheid is in andere zaken wel als medeplichtigheid vervolgd. Vgl. HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2024; HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:385, NJ 2014/314 m.nt. Keijzer. In HR 19 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1518 was de verdachte veroordeeld wegens het plegen van schuldheling. In die zaak was evenwel het ‘voorhanden hebben’ bewezenverklaard en werd in cassatie alleen geklaagd over de bewijsvoering van het handelen ‘uit winstbejag’.