RvdW 2020/430:Hof heeft verdachte vrijgesproken van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten en hem t.z.v. 1. medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden en 4. mensenhandel, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 38 mnd. Hof heeft i.c. tot uitdrukking gebracht dat bij de strafoplegging rekening is gehouden met de forse schending van de redelijke termijn maar heeft echter, gelet op de in hoger beroep gegeven vrijspraken en het namens verdachte gevoerde verweer over de overschrijding van de redelijke termijn, nagelaten in de uitspraak duidelijk te maken in welke mate de straf is verlaagd wegens de overschrijding van de redelijke termijn.