Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/201
201 Taakverdeling tussen gerecht en rechter-commissaris
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS457028:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Voetnoten
Voetnoten
Hiermee wordt ook steeds de kantonrechter of raadsheer-commissaris bedoeld.
In oudere rechtspraak besliste de Hoge Raad dat de rechter-commissaris in beginsel de beslissing van de rechtbank diende uit te voeren: HR 25 november 1971, ECLI:NL:HR:1971:AB5987, NJ 1972, 63 (de rechter-commissaris mocht niet beoordelen of ten aanzien van een bepaalde getuige gevaar voor verlies van bewijs bestond, ook al was de wederpartij niet gehoord); HR 11 november 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC2185, NJ 1978, 399, m.nt. W.H. Heemskerk (Hoogendijk/Van der Lek)(de rechter-commissaris was gebonden aan het oordeel van de rechtbank dat bepaalde feiten van belang konden zijn in de hoofdzaak). In de zaak Enka/Dupont was zonder de wederpartij te horen (vóór 1988 hoefde de wederpartij niet te worden opgeroepen om te worden gehoord) een voorlopig getuigenverhoor bevolen, ondanks de enorme belangen die in deze zaak speelden. Op de dag van het verhoor voerde Enka aan dat Dupont misbruik maakte van zijn recht doorgang van het getuigenverhoor te verlangen. De rechter-commissaris weigerde over te gaan tot het houden van het voorlopig getuigenverhoor op grond van de eisen van een goede procesorde (waarin hoor en wederhoor in het algemeen verankerd ligt) en vanwege misbruik van bevoegdheid door Dupont. De Hoge Raad besliste dat de niet gehoorde wederpartij de mogelijkheid behoort te hebben zijn bezwaren tegen het verzoek naar voren te brengen en formuleerde de appeldoorbrekingsgronden. HR 29 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4989, NJ1986, 242, m.nt. W.H. Heemskerk en L. Wichers Hoeth (Enka/Dupont). Zie hierover ook: Hof Amsterdam 30 juni 1970, ECLI:NL:GHAMS:1970:AB6447, NJ 1970, 413; Rb. Amsterdam 7 december 1973, ECLI:NL:RBAMS:1973: AB4094, NJ 1974, 494; Rb. Rotterdam 27 mei 1977, ECLI:NL:RBROT:1977:AC5977, NJ 1978, 357; Rb. ’s-Gravenhage (pres.) 27 augustus 1986, ECLI:NL:RBSGR:1986:AH1326, KG 1986, 405.
PG Herziening Rv 2002, p. 123 en 125. Deze taakverdeling blijkt ook uit HR 25 november 1971, ECLI:NL:HR:1971:AB5987, NJ 1972, 63. Het verzoek moet beoordeeld worden door de rechtbank en de rechter-commissaris is slechts belast met het houden van het verhoor.
Hammerstein 2014 (T&C Rv), art. 351, aant. 1 (art. 360 lid 2 Rv komt overeen met de regel in art. 351 Rv).
HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3922, NJ 2012, 316, m.nt. C.J.M. Klaassen en JBPr 2012, 25, m.nt. G. van Rijssen (Boekhoorn/Cyrte). Zie ook Hof Arnhem-Leeuwarden 12 september 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6885, NJF 2013, 418; Rb. Amsterdam 11 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:4913.
De Hoge Raad verwijst naar zijn eerdere uitspraak van 18 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0571, NJ 2012, 315, m.nt. C.J.M. Klaassen en JBPr 2011, 48, m.nt. S.M.A.M. Venhuizen (Antebi/Synagoge).
Vgl. HR 19 maart 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4346, NJ 1982, 521 (Banner Anstalt/Esbouw). In deze zaak besliste de Hoge Raad dat de rechter-commissaris toestemming kan geven om andere dan in het verzoekschrift genoemde getuigen te horen, mits de wederpartij haar standpunt ter zake heeft kunnen kenbaar maken en als de rechter-commissaris “aannemelijk acht dat het horen van de desbetreffende getuige zal bijdragen tot een juist begrip van de feiten die verzoeker wil bewijzen en waaromtrent de wel in het verzoekschrift opgegeven getuigen hebben verklaard”.
Rb. Rotterdam 27 mei 2008, ECLI:NL:RBROT:2008:BD7456. Daarbij gaf de rechtbank echter ook aan dat het verzoekschrift geen basis bood voor het horen van een aantal met name genoemde getuigen.
Rb. Amsterdam 28 februari 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3541.
HR 9 oktober 1964, ECLI:NL:HR:1964:AB4270, NJ 1965, 33 (Oceana/Dierkse I); HR 30 oktober 1964, ECLI:NL:HR:1964:AB6471, NJ 1965, 34 (Oceana/Dierkse II); HR 19 maart 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4346, NJ 1982, 521 (Banner Anstalt/Esbouw).
HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3922, NJ 2012, 316, m.nt. C.J.M. Klaassen en JBPr 2012, 25, m.nt. G. van Rijssen (Boekhoorn/Cyrte); Hof Arnhem-Leeuwarden 12 september 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6885, NJF 2013, 418.
Hof ’s-Gravenhage 6 november 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BY2048; Rb. Zutphen 1 april 1986, ECLI:NL:RBZUT:1986:AB7563, NJ 1986, 621.
De vraag die hierna wordt behandeld is of, en in hoeverre, de rechter-commissaris1 bevoegd is om beslissingen te nemen over het houden van een voorlopig getuigenverhoor na de toewijzing daarvan door de rechtbank.2
De wetgever zag bij de herziening van Rv een duidelijke taakverdeling tussen gerecht en rechter-commissaris. Het gerecht is bevoegd tot het nemen van beslissingen, waaronder moet worden verstaan het doen van een uitspraak in de vorm van een (tussen)vonnis of een (tussen)beschikking. De rechter-commissaris is slechts bevoegd tot het behandelen van de zaak en fungeert als uitvoerder van de beslissingen van het gerecht.3 Bij de rechter-commissaris kan niet (deels) opnieuw een beslissing betreffende het houden van getuigenverhoren worden afgedwongen. Dit zou neerkomen op een verkapt hoger beroep, terwijl de wetgever het instellen van een rechtsmiddel in beginsel heeft verboden (art. 188 lid 2 Rv). De verweerder of een andere belanghebbende die bezwaren heeft tegen de toewijzing van het voorlopig getuigenverhoor dient hoger beroep bij het hof in te stellen tegen de toewijzende beschikking en daarbij beroep te doen op een appeldoorbrekingsgrond (zie par. 5.8.2). Ter gelegenheid van dit hoger beroep dan wel in kort geding kan eventueel schorsing van de uitvoerbaar-bijvoorraad-verklaring worden gevraagd (art. 360 lid 2 Rv).4
In het arrest Boekhoorn/Cyrte5 besliste de Hoge Raad, in lijn met de taakverdeling en de doelen van waarheidsvinding en efficiency die de wetgever voor ogen heeft gehad bij de herziening van Rv in 2002 (zie par. 1.1), dat de rechter-commissaris ook geen “discretionaire bevoegdheid heeft tot begrenzing van het aantal of de personen van de door hem te horen getuigen en de aan de getuigen te stellen vragen”. De rechter-commissaris zal het verhoor van een getuige of het stellen van bepaalde vragen aan een getuige slechts mogen weigeren “indien onder de gegeven omstandigheden de goede procesorde in verband met de bij zijn beslissing betrokken belangen zulks eist”.6 De belangen die volgens de Hoge Raad een rol spelen bij de belangenafweging die de rechter in het kader van de goede procesorde moet maken, zijn onder meer het “mede door art. 186 in verband met art. 166 Rv. gewaarborgde, belang van de waarheidsvinding door het leveren van getuigenbewijs in een eventueel aanhangig te maken of reeds aanhangige procedure, het ook in de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor door art. 20 Rv. mede met het oog op de processuele rechten en belangen van de wederpartij beschermde belang van een doelmatige en voortvarende rechtspleging, en belangen die meebrengen dat de voorgebrachte getuigen in het algemeen of in het kader van het voorlopig getuigenverhoor onder meer in verband met de mogelijkheid van misbruik daarvan, niet verplicht kunnen worden tot het afleggen van een verklaring of het beantwoorden van bepaalde vragen”. Kortom, de rechter-commissaris moet in ieder geval meewegen: het belang van de waarheidsvinding, het belang van een doelmatige en voortvarende rechtspleging en belangen die meebrengen dat getuigen niet verplicht kunnen worden tot het beantwoorden van (bepaalde) vragen. Volgens Klaassen in haar noot onder het arrest legt het belang van de waarheidsvinding “een aanmerkelijk gewicht in de schaal”.
In het verzoekschrift moeten de getuigen die de verzoeker wil horen, worden genoemd. Als de verzoeker nog andere getuigen wil laten horen dan de in zijn verzoekschrift genoemde getuigen, dan dient de rechter-commissaris dat binnen de door de Hoge Raad in het arrest Boekhoorn/Cyrte getrokken grenzen toe te staan. Een argument hiervoor is dat beide partijen zelf moeten kunnen bepalen welke getuigen zij willen laten horen binnen het kader van het probandum. Aangezien tegenbewijs van rechtswege is toegelaten en de wederpartij ook zelf mag bepalen wie zij als getuigen oproept (art. 189 jo. 168 Rv), dient hetzelfde voor de verzoeker te gelden.7
De rechtbank Rotterdam besliste recent dat de verzoeker niet het recht kon worden onthouden om andere dan in het verzoekschrift genoemde getuigen naar voren te brengen.8 Volgens de rechtbank Amsterdam geldt dit toetsingskader ook als een partij een getuige opnieuw wenst te doen horen.9 In het belang van de waarheidsvinding moet worden toegejuicht dat ruim baan wordt gegeven aan het leveren van (voorlopig) getuigenbewijs.
De beslissing van de rechter-commissaris om een getuige niet te horen of bepaalde vragen niet te stellen is een beschikking waartegen een rechtsmiddel kan worden aangewend (uiteraard ook bij verzoekschrift),10 omdat het niet gaat om een beslissing van ondergeschikte, administratieve aard ter bevordering van een ordelijk en vlot verloop van de procedure.11
De getuige zelf kan eerst bezwaar maken tegen of voorwaarden stellen aan zijn verhoor bij het houden van het voorlopige getuigenverhoor, bijvoorbeeld aanvoeren dat hij een verschoningsrecht heeft of dat hij moet worden gehoord als partijgetuige. De rechter-commissaris zal moeten beslissen of dit beroep terecht is; dergelijke beslissingen behoren juist tot de uitoefening van zijn taak en moeten door hem worden genomen (zie verder nr. 209-211).12