Einde inhoudsopgave
Rijnvaartpolitiereglement 1995
Artikel 3.09 Tekens van varende slepen
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2011
- Redactionele toelichting
Zie voor de oorspronkelijke plaatsing en voorgaande versies van dit reglement de bijlage bij het Besluit van 15-09-1994, Stb. 770.
- Bronpublicatie:
01-12-2010, Stb. 2010, 811 (uitgifte: 20-12-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-12-2010, Stb. 2010, 811 (uitgifte: 20-12-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
Waterrecht (V)
( Bijlage 3: schetsen 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10)
1.
Het motorschip aan de kop van een varende sleep moet voeren:
- —
des nachts:
- a.
behalve het toplicht en de boordlichten, voorgeschreven bij artikel 3.08, eerste lid onder a en b, een tweede toplicht, ongeveer 1 m onder het eerste toplicht en voor zover mogelijk ten minste 1 m hoger dan de boordlichten;
- b.
in plaats van het heklicht, bedoeld in artikel 3.08, eerste lid onder c, een geel heklicht aangebracht op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte dat het goed zichtbaar is voor de gesleepte lengte achter het schip.
- —
des daags:
een gele cylinder, die aan de bovenzijde en aan de benedenzijde is voorzien van twee banden, zwart en wit, de witte banden aan de uiteinden van de cylinder, en die is aangebracht in verticale stand op het voorschip op een zodanige hoogte dat hij van alle zijden zichtbaar is.
2.
Indien een varende sleep aan de kop verscheidene motorschepen bevat die naast elkaar varen, al dan niet langszijde van elkaar vastgemaakt, moet elk van deze schepen voeren:
- —
des nachts:
een derde toplicht, ongeveer 2 m onder het eerste toplicht, maar, voor zover mogelijk, ten minste 1 m hoger dan de boordlichten;
- —
des daags;
de cylinder als bedoeld in het eerste lid.
Hetzelfde geldt voor elk van de motorschepen die tezamen een schip, een drijvende inrichting of een drijvend voorwerp verplaatsen.
3.
Een schip van een sleep dat volgt achter het motorschip of de motorschepen, bedoeld in het eerste en tweede lid, moet voeren:
- —
des nachts:
een wit helder rondom schijnend licht, op een hoogte van ten minste 5 m boven het vlak door de inzinkingsmerken. Deze hoogte mag worden verminderd tot 4 m indien de lengte van het schip niet meer dan 40 m bedraagt;
- —
des daags:
een gele bol, op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte dat hij van alle zijden zichtbaar is.
Indien echter:
- a.
een lengte in een sleep langer is dan 110 m, moet deze lengte des nachts twee van deze lichten voeren, waarvan één voorop en één achterop;
- b.
een lengte in een sleep is samengesteld uit meer dan twee langszijde van elkaar vastgemaakte schepen, moeten alleen de schepen aan de buitenzijden dit licht of deze lichten dan wel deze bol voeren.
De lichten en de bollen van de gesleepte schepen moeten, voor zover mogelijk, op gelijke hoogte boven het wateroppervlak worden gevoerd.
4.
Het schip of de schepen die de laatste lengte van een varende sleep vormen moeten des nachts voeren:
- a.
het licht, voorgeschreven bij het derde lid, of het toplicht voorgeschreven bij artikel 3.08, eerste lid onder a;
- b.
het heklicht, voorgeschreven bij artikel 3.08, eerste lid onder c. Indien echter de laatste lengte van een sleep is samengesteld uit meer dan twee langszijde van elkaar vastgemaakte schepen, moeten alleen de schepen aan de buitenzijden dit heklicht voeren.
5.
Op de reden behoeven slepen, die slechts uit een motorschip en één gesleepte lengte bestaan, de bij dit artikel voorgeschreven dagtekens niet te voeren.
6.
Dit artikel geldt noch voor kleine schepen die uitsluitend kleine schepen slepen, noch voor gesleepte kleine schepen; voor deze kleine schepen geldt artikel 3.13, tweede en derde lid.