HR, 25-03-1997, nr. 104.269
ECLI:NL:PHR:1997:20
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-03-1997
- Zaaknummer
104.269
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:1997:20, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑03‑1997
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1997:ZD0769
Conclusie 25‑03‑1997
Inhoudsindicatie
Medeplichtigheid aan overdragen van wapens en munitie (meermalen gepleegd) door als eigenaar van wapenhandel een van zijn vertegenwoordigers, die uit hoofde van zijn functie de beschikking had over volautomatische schietwapens, gelegenheid te geven met die wapens op schietbaan van schietvereniging te schieten, terwijl die vertegenwoordiger ook andere leden van schietvereniging daarmee liet schieten (art. 31.1 WWM). 1. Dient betoog van raadsman te worden aangemerkt als uitdrukkelijk voorgedragen verweer a.b.i. art. 358.3 Sv strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring OM? 2. Uitleg bestanddeel “overdragen” a.b.i. art. 31 WWM. Ad 1. In bestreden uitspraak ligt besloten ’s Hofs beslissing dat OM ontvankelijk is in strafvervolging. Hof, dat bij zijn overwegingen m.b.t. strafbaarheid van verdachte ook betoog van raadsman heeft betrokken, heeft dit betoog kennelijk en niet onbegrijpelijk niet opgevat als uitdrukkelijk voorgedragen verweer in de zin van art. 358.3 Sv, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring. Hof was dan ook niet gehouden daaromtrent met redenen omklede beslissing te geven. Ad 2. Blijkens gebezigde b.m. heeft Hof vastgesteld dat vertegenwoordiger van wapenhandel van verdachte (A), terwijl hij als lid van schietvereniging met volautomatisch vuurwapen op schietbaan van die vereniging aan het schieten was, dit wapen ook aan andere leden heeft overhandigd en heeft toegelaten dat deze daarmee schoten. 's Hofs oordeel dat A aldus desbetreffende wapens heeft overgedragen in de zin van art. 31 WWM geeft geen blijk van onjuiste opvatting omtrent die wetsbepaling. Degene aan wie A wapen overhandigde verkreeg immers (zij het tijdelijk) feitelijke macht over dat wapen, nu hij dit, overeenkomstig zijn eigen bedoeling en die van A, zelf kon gaan gebruiken door daarmee te schieten. Hieraan kan, anders dan door verdediging is betoogd, niet afdoen dat het schieten gebeurde op schietbaan, onder toezicht van A en in diens onmiddellijke nabijheid en dat daarbij educatief karakter voorop stond. V.zv. middel ter staving van andersluidende opvatting beroep doet op Circulaire wapens en munitie, wordt miskend dat aan inhoud van die circulaire geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend, waar het gaat om uitleg van art. 31 WWM. Juistheid van hetgeen Hof ter motivering van bewezenverklaring omtrent inhoud van die circulaire heeft overwogen kan dan ook in het midden blijven, zodat tegen desbetreffende overwegingen gerichte klacht geen bespreking behoeft. Bewezenverklaring is naar eis der wet met redenen omkleed. Volgt verwerping. CAG: anders.
Nr. 104.269
Zitting 25 maart 1997
Mr. Fokkens
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. Verzoeker is door het gerechtshof te Amsterdam wegens medeplichtigheid aan overtreding van art. 31 van de Wet wapens en munitie veroordeeld tot een geldboete van ƒ 1500. Namens verzoeker heeft mr. A.H. Vermeulen, advocaat te 's-Gravenhage, twee middelen van cassatie voorgesteld.
2. Middel I heeft betrekking op de door het hof gegeven uitleg van het begrip ''overdracht'' uit art. 31 van de Wet wapens en munitie (WWM). Volgens het middel is die uitleg niet juist.
3. Het gaat hier om het volgende. Verzoeker heeft een wapenhandel. Een van zijn vertegenwoordigers, [medeverdachte], had uit hoofde van zijn functie de beschikking over volautomatische schietwapens. Met medeweten van verzoeker schoot [medeverdachte] met die wapens op de schietbaan van de schietvereniging waarvan hij lid was. Daarbij liet [medeverdachte] ook andere leden van de schietvereniging met die wapens schieten. Ook dat was bekend aan verzoeker. Vanwege deze gang van zaken is een vervolging ingesteld. Daarbij wordt aan verzoeker verweten dat hij aldus opzettelijk gelegenheid heeft gegeven tot het door [medeverdachte] meermalen gepleegde misdrijf ''het overdragen van een wapen van de categorie II aan personen die niet gerechtigd zijn zo'n wapen voorhanden te hebben''.
4. Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de aan [medeverdachte] telastegelegde handelingen niet vallen onder ''overdracht'' van een wapen zoals bedoeld in artikel 31 van de WWM.
Het hof heeft dat verweer als volgt verworpen:
Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat in het onderhavige geval geen sprake is van een overdracht in de zin van artikel 31 van de Wet wapens en munitie.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende:
Uit de Memorie van Toelichting op Wet wapens de munitie blijkt dat het begrip overdragen het oude begrip ''afleveren'' uit de Vuurwapenwet 1919 omvat. Dit begrip afleveren is bij arrest van de Hoge Raad van 18 december 1956, NJ 1957, 236 uitgelegd als onder meer inhoudende het feitelijk ter hand stellen van wapens.
De Memorie van Toelichting overweegt voorts dat ook het tijdelijk afstaan van wapens een overdracht in de zin van artikel 1 van de Wet wapens en munitie oplevert. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in het onderhavige geval sprake is van het tijdelijk afstaan van (automatische) wapens door [medeverdachte] aan anderen.
Evenwel blijkt uit de Circulaire wapens en munitie dat niet elk tijdelijk afstaan van wapens een overdracht in de zin van de Wet wapens en munitie oplevert. Een uitzondering wordt gemaakt wat betreft het schieten met wapens binnen het kader van de exploitatie van een schietvereniging. Daarbij geldt dat in een tweetal gevallen, indien aan na te noemen voorwaarden is voldaan, geen sprake is van overdracht — in de zin van de Wet wapens en munitie — hoewel wel sprake is van een tijdelijk afstaan van een wapen door de exploitant van het schietcentrum dan wel door een schietinstructeur.
Die gevallen bestaan uit enerzijds het schieten in een schietcentrum door personen die niet beschikken over een eigen schietwapen, waarbij geen andere schietwapens worden gebruikt dan de categorie hageljachtgeweren of kogelgeweren van het kaliber .22 long rifle (Circulaire B.1.7.). Anderzijds bestaat een dergelijk geval uit het schieten met verenigingswapens binnen de verenigingsaccommodatie van de schietvereniging (Circulaire B.6.2.1.2.).
Daarbij is bij elk van beide gevallen een vereiste dat een en ander plaats heeft onder toezicht van de beheerder of de betrokken schietinstructeur.
Deze — in de Circulaire wapens en munitie geregelde — uitzonderingen dienen, gezien doel en strekking van de Wet wapens en munitie, alsmede gezien de uitdrukkelijke formulering van de uitzonderingsgevallen en de daarbij gestelde strikte voorwaarden in de Circulaire wapens en munitie, limitatief te worden opgevat.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het in het onderhavige geval door [medeverdachte] aan verenigingsleden ter hand stellen van automatische wapens niet valt onder een van voornoemde uitzonderingsgevallen.
De overdracht van wapens is in het onderhavige geval een overdracht in de zin van artikel 31 van de Wet wapens en munitie.
5. De WWM zelf geeft in art. 1 onder 11° de volgende definitie van overdragen: ‘’het aan een ander doen overgaan van de feitelijke macht’’.
In de Memorie van Toelichting op wetsontwerp 14 413 dat leidde tot de WWM (wet van 5 februari 1986, Stb. 1986, 41) wordt over dat begrip op p. 23 gesteld: ''overdragen omvat het in de Vuurwapenwet 1919 gehanteerde afleveren, maar is wederom iets ruimer gedefinieerd waarbij aansluiting is gezocht bij de terminologie van Boek 3 nieuw BW. Onder overdragen valt ook tijdelijk afstaan aan een ander’’.
6 Keulen komt in zijn uitleg van het begrip ''overdragen'' in De Wet wapens en munitie, Een strafrechtelijk commentaar, onder redactie van De Jong en Krabbe, Alphen aan den Rijn 1989, p. 126 e.v. tot de slotsom dat ''overdragen'' gelet op de ruime uitleg die aan het begrip ''afleveren'' uit de Vuurwapenwet 1919 werd gegeven door de Hoge Raad niet een ruimer begrip is dan afleveren. Hij bespreekt daar met name de vraag in hoeverre een ter hand stellen dat niet gepaard gaat met bezitsoverdracht, bijvoorbeeld een ander even het wapen dat men net gekocht heeft laten vasthouden, onder ''overdragen'' valt en komt tot de conclusie dat dit niet het geval is. Hij meent dat de koppeling tussen overdragen en voorhanden hebben gebleven is en dat een ter hand stellen dat niet betekent dat de ontvanger het wapen voorhanden heeft, niet als overdragen kan worden beschouwd. Vgl. in dit verband ook Knigge in hetzelfde boek op p. 88, die ook meent dat het in handen hebben van een vuurwapen nog niet behoeft te betekenen dat men het vuurwapen voorhanden heeft.
7. Het hof komt tot een andere conclusie op basis van het bepaalde in de Circulaire wapens en munitie (hierna, volgens de gangbare afkorting: de CWM). In die circulaire staat onder welke omstandigheden het schieten in een schietcentrum of in het verband van een schietvereniging door personen die niet beschikken over een eigen schietwapen, geoorloofd is.
8. Voor het schieten in een schietcentrum wordt bepaald dat er moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
2. Voor zover de gelegenheid tot schieten wordt gegeven aan personen die niet beschikken over een eigen schietwapen geldt in aanvulling hierop nog het volgende:
a. bij het schieten worden geen andere schietwapens gebruikt dan de hageljachtgeweren of kogelgeweren van het kaliber .22 long rifle, welke door de beheerder op grond van zijn erkenning voorhanden mogen worden gehouden;
b. het schietwapen alsmede de daarbij behorende munitie mag pas op het schietpunt van de schietbaan door de beheerder of door een van zijn schietinstructeurs aan de schutter worden afgegeven;
c. de beheerder of de betrokken schietinstructeur blijft tijdens het schieten bij de schutter op het schietpunt;
d. het schietwapen en de overgebleven patronen dienen onmiddellijk na het schieten op het schietpunt weer aan de beheerder of de betrokken schietinstructeur te worden teruggegeven;
e. gecontroleerd wordt of het aantal verschoten patronen plus het aantal overgebleven patronen overeenkomt met het aantal uitgereikte patronen.
Vervolgens wordt uiteengezet waarom er geen strijd is met het bepaalde in de WWM, indien de schutter niet beschikt over een verlof tot voorhanden hebben:
Omdat in het onder 2 bedoelde geval het schieten onder direct toezicht wordt beoefend, is er geen sprake van ''overdragen'' in de zin van artikel 1, eerste lid, onder 11°, WWM, zodat de schutter niet behoeft te beschikken over een verlof tot verkrijging of een verlof tot voorhanden hebben.
9. Een schietvereniging kan een verlof krijgen voor het voorhanden hebben van schietwapens, het zogenaamd verenigingsverlof. De CWM vermeldt hierover:
Verenigingswapens zijn er voor bestemd om de leden van de vereniging, die niet over een (geschikt) eigen schietwapen beschikken, in staat te stellen de desbetreffende tak van schietsport te beoefenen. De op het verenigingsverlof vermelde beheerders mogen daartoe de verenigingswapens ter hand stellen aan andere leden, die onder toezicht van die beheerders en binnen de eigen verenigingsaccommodatie, de schietsport beoefenen.
Omdat de schietsport wordt beoefend onder het toezicht van de beheerders van de verenigingswapens is geen sprake van ''overdragen'' in de zin van artikel 1, eerste lid, onder 11°, WWM, zodat het desbetreffende lid niet hoeft te beschikken over een verlof tot verkrijging of een verlof tot voorhanden hebben.
10. Het hof legt deze bepaling aldus uit dat alleen in deze gevallen het ter hand stellen van een vuurwapen niet valt onder ''overdragen'' in de zin van de WWM. Met Keulen meen ik dat een andere uitleg de juiste is. In de circulaire wordt het standpunt ingenomen dat het ter hand stellen van een vuurwapen om daarmee onder toezicht in een schietcentrum of in verenigingsverband onder toezicht van de beheerders te schieten geen ''overdragen'' in de zin van de WWM oplevert. Ik begrijp dat aldus dat er volgens de circulaire geen sprake is van overdracht omdat het wapen wordt gebruikt onder toezicht en er geen eigen beschikkingsmacht voor de gebruiker ontstaat. Beperking tot deze gevallen zoals het hof voorstaat zou betekenen dat indien in een schietcentrum onder direct toezicht van de beheerder met een ander wapen dan de genoemde wapens wordt geschoten sprake is van overdracht van het wapen en dat er bij het schieten met een van de genoemde wapens geen sprake is van overdracht. Dat is niet logisch. Voor de hand liggender is het om vast te stellen dat de onder 2 genoemde beperkingen vallen onder de voorwaarden aan de erkenning verbonden en dat het laten schieten met andere wapens een overtreding van die voorwaarden oplevert. Daarop wijst ook de opmerking dat terminologisch aansluiting is gezocht bij Boek 3 nieuw BW. Ook daarin is overdragen iets anders dan even in de handen laten houden.
11. Alles afwegend kom ik tot de slotsom dat het hof het begrip overdragen te ruim heeft gedefinieerd en dat de bewezenverklaring niet naar behoren is gemotiveerd. Ik acht het eerste middel dan ook gegrond.
12. Het tweede middel klaagt over het niet beantwoorden van het verweer dat het OM wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in deze vervolging. De ter terechtzitting overgelegde pleitnota luidt, voorzover de beantwoording van dit middel van belang, als volgt:
Cliënt vraagt zich in gemoede af op grond van welke overwegingen het Openbaar Ministerie heeft besloten wél [medeverdachte] en [verdachte] te vervolgen, doch met name de bij de ten laste gelegde feiten aanwezige bestuursleden van de schietclub, die in deze toch een bijzondere verantwoordelijkheid hebben als beheerder, buiten schot te laten. Dezelfde vraag kan natuurlijk worden gesteld naar aanleiding van de hierboven voor Justitie volstrekt bekende praktijk dat journalisten (overigens ook tv-journalisten getuige een recente aankondiging van RTL-5 van jongstleden 4 januari) op schietbanen plegen te schieten met automatische wapens. Overigens ook zonder dat op grond van de artikelen vaststelbaar is dat onder toezicht en in de direct nabijheid van daartoe bevoegden dit gebeurt.
Volgens [verdachte] is dit alleen te verklaren doordat in ieder geval het Ministerie van Justitie deze praktijk toelaatbaar acht; wat dat betreft staat het Openbaar Ministerie alleen.
[verdachte] acht dit vervolgingsbeleid in strijd met de elementaire beginselen van gelijkheid hetgeen ook desnodig consequenties zou moeten hebben voor de ontvankelijkheid van de onderhavige dagvaarding.
13. In het kader van de verwerping van een beroep op rechtsdwaling vermeldt het arrest:
In het vorenstaande wordt evenmin verandering gebracht door hetgeen is aangevoerd omtrent het niet optreden van het Openbaar Ministerie tegen de bedoelde journalisten, indien al feitelijk juist is dat zulk optreden – ten onrechte – is nagelaten, alsmede door hetgeen de raadsman overigens naar voren heeft gebracht met betrekking tot het schieten door politiefunctionarissen.
14. Daarmee is het beroep op niet-ontvankelijkheid niet beantwoord, zodat ook dit middel terecht is voorgesteld. Nu het eerste middel slaagt behoeft de vraag of de Hoge Raad dit verweer zelf zou kunnen afdoen geen beantwoording.
Ik concludeer tot vernietiging van de bestreden uitspraak met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,