HR, 17-03-2020, nr. 18/04377
ECLI:NL:HR:2020:442
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-03-2020
- Zaaknummer
18/04377
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:442, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑03‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1224
ECLI:NL:PHR:2019:1224, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑12‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:442
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0090
Uitspraak 17‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden (art. 282 Sr) en mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd (art. 273f Sr). Overschrijding redelijke termijn in h.b. Verzuim aan te geven in welke mate straf is verlaagd wegens overschrijding redelijke termijn. Hof heeft verdachte vrijgesproken van feiten 2 en 3 en hem t.z.v. feiten 1 en 4 veroordeeld tot gevangenisstraf van 38 maanden, nadat verdachte in e.a. ter zake van feiten 1, 2, 3 en 4 was veroordeeld tot gevangenisstraf van 4 jaren, terwijl raadsvrouw in h.b. heeft aangevoerd dat redelijke termijn is overschreden. Met het oog op door HR uit te oefenen controle behoort rechter i.g.v. strafvermindering wegens overschrijding van redelijke termijn a.b.i. art. 6.1 EVRM in zijn uitspraak te vermelden welke straf zou zijn opgelegd indien redelijke termijn niet zou zijn overschreden dan wel dat anderszins voldoende duidelijk blijkt op welke wijze rechter overschrijding van redelijke termijn in bestraffing heeft verdisconteerd (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578). Hof heeft tot uitdrukking gebracht dat bij strafoplegging rekening is gehouden met forse schending van redelijke termijn. Hof heeft echter, gelet op in h.b. gegeven vrijspraken en namens verdachte gevoerd verweer over overschrijding van redelijke termijn, nagelaten in uitspraak duidelijk te maken in welke mate de straf is verlaagd wegens overschrijding van redelijke termijn. Volgt partiële vernietiging (t.a.v. strafoplegging) en terugwijzing. Samenhang met 18/02101 en 18/02102.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/04377
Datum 17 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 9 mei 2018, nummer 20/000364-13, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof niet tot uitdrukking heeft gebracht tot welke strafverlaging de door het hof vastgestelde schending van het recht om te worden berecht binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aanleiding heeft gegeven.
3.2.1
Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten en hem ter zake van 1. medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden en 4. mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 38 maanden.
3.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 april 2018 houdt onder meer het volgende in:
“Na hervatting van het onderzoek, voert de advocaat-generaal het woord tot requisitoir:
(...)
Met de rechtbank kom ik tot een bewezenverklaring van de vier ten laste gelegde feiten. (...)
De eis in eerste aanleg was een gevangenisstraf van 6 jaren en de rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren. Het tijdsverloop brengt mij nu tot een eis van 3 jaren gevangenisstraf.
Ik vorder derhalve dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte onder de feiten 1, 2, 3 en 4 (inclusief het onderdeel ‘heeft gedwongen tot het starten met werkzaamheden in de prostitutie) is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.”
3.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 april 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Redelijke termijn
Vonnis van 30 januari 2013. Eerste regiezitting 30 januari 2014.
Inhoudelijke behandeling 25 april 2018. Ruim vier jaar later. Schending artikel 6 EVRM.”
3.2.4
De strafoplegging is, voor zover hier van belang, als volgt gemotiveerd:
“Het hof houdt voorts rekening met de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, welke bij de strafvervolging van verdachte in hoger beroep fors is geschonden. Ondanks dat door de verdediging in hoger beroep is verzocht om het horen van zich in het buitenland bevindende getuigen en die onderzoekswens aan de termijnoverschrijding heeft bijgedragen, kan die overschrijding niet geheel op het conto van de verdediging worden geschoven. Gelet hierop, zal het hof thans volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, met aftrek van voorarrest.”
3.3
Met het oog op de door de Hoge Raad uit te oefenen controle behoort de rechter in geval van strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM, in zijn uitspraak te vermelden welke straf zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, dan wel dat anderszins voldoende duidelijk blijkt op welke wijze de rechter de overschrijding van de redelijke termijn in de bestraffing heeft verdisconteerd. (Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.)
3.4
Het hof heeft in de hiervoor onder 3.2.4 weergegeven overweging tot uitdrukking gebracht dat bij de strafoplegging rekening is gehouden met de forse schending van de redelijke termijn. Het hof heeft echter, gelet op de in hoger beroep gegeven vrijspraken en het namens de verdachte gevoerde verweer over de overschrijding van de redelijke termijn, nagelaten in de uitspraak duidelijk te maken in welke mate de straf is verlaagd wegens de overschrijding van de redelijke termijn.
3.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2020.
Conclusie 03‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over mensenhandel (art. 273f Sr). Tewerkstellen in België en/of Duitsland, ‘huisvesten en opnemen’ en voordeel trekken uit uitbuiting. Geen vermelding in het arrest van de mate waarin de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn heeft geleid tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf. De conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot verwerping van het beroep voor het overige.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/04377
Zitting 3 december 2019
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 9 mei 2018 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. “medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden” en 4. “mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, met aftrek van het voorarrest zoals bedoeld in art 27(a) Sr.
Er bestaat samenhang met de zaken 18/02101 en 18/02102. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel keert zich tegen de bewezenverklaring van feit 4 voor zover het [betrokkene 3] betreft.
Alvorens dit middel te bespreken, geef ik de bewezenverklaring van feit 4 en de desbetreffende bewijsvoering weer.
Ten laste van de verdachte is door het hof bewezenverklaard dat:
“4.
hij in de periode van 21 april 2010 tot en met 9 juni 2011 in de gemeente Roermond en de gemeente Maasgouw en de gemeente Kerkrade en de gemeente Heerlen en te Sint Truiden, in België, en te Herzogenrath, in Duitsland,
tezamen en in vereniging met anderen,
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , door dwang en feitelijkheden en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , en
die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] door dwang en feitelijkheden hebben gedwongen hen te bevoordelen uit de opbrengst van dier seksuele handelingen met een derde, en
die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben medegenomen naar België en/of Duitsland met het oogmerk die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] in België en/of Duitsland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, en
opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de uitbuiting van die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ,
bestaande die dwang en die feitelijkheden hieruit dat verdachte en/of zijn mededaders
- die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] als prostituee hebben laten werken en
- die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] opdracht hebben gegeven om een aantal dagen per week en/of een aantal uren per dag als prostituee te werken en
- ruimtes in Roermond en in Linne (gemeente Maasgouw) en in één of meer andere plaats(en) in Nederland en België en Duitsland hebben geregeld, alwaar die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hun prostitutiewerkzaamheden konden/moesten verrichten en
- die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] naar/van de plek waar zij zich prostitueerden hebben gebracht en
- het die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] meermalen niet hebben toegestaan dat zij zonder toezicht buiten kwamen en
- woonruimte voor die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben geregeld en
- hebben zorggedragen voor controle en/of toezicht op de prostitutiewerkzaamheden en/of verdiensten daaruit van die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en
- die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hun verdiensten, althans een aanzienlijk deel daarvan, hebben laten afgeven aan verdachte en/of zijn mededaders en
- hebben verhinderd dat die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] uit eigen vrije wil hun prostitutiewerkzaamheden zouden kunnen beëindigen en
- die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] in een door verdachte en/of zijn mededaders gecontroleerde situatie hebben gehouden.”
De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsvoering (met weglating van de voetnoten):
“Bewijsoverwegingen
[…]
Ten aanzien van feit 4
[…]
Mensenhandel
Zoals hiervoor reeds overwogen ten aanzien feit 1, volgt uit de aangifte van [slachtoffer] dat hij, vanwege zijn relatie met prostituee [betrokkene 1] , werd gedwongen tot betaling van € 5.000 aan [medeverdachte 1] en dat hij, bij het uitblijven van die betaling, van zijn vrijheid is beroofd (en is mishandeld). Niet alleen [slachtoffer] spreekt over het betalen van geld voor [betrokkene 1] , maar ook [betrokkene 1] zelf heeft verklaard dat [medeverdachte 1] tegen haar heeft gezegd dat [slachtoffer] “losgeld” voor haar moest betalen. Volgens [betrokkene 1] ging het daarbij om een bedrag van € 5.000. Verder heeft [betrokkene 1] verklaard dat [medeverdachte 1] tegen haar heeft gezegd dat, als [slachtoffer] niet zou betalen, hij ervoor zou zorgen dat [betrokkene 1] weg zou zijn, zou verdwijnen of dat hij [betrokkene 1] misschien wel zou doorverkopen. Naar het oordeel van het hof was [medeverdachte 1] derhalve doende om [betrokkene 1] letterlijk - goedschiks of kwaadschiks - aan [slachtoffer] te verkopen.
Dat [betrokkene 1] niet de enige vrouw was waarin [medeverdachte 1] handelde volgt onder meer uit de navolgende getapte gesprekken van 8 en 9 juni 2011 tussen [medeverdachte 1] en een persoon genaamd ‘ [betrokkene 5] ’.
■ Gesprek d.d. 8 juni 2011 te 23:37:44 uur:
[medeverdachte 1] had een afspraak met hem dat ‘zij ’ om 7 uur ‘er ’ zal zijn. [medeverdachte 1] vraagt wanneer zij hier zal zijn. [betrokkene 5] zegt dat ‘zij ’ er maandag zal zijn. [betrokkene 5] gaat morgen een ticket voor haar kopen. ‘Zij ’ komt in Amsterdam aan. [medeverdachte 1] vraagt of zij niet naar Düsseldorf kan vliegen. [medeverdachte 1] zegt dat het te ver is om voor haar alleen naar Amsterdam te gaan. [betrokkene 5] moet er voor zorgen dat ‘zij ’ maandag zeker ‘hier ’ zal zijn.
■ Gesprek d.d. 9 juni 2011 te 14:08:14 uur:
[betrokkene 5] heeft gisteren geen tijd gehad om een ticket te kopen. [betrokkene 5] heeft nu een ticket gekocht voor de 14de. [betrokkene 5] zal [medeverdachte 1] mailen hoe ‘zij’ er nu uitziet, zodat [medeverdachte 1] haar zal herkennen. [medeverdachte 1] vraagt of ‘zij’ niet lelijk is. [betrokkene 5] zeg nee. [medeverdachte 1] heeft haar immers gezien. ‘Zij’ was degene die achter de koelkast zat. [medeverdachte 1] vraagt of [betrokkene 5] al foto’s heeft gestuurd van de ‘tweede’. Dat heeft [betrokkene 5] nog niet gedaan, omdat de foto’s vandaag gemaakt zullen worden. [betrokkene 5] zegt dat het zo goed is, een foto in een badpak. [medeverdachte 1] is het met hem eens. Want als er een met een “kapotte’’ buik komt, wat moet hij dan met haar? [medeverdachte 1] zegt als de zaken normaal zullen lopen, zal ik minimaal 3 stuks bij jou kopen. Ik heb er nu 5 stuks. Je moet niet naar ‘rechts of links springen.’ Zolang ik ze bij jou afneem, moet je ze aan mij geven. Daarna, wanneer ik stop, mag je ze aan iedereen geven, aan Turken, aan wie je wilt. [betrokkene 5] zegt: Als je er 3 af neemt, zal ik 1500 euro per hoofd vragen.
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat het volstrekt helder is dat deze twee gesprekken betrekking hebben op de aankoop van vrouwen. Op 9 juni 2011 is [medeverdachte 1] bovendien ook nog bezig met de verkoop van [betrokkene 1] aan [slachtoffer] , nu hij - zoals blijkt uit het navolgende gesprek - telefonisch met [slachtoffer] heeft onderhandeld over de betaling van € 1.500.
■ Gesprek d.d. 9 juni 2011 te 16:53 uur:
[medeverdachte 1] wordt gebeld door [slachtoffer] . [slachtoffer] zegt dat hij niet weet hoe hij het op dit moment moet regelen, maar hij denkt niet dat dat gaat lukken. [medeverdachte 1] vraagt of hij het deze week niet kan regelen. [slachtoffer] zegt dat het niet gaat lukken. [medeverdachte 1] zegt oke en vraagt tot wanneer hij dan tijd nodig heeft. [slachtoffer] zegt dat hij dat niet weet. [slachtoffer] zegt dat hij vanavond misschien 1500 euro voor hem kan regelen en meer kan hij niet gaan regelen voor hem. Dat gaat echt niet lukken. [medeverdachte 1] zegt: als jij normaal doet doen wij ook normaal. Hoe lang heb je tijd nodig. Als je vandaag wat kan regelen dan is het ook goed, dan hebben wij ook een beetje. (...) [medeverdachte 1] zegt: ik geef je tijd genoeg tot jij hebt. (...) [slachtoffer] zegt dat hij ook geen zin heeft nog klappen te krijgen. [medeverdachte 1] zegt dat hij de vorige keer gewoon heel kwaad was. [medeverdachte 1] zegt: maar als je normaal doet waarom zou ik je slaan. (...) [slachtoffer] zegt dat als hij vanavond die 1500 euro bij elkaar heeft hij gewoon weer bij Hornbach af wil spreken (...) [medeverdachte 1] zegt dat het goed is. [slachtoffer] zegt dat hij ook niet alleen gaat komen, dat weet hij 100% zeker. Hij gaat echt niet meer alleen. Hij laat zich niet nog een keer op zijn gezicht vegen. (...) [medeverdachte 1] zegt ik geef je wel een advies, je moet die hoer beter weggooien anders krijg je nog meer problemen. [slachtoffer] heeft geen zin in problemen heeft gezegd dat dat meisje gewoon bij hem blijft en voor de rest niets (...)
[medeverdachte 1] heeft blijkens het reeds weergegeven tapgesprek van 9 juni 2011 te 14:08 uur vijf vrouwen en is van plan dat aantal uit te breiden. Het uiterlijk van de vrouwen is kennelijk van commercieel van belang voor hem: als de buik van de vrouw kapot is, weet [medeverdachte 1] niet wat hij met haar moet. Er is dan ook letterlijk sprake van mensenhandel en een vorm van uitbuiting van vrouwen. Nergens blijkt immers uit dat de desbetreffende vrouwen akkoord gingen met de transacties en/of deelden in de opbrengsten van deze handel. Uit het dossier volgt voorts dat het gaat om de aankoop van vrouwen met het oog op prostitutie. Zo is er de verklaring van [betrokkene 1] . Zij heeft tijdens haar verhoor bij de politie onder meer verklaard dat zij door haar vriendin [betrokkene 6] is gevraagd vanuit Letland mee te gaan naar Nederland om te werken. Met een ander meisje genaamd [betrokkene 7] is zij op 21 april 2010 in Nederland aangekomen en opgevangen in een woning in Roermond. In deze woning waren ook drie Russen aanwezig, te weten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] (het hof begrijpt telkens: de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en verdachte [verdachte] ). Na twee of drie dagen werd zij naar club [A] in Linne (gemeente Maasgouw) gebracht, alwaar werd uitgelegd dat [betrokkene 1] werkzaamheden als prostituee moest verrichten. Als [betrokkene 1] uit de club wegwilde, kwamen de drie Russen haar en de andere vrouwen ophalen. Het werk ging altijd door, ook als zij ongesteld was. De benodigde condooms, gel en sponsjes bekostigden de vrouwen zelf bij een seksshop. De drie Russen brachten de vrouwen daar naartoe. [betrokkene 1] werkte ook in sauna- en seksclubs in Roermond, Sint Truiden in België en in Herzogenrath in Duitsland voor de drie Russen. [betrokkene 1] verdiende met haar werkzaamheden € 200 à € 300 per dag. Dat geld moest zij - tegen haar wil - delen, aanvankelijk met vijf jongens, later met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] , die de helft kregen. De andere vrouwen waren [betrokkene 2] en [betrokkene 4] . Ook zij deelden hun verdiensten met de jongens, volgens [betrokkene 1] .
Bij de raadsheer-commissaris heeft [betrokkene 1] deze verklaring in grote lijnen herhaald. Voorts heeft zij daar nog verklaard dat de drie mannen haar bang hadden gemaakt en dat er door alle drie de verdachten werd gedreigd. In de nacht verdiende zij met haar werkzaamheden geld. Dat geld werd door de clubeigenaar in de ochtend aan de jongens gegeven en dan kreeg zij daarvan de helft. Dat waren de voorwaarden van de drie jongens en dat werd als een feit aan haar en de andere vrouwen verteld. [betrokkene 1] is niet naar huis gegaan, omdat zij strenge controles had en te weinig geld. De jongens hebben haar en de andere vrouwen verteld dat zij nergens naartoe mochten. Er ging altijd iemand met hen mee als ze weggingen. Tevens heeft zij verklaard dat zij ook aan [medeverdachte 2] geld heeft gegeven en dat [medeverdachte 1] daarbij was. [verdachte] was er ook een aantal maal bij aanwezig, maar soms was [medeverdachte 2] ook alleen. De andere vrouwen gaven hun geld ook aan [medeverdachte 2] . [betrokkene 1] heeft ten slotte nog verklaard dat zij geen ruzie wilde zoeken met [medeverdachte 2] , aangezien hij zich bezig hield met boksen. Zij is vooral bedreigd door [medeverdachte 1] en [verdachte] . Hij kon goed schreeuwen als hij boos was. Bij [verdachte] moest er wel iets aan de hand zijn voordat hij schreeuwde, maar [medeverdachte 1] kon vanuit het niets schreeuwen.
[betrokkene 1] heeft bij de politie aangegeven dat haar eigenaren drie Russische jongens waren, te weten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] . Bij haar intakegesprek met de politie op 18 mei 2011 heeft [betrokkene 1] foto’s van die drie Russen aan de politie ter beschikking gesteld. Op die foto’s zijn de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te zien.
De verklaring van [betrokkene 1] dat zij de helft van haar verdiensten moest afstaan aan de eigenaar van de club waar zij werkte en dat zij de andere helft, zijnde € 200 tot € 300 per dag, nog moest delen met de drie verdachten wordt ondersteund door het navolgende. In de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] werd op 9 juni 2011 een USB-stick aangetroffen. Deze USB-stick werd onderzocht en daarop werden onder meer foto- en tekstbestanden aangetroffen, waaronder een tekstbestand met de naam en adresgegevens van [medeverdachte 1] en een tweetal spreadsheets betreffende “Septembris 2010 en Oktobris 2010”. [betrokkene 1] heeft over deze spreadsheets verklaard dat het een door haar opgesteld overzicht van haar inkomsten uit de prostitutie betrof over de maanden september en oktober 2010, waarbij de eerste kolom haar inkomsten betroffen (zijnde 50% van de totale inkomsten, derhalve na aftrek van de 50% voor de club eigenaar). In de tweede kolom was het gedeelte opgenomen van dit bedrag dat zij had moeten afstaan aan derden.
In het dossier bevindt zich voorts het navolgende telefoongesprek dat werd gevoerd kort voor de aanhouding van [medeverdachte 1] en voor de doorzoeking in de woning [a-straat 1] te [plaats] .
■ Gesprek d.d. 9 juni 2011 te 17:13:
[medeverdachte 1] belt uit met NN-vrouw 1104. [medeverdachte 1] vraagt of daar nog iets is. NN-vrouw zegt: haar werkdagboek, zij hield dagelijks de kas bij. Het is over 2010. Verder is er nog een plaatje met alle gegevens van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] scheldt en vraagt zich af hoe “zij” er aan komt. (...) [medeverdachte 1] zegt dat het slecht met hem gaat.
Voorts is [medeverdachte 1] door de politie geobserveerd en tijdens die observatie werd waargenomen dat hij op 9 juni 2011 om 16.50 uur met twee vrouwen de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] binnen is gegaan. [medeverdachte 1] is vervolgens, elders in [plaats] , om 17.45 uur aangehouden. Diezelfde dag om 18.00 uur werden in voornoemde woning aan de [a-straat] [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] in een van de binnenzijde afgesloten badkamer aangetroffen. In de woning werden voorts visitekaartjes van seksclubs en sauna’s in beslag genomen. Verder zijn in de woning foto’s gemaakt van aangetroffen vrouwenlingerie en een grote hoeveelheid condooms. [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben bij hun intakegesprek bij de politie verklaard dat zij in de prostitutie werkzaam waren.
Op grond van het vorenstaande concludeert het hof dat naast [betrokkene 1] , ook [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] aan [medeverdachte 1] “toebehoorden” en dat deze vrouwen voor hem werkten in de prostitutie.
Op zichzelf volgt uit het voorgaande nog niet onomstotelijk dat [medeverdachte 1] - samen met [medeverdachte 2] en verdachte - ook financieel heeft geprofiteerd van de werkzaamheden van [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . Uit de verklaring van [betrokkene 1] kan weliswaar worden geconcludeerd dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte deze vrouwen financieel uitbuitten op dezelfde manier als bij haar het geval was, maar alleen op basis van deze enkele verklaring kan dit niet worden bewezen verklaard. Er is echter meer bewijs voorhanden. Uit de telefoongegevens van de GSM van [medeverdachte 1] blijkt namelijk dat er geregeld contact is met de vrouwen ‘ [betrokkene 9] ’, ‘ [betrokkene 4] ’ en ‘ [betrokkene 3] ’. Het hof gaat er daarbij vanuit dat [betrokkene 4] ‘ [betrokkene 4] ’ is en dat met ‘ [betrokkene 3] ’ [betrokkene 3] wordt bedoeld.
Immers, [betrokkene 1] heeft met betrekking tot de kleine [betrokkene 4] verklaard dat haar volledige naam [betrokkene 4] is, afgekort [betrokkene 3] , en dat haar bijnaam [betrokkene 4] is. Iets verderop in diezelfde verklaring heeft [betrokkene 1] de vraag wie het meisje is dat in de club in Duitsland zit en de hulp van de politie kan gebruiken, beantwoord met: “De kleine [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , dus oftewel [betrokkene 4]” Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , dat volgens [betrokkene 1] het nummer van [betrokkene 4] is, is het nummer waarvan de hierna vermelde sms-berichten van ‘ [betrokkene 4] ’ afkomstig zijn.
[betrokkene 1] heeft [betrokkene 3] (net als [betrokkene 4] en [betrokkene 2] ) herkend van een aan haar getoonde pasfoto, maar zij kent haar achternaam niet. In haar verklaring noemt [betrokkene 1] ook een grote [betrokkene 3] , afgekort [betrokkene 3] , geen bijnaam, met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Van dit nummer zijn de hierna vermelde sms-berichten van ‘ [betrokkene 3] ’ afkomstig.
[medeverdachte 1] heeft van deze drie vrouwen - ‘ [betrokkene 9] ’, ‘ [betrokkene 4] ’ en ‘ [betrokkene 3] ’ - bij herhaling sms-berichten ontvangen:
■ 23 mei 2011 (sms 6 van [telefoonnummer 1] [betrokkene 4] ) te 00.10 uur:
[medeverdachte 1] als ik vandaag een goede dag heb op het werk. Zal het mogelijk zijn om het geld morgen naar huis op te sturen?
■ 28 mei 2011 (sms 6 van [telefoonnummer 3] [betrokkene 9] ) te 20.04 uur:
(...) Hoe gaat het? Bij ons zijn gangetje, [betrokkene 3] 200, ik 150
■ 28 mei 2011 (sms 2 van [telefoonnummer 3] [betrokkene 9] ) te 20:09 uur:
We doen elke dag ons best
■ 29 mei 2011 (sms 3 van [telefoonnummer 1] [betrokkene 4] ) te 12.06 uur:
Normaal. Alleen gisteren was er niemand
■ 29 mei 2011 (sms 4 van [telefoonnummer 3] [betrokkene 9] ) te 22.34 uur:
[betrokkene 3] is naar de kamer, ik 110, zij heeft 3 kamer
■ 30 mei 2011 (sms 3 van [telefoonnummer 1] [betrokkene 4] ) te 16:44 uur:
(...) [medeverdachte 1] er is een probleem in de bar. Er is geen licht. En [betrokkene 10] zegt dat zij hem dicht gooit. En dat hier blijven niet kan!
■ 31 mei 2011 (sms 2 van [telefoonnummer 2] [betrokkene 3] ) te 10.09 uur:
Goedemorgen! Mogen we ALSJEBLIEFT vandaag vrij nemen. Het is toch slecht weer ik denk dat er geen mens komt
■ 1 juni 2011 (sms 3 van [telefoonnummer 3] [betrokkene 9] ) te 13:00 uur:
Goedemorgen! Gaan we vandaag naar het werk? Hoe laat kom je?
■ 2 juni 2011 (sms 2 van [telefoonnummer 1] [betrokkene 4] ) te 17.11 uur:
Voorlopig 50 de rest bij [betrokkene 11] ! ...
■ 2 juni 2011 (sms 4 van [telefoonnummer 1] [betrokkene 4] ) te 17.27 uur:
[medeverdachte 1] ik heb slechts 50;
■ 2 juni 2011 (sms 4 van [telefoonnummer 1] [betrokkene 4] ) te 17.41 uur:
Nee, gewoon, [verdachte] zei gisteren tegen de meisjes dat wat zij bij [betrokkene 11] verdienen, ze zelf houden! Ik informeer of het bij jou ook zo is of niet!
■ 3 juni 2011 (sms 5 van [telefoonnummer 3] [betrokkene 9] ) te 17:42 uur:
(...) Ik heb 3 kamers, [betrokkene 3] 2. Hoe gaat het met je?
■ 3 juni 2011 (sms 6 van [telefoonnummer 3] [betrokkene 9] ) te 17:47 uur:
Kom je ons vanavond ophalen?
■ 3 juni 2011 (sms 3 van [telefoonnummer 3] [betrokkene 9] ) te 22.07 uur:
Ok, alles is normaal. Ik heb 350, [betrokkene 3] 220;
■ 3 juni 2011 (sms 6 van [telefoonnummer 3] [betrokkene 9] ) te 23.29 uur:
Ik heb 350, [betrokkene 3] 270
■ 4 juni 2011 (sms 2 van [telefoonnummer 3] [betrokkene 9] ) te 21.35 uur:
Bij ons zijn gangetje. Ik heb 250 [betrokkene 3] 200. Het is druk maar je moet 40 minuten 1 uur op een kamer wachten. Schrijf straks hoe alles is gegaan, ok?
■ 4 juni 2011 (sms 4 van [telefoonnummer 2] [betrokkene 3] ) 23.12 uur:
Ik heb 300. [betrokkene 9] heb ik lang niet gezien.
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat de inhoud van deze sms-berichten, in het licht bezien van hetgeen in de [a-straat] in [plaats] is aangetroffen, voor zichzelf spreekt: in deze berichten worden verdiensten in euro’s uit de prostitutie vermeld. Het gaat over door de vrouwen verdiend geld, over kamers en over klanten. Kennelijk worden de verdiensten tot in de late avonduren vergaard en het mag als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat dit uren zijn waarop seksclubs open zijn. Verder wordt in deze berichten aan [medeverdachte 1] gevraagd of de vrouwen vrij mogen nemen, verdiensten zelf mogen behouden of mogen besteden. De bedragen die in de sms-berichten worden vermeld, zijn vergelijkbaar met de bedragen die [betrokkene 1] zegt te hebben verdiend per dag. Haar verklaring, bezien in samenhang met deze berichtjes, de uitlatingen van [medeverdachte 1] in de tapgesprekken met ‘ [betrokkene 5] ’ en de wijze van aantreffen van [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] in de woning aan de [a-straat] in [plaats] , brengen ook het hof tot de conclusie dat [medeverdachte 1] de vier vrouwen - [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] - heeft gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting door misbruik van hun kwetsbare positie en dat hij van deze vier vrouwen een deel kreeg van het geld dat zij als prostituee verdienden.
Dit valt ook rechtstreeks op te maken uit de vraag van ‘ [betrokkene 4] ’ op 2 juni 2011: zij heeft het in haar sms over de meisjes die, volgens [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ), bij [betrokkene 11] hun-verdiensten zelf mogen houden en zij wil kennelijk van [medeverdachte 1] weten of de meisjes ook bij hem hun verdiensten zelf mogen houden of juist niet.
Bovendien valt niet in te zien, waarom deze vrouwen anders vrijwel dagelijks aan [medeverdachte 1] meldden wat zij verdiend hadden en die door hen verdiende bedragen kennelijk aan hem verantwoorden. Zo sms’t ‘ [betrokkene 4] ’: “ [medeverdachte 1] , ik heb slechts 50” en legt [betrokkene 9] op 4 juni 2011 uit dat het druk is, maar dat ze lang moeten wachten op een kamer en dat ze straks schrijft “hoe alles is gegaan ”, waarna ze aan [medeverdachte 1] vraagt of hij dat “ok ” vindt. Hieruit blijkt dat de vrouwen zich verplicht voelden [medeverdachte 1] te waarschuwen voor tegenvallende inkomsten. Het vragen om toestemming om geld naar huis te mogen sturen, duidt eveneens op het afleggen van verantwoording. [medeverdachte 1] ontving dus geld van de vrouwen en had een vergaande controle/zeggenschap over de verdiensten.
Het hof is van oordeel dat sprake is geweest van dwang en van feitelijkheden in de vorm van ontoelaatbare controle over de vrouwen, zodanig dat gezegd kan worden dat zij hun verdiensten gedwongen moesten afstaan en gedwongen werkten voor zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] en verdachte.
Niet alleen moesten de vrouwen vergaande verantwoording afleggen over het geld dat zij verdienden, hetgeen het hof als een vorm van dwang aanmerkt, maar [medeverdachte 1] besliste ook over het gaan en staan van de vrouwen, over hun vrijheid derhalve. ‘ [betrokkene 3] ’ vraagt op 31 mei 2011 of ze “alsjeblieft vandaag vrij mogen nemen”. In het licht van de verklaring van [betrokkene 1] dat het werk altijd, zeven dagen per week, doorging, past het dat de vrouwen aan [medeverdachte 1] groen licht moesten vragen om een keer niet te hoeven werken. Dit is echter niet het enige voorbeeld van een onaanvaardbare, vergaande greep van [medeverdachte 1] op de vrijheid van de vrouwen. Dit blijkt tevens uit de navolgende sms-berichten en tapgesprekken:
■ 3 juni 2011 (sms 1 van [telefoonnummer 1] [betrokkene 4] ):
[medeverdachte 1] we hebben alles opgeruimd. Mogen we snel naar de winkel?
■ 7 juni 2011 (sms 5 van [telefoonnummer 2] [betrokkene 3] ):
Mag ik naar de apotheek een pleister kopen?
■ 9 juni 2011 (sms 2 van [telefoonnummer 2] [betrokkene 3] ):
Mag ik met [betrokkene 12] naar de kapper
■ Gesprek d.d. 9 juni 2011 te 15:09 uur:
[medeverdachte 1] belt uit naar nn-vrouw 1104. NN-vrouw zegt dat ze bij de apotheek bij Action zijn. Daarna gaan ze naar de kapper en dan naar de winkel. Ze zijn nu met z'n tweeën, NN-vrouw en [betrokkene 3] . [medeverdachte 1] vraagt waar [betrokkene 4] is. [betrokkene 4] ligt op de bank, zegt NN-vrouw. [medeverdachte 1] zal zo komen maar hij kan niets kopen, want hij is nu niet alleen. (...) [medeverdachte 1] zegt: ‘Jullie mogen niet gezien worden.’
■ Gesprek d.d. 9 juni 2011 te 16:14 uur:
[medeverdachte 1] wordt gebeld door NN-vrouw 1104. [medeverdachte 1] vraagt waar ze zijn. Ze zijn om de hoek van het cafeetje waar ze altijd eten. [medeverdachte 1] wil weten waarom NN-vrouw zo gek als een deur is. [medeverdachte 1] zou naar de kapper komen. NN-vrouw had hem moeten bellen en zeggen dat ze daar zijn weggegaan. [medeverdachte 1] had immers geen beltegoed. NN-vrouw zegt dat ze bij een andere kapper zijn. NN-vrouw had het tegen [medeverdachte 1] moeten zeggen. NN-vrouw zegt sorry.
Het hof constateert dat de vrouwen in deze berichten en gesprekken voor volkomen dagelijkse en bijna futiele dingen verantwoording afleggen en toestemming vragen aan [medeverdachte 1] . Hij wil weten waar ze zijn en wordt vervolgens boos, als de vrouw niet bij de kapper blijkt te zijn, maar elders, en [medeverdachte 1] kennelijk niet weet waar zij en de andere vrouw(en) zijn. Ze krijgen daarbij op 9 juni 2011 te 15:09 uur telefonisch de opdracht ervoor te zorgen dat ze niet gezien worden. Dit telefoongesprek vindt plaats tussen [medeverdachte 1] en een vrouw met telefoonnummer [telefoonnummer 4] , een nummer dat in gebruik is bij [betrokkene 2] . Dat de vrouwen deze boodschap serieus hebben genomen blijkt reeds uit het feit dat [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] later die dag in de woning aan de [a-straat 1] worden aangetroffen in een van de binnenzijde afgesloten badkamer. Kortom: [medeverdachte 1] controleert de vrouwen en houdt toezicht op het gaan en staan van de vrouwen. Dit geeft [betrokkene 1] ook aan. Zij heeft verklaard dat [medeverdachte 1] hoofdzakelijk de beslissingen nam en er altijd was: “ sliep bij ons, ging met ons naar de winkel, dus hij was er altijd.”
Ook is er voortdurend toezicht op de vrouwen in de vorm van het halen en brengen naar de clubs. [betrokkene 1] heeft hierover verklaard dat zij en de andere vrouwen altijd door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte van de woning naar de clubs en omgekeerd werden gebracht. Ook hier is voldoende steunbewijs voorhanden. Met [betrokkene 1] is namelijk in haar intakegesprek en haar politieverhoor gesproken over een woning aan de [b-straat 1] in [plaats] . De buurman van die woning, de getuige [betrokkene 13] , heeft verklaard dat hij begin 2010 nieuwe buren kreeg. Twee jonge dames die uit Oost-Europa afkomstig waren en die altijd in het gezelschap waren van drie Oost-Europese jongens. Vrijwel dagelijks gingen de meisjes rond 15.00 uur weg in gezelschap van de drie jongens. De meisjes waren nooit alleen. Tussen 22.00 en 23.00 uur kwamen de meisjes weer thuis, altijd in gezelschap van de drie jongens. Eén van de jongens voerde altijd het woord. De meisjes zelf kwamen niet aan de voordeur en deden geen boodschappen; dat werd door de jongens gedaan. Als de meisjes en de jongens ‘s middags vertrokken, dan werd eerst één van de auto’s gehaald en voorgereden. Daarna kwamen de meisjes onder begeleiding van één van de jongens naar buiten, stapten ze in de auto en reden ze weg. Als men ’s avonds thuiskwam, dan werden de meisjes met de auto voor de deur afgezet en gingen ze onder begeleiding van één van de jongens de woning binnen. In het voorjaar van 2011 heeft [betrokkene 13] deze jongens en meisjes voor het laatst gezien.
Op foto’s heeft [betrokkene 13] verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] herkend als de drie jongens over wie hij heeft verklaard. [medeverdachte 1] is volgens [betrokkene 13] degene die altijd met de meisjes meeliep als de auto werd opgehaald en voor de deur werd geplaatst. [medeverdachte 1] verliet dan met de meisjes de woning en stapte vervolgens in de auto. Verdachte is door [betrokkene 13] aangeduid als de bestuurder van de auto’s waarmee de meisjes werden opgehaald. [medeverdachte 2] werd door [betrokkene 13] “de bokser” genoemd en volgens [betrokkene 13] was hij er ook altijd bij. Uit deze verklaring, in samenhang bezien met de sms-berichten en de tapgesprekken, blijkt derhalve dat de vrouwen vergaand onvrij waren.
Alles bijeengenomen is er dan ook sprake geweest van een ernstige beperking van de vrijheid van de vrouwen, zodanig dat voor het hof vast staat dat zij gedwongen hebben gewerkt voor [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte en dat zij ook gedwongen werden om hun verdiensten aan hen af te staan en te verantwoorden.
Met de rechtbank hecht het hof geen geloof aan de uitlatingen die [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben gedaan tegenover de politie als zij, na hun ontdekking in het pand aan de [a-straat] , zeggen geen slachtoffer te zijn van mensenhandel. De zojuist weergegeven feiten en omstandigheden zijn met die uitlatingen in een te grote tegenspraak en voorts zijn deze tegenstrijdig met de later door [betrokkene 4] en [betrokkene 2] bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen. Het hof hecht wel geloof aan deze latere verklaringen.
Uit de door [betrokkene 4] bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring volgt dat zij op 9 juni 2011 door de politie is aangetroffen in de woning waar zij samen met [betrokkene 2] woonde. [betrokkene 3] kwam ook wel eens op bezoek en bleef af en toe in de woning slapen. [betrokkene 4] is in november 2010 naar Nederland gekomen om hier te werken. Zij is vanuit Letland naar het vliegveld in Düsseldorf gevlogen, alwaar [verdachte] (het hof begrijpt, gelet op de haar getoonde foto: verdachte [verdachte]) haar heeft opgehaald en haar naar een appartement in [plaats] heeft gebracht. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]) waren bij aankomst ook in het appartement aanwezig en zij vertelden [betrokkene 4] dat ze verkocht was. Het geld, een bedrag van € 5.000, moest zij terugbetalen. Diezelfde avond is besproken welke werkzaamheden in de prostitutie zij moest doen en [betrokkene 2] gaf haar een training. [betrokkene 4] wilde gelijk naar huis toe, maar haar werd verteld dat ze nergens naartoe zou kunnen totdat zij het geld waarvoor ze verkocht was had terugbetaald. Het geld wat zij en de andere vrouwen op een dag verdiend hadden, moesten ze aan [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] geven. De mannen kwamen met de auto naar de club en haalden de vrouwen op en zij, de vrouwen, gaven vervolgens het geld aan hen af. Soms kwamen zij met z’n tweeën: [verdachte] en [medeverdachte 1] of [verdachte] en [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Heel soms kwam [medeverdachte 2] alleen. De club waar [betrokkene 4] heeft gewerkt lag in Roermond en heette [B] (het hof begrijpt: [B]). Zij heeft daar 5 à 6 maanden gewerkt. Zij heeft ook gewerkt in de [C] in Herzogenrath te Duitsland, samen met [betrokkene 1] , die zij bij [B] voor het eerst had ontmoet. [betrokkene 4] heeft ook nog verklaard dat [medeverdachte 1] haar altijd ‘ [betrokkene 4] ’ noemde. Bij de politie heeft [betrokkene 4] niet geheel naar waarheid verklaard, omdat [verdachte] haar had gezegd te zwijgen.
[betrokkene 2] is ook door de raadsheer-commissaris gehoord en zij heeft toen het volgende verklaard. Zij heeft gedurende ongeveer één jaar gewerkt in [B] , een intieme club in Roermond. Zij had niet eerder in de prostitutie gewerkt en heeft het werk gedwongen gedaan. Zij moest de voor haar betaalde reis terugbetalen. De helft van het door haar verdiende geld moest zij afstaan. Zij werd gedwongen om het geld terug te geven. Als zij dat niet deed, kon ze niet terug naar huis. Zij woonde samen met [betrokkene 4] . De vrouwen werden door [verdachte] naar het werk gebracht en werden ook weer naar huis gebracht. Direct na het werk, gaven ze gelijk de helft van het geld aan [verdachte] . De anderen, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , wisten dat ze geld moesten afdragen aan [verdachte] . Iedereen moest de helft afgeven. [verdachte] gaf meestal orders en [medeverdachte 1] hielp hem.
Medeplegen
Uit het vorenstaande blijkt dat [medeverdachte 1] een grote rol in het geheel heeft gehad. Naar het oordeel van het hof kan ook worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] en verdachte nauw betrokken waren bij de activiteiten van [medeverdachte 1] . Dit volgt niet alleen uit de verklaringen van [betrokkene 1] , maar ook diverse zich in het dossier bevindende tapgesprekken duiden op een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte.
■ Gesprek d.d. 8 juni 2011 te 21:13 uur:
[medeverdachte 1] belt uit naar [betrokkene 9] . [medeverdachte 1] zegt dat hij het heeft gevonden, een hotel waar een ober marihuana op een dienblad brengt. [medeverdachte 1] verwacht van [betrokkene 9] een erotische massage gratis. [medeverdachte 1] zegt: “wie gaat jullie anders naar het werk brengen? ” [betrokkene 9] zegt dat [verdachte] het dan gaat doen. [medeverdachte 1] zeg dat [verdachte] en [medeverdachte 2] nog duurder zijn.
■ Gesprek d.d. 8 juni 2011 (uitgaand gesprek naar [telefoonnummer 2] ):
[medeverdachte 1] belt uit met NN-vrouw. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] komen er zo aan. NN-vrouw moet naar buiten komen en tabletten bij hen ophalen. Zij moet geld meenemen voor [medeverdachte 2] . Het zijn twee tabletten die meteen ingenomen moeten worden. Zij krijgt wat gerommel in de buik en zal zich vandaag beroerd voelen. Zij mag geen alcohol vandaag drinken. Het zijn sterke tabletten. Zij kan beter gaan slapen. [medeverdachte 2] vertelt op de achtergrond hoe NN-vrouw de tabletten moet innemen. Zij moet ze 2 keer per dag innemen. NN-vrouw moet voorzichtig zijn omdat het heel sterke tabletten zijn. Het is geen grap. Zij moet geld meenemen en aan ‘hem’ geven. Hij zei 50 euro. NN-vrouw vindt dat ze haar belazeren. [medeverdachte 1] zegt van niet. Het zijn immers 3 tabletten. NN-vrouw vraagt of zij niet eraan doodgaat. [medeverdachte 1] zegt dat het hem om het even is of zij wel of niet doodgaat. [medeverdachte 1] lacht. [medeverdachte 2] zegt via [medeverdachte 1] dat als NN-vrouw hem niet gelooft, dat zij dan mee moet gaan naar de apotheek en ze daar moet kopen. Dan krijgt zij ze nu niet. NN-vrouw zegt dat zij ze wel gelooft. [medeverdachte 2] zegt via [medeverdachte 1] dat hij voor de tabletten 50 euro van NN-vrouw krijgt en dat ze hem ook moet pijpen. NN-vrouw vraagt of ze het van de apotheek te horen hebben gekregen. Volgens [medeverdachte 1] slaan de tabletten dan beter aan. Ze moeten lachen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn er over 5 minuten. NN-vrouw moet zich aankleden en naar de Action lopen. [medeverdachte 1] zegt dat als ‘zij ’ honger hebben, dat ‘ze ’ dan naar het pompstation moeten lopen, ‘ze' hebben geld als het goed is. Of NN-vrouw moet zelf er naartoe gaan.
Ten aanzien van dit laatste gesprek overweegt het hof nog dat de omstandigheid dat er tijdens het gesprek een grap wordt gemaakt, althans dat er wordt gelachen, niet wegneemt dat de vrouw in kwestie - gelet op het telefoonnummer: [betrokkene 3] — van hen bepaalde sterke tabletten moet innemen en daarvoor ook geld moet betalen. Het gesprek levert een sterke aanwijzing op dat het hier om een overtijdbehandeling gaat. [betrokkene 3] geeft later op 8 juni 2011 aan dat zij niet werkt, omdat ze een crisis heeft. Het hele gesprek ademt in elk geval uit dat de vrouw zich in een ondergeschikte positie bevindt ten opzichte van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Op 25 mei 2011 heeft verdachte aan [medeverdachte 1] een sms gestuurd met de vraag of [medeverdachte 1] “ze al naar de club heeft gebracht.” Dit halen en brengen komt ook naar voren uit de inhoud van de verklaringen van [betrokkene 1] en de getuige [betrokkene 13] , zoals hiervoor reeds overwogen.
Uit deze verklaringen en telefoongegevens kan dan ook worden opgemaakt dat [medeverdachte 2] en verdachte betrokken waren bij het brengen van vrouwen naar de clubs, er kennelijk van op de hoogte waren dat er verdiensten werden afgestaan en dat zij zelf ook geld ontvingen; [medeverdachte 2] en verdachte zijn immers duurder dan [medeverdachte 1] .
Het bestaan van een nauwe relatie tussen [medeverdachte 1] en verdachte blijkt verder uit de inhoud van een gesprek dat door hen is gevoerd op 9 juni 2011, kort nadat [medeverdachte 1] de woning aan de [a-straat] in [plaats] is binnengegaan:
■ Gesprek d.d. 9 juni 2011, te 16:56 uur:
[medeverdachte 1] belt uit met [verdachte] . [medeverdachte 1] vraagt waar hij is. [verdachte] is in [plaats] . [medeverdachte 1] zegt dat hij zo meteen met die Joegoslaaf gaat praten. [medeverdachte 1] zegt dat ‘shit’ is gebeurd. ‘Die klootzak wil ons volgens mij bij de politie verklikken,’ zegt [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] is nu bij ‘villeboedka’ (fonetisch). ‘Hij’ komt zo naar Kruidvat, bij Jan Linders. [medeverdachte 1] gaat met ‘hem’ praten. [medeverdachte 1] zegt dat [verdachte] beter thuis kan blijven. Want misschien wordt hij in de gaten gehouden. [medeverdachte 1] zegt dat er vandaag de politie ‘daar’ is geweest. Bij het huis van [slachtoffer] . [verdachte] wil ook komen. [verdachte] moet het zelf weten maar ‘hij’ zegt dat het beter is als niet iedereen komt. [medeverdachte 1] zegt: ‘ [verdachte] , stel dat er shit gebeurt. Jij hebt thuis iets liggen. Daarom kun je er beter blijven.’ [medeverdachte 1] zal [verdachte] bellen als hij klaar is. Dan kan [verdachte] komen.
[medeverdachte 1] spreekt over “ons” verklikken en dat verdachte iets thuis heeft liggen. Ook acht hij het raadzaam dat “niet iedereen” komt. Voor verdachte is kennelijk meteen duidelijk waar dit gesprek precies betrekking op heeft en hij geeft aan te willen komen. Voor het hof volgt daaruit dat afstemming plaatsvindt en dat beide betrokkenen nauw met elkaar samenwerken.
Ten slotte volgt uit het dossier dat ‘ [betrokkene 4] ’ een mededeling van verdachte aangaande de verdiensten aan [medeverdachte 1] voorhoudt in haar hiervoor reeds genoemde sms van 2 juni 2011.
Met dit alles staat het voor het hof in voldoende mate vast dat er gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte, zodanig dat bewezen kan worden geacht dat [medeverdachte 2] en verdachte, overeenkomstig de verklaring van [betrokkene 1] , als medeplegers van de uitbuiting kunnen worden aangemerkt en derhalve ook deelden in de verdiensten van de vrouwen.
Conclusie
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, tezamen en in vereniging met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , schuldig heeft gemaakt aan het plegen van de mensenhandel van vier vrouwen.”
8. Blijkens de toelichting op het middel richten de klachten zich in het licht van art. 273f, eerste lid (respectievelijk onder 1°, 3° en 9°) Sr tegen drie onderdelen van de bewezenverklaring, te weten (i) het tewerkstellen van [betrokkene 3] in België en/of Duitsland, (ii) het ‘huisvesten en opnemen’ van [betrokkene 3] en (iii) het voordeel trekken uit de uitbuiting van [betrokkene 3] . Onbestreden in cassatie is dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 4] .
9. Ten aanzien van [betrokkene 3] heeft het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende vastgesteld. [betrokkene 3] – ook wel “ [betrokkene 3] ” genoemd – wordt op 9 juni 2011 samen met [betrokkene 2] en [betrokkene 4] in een, van de binnenzijde afgesloten, badkamer in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] door de politie aangetroffen. Voorts worden in die woning visitekaartjes van seks- en saunaclubs, vrouwenlingerie en een grote hoeveelheid condooms gevonden. Tijdens een intakegesprek met de politie verklaart [betrokkene 3] ( [betrokkene 2] en [betrokkene 4] hebben dit ook verklaard) dat zij werkzaam is als prostituee. Van het nummer wat volgens [betrokkene 1] toebehoort aan [betrokkene 3] zijn op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] meerdere sms-berichten aangetroffen. In deze berichten heeft [betrokkene 3] onder meer aan [medeverdachte 1] gevraagd: “Mogen we ALSJEBLIEFT vandaag vrij nemen” en “Ik heb 300. [betrokkene 9] heb ik lang niet gezien”. Ook vraagt [betrokkene 3] op 7 juni respectievelijk 9 juni 2011 aan [medeverdachte 1] of zij bij de apotheek een pleister mag kopen en of zij naar de kapper mag. Het vragen om toestemming om een keer niet te hoeven werken, past in de verklaring van [betrokkene 1] dat het werk altijd, zeven dagen per week, doorging. Op die 9e juni laat [medeverdachte 1] in een telefoongesprek met een NN-vrouw, die samen met [betrokkene 3] is, weten dat de vrouwen niet gezien mogen worden. Iets meer dan een uur later, zegt [medeverdachte 1] dat de NN-vrouw had moeten bellen en zeggen dat ze bij de kapper waren weggegaan, waarna de NN-vrouw sorry tegen [medeverdachte 1] zegt. Het is op deze dag dat [betrokkene 3] (later) samen met de twee anderen in de afgesloten badkamer wordt aangetroffen. Verder blijkt uit een telefoongesprek op 8 juni 2011 van [betrokkene 3] met de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dat zij van hen bepaalde sterke tabletten moet innemen, waarschijnlijk vanwege een overtijdbehandeling, en dat zij voor deze pillen moet betalen. Op deze zelfde dag stuurt [betrokkene 3] een sms-bericht naar medeverdachte [medeverdachte 1] , waarin zij aangeeft dat zij niet werkt omdat zij een crisis heeft. Voorts maakt van de bewijsvoering deel uit de verklaring van een getuige ( [betrokkene 13] ), die inhoudt dat de meisjes nooit alleen waren, zij altijd in gezelschap van drie jongens waren en zij altijd onder begeleiding van een van de jongens naar buiten kwamen en de woning binnen gingen.
10. Uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden heeft het hof niet onbegrijpelijk afgeleid dat de genoemde vrouwen, waaronder [betrokkene 3] , in Nederland zeven dagen per week voor de verdachte en de medeverdachten in de prostitutie moesten werken, zij van en naar hun werk werden gehaald en gebracht, zij de verdachten op de hoogte moesten houden van hun werkzaamheden en het geldbedrag dat zij hadden verdiend, zij het geld (dat zij overhielden) moesten afstaan aan de verdachte en zijn medeverdachten, en zij toestemming aan de verdachte en zijn medeverdachten moesten vragen voor kleine dingen als een vrije dag of een bezoek aan de apotheek of de kapper.
11. Uit de bewijsvoering blijkt evenwel niet dat [betrokkene 3] als prostituee werkzaam is geweest in België en/of Duitsland. Wat dit buitenlandse aspect betreft, kan uit de bewijsvoering enkel worden afgeleid dat [betrokkene 1] werkzaam is geweest in sauna- en seksclubs in Sint Truiden in België en dat Sirikova samen met [betrokkene 4] werkzaam is geweest in Duitsland. [betrokkene 3] wordt in dat verband niet genoemd. Voor zover het middel daarover klaagt (de eerste klacht), is het terecht voorgesteld. Daarover later meer.
12. Wat betreft het ‘huisvesten en opnemen’ van [betrokkene 3] merk ik het volgende op. Het hof heeft niet onbegrijpelijk overwogen dat (a) de verklaring van [betrokkene 1] , (b) de sms-berichten, (c) de uitlatingen van [medeverdachte 1] in de tapgesprekken met “ [betrokkene 5] ” en (d) de wijze van aantreffen van [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] in de woning aan de [a-straat] in [plaats] , tot de conclusie leiden dat [medeverdachte 1] de vier vrouwen – [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] – heeft gehuisvest en opgenomen. Daarbij haalt het hof inderdaad niet specifiek de [a-straat 1] te [plaats] aan. Maar dat hoefde het hof ook niet te doen nu, anders dan de steller van het middel kennelijk meent, de bewezenverklaring evenmin van dat adres rept. Overigens is, zo laat een blik achter de papieren muur zien, het proces-verbaal van bevindingen (p. 243) daarover duidelijk: [betrokkene 3] verklaart in haar intakegesprek bij de politie dat zij woonachtig is in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] en dat zij voor deze woning samen met de andere vrouwen € 500,00 huur moet betalen. De tweede klacht mist doel.
13. Dan de derde klacht, dat het voordeel trekken uit de uitbuiting van [betrokkene 3] niet uit de bewijsvoering zou blijken. Dat zie ik anders. Ik meen te kunnen volstaan met een verwijzing naar randnummer 7, waarin de bewijsvoering van het hof is aangehaald en waaruit genoegzaam blijkt dat ook de verdachte (op verschillende manieren) betrokken was bij de prostitutiewerkzaamheden van onder meer [betrokkene 3] .
14. Staan blijft evenwel dat de bewijsvoering geen grondslag biedt voor het bewijs dat [betrokkene 3] als prostituee werkzaam is geweest in België en/of Duitsland. Tot vernietiging van het bestreden arrest behoeft dit echter niet te leiden. Ook indien dit onderdeel uit de bewezenverklaring wordt geschrapt, kan niet worden gezegd dat daarmee aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde – dat tevens betrekking heeft op de andere vrouwen ( [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 4] ) – wezenlijk afbreuk wordt gedaan. Waar het in essentie om gaat is dat de verdachte en de medeverdachten de bedoelde vrouwen met name in Nederland intensief in de prostitutie hebben laten werken, de situatie waarin deze vrouwen moesten werken hebben gecontroleerd en deze vrouwen ernstig hebben beknot in hun bewegingsvrijheid, terwijl deze vrouwen daarnaast een aanzienlijk deel van hun verdiensten hebben moeten afstaan aan de verdachte en de medeverdachten.
15. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
16. Het tweede middel klaagt dat het hof niet heeft vermeld in welke mate de door het hof geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn heeft geleid tot vermindering van de gevangenisstraf.
17. Het hof heeft de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 38 maanden, voor zover hier van belang, als volgt gemotiveerd:
“Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft daarbij ook gelet op de omstandigheid dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 maart 2018, niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof houdt voorts rekening met de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, welke bij de strafvervolging van verdachte in hoger beroep fors is geschonden. Ondanks dat door de verdediging in hoger beroep is verzocht om het horen van zich in het buitenland bevindende getuigen en die onderzoekswens aan de termijnoverschrijding heeft bijgedragen, kan die overschrijding niet geheel op het conto van de verdediging worden geschoven. Gelet hierop, zal het hof thans volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, met aftrek van voorarrest.”
18. Uitgangspunt is dat het oordeel van de feitenrechter omtrent de overschrijding van de redelijke termijn in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. Onderzocht kan alleen worden of dat oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is in het licht van de omstandigheden van het geval. Van onbegrijpelijkheid zal niet heel snel sprake zijn, nu de beoordeling hiervan sterk verweven is met waarderingen van feitelijke aard. Ook het rechtsgevolg dat de feitenrechter aan de vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn heeft verbonden, kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. Zie voor dit een en ander HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis.
19. In voormeld arrest wordt evenwel ook benadrukt dat, met het oog op de door de Hoge Raad uit te oefenen controle, in geval van vermindering van de straf wegens overschrijding van de redelijke termijn de rechter in zijn uitspraak behoort aan te geven in welke vorm of mate de straf is verlaagd. Dit betekent dat in de uitspraak ook vermeld dient te worden welke straf zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
20. Het hof heeft (terecht) geconstateerd dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM en dat de overschrijding van de redelijke termijn fors is. Daartoe heeft het verzoek van de verdediging tot het horen van getuigen in het buitenland bijgedragen, maar niet geheel, aldus het hof.
21. Niet heeft het hof expliciet tot uitdrukking gebracht welke gevangenisstraf het zou hebben opgelegd ware de redelijke termijn niet overschreden en evenmin tot welke vermindering de overschrijding van de redelijke termijn heeft geleid. Het is mij niet duidelijk waarom het hof dat niet even in zoveel woorden heeft aangegeven. Dan was er in dat verband in cassatie geen probleem geweest. Anders dan in de twee samenhangende zaken kan mijns inziens in de onderhavige zaak namelijk niet worden gezegd dat die vermindering (impliciet) in de strafmotivering van het hof besloten ligt. Ik leg dat hieronder uit.
22. De rechtbank achtte – anders dan het hof – alle vier tenlastegelegde feiten bewezen en veroordeelde de verdachte voor deze feiten tot een gevangenisstraf van vier jaren (met aftrek van voorarrest). Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 25 april 2018 heeft de advocaat-generaal in zijn requisitoir op deze strafoplegging van de rechtbank gewezen en heeft hij, uitgaande van een bewezenverklaring van vier feiten, met betrekking daartoe opgemerkt dat hoewel het tijdsverloop verklaarbaar is vanwege de onderzoekwensen van de verdediging, daarmee wel rekening moet worden gehouden in de strafoplegging; dit bracht hem tot een eis van 3 jaren gevangenisstraf.
23. Kon ik in de twee samenhangende zaken – in die zaken heeft het hof dezelfde feiten bewezenverklaard als de rechtbank – nog schrijven: “De overweging van het hof dat het gelet op de overschrijding van de redelijke termijn thans (cursivering van mij, A-G) zal volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van […], met aftrek van voorarrest, kan mijns inziens niet anders worden begrepen dan in relatie tot die door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van […] en het requisitoir van de advocaat-generaal zoals zojuist door mij weergegeven”, met dezelfde stelligheid kan ik dat in de onderhavige zaak niet zeggen. In de onderhavige zaak speelt in het verband van de strafoplegging immers mee dat het hof – anders dan de rechtbank – heeft vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 2 en 3 (poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, deel uitmakend van een voortgezette handeling, respectievelijk medeplegen van mishandeling, deel uitmakend van een voortgezette handeling). Niet laat zich daarom ’s hofs, ten opzichte van de door de rechtbank opgelegde straf van vier jaren, vermindering van de straf geheel en al verklaren uit de overschrijding van de redelijke termijn; een (niet onbelangrijk) deel van de strafvermindering zou immers kunnen worden toegeschreven aan de vrijspraak voor de feiten 2 en 3. Het bestaan van deze mogelijkheid brengt mee dat uit de strafmotivering van het hof niet kan worden afgeleid welke straf zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, noch in welke mate de door het hof geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn heeft geleid tot vermindering van de gevangenisstraf.
24. Het middel slaagt daarom.
25. Het eerste middel faalt en kan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan. Het tweede middel slaagt.
26. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
27. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden