HR, 24-06-1997, nr. 104269
ECLI:NL:HR:1997:ZD0769
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24-06-1997
- Zaaknummer
104269
- LJN
ZD0769
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1997:ZD0769, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑06‑1997; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1997:20
- Wetingang
art. 358 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑06‑1997
Inhoudsindicatie
Medeplichtigheid aan overdragen van wapens en munitie (meermalen gepleegd) door als eigenaar van wapenhandel een van zijn vertegenwoordigers, die uit hoofde van zijn functie de beschikking had over volautomatische schietwapens, gelegenheid te geven met die wapens op schietbaan van schietvereniging te schieten, terwijl die vertegenwoordiger ook andere leden van schietvereniging daarmee liet schieten (art. 31.1 WWM). 1. Dient betoog van raadsman te worden aangemerkt als uitdrukkelijk voorgedragen verweer a.b.i. art. 358.3 Sv strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring OM? 2. Uitleg bestanddeel “overdragen” a.b.i. art. 31 WWM. Ad 1. In bestreden uitspraak ligt besloten ’s Hofs beslissing dat OM ontvankelijk is in strafvervolging. Hof, dat bij zijn overwegingen m.b.t. strafbaarheid van verdachte ook betoog van raadsman heeft betrokken, heeft dit betoog kennelijk en niet onbegrijpelijk niet opgevat als uitdrukkelijk voorgedragen verweer in de zin van art. 358.3 Sv, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring. Hof was dan ook niet gehouden daaromtrent met redenen omklede beslissing te geven. Ad 2. Blijkens gebezigde b.m. heeft Hof vastgesteld dat vertegenwoordiger van wapenhandel van verdachte (A), terwijl hij als lid van schietvereniging met volautomatisch vuurwapen op schietbaan van die vereniging aan het schieten was, dit wapen ook aan andere leden heeft overhandigd en heeft toegelaten dat deze daarmee schoten. 's Hofs oordeel dat A aldus desbetreffende wapens heeft overgedragen in de zin van art. 31 WWM geeft geen blijk van onjuiste opvatting omtrent die wetsbepaling. Degene aan wie A wapen overhandigde verkreeg immers (zij het tijdelijk) feitelijke macht over dat wapen, nu hij dit, overeenkomstig zijn eigen bedoeling en die van A, zelf kon gaan gebruiken door daarmee te schieten. Hieraan kan, anders dan door verdediging is betoogd, niet afdoen dat het schieten gebeurde op schietbaan, onder toezicht van A en in diens onmiddellijke nabijheid en dat daarbij educatief karakter voorop stond. V.zv. middel ter staving van andersluidende opvatting beroep doet op Circulaire wapens en munitie, wordt miskend dat aan inhoud van die circulaire geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend, waar het gaat om uitleg van art. 31 WWM. Juistheid van hetgeen Hof ter motivering van bewezenverklaring omtrent inhoud van die circulaire heeft overwogen kan dan ook in het midden blijven, zodat tegen desbetreffende overwegingen gerichte klacht geen bespreking behoeft. Bewezenverklaring is naar eis der wet met redenen omkleed. Volgt verwerping. CAG: anders.
24 juni 1997
Strafkamer
Nr. 104.269
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 januari 1996 in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 15 augustus 1994 – de verdachte ter zake van ‘’medeplichtigheid aan handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan wordt met betrekking tot een wapen van categorie II, onder 2, meermalen gepleegd’’ en ‘’medeplichtigheid aan handelen in strijd met artikel 31, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd’’ veroordeeld tot een geldboete van vijftienhonderd gulden, subsidiair dertig dagen hechtenis. Het bestreden arrest wordt aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr A.H. Vermeulen, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het woord gevoerd volgens een door hem overgelegde en van dat proces-verbaal deel uitmakende pleitnotitie. Die pleitnotitie eindigt met de conclusie dat de verdachte dient te worden vrijgesproken althans dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voorafgaande aan die conclusie houdt die pleitnotitie onder het hoofd ‘’slotopmerkingen’’ onder meer in:
Cliënt vraagt zich in gemoede af op grond van welke overwegingen het Openbaar Ministerie heeft besloten wél [medeverdachte] en [verdachte] te vervolgen, doch met name de bij de ten laste gelegde feiten aanwezige bestuursleden van de schietclub, die in deze toch een bijzondere verantwoordelijkheid hebben als beheerder, buiten schot te laten. Dezelfde vraag kan natuurlijk worden gesteld naar aanleiding van de hierboven voor Justitie volstrekt bekende praktijk dat journalisten (overigens ook tv-journalisten getuige een recente aankondiging van RTL-5 van jongstleden 4 januari) op schietbanen plegen te schieten met automatische wapens. Overigens ook zonder dat op grond van de artikelen vaststelbaar is dat onder toezicht en in de direct nabijheid van daartoe bevoegden dit gebeurt.
Volgens [verdachte] is dit alleen te verklaren doordat in ieder geval het Ministerie van Justitie deze praktijk toelaatbaar acht; wat dat betreft staat het Openbaar Ministerie alleen.
[verdachte] acht dit vervolgingsbeleid in strijd met de elementaire beginselen van gelijkheid hetgeen ook desnodig consequenties zou moeten hebben voor de ontvankelijkheid van de onderhavige dagvaarding.
4.2. In de bestreden uitspraak ligt besloten ’s Hofs beslissing dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de onderhavige strafvervolging.
4.3. Het Hof, dat bij zijn overwegingen met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte ook het hiervoor onder 4.1 weergegeven betoog heeft betrokken, heeft dit betoog kennelijk en niet onbegrijpelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk voorgedragen verweer in de zin van art. 358, derde lid, Sv, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring. Het Hof was dan ook niet gehouden daaromtrent een met redenen omklede beslissing te geven.
4.4. Het tweede middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
5. Beoordeling van het eerste middel
5.1. Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring voorzover deze inhoudt dat [medeverdachte] de in de bewezenverklaring bedoelde volautomatische schietwapens telkens heeft overgedragen aan de daarin genoemde personen.
5.2.1. Het begrip ''overdragen'' is in de telastelegging en de bewezenverklaring kennelijk gebruikt in de betekenis welke daaraan toekomt in art. 31 WWM. Ingevolge art. 1, eerste lid, aanhef en onder 11°. WWM wordt in deze wet onder ''overdragen'' verstaan ''het aan een ander doen overgaan van de feitelijke macht''.
De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de WWM houdt in (Kamerstukken II 1976–1977, 14 413, nr. 3, blz. 23):
''Het begrip overdragen omvat het in de Vuurwapenwet 1919 gehanteerde afleveren, maar is wederom iets ruimer gedefinieerd waarbij aansluiting is gezocht bij de terminologie van Boek 3 nieuw B.W. Onder overdragen valt ook tijdelijk afstaan aan een ander''.
5.2.2. De WWM is gewijzigd met ingang van 1 januari 1997 door de inwerkingtreding op die datum van de Wet van 16 november 1995 tot herziening van de WWM. Voor de onderhavige zaak heeft dit echter geen gevolgen.
5.3. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat [medeverdachte], terwijl hij als lid van de schietvereniging ''[A]'' met een volautomatisch vuurwapen op de schietbaan van die vereniging aan het schieten was, dit wapen ook aan andere leden heeft overhandigd en heeft toegelaten dat deze daarmee schoten.
5.4. 's Hofs oordeel dat [medeverdachte] aldus de desbetreffende wapens heeft overgedragen in de zin van art. 31 WWM geeft geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent die wetsbepaling. Degene aan wie [medeverdachte] een wapen overhandigde verkreeg immers — zij het tijdelijk — de feitelijke macht over dat wapen, nu hij dit, overeenkomstig zijn eigen bedoeling en die van [medeverdachte], zelf kon gaan gebruiken door daarmee te schieten.
Hieraan kan, anders dan door de verdediging is betoogd, niet afdoen dat het schieten gebeurde op de schietbaan, onder toezicht van [medeverdachte] en in diens onmiddellijke nabijheid en dat daarbij het educatief karakter voorop stond.
Voorzover het middel ter staving van een andersluidende opvatting een beroep doet op de Circulaire wapens en munitie, wordt miskend dat aan de inhoud van die circulaire geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend, waar het gaat om de uitleg van art. 31 WWM. De juistheid van hetgeen het Hof ter motivering van de bewezenverklaring omtrent de inhoud van die circulaire heeft overwogen kan dan ook in het midden blijven, zodat de tegen de desbetreffende overwegingen gerichte klacht geen bespreking behoeft. De bewezenverklaring is naar de eis der wet met redenen omkleed.
5.5. Het middel faalt derhalve.
6. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
7. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, Koster, Corstens en Aaftink, in bijzijn van de griffier Bogaert, en uitgesproken op 24 juni 1997.