HR, 13-02-2024, nr. 22/00264
ECLI:NL:HR:2024:222
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-02-2024
- Zaaknummer
22/00264
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:222, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑02‑2024; (Cassatie)
Terugverwijzing naar: ECLI:NL:GHSHE:2024:2577
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2022:349
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1235
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2024-0030
Uitspraak 13‑02‑2024
Inhoudsindicatie
WhatsApp-fraude. Schuldwitwassen van geldbedrag door het tegen vergoeding beschikbaar stellen van betaalpas en bijbehorende pincode aan twee jongens, die vervolgens op rekening gestort bedrag (€ 1.875,57) opnemen met bankpas, art. 420quater.1.b Sr. Bewijsklacht. Heeft verdachte geldbedrag van € 1.875,57 ‘verworven’ en ‘overgedragen’? ’s-Hofs oordeel dat verdachte geldbedrag van € 1875,57 heeft ‘verworven’ en ‘overgedragen’ is niet toereikend gemotiveerd. Uit bewijsvoering volgt immers slechts dat, nadat verdachte zijn pinpas en pincode had afgegeven aan twee jongens, in kort tijdsbestek (van veertien minuten) het genoemde geldbedrag op zijn (zakelijke) bankrekening is gestort en weer met opeenvolgende pintransacties daarvan is opgenomen. Hof heeft daarbij niet vastgesteld dat verdachte bemoeienis heeft gehad met de transacties die met gebruikmaking van die bankrekening hebben plaatsvonden en heeft ook niet anderszins nadere vaststellingen gedaan waaruit kan worden afgeleid dat verdachte binnen genoemd tijdsbestek feitelijke zeggenschap had over de met geldbedrag verrichte transacties. Daaraan doet niet af dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat er transacties plaatsvonden op zijn bankrekening, nu daaruit niet volgt dat verdachte het geldbedrag van € 1875,57 heeft verworven en overgedragen. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. CAG (strekking): algehele vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/00264
Datum 13 februari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 januari 2022, nummer 20-000743-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde voor zover deze inhoudt dat de verdachte een geldbedrag van 1.875,57 euro heeft ‘verworven’ en ‘overgedragen’.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 1 juni 2020 te Rotterdam een voorwerp, te weten 1.875,57 euro heeft verworven en overgedragen, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een schriftelijk bescheid, te weten een afschrift van een internetaangifte d.d. 2 juni 2020, pagina’s 4 t/m 6, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van aangever [aangever] :
(pagina 4 en 5)
De aangever heeft via internet aangifte gedaan van fraude gepleegd op maandag 1 juni 2020 te 20:09 uur. Hij verklaarde het volgende:
Via Whatsapp is door een persoon, die zich voordeed als mijn dochter, gevraagd een rekening te betalen. Ik heb vervolgens op 1 juni 2020 om 20:43 uur per bankoverschrijving een bedrag van 1.875,57 euro overgemaakt naar het bankrekeningnummer [001] ten name van [A] met de omschrijving […] .
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juli 2020, (pagina 10), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - het relaas van verbalisant [verbalisant] :
(pagina 10)
Ik las dat het bankrekeningnummer [001] op naam stond van: [verdachte] , woonachtig op [a-straat 1] , [plaats] . Ik zag dat het een zakelijk rekeningnummer betrof. Ik zag dat uit het systeem kwam dat het zou gaan om: [verdachte] ( [verdachte] ), geboren op [geboortedatum] 1983 (36) te [geboorteplaats] en wonende op de [a-straat 1] , [plaats] .
3. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 2 oktober 2020, (pagina’s 11 t/m 18), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de verdachte:
(pagina 12)
Toen de relatie met mijn ex was verbroken ben ik erachter gekomen dat ik twee maanden huur niet betaald had. Ik ben toen met jongens in contact gekomen om gemakkelijk geld te verdienen zodat ik mijn huur kon betalen.
(pagina 13)
Het contact ontstond via Telegram op 31 mei 2020 en ik ben op 1 juni 2020 naar de jongens toegegaan. Wij ontmoetten elkaar op Rotterdam Centraal Station. Een jongen bleef bij mij en de andere jongen ging even weg om geld te storten op mijn rekening. Ik heb toen mijn pinpas en pincode gegeven. In eerste instantie lukte het niet. Toen het vervolgens wel lukte, hebben ze het geld gestort en er gelijk weer afgehaald. Mijn rekeningnummer is [001] . Het klopt dat er op 1 juni 2020, om 20:43 uur, een bedrag van 1.875,57 euro is overgemaakt naar mijn rekeningnummer met kenmerk […] .
(Verbalisant: verdachte laat mij via de ING app zien dat er 1.875,75 euro is overgemaakt en dat er toen vervolgens drie keer 500 euro en een keer 400 euro is opgenomen.)
(pagina 15 t/m 18)
De als bijlagen toegevoegde screenshots van de ING app van de bankrekening van de verdachte tonen dat er op 1 juni 2020 om 20:49 uur, 20:50 uur, 20:51 en 20:57 uur geldbedragen zijn gepind bij Geldmaat Rotterdam NLD en [b-straat 1] .
4. De verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting in eerste aanleg van 19 maart 2021, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Om toch aan geld te komen om de huur te betalen heb ik via Telegram contact opgenomen met twee jongens, genaamd [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . (...)Ik vermoedde dat zij geld wilden witwassen. (...) De politierechter houdt mij voor dat er een bedrag van 1.875,57 euro op mijn rekening is overgemaakt en dat er vervolgens 3 x 500 euro en 1 x 400 euro van die rekening is opgenomen. Dat maakt dat ik schuldig ben aan fraude, want het bedrag is op mijn rekening gestort. De bankrekening stond ten name van mijn klusbedrijf.”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“De verdediging heeft aangevoerd dat medeplegen van witwassen niet bewezen kan worden, nu de intenties van de verdachte en de door de verdachte genoemde jongens [betrokkene 1] en [betrokkene 2] uit elkaar lopen. Verder is er van een voldoende intelligente bijdrage geen sprake.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de bovenstaande bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat er op 1 juni 2020 op het zakelijk bankrekeningnummer van de verdachte een geldbedrag van 1.875,57 euro is gestort door [aangever] , die het slachtoffer was geworden van Whatsappfraude. Het bedrag is daarna binnen vijftien minuten in vier pintransacties opgenomen van de bank. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij op 1 juni 2020 aan twee jongens genaamd [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , tegen een vergoeding, zijn pinpas en pincode heeft gegeven. Er zou geld gestort worden op zijn rekening en het geld zou er meteen weer afgehaald worden. Hij vermoedde dat er sprake was van een witwasconstructie en/of frauduleuze praktijken.
Het hof is gelet op die feiten en omstandigheden van oordeel dat de verdachte moest vermoeden dat er transacties plaatsvonden op zijn bankrekening en dat hij ook redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld dat daarmee gemoeid was, afkomstig was uit een misdrijf. Door het afgeven van zijn pinpas en pincode heeft de verdachte aldus het bedrag van 1.875,57 euro op zijn bankrekening verworven en overgedragen.
Het hof zal de verdachte vrijspreken van medeplegen, nu zich voor de vereiste nauwe en bewuste samenwerking onvoldoende bewijs bevindt in het procesdossier.”
2.3
Het oordeel van het hof dat de verdachte een geldbedrag van 1875,57 euro heeft ‘verworven’ en ‘overgedragen’ is niet toereikend gemotiveerd. Uit de bewijsvoering volgt immers slechts dat, nadat de verdachte zijn pinpas en pincode had afgegeven aan twee jongens, in een kort tijdsbestek (van veertien minuten) het genoemde geldbedrag op zijn (zakelijke) bankrekening is gestort en weer met opeenvolgende pintransacties daarvan is opgenomen. Het hof heeft daarbij niet vastgesteld dat de verdachte bemoeienis heeft gehad met de in de bewijsvoering genoemde transacties die met gebruikmaking van die bankrekening hebben plaatsvonden en heeft ook niet anderszins nadere vaststellingen gedaan waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte binnen het genoemde tijdsbestek feitelijke zeggenschap had over de met het geldbedrag van 1875,57 euro verrichte transacties. Daaraan doet niet af dat, zoals het hof heeft overwogen, de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat er transacties plaatsvonden op zijn bankrekening, nu daaruit niet volgt dat de verdachte het geldbedrag van 1875,57 euro heeft verworven en overgedragen.
2.4
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het meer en het uiterst subsidiair tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2024.