Gerechtshof Amsterdam 25 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033.
HR, 09-06-2023, nr. 22/00497
ECLI:NL:HR:2023:882
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-06-2023
- Zaaknummer
22/00497
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:882, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑06‑2023; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2021:3409, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:241, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2023:241, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑02‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:882, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑06‑2022
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Financieel recht. Effectenlease. Eiser heeft effectenleaseovereenkomsten gesloten via tussenpersoon die niet beschikte over voor beleggingsadvieswerkzaamheden benodigde vergunning. Bekendheid Dexia met advisering door tussenpersoon.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/00497
Datum 9 juni 2023
ARREST
In de zaak van
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
hierna: Dexia,
advocaten: J.W.M.K. Meijer en F.J.L. Kaptein,
tegen
[de Afnemer],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: [de Afnemer],
advocaat: A.C. van Schaick.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak 6077345 CV EXPL 17-2925 van de kantonrechter te Breda van 4 juli 2018;
b. het arrest in de zaak 200.267.373/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 november 2021.
Dexia heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[de Afnemer] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor Dexia mede door W.P.J. van Keulen.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van Dexia hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [de Afnemer] heeft in 2000 met (een rechtsvoorganger van) Dexia een effectenleaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten.
(ii) De overeenkomst is gesloten via een tussenpersoon, Spaar Select. Spaar Select beschikte niet over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden benodigde vergunning.
(iii) Dexia heeft, na tussentijdse beëindiging van de overeenkomst, aan [de Afnemer] een eindafrekening gezonden met daarop een negatief saldo van € 3.698,08. Volgens opgave van Dexia heeft [de Afnemer] op grond van de overeenkomst in totaal een bedrag aan inleg van € 21.747,-- en een bedrag van € 3.698,08 aan restschuld aan Dexia betaald, en heeft [de Afnemer] een bedrag van € 5.998,22 aan dividenden ontvangen.
(iv) [de Afnemer] heeft tijdig een opt-outverklaring in de zin van art. 7:908 lid 2 BW ingediend, zodat hij niet gebonden is aan de regeling die het gerechtshof Amsterdam1.verbindend heeft verklaard op grond van de Wet collectieve afwikkeling massaschade.
(v) In 2012 heeft Dexia twee derde deel van de restschuld, vermeerderd met de wettelijke rente, aan [de Afnemer] uitgekeerd.
2.2
[de Afnemer] vordert onder meer een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekortgeschoten, en veroordeling van Dexia tot terugbetaling van de bedragen aan inleg en (het resterende deel van de) restschuld die [de Afnemer] met betrekking tot de overeenkomst heeft voldaan.
2.3
De kantonrechter heeft onder meer voor recht verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [de Afnemer] heeft gehandeld doordat Dexia niet heeft geweigerd het contract aan te gaan, terwijl [de Afnemer] als potentiële cliënt bij Dexia was aangebracht door een cliëntenremisier die, in strijd met de Wte 1995, tevens beleggingsadvieswerkzaamheden heeft verricht zonder over de daarvoor noodzakelijke vergunning te beschikken, en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn.
2.4
Het hof2.heeft deze door de kantonrechter gegeven verklaring voor recht bekrachtigd. Het heeft dat oordeel, samengevat, erop gebaseerd (i) dat Dexia onvoldoende heeft betwist dat [de Afnemer] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst met Dexia een op zijn specifieke situatie toegesneden advies heeft gekregen van Spaar Select in de uitoefening van haar bedrijf (rov. 3.11-3.12), en (ii) dat Dexia, in het licht van de concrete onderbouwing door [de Afnemer] en de door [de Afnemer] overgelegde producties, onvoldoende heeft betwist dat zij op het moment dat Spaar Select [de Afnemer] als cliënt bij Dexia aanbracht van deze advisering op de hoogte was of behoorde te zijn (rov. 3.13-3.17).
3. Beoordeling van het middel
3.1
De onderdelen 2.2 en 2.3 van het middel klagen dat het hof zijn oordeel (in rov. 3.17) dat Dexia wist of behoorde te weten dat Spaar Select voorafgaand aan het sluiten van de effectenleaseovereenkomst [de Afnemer] had geadviseerd, niet heeft kunnen baseren op de gebruikelijke werkwijze en nauwe samenwerking met Spaar Select. Volgens de onderdelen zien de producties waarop het hof dit oordeel baseert, niet op enige wetenschap van Dexia ten aanzien van de relatie tussen Spaar Select en [de Afnemer], en zijn de daarin gehanteerde termen te onbepaald.
3.2
Dexia heeft als aanbieder van een effectenleaseovereenkomst jegens [de Afnemer] onrechtmatig gehandeld indien voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst met [de Afnemer] een cliëntenremisier tevens als financieel adviseur is opgetreden zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn.3.Daadwerkelijke (subjectieve) bekendheid van Dexia met de advisering van [de Afnemer] door Spaar Select is daarvoor dus niet vereist.
[de Afnemer] heeft stukken overgelegd waaruit het hof (in rov. 3.14) – in cassatie onbestreden – heeft afgeleid dat Dexia in de periode dat [de Afnemer] de overeenkomst sloot, nauw samenwerkte met Spaar Select bij de verkoop van de producten van Dexia door Spaar Select en in dat kader ermee bekend was dat Spaar Select standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaf aan de cliënten die zij als remisier vervolgens bij Dexia aanbracht als afnemers van effectenleaseproducten. In het oordeel van het hof ligt besloten dat het hof dit gegeven heeft beschouwd als een voldoende onderbouwing van de stelling van [de Afnemer] dat Dexia ook in zijn geval bekend was of behoorde te zijn met de advisering van hem door Spaar Select. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Dat geldt ook voor het oordeel (in rov. 3.17) dat in het licht daarvan de betwisting door Dexia dat zij op het moment dat Spaar Select [de Afnemer] als cliënt bij Dexia aanbracht, van deze advisering op de hoogte was of behoorde te zijn onvoldoende is. Daarop stuiten de klachten van de onderdelen 2.2 en 2.3 af.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [de Afnemer] begroot op € 355,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Dexia deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren F.J.P. Lock, A.E.B. ter Heide, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 9 juni 2023.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 09‑06‑2023
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3409.
Vgl. HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 (B/Dexia), rov. 5.6.1; HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862 (Dexia/Y), rov. 2.8.2.
Conclusie 24‑02‑2023
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Financieel recht. Dexia-zaak. Afnemer effectenleaseproduct heeft gesteld dat tussenpersoon heeft geadviseerd in de zin van ECLI:NL:HR:2016:2012 (B/Dexia) en dat Dexia daarvan wetenschap had of behoorde te hebben. Heeft Dexia deze stellingen voldoende betwist?
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/00497
Zitting 24 februari 2023
CONCLUSIE
M.H. Wissink
In de zaak
Dexia Nederland B.V. (hierna: Dexia)
tegen
[de Afnemer] (hierna: de Afnemer)
1. Inleiding en samenvatting
1.1
Sinds het arrest B/Dexia1.is in effectenleasezaken geprocedeerd over de toepassing van de voorwaarden waaronder Dexia 100% van de schade van de afnemer van een effectenleaseproduct dient te vergoeden. Deze voorwaarden houden, kort gezegd, in dat (i) een tussenpersoon (cliëntenremisier) zonder te beschikken over de daarvoor vereiste vergunning de afnemer heeft geadviseerd om de overeenkomst met de aanbieder van een effectenleaseproduct aan te gaan en (ii) de aanbieder dit wist of behoorde te weten.
1.2
In de zaken 21/04336, 21/04416, 21/04417, 21/04419 en 21/04420, waarin ik vandaag eveneens concludeer, gaat het om de vraag of een afnemer tegen de achtergrond van de prejudiciële beslissing Dexia/Y2.voldoende heeft gesteld voor het oordeel dat hij is geadviseerd door een medewerker van een cliëntenremisier.
1.3
In deze zaak gaat het over de vraag of Dexia, in het licht van de stellingen van de Afnemer, voldoende gemotiveerd heeft betwist dat sprake was van advisering van de Afnemer door tussenpersoon (cliëntenremisier) Spaar Select en dat Dexia daarvan wetenschap had of behoorde te hebben. Het cassatiemiddel klaagt in de kern erover dat het hof gewicht heeft toegekend aan de (onderbouwde) stellingen van de Afnemer over de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select en de wetenschap van Dexia daarvan, terwijl over de gang van zaken in het concrete geval van de Afnemer slechts blote stellingen zijn ingenomen. Mijns inziens slaagt het cassatiemiddel niet.
2. Feiten en procesverloop
2.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.3.Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia en de Afnemer is in 2000 een effectenleaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) tot stand gekomen. Dexia heeft de overeenkomst tussentijds beëindigd en per 17 februari 2005 een eindafrekening van de overeenkomst opgemaakt. Volgens die eindafrekening bedroeg de restschuld van de Afnemer € 3.698,08. De Afnemer heeft de restschuld voldaan. Dexia heeft later twee derde van dat bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, gerestitueerd.
2.2
Voor zover in cassatie van belang heeft de Afnemer in eerste aanleg in conventie gevorderd, kort gezegd, een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem en/of toerekenbaar is tekortgeschoten, en veroordeling van Dexia tot terugbetaling van hetgeen de Afnemer onder de overeenkomst heeft betaald. Dexia heeft de vorderingen van de Afnemer bestreden en een reconventionele vordering ingesteld. Bij vonnis van 4 juli 2018 heeft de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant de vorderingen in conventie goeddeels toegewezen en de vordering in reconventie afgewezen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten in conventie en reconventie.
2.3
In het door Dexia ingestelde hoger beroep heeft het hof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 16 november 2021 geoordeeld dat Dexia onvoldoende heeft betwist dat de Afnemer voorafgaand aan het sluiten van zijn overeenkomst met Dexia door Spaar Select in de uitoefening van haar bedrijf is geadviseerd (rov. 3.11-3.12) en dat Dexia daarvan op de hoogte was of behoorde te zijn (rov. 3.13-3.17). Daarom eist de billijkheid in dit geval dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft, voor zowel de restschuld van de Afnemer als de door hem betaalde rente, aflossing en kosten (rov. 3.18). Verder heeft het hof geoordeeld dat de door de Afnemer gestelde buitengerechtelijke incassokosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, zodat de daarop gerichte grief van Dexia slaagt (rov. 3.19). Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd voor zover daarbij de vordering van de Afnemer tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is toegewezen en deze vordering alsnog afgewezen, het bestreden vonnis voor het overige bekrachtigd, en Dexia veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep (rov. 3.20-3.21 en het dictum).
2.4
Bij procesinleiding van 15 februari 2022 heeft Dexia tijdig cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. De Afnemer heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. Daarna hebben Dexia en de Afnemer hun standpunten laten toelichten en de Afnemer heeft gedupliceerd.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bevat vier onderdelen. Het middel klaagt over de oordelen dat Dexia onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de Afnemer voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst door Spaar Select is geadviseerd (onderdeel 1) en dat Dexia daarvan op de hoogte was of behoorde te zijn (onderdeel 2). De (sub)onderdelen 2.1, 3.1 en 4 bevatten louter voortbouwende klachten. Dexia heeft de klacht in nr. 10 van subonderdeel 1.1 en subonderdeel 3.2 ingetrokken.4.
Inleiding op de onderdelen 1 en 2
3.2
Volgens vaste rechtspraak rust op de aanbieder van een effectenleaseproduct een bijzondere zorgplicht ten opzichte van particuliere beleggers.5.In het geval dat een belegger als gevolg van een schending van die zorgplicht schade heeft geleden, geldt – met het oog op eigen schuld aan de zijde van de belegger – als uitgangspunt dat die schade moet worden verdeeld volgens de verhouding een derde voor de belegger en twee derden voor de aanbieder.6.Indien de aanbieder de overeenkomst heeft gesloten terwijl hij wist of behoorde te weten dat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, de afnemer heeft geadviseerd, en de aanbieder aldus in strijd heeft gehandeld met artikel 41 NR 1999 (of het materieel daarmee overeenstemmende artikel 25 NR 1995), eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van de aanbieder geheel in stand blijft, zowel wat betreft een eventuele restschuld als wat betreft de door de particuliere belegger reeds betaalde rente, aflossing en kosten.7.
3.3.1
Uit de prejudiciële beslissing in de zaak Dexia/Y volgt het kader om te beoordelen of in een concreet geval sprake is van de hiervoor bedoelde advisering. Bepalend is of sprake is van door een tussenpersoon verboden advisering in de zin van het financiële toezichtrecht. De Hoge Raad overwoog daaromtrent onder meer:
“2.10.13 (…) de reikwijdte van de vrijstelling van art. 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 [dient] als volgt te worden bepaald:
- een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of ander specifiek financieel product aanbeveelt;
- het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;
- het moet gaan om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet;
- geen vergunning behoeft de tussenpersoon voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies (waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenleaseovereenkomst te sluiten);
- uit de enkele omstandigheid dat een tussenpersoon met de afnemer een aanvraagformulier invult, waarbij in voorkomende gevallen een fondskeuze aangekruist wordt, en dit opstuurt, volgt niet dat de tussenpersoon heeft geadviseerd.” [onderstreping toegevoegd; plv.]
3.3.2
Van een gepersonaliseerde aanbeveling van een specifieke effectenleaseovereenkomst is volgens de uitspraak in Dexia/Y dus sprake als deze:- hetzij is voorgesteld als geschikt voor deze afnemer;- hetzij berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer. Voor de beoordeling van dit laatste – een afweging van de persoonlijke omstandigheden − kan van belang zijn of de tussenpersoon al dan niet (i) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer, (ii) ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product en (iii) naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product, zoals een hypothecaire lening, heeft geadviseerd. (rov. 2.10.16)
3.3.3
Voor de beoordeling of sprake is van advisering is volgens de uitspraak in Dexia/Y niet van belang: - de inhoud van het advies; - het eventueel eigen inzicht van de afnemer in het aan te schaffen product; - dat de afnemer had kunnen begrijpen dat de tussenpersoon met name een bepaald effectenleaseproduct wenste te verkopen; - dat de tussenpersoon zich presenteert als deskundige op het gebied van financiële advisering; - dat de tussenpersoon ongevraagd contact heeft gezocht met de afnemer, dan wel dat de afnemer eigener beweging contact heeft gezocht met de tussenpersoon; - dat er voordien geen contact was geweest tussen de afnemer en de tussenpersoon, dan wel dat tussen hen al een relatie bestond, bijvoorbeeld in verband met hulp bij belastingaangiften of bemiddeling of advies met betrekking tot verzekeringen of financieringen; - dat de tussenpersoon de afnemer thuis heeft bezocht voor een gesprek, dan wel alleen telefonisch of schriftelijk contact met de afnemer heeft gehad; - de wijze waarop de tussenpersoon zijn advies heeft verstrekt, al dan niet in de vorm van een ‘persoonlijk financieel plan’ of tijdens het adviesgesprek gemaakte schriftelijke aantekeningen, dan wel uitsluitend mondeling bij overhandiging van een brochure. (rov. 2.10.19)
3.4
Uit de prejudiciële beslissing Dexia/Y blijkt dat het bij de toepassing van de schadeverdelingsregel van het arrest B/Dexia gaat om een op het financiële toezichtrecht afgestemd toetsingskader om te beoordelen of sprake is van advisering. Daarmee verwierp de Hoge Raad de zogenaamde privaatrechtelijke benadering, waarin de afbakening van het toepassingsbereik van de schadeverdelingsregel van het arrest B/Dexia moet worden bepaald aan de hand van het bestaan van een adviesrelatie in privaatrechtelijke zin.8.Ik meen dat hier sprake is van een precisering of althans verduidelijking van de eerdere rechtspraak van de Hoge Raad. Dit moet worden bedacht bij het kennisnemen van oudere rechtspraak.
3.5
Na de prejudiciële beslissing in de zaak Dexia/Y hebben het hof Arnhem-Leeuwarden en het hof ’s-Hertogenbosch in vergelijkbare zaken arresten gewezen en gepubliceerd, waarin het door de Hoge Raad gegeven beoordelingskader wordt toegepast.9.
Onderdeel 1
3.6
Onderdeel 1 klaagt in de subonderdelen 1.1-1.2 over het oordeel in rov. 3.9-3.12 en 3.16-3.1710.dat als vaststaand moet worden aangenomen dat de Afnemer voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst door Spaar Select is geadviseerd.
3.7.1
Het hof heeft vooropgesteld dat de overeenkomst tussen Dexia en de Afnemer tot stand is gekomen door tussenkomst van Spaar Select en dat Spaar Select geen vergunning had om als effectenbemiddelaar op te treden (rov. 3.9). Het hof heeft overwogen dat voor de beantwoording van de vraag of de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft, moet worden beoordeeld (i) of de Afnemer voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst door Spaar Select in de uitoefening van haar bedrijf is geadviseerd, dat wil zeggen of de Afnemer een op zijn specifieke situatie toegesneden advies heeft gekregen, en (ii) of Dexia daarvan op de hoogte was of behoorde te zijn (rov. 3.10).
3.7.2
Vervolgens heeft het hof de stellingen van de Afnemer over advisering en de betwisting van die stellingen door Dexia beoordeeld:
“3.11. [De Afnemer] heeft een concrete uiteenzetting gegeven van de wijze waarop Spaar Select in zijn geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de overeenkomst, onder “A. Feiten in deze zaak” van de inleidende dagvaarding. De stellingen van [de Afnemer] komen, samengevat, op het volgende neer. [De Afnemer] heeft meerdere persoonlijke gesprekken gevoerd met medewerkers van Spaar Select. Daarbij is besproken dat hij (extra) vermogen wenste op te bouwen, met welk doel, en welke middelen hij daarvoor beschikbaar zou hebben. Naar aanleiding hiervan is hij door de medewerker van Spaar Select geadviseerd om een bepaald effectenleaseproduct van Dexia af te nemen. Dit product was volgens de Spaar Select medewerker geschikt voor de situatie van [de Afnemer]. [De Afnemer] heeft op het advies van de medewerker van Spaar Select vertrouwd en heeft dit advies opgevolgd. Vervolgens is hij de overeenkomst met Dexia aangegaan, aldus [de Afnemer].
3.12.
Gelet op de concrete en specifieke stellingen van [de Afnemer], en mede gelet op de kennis van Dexia over de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select en de betrokkenheid van Dexia daarbij zoals hierna zal worden besproken [zie rov. 3.13 e.v., plv.], had het op de weg van Dexia gelegen om de stellingen van [de Afnemer] concreet en gemotiveerd te betwisten. Dexia heeft in algemene zin betwist dat sprake is geweest van een vergunningplichtig advies. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat:
- Spaar Select zelf en op eigen initiatief contact opnam met [de Afnemer],
- [de Afnemer] geen opdracht tot advisering heeft gegeven aan Spaar Select,
- [de Afnemer] geen vergoeding heeft betaald aan Spaar Select, en
- Spaar Select zich aan [de Afnemer] presenteerde als bemiddelaar/verkoper.
Deze omstandigheden zijn echter niet van belang. Van belang is of Spaar Select als cliëntenremisier beleggingsadvies heeft gegeven, terwijl ze daarvoor geen vergunning had. Ook als het contact op initiatief van Spaar Select tot stand kwam, [de Afnemer] geen adviesopdracht aan Spaar Select had gegeven en hij geen vergoeding betaalde aan Spaar Select, dan was het Spaar Select nog steeds niet toegestaan om – in het kader van het aanbrengen van [de Afnemer] bij Dexia – [de Afnemer] beleggingsadvies te geven. Spaar Select had daarvoor eenvoudigweg geen vergunning zodat Dexia ook in zo’n geval niet met [de Afnemer] had mogen contracteren. Hetzelfde geldt voor het zich al dan niet presenteren door Spaar Select als verkoper. Het geven van advies is niet onverenigbaar met het willen verkopen van een product. Integendeel, het kan juist bijdragen aan het winnen van het vertrouwen van de klant dat het desbetreffende product passend is en dat het verantwoord is om af te nemen.
Overigens heeft Dexia (voor zover zij dat al bedoelt met haar stellingen in memorie van grieven nr. 103 en 104) slechts in algemene zin betwist dat de door [de Afnemer] gestelde gesprekken met de Spaar Select medewerker hebben plaatsgevonden, dat deze in de desbetreffende gesprekken met [de Afnemer] heeft geïnformeerd naar de doelstellingen en wensen van [de Afnemer] wat betreft het op te bouwen vermogen en de financiële middelen die hij daarvoor beschikbaar had, en dat de medewerker naar aanleiding daarvan [de Afnemer] heeft aangeraden voor een bepaald effectenleaseproduct van Dexia te kiezen. Gelet op de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select en de betrokkenheid van Dexia daarbij, en aangezien de concrete stellingen van [de Afnemer] over hoe Spaar Select in zijn geval heeft gehandeld aansluiten bij die gebruikelijke werkwijze, lag het op de weg van Dexia om concreet toe te lichten dat en waarom in het geval van [de Afnemer] is afgeweken van die gebruikelijke werkwijze. Dat heeft Dexia niet gedaan. Dexia heeft daarmee niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat [de Afnemer] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst een op zijn specifieke situatie toegesneden advies heeft gekregen van Spaar Select in de uitoefening van haar bedrijf. Dit neemt het hof dan ook als vaststaand aan. Anders dan Dexia betoogt, is om in dit kader als advies te worden aangemerkt niet vereist dat het advies betrekking heeft op specifieke effecten in de zin van bepaalde aandelen of beleggingsfondsen. Het volstaat dat het advies betrekking heeft op een effectenleaseproduct.”
In rov. 3.16 komt het hof tot de slotsom dat uit de in rov. 3.13 onder a-g aangehaalde producties volgt dat Spaar Select in haar gebruikelijke werkwijze beleggingsadvies gaf, althans dat zij dit op grote schaal deed, en dat Dexia daarmee bekend was.
3.8
Subonderdeel 1.1 stelt (in nrs. 8-9), onder verwijzing naar mijn conclusie in de zaak Dexia/Y, voorop dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van ‘advies’ zoals bedoeld in het arrest B/Dexia moet worden beoordeeld of de tussenpersoon jegens de particuliere belegger de zorgplicht van een adviseur had en of die belegger redelijkerwijs mocht verwachten dat de tussenpersoon als dienstverlener zou handelen in zijn belang. De vraag of een dergelijke adviesrelatie tot stand is gekomen, moet in beginsel worden beantwoord aan de hand van de Haviltex-maatstaf, waarbij de omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang bezien, van belang zijn. De ingetrokken klacht van nr. 10 van subonderdeel 1.1 bouwt hierop voort.
3.9
Voor zover het subonderdeel op dit punt nog een klacht bevat, faalt deze klacht omdat zij berust op een door de Hoge Raad onjuist bevonden rechtsopvatting. De klacht is gebaseerd op de hiervoor (in 3.4) bedoelde privaatrechtelijke benadering van de adviesproblematiek. Uit de prejudiciële beslissing Dexia/Y volgt echter dat bepalend is of sprake is van door een tussenpersoon verboden advisering in de zin van het financiële toezichtrecht (zie hiervoor in 3.3.1).
3.10
Verder klaagt het subonderdeel (in nr. 11) dat de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select, die het hof uit een aantal in rov. 3.13 aangehaalde producties heeft afgeleid, niets zegt over de vraag of in het geval van de Afnemer sprake is geweest van een advies in de zin van het arrest B/Dexia. De in die producties gebruikte termen ’advies‘, ’persoonlijk advies‘, ’beleggingsadvies‘ en ’adviseren‘ bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten, omdat deze termen (ook in de effectenleaserechtspraak) op allerlei manieren worden gebruikt die niet binnen het bereik van advisering in de zin van het arrest B/Dexia vallen. Vanwege de onbepaaldheid van de term ’adviseren‘ en genoemde varianten daarop, volstaat de verwijzing van het hof naar de gebruikelijke werkwijze in rov. 3.12-3.16 van het bestreden arrest niet als grondslag voor het oordeel dat sprake is geweest van een advies als bedoeld in het arrest B/Dexia van Spaar Select aan de Afnemer, waardoor de vergoedingsplicht van Dexia volledig in stand moet blijven. Hierom is het oordeel van het hof rechtens onjuist, althans ontoereikend gemotiveerd, aldus de klacht.
3.11.1
Deze klacht gaat niet op. Voor zover deze klacht voortbouwt op de nrs. 8-10 van subonderdeel 1.1, faalt zij om de hiervoor gegeven redenen. Voor het overige faalt zij op grond van het volgende.
3.11.2
Het hof heeft de in rov. 3.11 weergegeven stellingen van de Afnemer op zichzelf voldoende geacht voor het oordeel dat sprake is geweest van advisering door de medewerker van Spaar Select. Dit strookt met het begrip adviseren zoals dat blijkens de prejudiciële beslissing in Dexia/Y moet worden begrepen. Onder dit begrip valt onder meer het geval dat de aanbieder, kort gezegd, een specifieke effectenleaseovereenkomst als geschikt voor deze afnemer heeft voorgesteld (zie hiervoor in 3.3.1). Het hof heeft voorts de algemene betwisting door Dexia dat sprake is geweest van een vergunningplichtig advies verworpen (in rov. 3.12, eerste en tweede alinea). Ook dit strookt met de prejudiciële beslissing in Dexia/Y (zie hiervoor in 3.3.3). Over een en ander klaagt het middel terecht niet, respectievelijk niet meer na het intrekken van de klacht in nr. 10 van subonderdeel 1.1.
3.11.3
In rov. 3.12 (derde alinea) gaat het hof vervolgens in op de betwisting door Dexia van de stellingen van de Afnemer over feitelijke gang van zaken in zijn geval. Het hof spreekt van “concrete en specifieke stellingen” van de Afnemer, die Dexia “slechts in algemene zin betwist” heeft. Het hof oordeelt dat die algemene betwisting onvoldoende is en motiveert dit oordeel aan de hand van de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select, de betrokkenheid van Dexia daarbij en de omstandigheid dat de door de Afnemer gestelde feitelijke gang van zaken aansluit bij de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select.
3.11.4
Hieruit blijkt dat het hof aan de hand van de stellingen van partijen heeft beoordeeld of de Afnemer voldoende heeft gesteld en of Dexia voldoende heeft betwist, dat in het geval van de Afnemer sprake is geweest van een advies in de zin van het arrest B/Dexia, zoals dat in het licht van de prejudiciële beslissing in Dexia/Y moet worden begrepen. Meer behoefde het hof niet te doen. In het bijzonder behoefde het hof niet nader te onderzoeken in welke zin het begrip advisering werd gebruik in de door het hof in rov. 3.13 onder a-g bedoelde teksten. Het middel wijst er op zichzelf terecht op dat het begrip ‘advisering’ verschillende situaties kan dekken. Dit wordt bevestigd door de prejudiciële beslissing in de Dexia/Y, waaruit volgt dat verschillende situaties kunnen worden aangemerkt als door het financiële toezichtrecht verboden vormen van advisering door een tussenpersoon (cliëntenremisier). Het door de klacht bestreden oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde geen nadere motivering.
3.12
Subonderdeel 1.2 klaagt (in nr. 13) over het oordeel in rov. 3.12 (herhaald in rov. 3.17) dat Dexia de concrete stellingen van de Afnemer dat hij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst een op zijn persoonlijke situatie toegesneden advies heeft kregen van Spaar Select onvoldoende heeft betwist, hetgeen het hof heeft gebaseerd op de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select, de betrokkenheid van Dexia daarbij en de omstandigheid dat de concrete stellingen van de Afnemer aansluiten bij de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select. Volgens de klacht is dit oordeel onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, omdat de vaststelling dat de Afnemers stellingen aansluiten bij de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select, zonder enige verdere staving aan de hand van stukken, niet als grondslag kan dienen voor het oordeel dat Dexia de stellingen van de Afnemer onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Dat geldt temeer, aldus de klacht, omdat (a) de beweerde gebruikelijke werkwijze van Spaar Select blijkens rov. 3.14 niet altijd is gevolgd, (b) deze in het geval van de Afnemer niet is gevolgd nu bij hem geen sprake is van een Persoon Financieel Plan en planning, althans deze niet overgelegd zijn, en (c) sprake is van blote stellingen die de Afnemer pasna 16 jaar voor het eerst naar voren heeft gebracht en in het geheel niet heeft onderbouwd met enige vorm van bewijs, omdat de door de Afnemer overgelegde stukken (een visitekaartje en de notarisrekening) diens stellingen niet onderbouwen. Het was aan de Afnemer om te onderbouwen wat Spaar Select daadwerkelijk heeft gedaan, omdat hij daarbij betrokken was. Dexia was niet aanwezig bij hetgeen tussen de Afnemer en Spaar Select is besproken en door het tijdsverloop van zestien jaren is het voor Dexia niet meer mogelijk om de stellingen van de Afnemer concreter te betwisten dan zij heeft gedaan, aldus de klacht.
3.13
Zoals gezegd (in 3.11.3), heeft het hof geoordeeld dat Dexia de “concrete en specifieke stellingen” van de Afnemer “slechts in algemene zin betwist” heeft en dat dit, in het licht van de door het hof daarvoor gegeven redenen, een onvoldoende betwisting oplevert. De beoordeling
of bepaalde stellingen voldoende (gemotiveerd) zijn betwist, is in beginsel voorbehouden aan de feitenrechter.11.De eisen die aan de betwisting van stellingen kunnen worden gesteld, zijn afhankelijk van de omstandigheden, zoals de mate waarin de wederpartij haar stellingen heeft geconcretiseerd en eventueel reeds heeft onderbouwd.12.Het oordeel van het hof is naar mijn mening niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd in het licht van de in het subonderdeel genoemde argumenten.
3.14
Het subonderdeel stelt in de eerste plaats aan de orde of het verantwoord is om in deze zaak de stap van het algemene naar het bijzondere te maken. Kan hetgeen is vastgesteld over de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select een argument opleveren om aan te nemen dat ook in het geval van de Afnemer op die wijze is gewerkt (in die zin dat aan de betwisting door Dexia van de stellingen van de Afnemer bepaalde eisen kunnen worden gesteld)?
3.15
Het hof overweegt (in rov. 3.14) dat uit door de Afnemer overlegde stukken die zijn genoemd in rov. 3.13 onder a-g, volgt dat Dexia, in de periode dat de Afnemer de overeenkomst sloot, nauw samenwerkte met Spaar Select bij de verkoop van de producten van Dexia door Spaar Select en in dat kader ermee bekend was dat Spaar Select standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaf aan de cliënten die zij als remisier vervolgens bij Dexia aanbracht als afnemers van effectenleaseproducten. Dit oordeel wordt door het cassatiemiddel vergeefs bestreden (zie hierna in 3.24 e.v.).
3.16
In het licht van de overwegingen dat in de periode dat de Afnemer de overeenkomst sloot Spaar Select standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaf, is op zichzelf niet onbegrijpelijk dat het hof daaraan ook in dit geval betekenis heeft toegekend. De stellingen van de Afnemer over wat er in zijn geval is gebeurd, sluiten immers aan bij de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select, zoals het hof overweegt.
3.17.1
Aan de in 3.16 bereikte conclusie staat niet in de weg het argument van het subonderdeel dat de Afnemer geen stukken heeft overgelegd ter staving van zijn stelling dat hij door de medewerker van Spaar Select is geadviseerd. De Afnemer heeft gesteld dat hij door de medewerker van Spaar Select mondeling is geadviseerd.13.Het hof heeft de stellingen van de Afnemer concreet en specifiek genoemd. In zoverre is, anders dan het subonderdeel onder (c) aanvoert, geen sprake van ‘blote’ stellingen van de Afnemer.14.Dat Spaar Select standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaf, is door de Afnemer onderbouwd aan de hand van (de in rov. 3.13 onder a-g bedoelde) stukken. Ook in zoverre is geen sprake van ‘blote’ stellingen van de Afnemer.
3.17.2
Aan de in 3.16 bereikte conclusie staat evenmin in de weg het argument onder (a), dat de beweerde gebruikelijke werkwijze van Spaar Select niet altijd is gevolgd. In de eerste plaats sluit dit argument niet uit dat Spaar Select ook in het geval van de Afnemer heeft geadviseerd. In de tweede plaats overwoog het hof over de mate waarin Spaar Select heeft geadviseerd, dat dit standaard, althans op grote schaal gebeurde. Het subonderdeel voert niet aan dat dit oordeel onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd is het licht van het partijdebat.
3.17.3
Aan de in 3.16 bereikte conclusie staat ook niet in de weg het argument onder (b), dat de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select in het geval van de Afnemer niet is gevolgd, omdat bij hem geen sprake is van een Persoon Financieel Plan en planning, althans deze niet overgelegd zijn. De door het hof vastgestelde gebruikelijke werkwijze van Spaar Select bestaat uit verschillende elementen, waaronder een vorm waarin beleggingsadvies werd gegeven. In zijn beoordeling heeft het hof kennelijk van minder belang geacht dat de gestelde vorm van het advies in deze zaak afweek van de gebruikelijke vorm, en meer gewicht toegekend aan het feit dat de gestelde gang van zaken voor het overige overeenstemt met de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select. Ik acht dit op zichzelf niet onbegrijpelijk. Het hof heeft niet overwogen dat de door de Afnemer gestelde gang van zaken geheel overeenstemt met de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select, maar (slechts) dat diens stellingen daarbij aansluiten.
3.18
Het subonderdeel stelt in de tweede plaats aan de orde of het hof de betwisting van de stellingen van de Afnemer door Dexia onvoldoende gemotiveerd kon achten in het licht van (i) het tijdsverloop van zestien jaren en (ii) de omstandigheid dat de Afnemer wel en Dexia niet aanwezig was bij wat tussen de Afnemer en de medewerker van Spaar Select is besproken.
3.19
Het oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd in het licht van het tijdsverloop waarop het middel doelt.In de processtukken waarnaar het subonderdeel verwijst heeft Dexia aangevoerd dat de stellingen van de Afnemer gezien het tijdsverloop ongeloofwaardig zijn.15.Het hof heeft op dit punt blijkens rov. 3.12 anders geoordeeld.Voor het overige heeft Dexia erop gewezen dat er geen bewijsstukken zijn overgelegd waaruit volgt dat in het geval van de Afnemer door Spaar Select is geadviseerd.16.Dit punt is hiervoor reeds besproken.Ten slotte voert het subonderdeel niet aan dat Dexia (gemotiveerd heeft aangevoerd dat zij) door het tijdsverloop niet meer de mogelijkheid had om de stellingen van de Afnemer concreter te betwisten dan zij heeft gedaan.
3.20
Het is op zichzelf juist dat de Afnemer wel en Dexia niet aanwezig was bij de gesprekken tussen de Afnemer en de medewerker van Spaar Select. (Ook) in het licht van deze omstandigheid is het echter niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat Dexia de stellingen van de Afnemer onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden.
3.21.1
Het hof heeft immers gewicht toegekend aan de betrokkenheid van Dexia bij de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select (rov. 3.12). Deze betrokkenheid blijkt nader uit door het middel niet of vergeefs (zie hierna in 3.24 e.v.) bestreden oordelen in rov. 3.14 en 3.17. Dexia heeft nauw samengewerkt met Spaar Select bij de verkoop van producten van Dexia en Dexia was ermee bekend dat Spaar Select standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaf (rov. 3.14). Dexia heeft onvoldoende betwist dat zij op het moment dat Spaar Select de Afnemer als cliënt bij Dexia aanbracht, ervan op de hoogte was of behoorde te zijn dat Spaar Select aan de Afnemer een op zijn specifieke situatie toegesneden beleggingsadvies had gegeven (rov. 3.17).
3.21.2
In het licht van deze oordelen is niet onbegrijpelijk dat het hof in rov. 3.12 de algemene betwisting door Dexia van de concrete en specifieke stellingen van de Afnemer dat hij is geadviseerd, onvoldoende gemotiveerd heeft bevonden. Gezien de betrokkenheid van Dexia bij de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select kan niet gezegd worden dat de vraag of in dit geval inderdaad beleggingsadvies aan de Afnemer is gegeven, een omstandigheid betreft die (exclusief) ligt in het domein van de Afnemer en niet (ook) raakt aan het domein van Dexia (zoals Dexia stelt in haar schriftelijke toelichting in voetnoot 25). Als Dexia ermee bekend was dat Spaar Select standaard, althans op grote schaal, en dus mogelijk ook in dit geval, beleggingsadvies gaf, dan kan Dexia − mede gezien de omstandigheid dat artikel 41 NR 1999 Dexia verbood om een effectenleaseovereenkomst met een afnemer aan te gaan indien zij wist of behoorde te weten dat de daarbij optredende tussenpersoon zonder vergunning tevens als financieel adviseur is opgetreden17.− niet volstaan met de tegenwerping dat de Afnemer wel en Dexia niet aanwezig was bij de gesprekken tussen de Afnemer en de medewerker van Spaar Select.
3.21.3
In recente rechtspraak wordt in dit verband nog het volgende overwogen. Bij het aangaan van de overeenkomst was Dexia een onder toezicht staande effecteninstelling die moest voldoen aan de eisen die het toezichtrecht stelde. Omdat Dexia er voor koos om voor de afzet van haar producten gebruik te maken van tussenpersonen, zoals Spaar Select, was het ook aan Dexia om te waarborgen dat zij aan de eisen van onder meer artikel 41 aanhef en sub d NR 1999 zou voldoen, bijvoorbeeld door na te gaan wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersoon was en of geen sprake was van vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon, op grond waarvan Dexia de overeenkomst met de cliënt zou moeten weigeren. In die gevallen had het gelet op haar verplichtingen op grond van artikel 41 NR 1999 op de weg van Dexia gelegen om voor de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst met de afnemer bij Spaar Select na te gaan wat (de aard van) de betrokkenheid van Spaar Select was geweest, om zo te beoordelen of zij de effectenleaseovereenkomst met de afnemer mocht aangaan. Voor zover Dexia destijds niet heeft gecontroleerd of in een concreet geval sprake was van vergunningplichtige advisering door Spaar Select, komen de gevolgen van dit nalaten, waaronder het feit dat Dexia in een concrete zaak kennelijk niet in staat is om gemotiveerd te onderbouwen dat Spaar Select aan een afnemer geen beleggingsadvies in de zin van het arrest B/Dexia heeft verstrekt, voor rekening en risico van Dexia.18.
3.21.4
Gezien het voorgaande komt naar mijn mening onvoldoende gewicht toe aan tegenwerping van de kant van Dexia, dat het afnemers door het hof te gemakkelijk wordt gemaakt om te stellen dat in hun geval sprake is geweest van advisering door Spaar Select (subonderdeel 1.2 en schriftelijke toelichting nr. 17).
3.22
Afsluitend merk ik op dat hier mijns inziens geen sprake is van een verzwaarde motiveringsplicht van de betwisting voor Dexia of een daarmee vergelijkbare maatregel (zoals Dexia stelt in haar schriftelijke toelichting in voetnoot 28). Het gaat hier om een afweging van de kwaliteit van de stellingen van de Afnemer enerzijds en betwistingen daarvan door Dexia anderzijds. In dat kader heeft het hof de stellingen van de Afnemer zodanig concreet en voldoende onderbouwd geacht, dat Dexia niet kon volstaan met een algemene betwisting.
3.23
Subonderdeel 1.2 slaagt niet.
Onderdeel 2
3.24
Onderdeel 2 klaagt in de subonderdelen 2.1-2.3 over het oordeel in rov. 3.13-3.17, kort gezegd, dat Dexia ervan op de hoogte was of behoorde te zijn dat Spaar Select aan de Afnemer een op zijn specifieke situatie toegesneden beleggingsadvies had gegeven.
3.25
In rov. 3.13 onder a-g heeft het hof een aantal producties aangehaald, die de Afnemer heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen dat sprake was van een nauwe samenwerking tussen Dexia en Spaar Select en dat Dexia daarom bij het sluiten van de overeenkomst op de hoogte was of had moeten zijn van de advisering door Spaar Select aan de Afnemer. Vervolgens overweegt het hof:
“3.14. Dexia heeft opgemerkt dat de tekst van de website van Spaar Select dateert van april 2001 en dus van na het sluiten van de overeenkomst. Dexia stelt verder dat de tekst van de website van Spaar Select slechts getuigt van de ambities van Spaar Select, niet van de realiteit. Dexia heeft echter niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat de tekst van de website de algemene werkwijze van Spaar Select ten tijde van het aangaan van de overeenkomst correct weergeeft. Daaraan doet niet af dat de werkwijze niet in alle gevallen steeds gevolgd is zoals op de website beschreven.
Dexia heeft voorts de authenticiteit van de verklaringen [onder c-e; plv.] betwist. Deze betwisting heeft zij naar het oordeel van het hof niet althans onvoldoende gemotiveerd. Dexia legt niet uit waarom het voor haar bijvoorbeeld niet mogelijk is geweest om deze personen te vragen of het klopt dat zij deze verklaringen hebben afgelegd. Het hof neemt dan ook als vaststaand aan dat het hier daadwerkelijk gaat om authentieke verklaringen. Voor het overige heeft Dexia de inhoud van wat onder (a) tot en met (g) is weergegeven als zodanig verder niet betwist. Naar het oordeel van het hof volgt hieruit dat Dexia, in de periode dat [de Afnemer] de overeenkomst sloot, nauw samenwerkte met Spaar Select bij de verkoop van de producten van Dexia door Spaar Select en in dat kader ermee bekend was dat Spaar Select standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaf aan de cliënten die zij als remisier vervolgens bij Dexia aanbracht als afnemers van effectenleaseproducten.”
In rov. 3.15 en 3.16 bespreekt het hof een aantal getuigenverklaringen en verklaringen en brieven van afnemers waarnaar Dexia heeft verwezen. Over de getuigenverklaringen overweegt het hof onder meer dat een enkele verklaring van een medewerker van (een franchisenemer van) Spaar Select van onvoldoende gewicht is om af te doen aan hetgeen volgt uit de inhoud van wat in rov. 3.13 onder a-g is weergegeven over de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select. De overige getuigenverklaringen waarnaar Dexia verwijst, leggen in dit verband eveneens te weinig gewicht in de schaal, en hebben bovendien niet specifiek betrekking op Spaar Select, aldus het hof (rov. 3.15). Uit de verklaring van de afnemer die betrekking heeft op Spaar Select volgt niet dat Spaar Select de klant niet heeft geadviseerd. Uit de overige verklaringen en brieven volgt niet dat deze betrekking hebben op Spaar Select. Bovendien doet de omstandigheid dat in bepaalde gevallen mogelijk niet door Spaar Select zou zijn geadviseerd er niet aan af dat uit de inhoud van wat in rov. 3.13 onder a-g is weergegeven volgt dat dit wel de gebruikelijke werkwijze was van Spaar Select, althans dat zij dit op grote schaal deed, en dat Dexia daarmee bekend was, aldus het hof (rov. 3.16). Het hof concludeert:
“3.17. Alles overziend, komt het hof tot het volgende oordeel. Dexia heeft in het licht van de concrete onderbouwing door [de Afnemer], onvoldoende betwist dat zij op het moment dat Spaar Select deze als cliënt bij Dexia aanbracht ervan op de hoogte was of behoorde te zijn dat Spaar Select aan [de Afnemer] een op zijn specifieke situatie toegesneden beleggingsadvies had gegeven. Voor bewijslevering op dit punt is dan ook geen plaats.”
3.26
Subonderdeel 2.1 bevat een op de subonderdelen 1.1 en 1.2 voortbouwende klacht en faalt in het verlengde daarvan.
3.27
Subonderdeel 2.2 bevat in wezen hetzelfde betoog als de klacht van subonderdeel 1.1 in nr. 11 en stuit af op hetgeen bij de behandeling van dat subonderdeel is opgemerkt
3.28
Subonderdeel 2.3 klaagt dat het oordeel van het hof onjuist, althans onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd is, omdat geen van de door het hof genoemde producties, waarop het hof zijn oordeel baseert dat Dexia wist of behoorde te weten dat Spaar Select aan de Afnemer een op zijn specifieke situatie toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven, zien op enige wetenschap van Dexia ten aanzien van de relatie tussen Spaar Select en de Afnemer. Bij het ontbreken van een dergelijk (concreet) aanknopingspunt over wat is voorgevallen in de desbetreffende relatie bestaat er onvoldoende onderbouwing voor de conclusie van het hof in rov. 3.17 dat Dexia (geobjectiveerde) wetenschap had dat Spaar Select aan de Afnemer een beleggingsadvies in de zin van het arrest B/Dexia heeft gegeven. De enkele omstandigheid dat sprake zou zijn van een gebruikelijke werkwijze en nauwe samenwerking met Spaar Select volstaat niet voor dat oordeel. Bekendheid met het bestaan van een gebruikelijk werkwijze en een nauwe samenwerking zegt niets over wat is voorgevallen tussen Spaar Select en de Afnemer voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst. Bovendien heeft het hof in rov. 3.14 overwogen dat de door het hof aangenomen gebruikelijke werkwijze van Spaar Select niet in alle gevallen steeds is gevolgd en heeft Dexia erop gewezen dat de beweerde gebruikelijke werkwijze in het geval van de Afnemer niet is gevolgd. Dit volgt uit het feit dat in de in rov. 3.13 onder a genoemde productie wordt beschreven dat deze gebruikelijke werkwijze van Spaar Select een Persoonlijk Financieel Plan en planning van Spaar Select zou omvatten, maar de Afnemer heeft niet een dergelijk plan of planning in de procedure overgelegd. Dit alles onderstreept dat de werkwijze van Spaar Select niet als basis kan dienen om aan te nemen dat Dexia wist of behoorde te weten dat in het geval van Spaar Select en de Afnemer een specifiek op de situatie van de Afnemer toegesneden beleggingsadvies is gegeven, aldus het subonderdeel.
3.29
Evenals subonderdeel 1.2 (zie hiervoor in 3.14 e.v.) stelt ook subonderdeel 2.3 aan de orde of het verantwoord is om in deze zaak de stap van het algemene naar het bijzondere te maken. Het hof heeft overwogen dat Dexia ermee bekend was dat Spaar Select standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaf aan de cliënten die zij als remisier vervolgens bij Dexia aanbracht als afnemers van effectenleaseproducten. Vervolgens heeft het hof de stap gezet naar het concrete geval en geoordeeld dat Dexia in het licht van de concrete onderbouwing door de Afnemer, onvoldoende heeft betwist dat zij ervan op de hoogte was of behoorde te zijn dat Spaar Select aan de Afnemer een op zijn specifieke situatie toegesneden beleggingsadvies had gegeven.
3.30
Hoewel het subonderdeel zich keert tegen het oordeel dat Dexia haar bekendheid met de advisering van de Afnemer onvoldoende heeft betwist, zien de klachten in wezen op de stelplicht van de Afnemer in dit verband. Het subonderdeel gaat ervan uit dat slechts aangenomen kan worden dat Dexia bekend was of behoorde te zijn met het (door het hof vastgestelde) feit dat Spaar Select aan de Afnemer een advies als bedoeld in het arrest B/Dexia heeft verstrekt, als dit door de Afnemer is onderbouwd met (concrete) aanknopingspunten ten aanzien van de specifieke relatie tussen Spaar Select en de Afnemer. Ik denk dat hiermee te hoge eisen worden gesteld aan de stelplicht van de Afnemer.
3.31
De feiten ten aanzien van de bekendheid van Dexia met de advisering door Spaar Select betreffen de verhouding tussen Dexia en Spaar Select. In deze procedure zijn namens de Afnemer stukken overgelegd waaruit in het algemeen de bekendheid van Dexia met advisering door Spaar Select kan worden afgeleid. Het zal het voor een individuele afnemer vrijwel onmogelijk zijn om, met stukken onderbouwd, concrete stellingen in te nemen waaruit volgt dat Dexia bekend was met het feit dat Spaar Select in zijn specifieke geval een advies als bedoeld in het arrest B/Dexia heeft verstrekt. Voor Dexia kan het ook moeilijk zijn om meer onderbouwd te betwisten dat zij die bekendheid in een individueel had, maar de nood aan haar kant zal in het algemeen niet groter zijn dan die aan de kant van een afnemer.
3.32
Dexia betoogt (schriftelijke toelichting nr. 21) dat het aannemen van geobjectiveerde wetenschap op basis van een “gebruikelijke werkwijze”, zoals het hof heeft gedaan, het vereiste dat Dexia van de advisering door Spaar Select op de hoogte was of had moeten zijn, tot een lege huls maakt. Omgekeerd kan echter evengoed worden gesteld dat de billijkheidscorrectie ingeval van advisering zoals bedoeld in het arrest B/Dexia tot een lege huls zal worden als van de afnemer wordt geëist dat hij (meer) concreet aantoont dat Dexia bekend was met het feit dat Spaar Select in zijn specifieke geval een beleggingsadvies heeft verstrekt.
3.33
Op basis van het arrest B/Dexia is daadwerkelijke (subjectieve) bekendheid van Dexia met de advisering door Spaar Select niet vereist. Uit de bewoordingen “behoorde te weten” volgt immers dat in ieder geval tot op zekere hoogte kan worden geabstraheerd van de daadwerkelijke (subjectieve) bij Dexia aanwezige kennis en dat van geobjectiveerde kennis mag worden uitgegaan.19.
3.34
Het is daarom niet onjuist of onbegrijpelijk dat het hof het meer algemene gegeven dat Dexia ermee bekend was dat Spaar Select in de relevante periode in haar gebruikelijke werkwijze – standaard, althans op grote schaal − beleggingsadvies gaf, heeft beschouwd als een voldoende onderbouwing van de stelling van de Afnemer dat Dexia ook in zijn specifieke geval bekend was of behoorde te zijn met de advisering van hem door Spaar Select, althans kon het hof de betwisting door Dexia in het licht van die onderbouwing onvoldoende achten.
3.35
Dit geldt te meer indien ervan wordt uitgegaan dat het aan Dexia was om te controleren of in het geval van door Spaar Select bij haar aangebrachte cliënten al dan niet sprake was van vergunningplichtige advisering, althans dat de gevolgen van het nalaten van een dergelijke controle voor rekening en risico voor Dexia komen (zie hiervoor in 3.21.3)
3.36
Het oordeel van het hof is ook niet onbegrijpelijk in het licht van de in het subonderdeel aangehaalde stellingen dat de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select niet in alle gevallen steeds is gevolgd en dat Dexia erop heeft gewezen dat de beweerde gebruikelijke werkwijze in het geval van de Afnemer niet is gevolgd. Ik verwijs faalt om de redenen genoemd bij de bespreking van hetzelfde betoog in verband met subonderdeel 1.2 (zie hiervoor in 3.17.2-3.17.3).
3.37
Subonderdeel 2.3 slaagt niet.
Onderdelen 3 en 4
3.38
Subonderdeel 3.1 en onderdeel 4 bevatten louter voortbouwende klachten. Zij delen het lot van de voorgaande onderdelen van het cassatiemiddel.
Slotsom
3.39
De slotsom is dat alle onderdelen falen zodat het cassatieberoep moet worden verworpen.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Plv.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑02‑2023
HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012, NJ 2017/9 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai, JOR 2016/274 m.nt. C.W.M. Lieverse (B/Dexia).
HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862, NJ 2022/342 m.nt. M. Haentjens, JOR 2022/177 m.nt. C.W.M. Lieverse, AB 2022/328 m.nt. R. Stijnen (Dexia/Y).
Zie Hof ’s-Hertogenbosch 16 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3409, rov. 3.1 onder a) tot en met g) voor een volledig overzicht van de vastgestelde feiten. Zie voor de procedure in eerste aanleg: Rb. Zeeland-West-Brabant 4 juli 2018, zaaknummer: 6077345 CV EXPL 17-2925 (niet gepubliceerd).
Schriftelijke toelichting namens Dexia nrs. 26-27.
Voor een uitgebreidere weergave van het juridisch kader en de voorgeschiedenis verwijs ik naar de weergave daarvan in HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862 (Dexia/Y), rov. 2.7-2.10, en mijn conclusie in die zaak van 7 januari 2022, ECLI:NL:PHR:2022:19.
Zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862 (Dexia/Y), rov. 2.7. In beginsel bestaat de hier bedoelde schade alleen uit de restschuld aan het einde van de overeenkomst. Als de aanbieder had moeten begrijpen dat sprake zou zijn van een onaanvaardbaar zware last voor de afnemer, dan geldt de schadeverdeling ook voor de door de afnemer betaalde rente, aflossing en kosten.
Zie HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 (B/Dexia), rov. 5.7 en 6.2.3; HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, (T/Dexia), rov. 3.4.4-3.4.5; HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862 (Dexia/Y), rov. 2.8.4-2.8.5.
Zie mijn conclusie in de zaak Dexia/Y, ECLI:NL:PHR:2022:19, nr. 5.22.
Zie o.m. Hof Arnhem-Leeuwarden 20 december 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10956 en Hof ’s-Hertogenbosch 6 december 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4093.
Voetnoot 19 van de procesinleiding noemt ook rov. 3.17.
Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/157; A.E.H. van der Voort Maarschalk, ‘De toetsing in cassatie’, in: B.T.M. van der Wiel (red.), Cassatie, 2020, nr. 68-69.
Vgl. V. van den Brink, ‘Stellen, betwisten, bewijzen – een handleiding, TvPP 2008/4, par. 4.1-4.2; M.J.A.M. Ahsmann, De weg naar het civiele vonnis, 2020, par. 3.4.2, 3.4.4, 3.5.2 en 11.7.1; B.T.M. van der Wiel, in: H.W.B. thoe Schwartzenberg/J.W. de Groot, E.M. Hoogervorst & B.T.M. van der Wiel (red.), Civiel bewijsrecht voor de rechtspraktijk, 2020, p. 55-56. Zie voorts de concusie van A-G Hartlief, ECLI:NL:PHR:2020:453 onder 3.5-3.8.
Conclusie van repliek nrs. 112-113.
Om te kunnen spreken van (voldoende) gemotiveerde stellingen is het overleggen van stukken overigens niet zonder meer noodzakelijk. Dit hangt mede af van (de onderbouwing van) hetgeen daartegenover is aangevoerd. Vgl. V. van den Brink, ‘Stellen, betwisten, bewijzen – een handleiding, TvPP 2008/4, par. 4.1-4.2; B.T.M. van der Wiel, in: H.W.B. thoe Schwartzenberg/J.W. de Groot, E.M. Hoogervorst & B.T.M. van der Wiel (red.), Civiel bewijsrecht voor de rechtspraktijk, 2020, p. 55-56; M.J.A.M. Ahsmann, De weg naar het civiele vonnis, 2020, par. 11.7.1. Vgl. voorts t.a.v. de betwisting G. de Groot, GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 149 Rv, aant. 1; Asser procesrecht/Asser 3 2023/101.
Memorie van grieven nr. 16.
Conclusie van antwoord nrs. 7 en 30; conclusie van dupliek nrs. 50-51; memorie van grieven nrs. 16 en 102-106.
Vgl. HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815, NJ 2012/182 m.nt. J.B.M. Vranken, AA20100188 m.nt. W.H. van Boom en S.D. Lindenbergh, JOR 2009/199 m.nt. C.W.M. Lieverse (De T/Dexia), rov. 5.5.3: “Indien ervan kan worden uitgegaan dat de financiële positie van de afnemer ten tijde van het aangaan van de overeenkomst toereikend was om zijn betalingsverplichtingen uit die overeenkomst, waaronder de mogelijke (maximale) restschuld, na te komen, zal - in verband met de omstandigheid dat de op de aanbieder rustende waarschuwingsplicht ook ertoe strekt te waarschuwen tegen het aangaan van onnodige risico's - het verweer van de aanbieder dat de afnemer de overeenkomst ook zou zijn aangegaan indien de aanbieder niet in zijn zorgplicht was tekortgeschoten, in het licht van de desbetreffende stellingen van de afnemer voldoende concreet moeten zijn onderbouwd. Is deze onderbouwing niet genoegzaam, kan eveneens tot uitgangspunt worden genomen dat de afnemer zonder dat tekortschieten van de aanbieder in diens zorgplicht de overeenkomst niet zou hebben gesloten.”
Vgl. onder meer, met enige onderlinge verschillen, Hof Arnhem-Leeuwarden 20 december 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10956, rov. 5.14 en 5.17; Hof ’s-Hertogenbosch 6 december 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4093, rov. 3.18 en 3.24; Hof Amsterdam 25 mei 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462, rov. 3.23.
Zie HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012, NJ 2017/9 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (B/Dexia), rov. 5.6.1, onder meer herhaald in HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862, NJ 2022/342 m.nt. M. Haentjens (Dexia/Y), rov. 2.8.2.
Beroepschrift 02‑06‑2022
PROCESINLEIDING IN CASSATIE
(VORDERINGSPROCEDURE)
1. Eisende partij
Eiseres tot cassatie is:
de besloten vennootschap
Dexia Nederland B.V. (‘Dexia’),
statutair gevestigd in Amsterdam,
kantoorhoudende aan de Overschiestraat 65, 1062 XD Amsterdam.
Dexia kiest woonplaats aan de Claude Debussylaan 80, 1082 MD Amsterdam, op het kantoor van mr. J.W.M.K. Meijer en mr. F.J.L. Kaptein (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.). Dexia stelt mr. J.W.M.K. Meijer en mr. F.J.L. Kaptein tot advocaat bij de Hoge Raad.
2. Verwerende partij
Verweerder in cassatie is:
[de Afnemer] (‘[de Afnemer]’),
wonende te [woonplaats].
[de Afnemer] heeft in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen op het kantoor van de advocaat mr. J.B. Maliepaard, die kantoor houdt aan de Oostmaaslaan 59 — 71, 3063 AN Rotterdam.
3. Bestreden uitspraak
Dexia komt in cassatieberoep van het arrest dat het gerechtshof 's‑Hertogenbosch heeft gewezen onder zaaknummer 200.267.373/01 tussen Dexia als appellante en [de Afnemer] als geïntimeerde, en heeft uitgesproken op 16 november 2021.
4. Bevoegde rechter
Dit cassatieberoep zal worden behandeld door de Hoge Raad der Nederlanden, Korte Voorhout 8, 2511 EK Den Haag.
5. Uiterste verschijndatum
[de Afnemer] kan, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, uiterlijk op donderdag 2 juni 2022 in deze procedure verschijnen. Hierbij wordt [de Afnemer] erop gewezen dat de enkelvoudige civiele kamer van de Hoge Raad de zaken, vermeld op het in artikel 15 van het Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht van zaken, behandelt op vrijdagen zoals vermeld in hoofdstuk 1 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden om 10.00 uur.
6. Middel van cassatie
Dexia voert tegen het hiervoor vermelde arrest het volgende middel van cassatie aan:
schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof recht heeft gedaan op de wijze als in het dictum van dat arrest is omschreven en op de gronden die in het lichaam van het arrest zijn vermeld, dit om de volgende, zo nodig in onderlinge samenhang te beoordelen redenen.
Inleiding
1.
Deze zaak ziet op de uitleg van de schadeverdelingsregel die volgt uit HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2018:2012 ([naam 1]/Dexia). In het bijzonder gaat het erom welke omstandigheden relevant zijn voor de beantwoording van de vraag of de schade verdeeld moet worden over Dexia en de afnemer (overeenkomstig het zogenoemde hofmodel) of geheel voor rekening van Dexia komt.
2.
In de onderhavige zaak heeft het hof geoordeeld dat het voor de beantwoording van de vraag of de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft, moet worden beoordeeld of (i) [de Afnemer] (de afnemer) voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst door Spaar Select (de tussenpersoon) is geadviseerd, dat wil zeggen of hij een op zijn specifieke situatie toegesneden advies heeft gekregen; en (ii) of Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn (zie rov. 3.9 en 3.10).
3.
In rov. 3.11 en 3.12 (deels herhaald in rov. 3.16) heeft het hof zijn vraag onder (i) beoordeeld. Het hof heeft daarbij op basis van de stellingen van [de Afnemer] geoordeeld — mede gelet op de kennis van Dexia over de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select en haar betrokkenheid hierbij — dat [de Afnemer] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst een op zijn specifieke situatie toegesneden advies heeft gekregen van Spaar Select in de uitoefening van zijn bedrijf (rov. 3.11 en 3.12). De door Dexia aangevoerde omstandigheden dat geen sprake is geweest van een vergunningsplichtig advies, namelijk dat (A) Spaar Select zelf en op eigen initiatief contact opnam met [de Afnemer]; (B) [de Afnemer] geen opdracht tot advisering heeft gegeven aan Spaar Select; (C) [de Afnemer] geen vergoeding heeft betaald aan Spaar Select; en (D) Spaar Select zich aan [de Afnemer] presenteerde als bemiddelaar/verkoper1., zijn echter niet van belang. Van belang is of Spaar Select als cliëntenremisier beleggingsadvies heeft gegeven, terwijl zij daarvoor geen vergunning had, aldus het hof. Ook in geval van omstandigheden (A) t/m (C) was het Spaar Select nog steeds niet toegestaan om — in het kader van het aanbrengen van [de Afnemer] bij Dexia — [de Afnemer] beleggingsadvies te geven. Spaar Select had daarvoor eenvoudigweg geen vergunning zodat Dexia ook in zo'n geval niet met [de Afnemer] had mogen contracteren (rov. 3.12). Hetzelfde geldt voor omstandigheid (D): het zich al dan niet presenteren door Spaar Select als verkoper. Het geven van advies is volgens het hof niet onverenigbaar met het willen verkopen van een product. Integendeel, het kan juist bijdragen aan het winnen van het vertrouwen van de klant dat het desbetreffende product passend is en dat het verantwoord is om af te nemen, aldus nog steeds het hof (rov. 3.12 en 3.16).
4.
Vervolgens heeft het hof in rov. 3.13 tot en met 3.17 (in combinatie met rov. 3.12) beoordeeld of Dexia wist of behoorde te weten dat [de Afnemer] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst een op zijn specifieke situatie toegesneden advies heeft gekregen (vraag (ii) hiervóór). Het hof heeft deze vraag eveneens bevestigend beantwoord. Uit de inhoud van een aantal — in rov. 3.13 opgenomen — door [de Afnemer] overgelegde producties (a) tot en met (g) — die Dexia volgens het hof niet, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft betwist — volgt volgens het hof dat Dexia, in de periode dat [de Afnemer] de overeenkomst sloot, nauw samenwerkte met Spaar Select bij de verkoop van de producten van Dexia door Spaar Select en in dat kader ermee bekend was dat Spaar Select standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaf aan cliënten die zij als remisier vervolgens bij Dexia aanbracht als afnemers van effectenleaseproducten. Uit de inhoud van producties (a) tot en met (g) — zoals opgenomen in rov. 3.13 — volgt, dat dit de gebruikelijke werkwijze was van Spaar Select, althans dat zij dit op grote schaal deed, en dat Dexia daarmee bekend was, aldus het hof (rov. 3.14 tot en met 3.16). Bovendien zou de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select aansluiten op de stellingen van [de Afnemer] over hoe Spaar Select in zijn geval heeft gehandeld (rov. 3.12). De door Dexia aangevoerde omstandigheid dat de algemene werkwijze van Spaar Select niet in alle gevallen steeds is gevolgd, doet hieraan niet af (rov. 3.14 en 3.16). Een en ander leidt het hof tot het oordeel dat Dexia in het licht van de concrete onderbouwing door [de Afnemer], onvoldoende heeft betwist dat zij op het moment dat Spaar Select [de Afnemer] bij haar aanbracht als cliënt ervan op de hoogte was of behoorde te zijn dat Spaar Select aan [de Afnemer] een op zijn specifieke situatie toegesneden advies had gegeven (rov. 3.17).
5.
Gelet op de beantwoording van zijn vragen (i) en (ii) komt het hof in rov. 3.18 tot oordeel dat de billijkheid eist dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft en dat het beroep op eigen schuld dan ook niet opgaat.
6.
De hiernavolgende klachten richten zich tegen de oordelen in rov. 3.9 t/m 3.20 van het bestreden arrest.
Onderdeel 1
7.
Onderdeel 1 richt zich tegen het hiervoor verkort weergegeven oordeel van het hof in rov. 3.9 t/m 3.12 en 3.16 zoals hiervoor weergegeven in nrs. 2 en 3. Dit oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans is ontoereikend gemotiveerd om de volgende redenen apart en in samenhang beschouwd.
Onderdeel 1.1
8.
In HR 2 september 2016, NJ 2017/9 ([naam 1]/Dexia) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat Dexia in adviesgevallen, zoals bedoeld in dat arrest, de schade bestaande uit de restschuld en de reeds betaalde rente, aflossing en kosten, volledig dient te vergoeden. Aan deze schadeverdeling ligt een combinatie van vier factoren ten grondslag: (I) de particuliere belegger is als potentiële cliënt aangebracht door een cliëntenremisier die in strijd met de Wte 1995 (II) tevens beleggingsadvieswerkzaamheden heeft verricht; (III) zonder over de daarvoor noodzakelijke vergunning te beschikken zodat de aanbieder op grond van art. 41 NR 1999 had moeten weigeren met de belegger te contracteren, terwijl (IV) de aanbieder van dit adviseren op de hoogte was of behoorde te zijn.2. Kort samengevat komt het aan op twee vragen: (X) of de afnemer is geadviseerd in de zin van HR 2 september 2016, NJ 2017/9 ([naam 1]/Dexia) zonder over de daarvoor noodzakelijke vergunning te beschikken (factoren I tot en met III); en (Y) of de aanbieder van dit adviseren op de hoogte was of had moeten zijn (factor IV).
9.
Voor de beantwoording of sprake is van ‘advies’ in de zin van HR 2 september 2016, NJ 2017/9 ([naam 1]/Dexia) — de vraag onder (X) — dient te worden beoordeeld of de tussenpersoon jegens de particuliere belegger de zorgplicht van adviseur had.3. Dit houdt in dat de particuliere belegger redelijkerwijs mocht verwachten dat de tussenpersoon als dienstverlener diende te handelen in zijn belang.4. Of een dergelijke adviesrelatie tot stand is gekomen tussen de tussenpersoon en de afnemer, moet in beginsel worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.5. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien.6.
10.
Anders dan het hof heeft geoordeeld komt het dan ook niet uitsluitend aan op de vraag of de tussenpersoon een op de persoon van de afnemer toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven zonder vergunning7., althans zijn de (ook door het hof in rov. 3.12 genoemde) omstandigheden dat (A) Spaar Select zelf en op eigen initiatief contact opnam met [de Afnemer]8.; (B) [de Afnemer] geen opdracht tot advisering heeft gegeven aan Spaar Select9.; (C) [de Afnemer] geen vergoeding heeft betaald aan Spaar Select10.; en (D) Spaar Select zich aan [de Afnemer] presenteerde als bemiddelaar/verkoper11., wel degelijk van belang bij de beoordeling of sprake is van een advies in de zin van HR 2 september 2016, NJ 2017/9 ([naam 1]/Dexia), althans kunnen deze omstandigheden dat minst genomen zijn. Deze omstandigheden brengen mee, althans kunnen meebrengen, dat een afnemer niet mocht verwachten (lees: niet erop mocht vertrouwen) dat de tussenpersoon als dienstverlener diende te handelen in zijn belang.12. Dat geldt temeer wat betreft de omstandigheid dat Spaar Select zich aan [de Afnemer] presenteerde als verkoper, omdat [de Afnemer] daaruit kon althans had moeten afleiden dat Spaar Select hem met name producten wilde verkopen. Het willen verkopen van een product is, althans kan, wel degelijk onverenigbaar zijn met het geven van advies in de zin van HR 2 september 2016, NJ 2017/9 ([naam 1]/Dexia). Aldus is ook géén sprake van een wezenlijk andere situatie dan in de arresten HR 12 april 2019, NJ 2019/238 ([naam 3]/Dexia) waarin Dexia haar eigen product aanbeval en verkocht én HR 30 oktober 2020, RvdW 2020/1145 (Dexia/[naam 4]) waarin een vertegenwoordiger van Dexia producten aanbeval. Het hof heeft dit alles miskend, althans zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd in het licht van de door Dexia aangevoerde omstandigheden (A) tot en met (D).
11.
De verwijzing door het hof naar de ‘gebruikelijke’ (rov. 3.12 en 3.15), ‘algemene’ en ‘standaard’ (rov. 3.14) of ‘vaste’ werkwijze (rov. 3.16) (hierna ieder voor zich en tezamen de ‘gebruikelijke werkwijze’) die het hof mede ten grondslag legt aan zijn oordeel, maakt het voorgaande niet anders. Deze gebruikelijke werkwijze, afgeleid uit een zevental producties genoemd in rov. 3.13, door het hof aangeduid a) tot en met g) en besproken in rov. 3.12, 3.14, 3.15 en 3.16, zegt niets over de vraag of in het geval van [de Afnemer] sprake is geweest van een advies in de zin van HR 2 september 2016, NJ 2017/9 ([naam 1]/Dexia). De gebruikte termen ‘advies’ (rov. 3.13 onder a), ‘persoonlijk advies’ (rov. 3.13 onder a, b, e en f), ‘beleggingsadvies’ (rov. 3.13 onder g), ‘adviseren’ (rov. 3.13 onder d) waarover in de in rov. 3.13 genoemde producties wordt gesproken bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. De termen ‘advies’, ‘persoonlijk advies’, ‘beleggingsadvies’ en ‘adviseren’ worden op allerlei manieren gebruikt die niet binnen het bereik van advisering in de zin van HR 2 september 2016, NJ 2017/9 ([naam 1]/Dexia) vallen.13. Deze termen kunnen heel verschillende situaties dekken, variërend van advisering waarbij sprake is van een adviesrelatie tussen tussenpersoon en afnemer op grond van een overeenkomst van opdracht (in de zin van HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1725 (NBG Finance)) tot de verkoper die (verkoop)advies geeft aan de afnemer.14. Ook binnen de effectenleaserechtspraak wordt de term ‘adviseren’ in verschillende betekenissen gebruikt: zowel in verband met de regel van HR 12 september 2016 ([naam 1]/Dexia) als in verband met de toerekening volgens het hofmodel wordt gesproken van ‘advies’.15. Het ene ‘advies’ ziet op advies door een tussenpersoon en het andere op ‘advies’ door Dexia of personen die namens Dexia optreden.16. Vanwege deze onbepaaldheid van de term ‘adviseren’ en aanverwante varianten17. daarop, volstaat de verwijzing van het hof naar de gebruikelijke werkwijze in rov. 3.12, 3.14, 3.15 en 3.16 gestoeld op de in rov. 3.13 genoemde producties a) tot en met g) niet als grondslag18. voor het oordeel dat sprake is geweest van een advies als bedoeld in [naam 1]/Dexia van Spaar Select aan [de Afnemer] waardoor de vergoedingsplicht van Dexia volledig in stand moet blijven. Ook hierom is 's hofs oordeel rechtens onjuist, althans ontoereikend gemotiveerd.
Onderdeel 1.2
12.
Het hof heeft in rov 3.1219. geoordeeld dat Dexia [de Afnemer] concrete stellingen (besproken in rov. 3.11) dat [de Afnemer] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst een op zijn specifieke situatie toegesneden advies heeft gekregen van Spaar Select in de uitoefening van haar bedrijf onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Het hof heeft dit oordeel gebaseerd op de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select, de betrokkenheid van Dexia daarbij en aangezien de concrete stellingen van [de Afnemer] over hoe Spaar Select in zijn geval heeft gehandeld aansluiten bij deze gebruikelijke werkwijze (rov. 3.12). Gelet hierop lag het volgens het hof op de weg van Dexia om concreet toe te lichten dat en waarom in het geval van [de Afnemer] is afgeweken van deze gebruikelijke werkwijze, wat Dexia volgens het hof niet heeft gedaan (rov 3.12). Het hof neemt daarom als vaststaand aan dat [de Afnemer] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst een op zijn specifieke situatie toegesneden advies heeft ontvangen.
13.
Dit oordeel is onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd. Dat [de Afnemer] stellingen aansluiten bij een (vermeende, en door Dexia betwiste) gebruikelijke werkwijze, betekent immers niet (althans niet zonder meer) dat het in zijn geval is gegaan zoals hij, zonder enige verdere staving aan de hand van stukken, heeft gesteld en dat aldus sprake is geweest van een op zijn specifieke situatie toegesneden advies. Die vaststelling — dat [de Afnemer] stellingen aansluiten bij een gebruikelijke werkwijze — kan niet als grondslag dienen voor het oordeel dat Dexia de stellingen van [de Afnemer] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en dat deze dus als vaststaand kunnen worden aangenomen. Dat geldt temeer, omdat (a) die beweerde gebruikelijke werkwijze niet altijd is gevolgd door Spaar Select (zie rov. 3.14); (b) deze ook in het geval van [de Afnemer] niet is gevolgd; en (c) het gaat om blote stellingen die [de Afnemer] pas na meer dan 16 jaar voor het eerst naar voren heeft gebracht20. en toen — evenmin als op enig later tijdstip — in het geheel niet heeft onderbouwd met enige vorm van bewijs. Dexia heeft vanaf het begin van de procedure erop gewezen dat [de Afnemer] zich pas voor het eerst in 2016 op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is geweest van vermeende advisering.21. In de in rov. 3.13 onder a) genoemde productie is ten aanzien van de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select benoemd dat Spaar Select onder meer een Persoonlijk Financieel Plan presenteerde en een planning maakte. Noch een Persoonlijk Financieel Plan, noch een planning is door [de Afnemer] overgelegd in de procedure.22. Er zijn überhaupt geen stukken overgelegd die zien op hetgeen tussen [de Afnemer] en Spaar Select is voorgevallen, ook daar heeft Dexia op gewezen.23. Het enige bewijs dat [de Afnemer] heeft overgelegd betreft een tweetal producties die zijn stellingen niet ondersteunen.24. Het was aan [de Afnemer] om te onderbouwen wat Spaar Select daadwerkelijk heeft gedaan. Hij was daar immers bij betrokken aangezien hij degene is die beweerdelijk is geadviseerd.25. Voor Dexia ligt dat bepaald anders. Zij was niet aanwezig bij hetgeen tussen [de Afnemer] en Spaar Select is besproken. Bovendien geldt dat het meer dan zestien jaar heeft geduurd voordat [de Afnemer] deze stellingen voor het eerst naar voren heeft gebracht, zodat het voor Dexia ook om deze reden niet mogelijk was deze stellingen concreter te betwisten dan zij heeft gedaan. Meer dan 16 jaar na dato is het eenvoudig om blote stellingen, zonder enige verdere staving aan de hand van stukken, aan te laten sluiten op een beweerdelijk gebruikelijke werkwijze, maar daarmee is niet aangetoond dat het is gegaan zoals volgt uit die beweerde gebruikelijke werkwijze. Gelet op het voorgaande is het onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd, dat het hof heeft geoordeeld dat gezien de omstandigheid dat de stellingen van [de Afnemer] aansluiten op de gebruikelijke werkwijze van Spaar Select (en de betrokkenheid van Dexia daarbij), Dexia onvoldoende gemotiveerd heeft betwist — en het hof dan als vaststaand aanneemt — dat [de Afnemer] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst een op zijn specifieke situatie toegesneden advies heeft gekregen van Spaar Select in de uitoefening van haar bedrijf.
Onderdeel 2
14.
Onderdeel 2 is gericht tegen het hiervoor in nr. 4 verkort weergegeven oordeel van het hof in rov. 3.13 tot en met 3.17 (i.c.m. rov. 3.9, 3.10 en 3.12) waarin het hof (kort gezegd) heeft geoordeeld dat Dexia ervan op de hoogte was of behoorde te zijn dat Spaar Select aan [de Afnemer] een op zijn specifieke situatie toegesneden beleggingsadvies had gegeven. Dat oordeel is rechtens onjuist, althans ontoereikend gemotiveerd om de volgende redenen (apart en in samenhang beschouwd).
Onderdeel 2.1
15.
Indien onderdeel 1 slaagt kan ook dit oordeel van het hof niet in stand blijven. De omstandigheid dat het hof op onjuiste, althans ontoereikend gemotiveerde wijze tot het oordeel is gekomen dat sprake is van een ‘advies’ dat in beginsel meebrengt dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (i.e. een advies in de zin van HR 2 september 2016, NJ 2017/9 ([naam 1]/Dexia), werkt door in de beoordeling wat Dexia wist of had behoren te weten over wat heeft plaatsgevonden tussen Spaar Select en [de Afnemer] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst. Als niet vaststaat dat sprake is van een ‘advies’ in de zin van HR 2 september 2016, NJ 2017/9 ([naam 1]/Dexia), kan er ook geen sprake van zijn dat Dexia daarvan wist of had moeten weten (onderdeel 1.1). Dat geldt evenzeer als het oordeel dat als vaststaand kan worden aangenomen dat [de Afnemer] een op zijn specifieke situatie toegesneden advies heeft gekregen onbegrijpelijk is, dan wel ontoereikend is gemotiveerd (onderdeel 1.2). Als dat niet als vaststaand kan worden aangenomen, kan ook niet worden aangenomen dat Dexia daarvan op de hoogte was of had behoren te zijn.
Onderdeel 2.2
16.
Evenzeer is dat oordeel onjuist of ontoereikend gemotiveerd omdat hetgeen Dexia wist of behoorde te weten over wat heeft plaatsgevonden tussen Spaar Select en [de Afnemer] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, is gebaseerd op de gebruikelijke werkwijze (zie rov. 3.12, 3.14, 3.15 en 3.16 gestoeld op de in rov. 3.13 genoemde producties a) tot en met g) waarmee Dexia volgens het hof bekend was. Zoals reeds aan de orde kwam bij onderdeel 1 (nr. 11) kan uit de inhoud van producties a) tot en met g) in rov. 3.13 niet worden afgeleid dat sprake was van een ‘advies’ in de zin van HR 2 september 2016, NJ 2017/9 ([naam 1]/Dexia). Daarvoor zijn de in deze producties gebruikte termen te ambigu.26. Vanwege de onbepaaldheid van de gehanteerde termen kan de verwijzing van het hof naar de gebruikelijke werkwijze en Dexia's veronderstelde bekendheid daarmee niet de conclusie dragen dat Dexia wist of behoorde te weten dat sprake was van een advies in de zin van HR 2 september 2016, NJ 2017/9 ([naam 1]/Dexia).27.
Onderdeel 2.3
17.
Voorts is het oordeel van het hof onjuist althans onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd, omdat geen van de door het hof in rov. 3.13 onder a) tot en met g) genoemde producties waarop het zijn oordeel baseert dat Dexia wist — althans behoorde te weten — dat Spaar Select aan [de Afnemer] een op zijn specifieke situatie toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven, zien op enige wetenschap van Dexia ten aanzien van de relatie tussen Spaar Select en [de Afnemer].28. Bij het ontbreken van een dergelijk (concreet) aanknopingspunt over wat is voorgevallen in de desbetreffende relatie bestaat er onvoldoende onderbouwing voor de conclusie van het hof in rov. 3.17 dat Dexia (geobjectiveerde) wetenschap had dat Spaar Select aan [de Afnemer] een beleggingsadvies in de zin van [naam 1]/Dexia heeft gegeven. De enkele omstandigheid dat sprake zou zijn van een gebruikelijke werkwijze en nauwe samenwerking met Spaar Select, volstaat niet voor dat oordeel. Bekendheid met het bestaan van een gebruikelijke werkwijze en een nauwe samenwerking zegt immers niets over wat is voorgevallen tussen Spaar Select en [de Afnemer] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst. Bovendien heeft het hof ook overwogen dat de door het hof aangenomen gebruikelijke werkwijze — ‘niet in alle gevallen steeds gevolgd is zoals op de website beschreven’ (zie rov. 3.14), en dat (minst genomen veronderstellenderwijs) enkel ‘op grote schaal’ — en dus niet in alle gevallen — werd geadviseerd (zie rov. 3.14 en 3.16). Verder heeft Dexia erop gewezen dat de beweerde gebruikelijke werkwijze in het geval van [de Afnemer] ook niet is gevolgd. In de in rov. 3.13 onder a) genoemde productie wordt beschreven dat deze gebruikelijke werkwijze van Spaar Select een Persoonlijk Financieel Plan en planning van Spaar Select zou omvatten. Dexia heeft erop gewezen dat géén bewijs van het vermeende beleggingsadvies en dus ook geen Persoonlijk Financieel Plan door [de Afnemer] is overgelegd in de procedure.29. Dit alles onderstreept dat deze werkwijze niet als basis kan dienen om aan te nemen dat Dexia wist of behoorde te weten dat in het geval van Spaar Select en [de Afnemer] een specifieke op de situatie van [de Afnemer] toegesneden beleggingsadvies is gegeven. Het hof heeft dit miskend, althans ontoereikend gemotiveerd waarom uit de werkwijze die volgt uit de inhoud van de producties a) tot en met g) — besproken in rov. 3.13 — voortvloeit dat Dexia in het concrete geval van Spaar Select en [de Afnemer] wist of had behoren te weten dat [de Afnemer] een beleggingsadvies in de zin van [naam 1]/Dexia had ontvangen.
Onderdeel 3
18.
Onderdeel 3 is gericht tegen rov. 3.18 van het bestreden arrest en de daaraan voorafgaande overwegingen 3.9 t/m 3.17 waarop dit oordeel is gebaseerd. In rov. 3.18 heeft het hof geoordeeld dat gelet op hetgeen daaraan voorafgaand door het hof is overwogen, in dit geval de billijkheid eist dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft.
Onderdeel 3.1
19.
Het oordeel van het hof bouwt voort op het eerdere oordeel dat [de Afnemer] — kort samengevat — geadviseerd is in de zin van HR 2 september 2016, NJ 2017/9 ([naam 1]/Dexia) én dat Dexia van dergelijke advisering in de zin van HR 2 september 2016, NJ 2017/9 ([naam 1]/Dexia) van Spaar Select aan [de Afnemer] op de hoogte had behoren te zijn. Indien een of meer klachten zoals omschreven in onderdeel 1 en/of 2 slagen, kan ook het daarop voortbouwende oordeel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft, niet in stand blijven.
Onderdeel 3.2
20.
Voor zover de klachten zoals omschreven in onderdeel 1 van deze procesinleiding onverhoopt niet zouden slagen, getuigt het oordeel van het hof dat de billijkheid eist dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft evenzeer van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dat oordeel ontoereikend gemotiveerd.30. In het onderhavige geval mag (minst genomen veronderstellenderwijs) worden aangenomen dat dat (A) Spaar Select zelf en op eigen initiatief contact opnam met [de Afnemer]31.; (B) [de Afnemer] geen opdracht tot advisering heeft gegeven aan Spaar Select32.; (C) [de Afnemer] geen vergoeding heeft betaald aan Spaar Select33.; en (D) Spaar Select zich aan [de Afnemer] presenteerde als bemiddelaar/verkoper34..35. Onder dergelijke omstandigheden is er geen sprake van een afnemer (i.c. [de Afnemer]) die in een positie verkeert waarin hij bescherming verdient tegen een verminderde eigen oplettendheid en/of onderzoeksplicht ten aanzien van het verkochte product,36. omdat uit deze omstandigheden voortvloeit, althans minst genomen kan voortvloeien dat de afnemer niet mocht verwachten (lees: er niet op mocht vertrouwen) dat de tussenpersoon als dienstverlener diende te handelen in zijn belang.37. Dat geldt temeer wat betreft de omstandigheid dat Spaar Select zich aan [de Afnemer] presenteerde als verkoper, omdat [de Afnemer] daaruit kon althans had moeten afleiden dat Spaar Select hem met name producten wilde verkopen. Aldus is géén sprake van een wezenlijk andere situatie dan in de arresten HR 12 april 2019, NJ 2019/238 ([naam 3]/Dexia) waarin Dexia haar eigen product adviseerde en verkocht én HR 30 oktober 2020, RvdW 2020/1145 (Dexia/[naam 4]) waarin een vertegenwoordiger van Dexia producten adviseerde en verkocht. Waar er in HR 12 april 2019, NJ 2019/238 ([naam 3]/Dexia) geen aanleiding was om tot een andere dan de op basis van het hofmodel gebruikelijke schadeverdeling te komen, net zomin als in HR 30 oktober 2020, RvdW 2020/1145 (Dexia/[naam 4]), dan dient hetzelfde te gelden voor voorliggend geval waarin sprake is van een verkoopsituatie. In deze gevallen dient de billijkheidscorrectie niet, althans niet onverkort te worden toegepast.38. Het hof had de door Dexia aangevoerde omstandigheden (A) tot en met (D) omstandigheden, voor zover deze buiten beschouwing worden gelaten bij de vraag of sprake is van advies (onderdeel 1), daarom bij zijn toepassing van de billijkheidscorrectie op de voet van artikel 6:101 BW moeten betrekken. Het hof heeft dit miskend, althans zijn oordeel ontoereikend toegelicht in het licht van deze omstandigheden.
Onderdeel 4
21.
Indien één of meer van de voorgaande onderdelen slagen, kunnen ook het oordeel van het hof in rov. 3.20 en het dictum niet in stand blijven.
7. Conclusie
Op grond van het voorgaande vordert Dexia dat de Hoge Raad het bestreden arrest vernietigt, en verder beslist zoals hij passend acht. Dexia vordert verder dat [de Afnemer] wordt veroordeeld in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van het arrest.
Advocaten
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 02‑06‑2022
Deze omstandigheid en dat deze volgens het hof niet afdoet aan de conclusie dat Spaar Select heeft geadviseerd, heeft het hof herhaald in rov. 3.16.
Zie conclusie plv. P-G Wissink van 7 januari 2022 in zaak 21/02798 (Dexia/[naam 2]), nr. 3.6.1.
Zie conclusie plv. P-G Wissink van 7 januari 2022 in zaak 21/02798 (Dexia/[naam 2]), nrs. 5.12.3, 5.19.1 t/m 5.23, 5.27.
Zie conclusie plv. P-G Wissink van 7 januari 2022 in zaak 21/02798 (Dexia/[naam 2]), nrs. 5.2.2, 5.23.1, 5.23.3 en 5.25. Zie verder HR 4 oktober 2019, NJ 2020/258 m.nt. J. Hijma, rov. 4.2.2.
Zie conclusie plv. P-G Wissink van 7 januari 2022 in zaak 21/02798 (Dexia/[naam 2]), nrs. 5.23.2. onder verwijzing naar de Haviltexmaatstaf (vaste rechtspraak zie bijvoorbeeld HR 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2043, rov. 3.3.2).
Zie conclusie plv. P-G Wissink van 7 januari 2022 in zaak 21/02798 (Dexia/[naam 2]), nr. 5.35.
Een op de specifieke situatie toegesneden advies zoals het hof heeft aangenomen op basis van de stellingen van [de Afnemer] zoals beschreven in rov. 3.11 en 3.12.
Zie memorie van grieven zijdens Dexia van 16 augustus 2017 (‘MvG’), nrs. 19–20, 24, 146; akte uitlating producties zijdens Dexia van 16 juni 2020, nrs. 9 t/m 11; conclusie van antwoord zijdens Dexia van 16 augustus 2017 (‘CvA’), nr. 67; conclusie van dupliek in conventie zijdens Dexia van 6 december 2017 (‘CvD’), nr. 35.
Zie MvG, nrs. 21 t/m 23, 32.
Zie MvG, nr. 23, 147.
Zie MvG, nrs. 24 t/m 32 en 149. Zie ook CvD, nr. 35 en MvG, nrs. 14, 20, 22, 58, 66 t/m 70, 73, 76, 84.
Zie MvG, nrs. 21 e.v., 77, 147.
Zie MvG, nrs. 56 t/m 67, 126; CvA, nr. 96 en CvD, nr. 56.
Zie CvA, nr. 65, MvG, nrs. 14, 18 t/m 32, 138 t/m 151.
Zie conclusie plv. P-G Wissink van 7 januari 2022 in zaak 21/02798 (Dexia/[naam 2]), nr. 5.6.
HR 12 april 2019, NJ 2019/238 ([naam 3]/Dexia), rov. 4.3.4: ‘In zaken als de onderhavige doet zich een wezenlijk andere situatie voor dan hiervoor in 4.3.3 genoemd, namelijk deze dat de belegger jegens de aanbieder van de effectenleaseovereenkomst belangstelling heeft getoond voor het aangaan van een dergelijke overeenkomst — in dit geval na te zijn benaderd door Dexia door middel van zogeheten cold calling (rov. 5.8 van het arrest van het hof) —, waarna adviseurs van Dexia hem hebben geadviseerd om effectenleaseproducten van Dexia af te nemen. Naar het hof met juistheid heeft geoordeeld, verschilt deze situatie niet wezenlijk van die welke aan de orde was in HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815 (NJ 2012/182, m.nt. J.B.M. Vranken; red.) ([…]/Dexia). Het hof heeft derhalve terecht het door [eiser] gestelde advies onvoldoende geoordeeld om te komen tot een andere schadeverdeling dan bedoeld in dat arrest.’ (onderstreping advocaat)
Zie conclusie plv. P-G Wissink van 7 januari 2022 in zaak 21/02798 (Dexia/[naam 2]), nr. 5.5.
Zie de vindplaatsen genoemd in voetnoot 13.
Dit oordeel wordt herhaald in rov. 3.17. Het onderdeel richt zich ook tegen deze overweging.
MvG, nr. 16 en 102 t/m 106.
Zie CvA, nr. 7 en 30.
Zie CvA, nr. 7 en CvD nr. 50 en 51.
Idem, zie ook MvG nr. 102.
[de Afnemer] heeft volstaan met het overleggen van een visitekaartje (Productie B bij de dagvaarding) en een notarisafrekening (productie C bij de dagvaarding). Die bieden evenwel geen ondersteuning voor hetgeen [de Afnemer] heeft gesteld, zoals Dexia ook heeft uiteengezet in haar MvG, nr. 102 t/m 106.
[de Afnemer] heeft gesteld dat zij vrouw aanwezig was bij de gesprekken met Spaar Select (dagvaarding nr. 15). Hij heeft evenwel geen verklaring van haar overgelegd, noch haar als getuige aangeboden. Zie dagvaarding, bewijsaanbod, onder H (na nr. 146 in de dagvaarding) en MvA, nr. 397.
Zie de vindplaatsen genoemd in voetnoot 13.
Zie MvG, nrs. 56 t/m 101, 126.
Zie MvG, nrs. 78 t/m 101. Zie ook MvG, nrs. 69 t/m 75, 111 t/m 135; CvA, nr. 92, 93, 97, 98; CvD, nr. 38, nr. 55.
Zie CvA, nr. 7, CvD nr. 50 en 51 en MvG nr. 102. Er zijn slechts een visitekaartje overgelegd en een notarisafrekening. Die tonen niet aan dat een op de specifieke situatie van [de Afnemer] toegesneden advies is gegeven aan [de Afnemer] door Spaar Select. Zie ook MvG, nr. 103 t/m 106.
Dexia voert deze klachten aan naar aanleiding van de vraag V van de kantonrechter in de prejudiciële procedure inzake Dexia/[naam 2] met rolnummer C21/02798. Bij de beantwoording van deze vraag van de kantonrechter heeft Dexia opgemerkt in haar schriftelijke opmerkingen d.d. 20 september 2021, nrs. 58–60, dat de omstandigheid dat de tussenpersoon met name een bepaald effectenleaseproduct wenste te verkopen, een omstandigheid is die zou moeten worden meegewogen bij de bepaling of sprake is van een advies in de zin van HR 2 september 2016, NJ 2017/9 ([naam 1]/Dexia), waarover in die zin ook onderdeel 1 van het onderhavige cassatieberoep. Voor zover dat niet juist zou zijn (en die omstandigheid daar niet wordt meegewogen dan wel niet tot de conclusie leidt dat geen sprake is geweest van advies in voornoemde zin, dan is dat wel een reden om de billijkheidscorrectie niet toe te passen. Met het oog op deze (laatste) mogelijke beantwoording van vraag V van de kantonrechter in Dexia/[naam 2], is dit onderdeel 3.2 opgenomen.
Zie de vindplaatsen hierboven genoemd in voetnoot 7.
Zie de vindplaatsen hierboven genoemd in voetnoot 7.
Zie de vindplaatsen hierboven genoemd in voetnoot 7.
Zie de vindplaatsen hierboven genoemd in voetnoot 7.
Deze omstandigheid en dat deze volgens het hof niet afdoet aan de conclusie dat Spaar Select heeft geadviseerd, heeft het hof herhaald in rov. 3.16.
Zie MvG, nrs. 147 t/m 149.
Zie de vindplaatsen genoemd in voetnoot 7.
Zie CvA, nrs. 62–64, CvD, nrs. 48–49, MvG, nrs. 145 t/m 151.