In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens, tenzij anders vermeld, verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal in het 5 zaaks-dossier (zaak 1: onderzoek Tartini, zaak 2: poging woningoverval Rotterdam, zaak 3: poging woningoverval Eck en Wiel, zaak 4: onderzoek Belize, zaak 5: diefstal auto Enschede) gesloten en getekend op 12 januari 2016 door [verbalisant 5] , brigadier van politie eenheid Oost-Nederland.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 13-07-2018, nr. 21-004037-17
ECLI:NL:GHARL:2018:6382, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
13-07-2018
- Zaaknummer
21-004037-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:6382, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 13‑07‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOVE:2017:2795, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:838, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHARL:2018:2630, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 21‑03‑2018; (Hoger beroep, Tussenuitspraak)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOVE:2017:2795
- Vindplaatsen
JERF Actueel 2018/285
Uitspraak 13‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Het hof heeft verdachte voor onder meer moord en een gewapende woningoverval veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar (met aftrek van voorarrest).
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004037-17
Uitspraak d.d.: 13 juli 2018
TEGENSPRAAK
Promis
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 14 juli 2017 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 08-910061-15 en 08-770149-14, tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedag] 1984,
thans verblijvende in [detentie] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 15 december 2017, 7 maart 2018, 21 maart 2018, 6 juni 2018, 27 juni 2018 en 29 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. U. Ural, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid
De raadsman heeft ter terechtzitting van 29 juni 2018 zijn op 15 december 2017 en 7 maart 2018 toen preliminair gevoerde verweer gehandhaafd, inhoudende dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep in de zaak met het parketnummer 08-770149-14. De raadsman heeft daarbij verwezen naar hetgeen hij ter onderbouwing daarvan reeds op de zittingen van 15 december 2017 en 7 maart 2018 heeft aangevoerd.
Het hof heeft bij tussenarrest van 21 maart 2018 een uitgebreid gemotiveerde beslissing genomen op dit verweer. Dit verweer en standpunt van de raadsman zijn ter terechtzitting van 29 juni 2018 herhaald. Het hof ziet, in aanmerking genomen dat de raadsman ter onderbouwing van zijn verweer en standpunt geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, geen aanleiding op zijn beslissing in het tussenarrest van 21 maart 2018 terug te komen.
Omvang van het hoger beroep
Over de tenlastegelegde feiten die in hoger beroep ter beoordeling voorliggen, wijst het hof op zijn bij tussenarrest van 21 maart 2018 genomen beslissing, inhoudende dat de officier van justitie kan worden ontvangen in het hoger beroep in de zaak met het parketnummer 08-770149-14 en de verdachte kan worden ontvangen in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen veroordelingen terzake de feiten 1, 2, 3 en 5 zoals tenlastegelegd onder parketnummer 08-910061-15.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 08-910061-15:
1. primair:hij op of omstreeks 8 november 2015 te Zwolle, in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen twee, althans één of meer pin- en/of betaalpas(sen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
- -
gewapend met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] (vlak nabij diens woning) is/zijn toegelopen en/of (vervolgens)
- -
een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Maak de deur open. We gaan naar binnen en verzet je niet en schreeuw niet, anders doen we je wat", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- -
gekomen in de woning van die [slachtoffer 1] die [slachtoffer 1] (onder dreiging van een vuurwapen, althans van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Ga op je buik liggen met je gezicht tegen de rugleuning en kijk ons niet aan", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- -
de handen en/of voeten van die [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgebonden met tie rips en/of elektriciteitssnoer en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] heeft/hebben afgedekt met een dekbed en/of (vervolgens)
- -
de kleding van die [slachtoffer 1] heeft/hebben doorzocht en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] de woorden heeft/hebben toegeroepen: “Waar zijn de bankpassen” en/of “Wat zijn de bijbehorende pincodes” en/of “één van ons gaat weg en doe jij wat of ga jij schreeuwen, dan doen wij je wat”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking,
en/of
hij op of omstreeks 08 november 2015 te Zwolle, in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van één of meerdere pincode(s), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan naam [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
- -
gewapend met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] (vlak nabij diens woning) is/zijn toegelopen en/of (vervolgens)
- -
een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Maak de deur open. We gaan naar binnen en verzet je niet en schreeuw niet, anders doen we je wat", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- -
gekomen in de woning van die [slachtoffer 1] die [slachtoffer 1] (onder dreiging van een vuurwapen) de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Ga op je buik liggen met je gezicht tegen de rugleuning en kijk ons niet aan", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- -
de handen en/of voeten van die [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgebonden met tie rips en/of elektriciteitssnoer en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] heeft/hebben afgedekt met een dekbed en/of (vervolgens)
- -
de kleding van die [slachtoffer 1] heeft/hebben doorzocht en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] de woorden heeft/hebben toegeroepen: “Waar zijn de bankpassen” en/of “Wat zijn de bijbehorende pincodes” en/of “één van ons gaat weg en doe jij wat of ga jij schreeuwen, dan doen wij je wat”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
1. subsidiair:hij op of omstreeks 08 november 2015 te Zwolle, in de gemeente Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen één of meerdere pin- en/of betaalpas(sen) en/of één of meer goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan naam [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren:
- -
gewapend met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] (vlak nabij diens woning) is/zijn toegelopen en/of (vervolgens)
- -
een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Maak de deur open. We gaan naar binnen en verzet je niet en schreeuw niet, anders doen we je wat", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- -
gekomen in de woning van die [slachtoffer 1] die [slachtoffer 1] (onder dreiging van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Ga op je buik liggen met je gezicht tegen de rugleuning en kijk ons niet aan", althans woorden van soortgelijke (dreigende)
- -
de handen en/of voeten van die [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgebonden met tie rips en/of elektriciteitssnoer en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] heeft/hebben afgedekt met een dekbed en/of (vervolgens)
- -
de kleding van die [slachtoffer 1] heeft/hebben doorzocht en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] de woorden heeft/hebben toegeroepen: “Waar zijn de bankpassen” en/of “Wat zijn de bijbehorende pincodes” en/of “één van ons gaat weg en doe jij wat of ga jij schreeuwen, dan doen wij je wat”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
en/of
hij op of omstreeks 08 november 2015 te Zwolle, in de gemeente Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van één of meerdere pincode(s), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s):
- -
gewapend met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] (vlak nabij diens woning) is/zijn toegelopen en/of (vervolgens)
- -
een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Maak de deur open. We gaan naar binnen en verzet je niet en schreeuw niet, anders doen we je wat", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- -
gekomen in de woning van die [slachtoffer 1] die [slachtoffer 1] (onder dreiging van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Ga op je buik liggen met je gezicht tegen de rugleuning en kijk ons niet aan", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- -
de handen en/of voeten van die [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgebonden met tie rips en/of elektriciteitssnoer en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] heeft/hebben afgedekt met een dekbed en/of (vervolgens)
- -
de kleding van die [slachtoffer 1] heeft/hebben doorzocht en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] de woorden heeft/hebben toegeroepen: “Waar zijn de bankpassen” en/of “Wat zijn de bijbehorende pincodes” en/of “één van ons gaat weg en doe jij wat of ga jij schreeuwen, dan doen wij je wat”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair:hij op of omstreeks 02 november 2015 te Enschede, in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een afgesloten garage, gelegen aan de [adres] , heeft weggenomen een personenauto (merk Daewoo type Matiz voorzien van het kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan naam [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die weg te nemen personenauto onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2 subsidiair:hij op of omstreeks 08 november 2015 te Zwolle, althans in of omstreeks de periode van 02 november 2015 tot en met 08 november 2015 in de gemeente(n) Enschede en/of Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een personenauto (merk Daewoo type Matiz voorzien van het kenteken [kenteken] ) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde personenauto wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3 primair:hij op of omstreeks 13 oktober 2015 te Eck en Wiel, in de gemeente Buren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan naam [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- -
het (besloten) perceel, gelegen aan de [adres] , heeft/hebben betreden en/of (vervolgens)
- -
op die [slachtoffer 3] is/zijn toegelopen en/of toegerend en/of (daarbij) die [slachtoffer 3] (krachtig) één of meermalen met gebalde vuist(en) in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens)
- -
met een snoeischaar in het gezicht heeft/hebben gesneden en/of gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3 subsidiair:hij op of omstreeks 13 oktober 2015 te Eck en Wiel, in de gemeente Buren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijverwonding in het gezicht, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 3] met een snoeischaar in het gezicht te steken en/of te snijden;
3 meer subsidiair:hij op of omstreeks 13 oktober 2015 te Eck en Wiel, in de gemeente Buren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
- -
op die [slachtoffer 3] is/zijn toegerend en/of gelopen en/of (vervolgens)
- -
die [slachtoffer 3] één of meermalen krachtig met gebalde vuist(en) in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens)
- -
met een snoeischaar in het gezicht heeft/hebben gesneden en/of gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5:hij op of omstreeks 07 oktober 2014 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 950 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Zaak met parketnummer 08-770149-14 (gevoegd):
hij op of omstreeks 17 december 2014 te Enschede, althans in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft/hebben beroofd, door met een vuurwapen één of meer kogels in het gezicht, althans in het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 4] te schieten.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak (parketnummer 08-910061-15, feit 3)
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 08-910061-15 onder 3 primair, 3 subsidiair en 3 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe het volgende. Uit de aangifte, de aanvullende verklaring van aangever [slachtoffer 3] en de verklaring van de getuige [getuige 1] volgt dat aangever op 13 oktober 2015 omstreeks 22:40 uur op het terrein rondom zijn woning in Eck en Wiel liep. Aangever zag dat er een lampje brandde in de auto van één van de huurders die op zijn terrein verbleef en liep daarop naar het chalet van die huurder toe. Nadat hij had aangeklopt, zag hij op een afstand van ongeveer vier meter een donkere man – naar later bleek verdachte – aan komen rennen. Verdachte sloeg aangever met één van zijn vuisten in het gezicht. Aangever heeft zichzelf verdedigd en kwam met verdachte in een worsteling op de grond terecht. Verdachte heeft aangever daarbij meermalen geslagen. Aangever heeft verklaard dat hij op een gegeven moment een kleine snoeischaar op de grond zag liggen en verklaart dat hij hiermee mogelijk door verdachte in zijn gezicht is gesneden. Dit leidt aangever af uit het feit dat hij een wond op zijn gezicht had. Ook is aangever door verdachte in zijn duim gebeten, waarvoor hij diezelfde nacht nog een tetanusprik heeft gekregen in het ziekenhuis. Op een gegeven moment is voornoemde huurder, getuige [getuige 1] , aangever te hulp geschoten en hebben zij verdachte kunnen overmeesteren. Aangever heeft verklaard dat hij, na de mishandeling, maar kort voordat de politie ter plaatse kwam, vlakbij zijn woning een auto had zien staan met kleine lichtjes aan. Aangever vermoedde dat verdachte met die auto was gekomen. Toen de politie arriveerde, was die auto weg. Dat verdachte op de bewuste avond mogelijk met anderen in Eck en Wiel was, wordt ook ondersteund door een sms-bericht dat verdachte drie dagen later op zijn telefoon ontving van [slachtoffer 5] , inhoudende: ‘hey maatje heb gehoord van biga wat er ongeveer gebeurd is pppf fuckt up shit die 2 hebben je nog achtergelaten ook bel me als je kan bellen gr je maatje’.
Over het primair tenlastegelegde overweegt het hof dat verdachte onder zeer belastende omstandigheden is aangetroffen. Ten tijde van zijn aanhouding droeg verdachte een kogelwerend vest en zwarte handschoenen. Hij zegt zich niets meer te kunnen herinneren van die bewuste avond. Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kan echter niet zonder meer volgen dat verdachte al dan niet samen met anderen de bedoeling had om bij aangever in te breken of hem te overvallen. Het hof zal verdachte om die reden van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het door verdachte toegebrachte letsel, te weten een soort snijverwonding op de wang en een beet in de duim, als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Daartoe overweegt het hof dat hetgeen het hof uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent het uitzicht op volledig herstel ontoereikend is om als zwaar lichamelijk letsel aan te merken. Voorts is op de grond weliswaar een snoeischaar aangetroffen, maar niet genoegzaam is komen vast te staan dat deze snoeischaar van verdachte was, of door verdachte is gebruikt, laat staan dat hij hiermee gesneden dan wel gestoken heeft in het gezicht van aangever. Het subsidiair tenlastegelegde kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat verdachte ook daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde stelt het hof vast dat verdachte naar aangever is toegerend, hem eerst eenmaal en vervolgens meermalen in het gezicht heeft geslagen. Het handelen van verdachte, in aanmerking genomen hetgeen zojuist is overwogen over de aangetroffen snoeischaar, moet voor aangever een buitengewoon beangstigende en bizarre ervaring zijn geweest. Dat handelen is echter naar het oordeel van het hof naar de uiterlijke verschijningsvorm niet zodanig gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat daaruit kan worden afgeleid dat de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk is geweest en verdachte door zijn handelen die kans ook heeft aanvaard. In het licht van de tenlastelegging zal het hof verdachte daarom eveneens vrijspreken van de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Overweging met betrekking tot het bewijs (parketnummer 08-910061-15, feit 1, 2 en 5)
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, conform de inhoud van de door de raadsman ter zitting overgelegde pleitaantekeningen, op het standpunt gesteld dat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit, te weten de gewapende woningoverval op aangever [slachtoffer 1] . De verdediging zal zich in zoverre refereren aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van het onder 2 en 5 tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
Oordeel van het hof
Feit 1
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde zal het hof, conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. De verdachte heeft dit feit bekend en door of namens hem is geen vrijspraak bepleit. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen:
- -
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 27 juni 2018;
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 4.124-4.132 van het proces-verbaal in zaak 4, onderzoek ‘Belize’, genummerd PL0600-2015545048-1), voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] .
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 en 5 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. In het bijzonder overweegt het hof als volgt.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 21.
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat op 2 november 2015 in Enschede zijn personenauto van het merk Daewoo, type Matiz is weggenomen, voorzien van het kenteken [kenteken] . De krantenbezorger van aangever had gezien dat twee vermoedelijk Marokkaanse mannen zijn auto uit de garage hadden weggenomen.2.Verdachte heeft verklaard dat hij op 8 november 2015 naar Zwolle is gereden in voornoemde auto. Deze auto zou na de overval gedumpt worden. Verdachte heeft geen vragen gesteld over de herkomst van de auto.3.Op 10 november 2015 is de auto aangetroffen in de nabijheid van de woning in Zwolle waar verdachte en zijn medeverdachte zich twee dagen daarvoor schuldig hebben gemaakt aan een gewapende woningoverval. In het voertuig zijn onder meer een doosje lucifers en een jerrycan gevuld met brandstof aangetroffen. Deze goederen waren geen eigendom van aangever [slachtoffer 2] .4.
Het hof heeft geen enkele concrete aanwijzing, ook niet gelet op het tijdsverloop tussen de diefstal op 2 november 2015 en het gebruik van de auto door verdachte op 8 november 2015, dat verdachte betrokken is geweest bij het wegnemen van de auto. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder 2 primair tenlastegelegde diefstal.
Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde heling overweegt het hof het volgende. Verdachte heeft een voor hem onbekende auto bestuurd waarvan hij wist dat deze na een overval gedumpt zou worden. Het hof is van oordeel dat verdachte, door in de gegeven omstandigheden als bestuurder van de auto op te treden terwijl hij wist dat de auto gedumpt zou worden en desondanks niet naar de herkomst ervan te vragen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze auto van diefstal afkomstig was. Het hof acht hiermee het onder 2 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 5
Op 7 oktober 2014 reden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in hun dienstvoertuig door Hengelo. Op een goed moment reed hen een zwarte personenauto van het merk Fiat, type 500 tegemoet. Beide verbalisanten herkenden het kenteken van deze auto. Het was hun ambtshalve bekend dat het voertuig eerder betrokken was geweest bij meerdere verdachte situaties. Nu de verbalisanten niet konden vaststellen wie de bestuurder was van het voertuig, wilden zij een verkeerscontrole uitvoeren gericht op de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften. Op het moment dat zij hun auto keerden, zagen zij dat de bestuurder van de Fiat 500 zijn snelheid verhoogde en met zeer verhoogde snelheid rechtsaf sloeg. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat de snelheidsmeter de 100 km/u passeerde, terwijl ter plekke een maximumsnelheid gold van 50 km/u. De verbalisanten schakelden de blauwe signaalverlichting en later ook de geluidssignalen in en stelden het rood verlichte transparant in werking met de tekst ‘Stop politie’. De Fiat accelereerde vervolgens nog sneller dan het voertuig van de verbalisanten zich vooruit bewoog. Terwijl de Fiat voor hen uit door een bocht naar links reed, zag verbalisant [verbalisant 2] dat een zwarte plastic tas uit de bijrijderskant van de voor hen rijdende Fiat werd gegooid. Ondertussen gaf verbalisant [verbalisant 2] zijn bevindingen via de portofoon door aan de meldkamer. Uiteindelijk verminderde de bestuurder zijn snelheid en zette hij het voertuig stil. De verbalisanten herkenden de bestuurder ambtshalve als [vriend verdachte] en verdachte als bijrijder van het voertuig. Via de portofoon vernamen de verbalisanten dat collega’s de plastic tas hadden gevonden. In de plastic tas bevond zich nog eenzelfde plastic zak met daarin een gesealde verpakking met een witte, vloeibare emulsie. De verbalisanten kregen het sterke vermoeden dat deze witte emulsie cocaïne betrof.5.Uit het NFI-rapport blijkt dat zich in de tas een hoeveelheid van 950 gram amfetamine bevond, hetgeen vermeld is op lijst I behorende bij de Opiumwet.6.Verbalisant [verbalisant 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij geen zicht had op het bijrijdersraampje waaruit iets werd gegooid, maar dat hij wel iets uit de richting van het bijrijdersraam door de lucht zag vliegen. Er reed op dat moment ook geen andere auto voor, naast of achter de Fiat. De tas lag niet direct stil; hij rolde nog iets door in een voorwaartse beweging. Hij heeft hetgeen door de lucht vloog ook direct zien neerkomen.7.Verdachte heeft verklaard dat hij en [vriend verdachte] in die tijd wel in de speedhandel zaten, maar ontkent iets uit het raam gegooid te hebben.8.
De raadsman heeft aangevoerd dat de achtervolging en de daaropvolgende aanhouding onrechtmatig zijn geweest. Het hof stelt voorop dat de verbalisanten hebben gerelateerd dat zij niet konden vaststellen wie de bestuurder was van het voertuig, waarop zij besloten de bestuurder te controleren op grond van de Wegenverkeerswet. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de uitoefening van de controlebevoegdheid in beginsel rechtmatig is zolang deze bevoegdheid mede is uitgeoefend ter controle op naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet vastgestelde voorschriften (vgl. HR 1 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2454). Dat uiteindelijk niet daadwerkelijk de inzage van het rijbewijs is gevorderd, maakt dit naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval niet anders. Het hof overweegt daartoe allereerst dat de bestuurder uiteindelijk door beide verbalisanten ambtshalve is herkend, waardoor zij reeds hadden vastgesteld wie de bestuurder van het voertuig was, maar daarbij komt ook nog het volgende. Vrijwel onmiddellijk nadat de verbalisanten hun auto hadden gekeerd, beging de bestuurder van de Fiat verkeersovertredingen, zodat de achtervolging reeds om die reden rechtmatig was. Toen onder de gegeven feiten en omstandigheden vervolgens ook nog een plastic tas uit het raam werd gegooid, ontstond een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Dit maakt dat de achtervolging en de daaropvolgende aanhouding rechtmatig zijn geweest. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Overweging met betrekking tot het bewijs (parketnummer 08-770149-14)
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde moord. Daarbij is de advocaat-generaal uitgegaan van het sms-bericht met de tekst ‘kom alleen naar parkeerplaats [naam supermarkt] , zie ik meer mensen ben ik weg, [voornaam verdachte] ’ en de verklaringen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 7] . De advocaat-generaal acht de verklaring van verdachte, kort gezegd inhoudende dat hij dat betreffende bericht niet heeft verstuurd en de telefoon waarmee dat sms-bericht is verstuurd kort voor het schietincident aan ene [naam] heeft gegeven, zo onwaarschijnlijk dat deze geen weerlegging behoeft.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, conform de inhoud van de door de raadsman ter zitting overgelegde pleitaantekeningen, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Door en namens verdachte is het hof verzocht om bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden uit te gaan van de door verdachte afgelegde verklaring. De raadsman heeft onder meer gewezen op de verklaringen die zijn afgelegd over het signalement van de schutter, het ontbreken van biologische sporen, het negatieve schotrestenonderzoek en de tegenstrijdige en onbetrouwbare verklaringen van onder anderen de getuigen [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 10] , [getuige 4] en [getuige 2] . Daarnaast staat de verklaring van getuige [getuige 3] , kort samengevat inhoudende dat verdachte hem zou hebben verteld dat hij het slachtoffer heeft doodgeschoten/vermoord, volledig op zichzelf en vindt deze geen steun in de verklaring van getuige [slachtoffer 5] , die aanwezig zou zijn geweest toen verdachte dat vertelde.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. In het bijzonder overweegt het hof als volgt.
Algemeen
In het onderzoek in deze zaak zijn meerdere getuigen gehoord, soms zelfs verschillende keren. Het hof heeft vastgesteld dat sommige getuigen door de verhoren heen soms wisselend en op onderdelen tegenstrijdig hebben verklaard. Bij de beoordeling van de feiten zal het hof in beginsel die verklaringen als uitgangspunt nemen die worden ondersteund door overige bewijsmiddelen. Voor zover het hof hierna een verklaring tot bewijs bezigt die geen steun vindt in een ander bewijsmiddel, zal het hof aangeven waarom hij deze verklaring het meest betrouwbaar en mede daarom geloofwaardig acht
De feiten
Het hof zal bij de beoordeling uitgaan van de hierna weer te geven feiten en omstandigheden. Eerst zal het hof de aanloop naar de tenlastegelegde feiten beschrijven. Daarna zal het hof bespreken wat er ten tijde van en na het tenlastegelegde feit is gebeurd, gevolgd door de inhoud van de door het hof voor het bewijs gebruikte verklaringen van getuigen, alsmede de verklaring die verdachte voor de gegeven feiten en omstandigheden heeft gegeven. Tot slot zal het hof – zo dat nog rechtens relevant is – ingaan op de gevoerde verweren.
Verdachte heeft verklaard dat tussen hem en het slachtoffer [slachtoffer 4] sprake was van onenigheid over met name de kwaliteit van een door verdachte aan het slachtoffer geleverde vier kilo speed. Het slachtoffer had vier kilo speed nodig voor een afnemer die ‘de Duitser’ werd genoemd. Nadat verdachte het slachtoffer een sample had laten testen, heeft hij vier kilo speed geleverd, maar die bleek beweerdelijk niet van dezelfde kwaliteit te zijn als de eerste sample. Voor de speed was door het slachtoffer vierduizend euro betaald. Op een gegeven moment is verdachte door ‘de Duitser’, het slachtoffer en diens vader in elkaar geslagen en met een touw aan de trekhaak van een auto gebonden.9.
De vader van het slachtoffer, [vader slachtoffer 4] , is hierover gehoord. Hem is toen informatie voorgehouden die anoniem bij het Team Criminele Inlichtingen was binnengekomen. Deze informatie hield – zakelijk weergegeven – in:
- -
dat [vriend verdachte] in december 2014 in het bezit was van vier kilo speed;
- -
dat [voornaam vriend verdachte] zijn vriend [voornaam verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) opdracht had gegeven deze hoeveelheid speed te verkopen aan twee mannen die woonachtig zouden zijn in Enschede;
- -
dat één van hen Henk genaamd zou zijn;
- -
dat [voornaam verdachte] , nadat was gebleken dat de speed van zeer slechte kwaliteit was en er grote problemen ontstonden, door twee mannen in elkaar is geslagen en is bedreigd.
[vader slachtoffer 4] heeft daarop verklaard dat het klopt dat hij verdachte helemaal in elkaar heeft getrapt.10.
In het dossier bevindt zich een overzicht met WhatsApp-berichten die zijn verzonden vanaf, en zijn ontvangen op, de telefoon van het slachtoffer. Op 17 december 2014 heeft het slachtoffer tientallen berichten naar verdachte gestuurd op het telefoonnummer [nummer] .11.De volgende berichten zijn die dag over en weer verstuurd. Berichten die door verdachte naar het slachtoffer zijn verzonden, zullen worden aangeduid met de letter ‘D’. Berichten die het slachtoffer die dag naar verdachte heeft verzonden, zullen worden aangeduid met de letter ‘J’.
D | Ik bel je straks | 12:42 uur |
J | Kerel maak aan ik neuk die moede van [voornaam vriend verdachte] en daar naar ga ik naar jou en naar [naam] op zoek als ze malet een bloeden de kop het adres geevt | 12:43 uur |
J | Laat me niet neuken hieren jonk | 12:43 uur |
D | Ik kom straks wel langs jonge!!! | 12:50 uur |
J | Neuk ze hoor | 12:56 uur |
J | Meen het voor dat geld | 12:57 uur |
J | Kom met mijn geld jonge | 13:04 uur |
J | Laaste dag kk aap | 13:04 uur |
J | Bel nu zo menesen waar dat geld van is die zijn hier tegen 5uur duz | 13:04 uur |
J | Duz weet je het al vast | 13:05 uur |
D | En [voornaam vriend verdachte] is hier. Niet hoor. Heeft er ook niks mee te maken!!! | 13:05 uur |
J | Zeker wel jinge | 13:06 uur |
J | Het is nuw eer aan jou 5 uur sbuifert | 13:06 uur |
J | Laaste kan voor kerst mis en het nieuwe jaar jong | 13:08 uur |
J | Vergeet dat niet | 13:08 uur |
J | Waar ben je nu dan | 13:08 uur |
J | Kopop blacky hebbeb jullie zelf gedaan niet ik | 13:09 uur |
J | Neuk jullie er aleen voor | 13:10 uur |
J | Hier komen nu zo moffen heen en die willen hun geld trug | 13:10 uur |
J | Duz ik maak geen grapjes | 13:10 uur |
J | Laaste dag jonge | 13:11 uur |
J | Mini maal van daag 2500 | 13:12 uur |
J | Zo niet neuken ze die ouwder van [voornaam vriend verdachte] jou kompaan in zaakjes tocg | 13:12 uur |
J | Snifie | 13:13 uur |
J | Ghb junkie’s | 13:13 uur |
J | ??? | 14:41 uur |
J | Hoe laat en waar | 14:41 uur |
J | ??? | 15:27 uur |
D | Laat je straks weten pik. Ben ff druk. | 15:31 uur |
J | ?? | 15:31 uur |
J | Geld | 15:31 uur |
J | ?? | 15:31 uur |
J | Het is vandaag woensdag | 15:33 uur |
J | Maak aan jonge tijd dringkt | 15:39 uur |
D | En het word sowieso wel een latertje | 15:48 uur |
D | Ik bel je wel | 15:49 uur |
J | Kerel… Latertje dit is jou laatste kans je moet nu echt dat geld brengen | 15:58 uur |
J | Dit is de laatste dag | 15:58 uur |
J | Hours are counting | 15:58 uur |
D | Denk je dat ik niet meer te doen heb… pff. Komt wel goed vandaag. Kan nog geen tijd noemen. Zit namelijk niet de hele dag op de bank jointjes te roken. | 16:01 uur |
J | Jonge kerel is geen spelletje wousje | 16:03 uur |
J | Kneus laaste dag | 16:03 uur |
J | Anders sloop ik je vent | 16:03 uur |
J | Geloof mij | 16:03 uur |
J | [naam] en [naam] ook kk schijt junkie’s gepd moet vandaag trug anders gaan we he zoeken en weet je de vinden | 16:04 uur |
D | Je hoeft me niet te zoeken. Ik kom wel!!! | 16:09 uur |
D | Hoe dan ook | 16:17 uur |
J | Hoe dan ook. Jij komt vandaag | 16:17 uur |
J | Hoe laat wort het jonge | 17:28 uur |
J | ??? | 18:32 uur |
J | ??? | 18:51 uur |
D | Uurtje of 22.00 | 20:43 uur |
J | Oket wel komen | 20:44 uur |
J | Heb je de poen ook | 21:22 uur |
D | Bijna alles… | 21:24 uur |
J | Ok | 21:25 uur |
D | Maar je lult en dreigt weer heel veel. En heb geen apje met een foto uit Haaksbergen gezien. | 21:25 uur |
D | Ik of jij? | 21:26 uur |
J | Kerel drijf het niet op de spits | 21:27 uur |
J | Jonge | 21:27 uur |
J | Breng gewoon die poen zijn we klaar | 21:28 uur |
D | Ik ook niet | 21:28 uur |
J | Heb hier niet langer zin in | 21:28 uur |
J | Geloof mij | 21:28 uur |
J | Maak nu maar aan heb geen zin in spelletjes | 21:29 uur |
D | Tot straks | 21:29 uur |
J | Meen het | 21:29 uur |
J | Jo | 21:29 uur |
J | Ik kom daar nu heen | 22:13 uur |
D | Duurt nog wel een uurtje | 22:28 uur |
Ook in de week voorafgaand aan 17 december 2014 zijn veel berichten verstuurd. Op 10 december 2014 zijn in totaal 22 berichten over en weer gestuurd tussen verdachte en het slachtoffer. De daarop volgende dagen werden respectievelijk tien, vijf, twee, geen, twee en geen berichten verstuurd.12.
Daarnaast heeft het slachtoffer op 17 december 2014 onder meer de volgende audioberichten verzonden.13.
- -
Drijf het kanker niet op de spits vriend, ik slacht die kankermensen uit hoor voor dat kankergeld begrijp je dat nog niet
- -
In Haaksbergen maak ik al die mensen kapot en [voornaam vriend verdachte] en [naam] ook. Dit is de laatste dag, de laatste dag [voornaam verdachte] kom ik bij jou net zolang dat jij daar komt, geloof me
- -
Vandaag met dat kankergeld of ik vreet jullie op
- -
Ik ouwehoer met je kankerzwartlul heb je dat wel eens begrepen jonge kankerhoerenjong
- -
Neem die kankertelefoon op, om erger te voorkomen, neem die kankertelefoon op vriend, kankersnuivertje, ik vermoord je onder een berg cocaïne vriend, ik zweer het jou, maak aan met die kankergeld vriend. [voornaam verdachte] ik zweer het jou. Ik ga vandaag naar jou zoeken weet je, als je niet komt ik zoek naar jou, ik laat mensen naar jou zoeken vriend, ik laat jou fucking honderd kilometer lang slepen vriend, gaten in je hoofd, langs palen langs alles joh, [voornaam verdachte] laatste fucking waarschuwing, laatste
- -
Mijn fucking hoerenzoon jij gaat branden in de kankerhel geloof mij als dat geld vandaag niet komt, brand jij in de kankerhel. Ik ga van huis naar huis. Geloof mij [voornaam vriend verdachte] geloof mij kankerhoerige kanker [naam] . Ik heb kankerschijt aan jullie kankerjunkies.
- -
Fucking gestolen geld wat jullie hebben gestolen van mij moet terugkomen, vandaag de laatste dag de laatste [voornaam verdachte] . [voornaam verdachte] de tijd tikt, de tijd tikt [voornaam verdachte] , kankersnuiverd de tijd tikt.
- -
[voornaam verdachte] pak die kankertelefoon op en zeg waar je bent. [voornaam verdachte] het is geen geintje he [voornaam verdachte] . Ik ga al die mensen slaan voor wat jullie hebben gedaan elke mens ga ik slaan voor wat jullie hebben, jullie kankerjunkies jullie kankerkortsluitende kankerjunkies, daarvoor ga ik al die mensen slaan vergeet dat nooit he, vergeet dat nooit vriend (…)
- -
Ga nou niet zo kanker bijdehand doen, je hoort toch wat ik zeg of niet of [voornaam vriend verdachte] er nu wel of mee te mee te maken heb, hij heb ook in de buit gedeeld. Die kankerouders van hem gaan daar voor bloeden pik. Pikkie geloof mij kom vandaag met die kankerpoen, kankersnuivertje wat je bent, anders gaan die kankerouders van hem gewoon daar voor bloeden. En die ouders gaan mij wel vertellen waar die zus van hem woont met die [naam] , die kiemen smoor ik ook. Kan me de kankerfuck niet schelen die kankerpoen moet komen. Laatste kans kanker zwarte. Laatste kans [voornaam verdachte] kom ook bij jouw vrouw en kind he vriend. Daar wacht ik, daar wacht ik tot de broertjes van jouw kind worden verwekt. Daar vriend daar wacht ik op jou.
Op 17 december 2014 om 15:00 uur heeft verdachte bij het tankstation [naam tankstation] in Enschede twee flesjes drinken, een pakje sigaretten en twintig euro Lebara beltegoed gekocht.14.Verdachte droeg op dat moment een witte broek en donkere bovenkleding.15.Met de door verdachte gekochte Lebara opwaardeervoucher is diezelfde dag om 15:41 uur beltegoed opgewaardeerd op het telefoonnummer [nummer] . De prepaid dienst voor dat telefoonnummer is een minuut eerder, om 15:40 uur, geactiveerd.16.Het IMEI-nummer van het toestel waar de desbetreffende simkaart in zat, behoorde bij een Nokia, type 108. De Nokia is tussen 11 december 2014 en 14 december 2014 gebruikt door het nummer dat in gebruik was bij verdachte, te weten [nummer] .17.
Op 17 december 2014 zijn meerdere sms-berichten verstuurd en uitgaande telefonische contacten geweest vanaf het nummer [nummer] . Om 22:08 uur is vanaf het desbetreffende telefoonnummer een sms-bericht gestuurd naar het telefoonnummer van het slachtoffer met daarin de tekst: ‘kom alleen naar parkeerplaats [naam supermarkt] . Zie ik meer mensen ben ik weg. [voornaam verdachte] ’.18.Om 22:09 uur is dat sms-bericht op de telefoon van het slachtoffer ontvangen.19.Om 22:12 uur heeft het slachtoffer nog vergeefs gepoogd telefonisch contact te krijgen met voornoemd nummer. De verbalisanten hebben twee dagen later ingebeld naar het nummer om te kijken of er nog activiteit was, maar dit was niet het geval.20.
Op 17 december 2014 is om 22:16 uur telefonisch melding gemaakt van een schietincident op de [adres] in Enschede.21.Het slachtoffer werd door verbalisanten op de [adres] midden op straat aangetroffen in een grote plas bloed en ademde nog.22.Het slachtoffer is met een ambulance vervoerd naar het MST-ziekenhuis in Enschede. Op het moment dat verbalisanten bij het ziekenhuis arriveerden, bleek het slachtoffer te zijn overleden.23.
In het sectierapport staat vermeld dat de dood van het slachtoffer, [slachtoffer 4] , kan worden verklaard door opgelopen hersenschade. Uit informatie die werd verkregen van medewerkers van de afdeling wapens en munitie van het NFI volgt dat het letsel past bij een schot van een hagelgeweer van korte afstand. Er was sprake van groot letsel in het aangezicht reikend tot in de schedelholte. Onder meer de rechterneushelft was vrijwel compleet verbrijzeld en de linkerneushelft deels.24.In het schotrestenonderzoek is gerelateerd dat de kans dat de schootsafstand kleiner dan vijf meter was iets waarschijnlijker is dan dat de schootsafstand groter was dan vijf meter.25.
Ten tijde van het schietincident bevonden zich twee getuigen in de directe nabijheid van de plaats delict. Getuige [getuige 8] , die op dat moment in de auto zat met getuige [getuige 9] , heeft verklaard dat zij op ongeveer honderd meter afstand twee mannen zag lopen. Zij hoorde ineens een harde knal en zag veel rook. Ze dacht eerst dat het om vuurwerk ging, maar zag toen dat één van de mannen op de grond lag. Ze zag dat de andere man overeind stond. Het viel haar op dat deze man een witte broek droeg. De man had daarnaast kort donker haar en droeg een donkerkleurige jas. De man met de witte broek drukte of sloeg nog met een voorwerp op de rug van het slachtoffer en rende vervolgens weg.26.
Getuige [getuige 9] heeft verklaard dat zij twee jongens zag. Vervolgens hoorde ze een knal en zag ze dat één van de jongens languit op straat lag op zijn buik. De tweede jongen stond hooguit vijf seconden bij de liggende jongen en rende toen hard weg, waarna [getuige 9] hem uit het zicht verloor. Ze zag dat de jongen een lichte, mogelijk witte broek droeg en een donkere jas van een recht model. Hij had donker kort haar, mogelijk iets van stekeltjes.27.
Door het NFI is onderzoek gedaan naar de gps-locaties van de telefoon van verdachte, een LG, type E430, op de avond van 17 december 2014 tussen 20:00 uur en 24:00 uur. In dit onderzoek is gerelateerd dat op 14 december 2014 een zogenaamde ‘Fake GPS’-app is geïnstalleerd op de telefoon van verdachte. Hierdoor zijn de GPS-locatiesporen van na deze datum mogelijk onbetrouwbaar door beïnvloeding van die app. De focus in het onderzoek is om die reden vervolgens gelegd op locatiesporen afkomstig van wifi-netwerken en basisstations.28.In de periode op 17 december 2014 tussen 20:41 uur en 23:03 uur heeft de telefoon basisstations aangestraald die stonden opgesteld in de gemeente Enschede.
Duidelijk zichtbaar is dat de telefoon van verdachte zich tussen 23:06 uur en 23:59 uur heeft voortbewogen van Enschede in de richting van Apeldoorn.29.De telefoon van verdachte heeft om 23:40 uur een telefoonmast ter hoogte van Holten aangestraald.30.Op 18 december 2014 is om 00:12 uur door de telefoon die in gebruik was bij verdachte gebeld naar het telefoonnummer dat in gebruik was bij getuige [getuige 5] . Daarbij werd een zendmast aangestraald in Stroe.31.
Verdachte is op 18 december 2014 aangehouden door het arrestatieteam in Amsterdam. Verdachte droeg op dat moment blijkens de inbeslaggenomen kleding onder meer een donkergrijs trainingsjack voorzien van goudkleurige strepen, een donkerblauwe spijkerbroek en een zwart T-shirt.32.
Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat verdachte die dag (het hof begrijpt: 17 december 2014) op een zwarte scooter bij hem was gekomen. Hij wist dat verdachte met de scooter was, omdat hij dat hoorde aan het geluid. De uitlaat van de scooter was namelijk niet in orde.33.Hij kon die scooter al horen als deze een paar straten verder reed. Het leek wel of er helemaal geen uitlaat onder zat.34.Verdachte had die dag een leren, zwarte jas aan. Vaak droeg hij ook een witte broek.35.De getuige heeft niet gezien dat verdachte een andere broek heeft aangetrokken die avond, maar hij heeft wel zijn haar gedaan en een ander shirt aangetrokken. Tien minuten daarna vertrok hij samen met [getuige 4] naar Amsterdam. De getuige weet nog dat hij tegen hen had gezegd dat ze moesten vertrekken, omdat het genoeg geweest was voor hem.36.Na het schietincident heeft hij vlakbij zijn flat een leren jas gevonden met daarin een dubbelloops jachtgeweer. Een lang wapen van zo’n 70 à 80 centimeter. De loop was schuin afgeslepen. Het wapen was donker en oud. [getuige 5] heeft de leren jas opgepakt en later weggegooid. Het was een zwarte, glimmende jas. Verdachte had die jas die dag aan gehad.37.
Voor het schietincident moet, aldus de getuige [getuige 5] , óf [vriend verdachte] óf [getuige 4] twee dubbelloopse antieke jachtgeweren in zijn ( [getuige 5] ) woning hebben achtergelaten. Het staat de getuige bij dat zij er 250 euro per stuk voor wilden hebben en dat hij de rest mocht hebben als hij ze voor meer geld kon verkopen. Na het schietincident heeft [getuige 5] de wapens niet meer in zijn woning gezien.38.Tijdens zijn verhoor wordt [getuige 5] geconfronteerd met het onderzoek naar de locaties van zijn telefoon in de nacht van 17 op 18 december 2014 waarin zijn telefoon ook een mast in Hengelo aanstraalt. De getuige verklaart dat hij de hele nacht op pad is geweest op jacht naar GHB.39.De getuige verklaart niet te weten waarom hij in die nacht meerdere telefonische contacten heeft gehad met de telefoon van verdachte en die van [getuige 4] .40.
De getuige [getuige 6] heeft verklaard dat hij bij de flat van [getuige 5] in de bosjes een plastic tas met daarin een zwarte leren jas vond waar bloed aan zat. Uit de tas viel iets wat leek op een soort hagelpatroon. Het was rood van kleur, ongeveer 5 centimeter lang en 1 centimeter doorsnede.41.In de tas zat een stuk ijzer, een pistool, een ouderwets ding die boeren gebruiken.42.
De getuige [getuige 10] heeft verklaard dat [getuige 5] en [getuige 6] in de nacht van 17 op 18 december 2014 bij de getuige thuis zijn geweest in Hengelo in verband met een levering van drugs aan [getuige 10] . [getuige 5] vertelde toen over een schietpartij in Enschede. [getuige 5] vertelde dat hij in een restaurant was toen hij werd gebeld door [bijnaam getuige 4] (het hof begrijpt: [getuige 4] ) die hem vertelde dat [voornaam verdachte] een jongen had neergeschoten en dat er kleding lag in de gang van het huis van [getuige 5] die [getuige 5] weg moest halen. [getuige 5] vertelde dat hij naar zijn huis is gegaan en dat hij de vieze kleding van [voornaam verdachte] in een plastic zak heeft gedaan en deze heeft weggegooid. [getuige 10] geloofde [getuige 5] niet, omdat hij wel vaker zou liegen. Op internet (RTV Oost) zag hij op dat moment dat [getuige 5] de waarheid had verteld.43.
De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij op 17 december 2014 samen met verdachte en anderen bij [getuige 5] thuis is geweest. Verdachte is die avond weggeweest en was verward toen hij terugkwam. Het viel [getuige 4] op dat verdachte die dag met geld aan het smijten was. Hij heeft die dag wel twee- tot drieduizend euro opgemaakt.44.
De getuige [getuige 2] , de ex-partner van verdachte, kreeg op 17 december 2014 van verdachte het advies niet thuis te slapen die nacht. Zij was op de hoogte van de schrammen die verdachte eerder had en maakte zich om die reden zorgen. Ze had meerdere berichten van verdachte gekregen die dag, waaronder ‘er gaat vanavond wat gebeuren’, ‘je moet niet thuis slapen vannacht’ en ‘het verhaal dat ik je vertelde is een beetje aan het escaleren’. Op enig moment had verdachte haar verteld dat hij tussen mensen in zat en iets moest oplossen.45.
Tegen de getuige [getuige 4] is de bevoegdheid tot stelselmatige inwinning van informatie ingezet door de unit Werken Onder Dekmantel (WOD) van de politie. De getuige heeft in gesprekken op 26 maart 2015 en 25 juni 2015 met opsporingsambtenaren – zonder dat zij voor de getuige als opsporingsambtenaar kenbaar waren – verklaard dat het zeker is dat verdachte geschoten heeft met een afgezaagd geweer dat verdachte had gekocht van [voornaam getuige 5] (het hof begrijpt: [getuige 5] ) vlak voordat hij wegging om op [voornaam slachtoffer 4] te schieten. Verdachte heeft tweemaal geschoten, de eerste keer mis en de tweede keer in het gezicht van het slachtoffer. Dat had verdachte hem zelf verteld toen ze samen in Amsterdam waren (het hof begrijpt: op 18 december 2014) en verdachte onder invloed was van drank en speed. Volgens de getuige was verdachte eerst heel stil en ging hij later onder invloed van drank en speed steeds stoerder doen.46.
In een zeer recent afgenomen verhoor is [getuige 4] nogmaals bevraagd naar zijn contact met de verdachte en de gebeurtenissen op 17 en 18 december 2014. Verdachte heeft in Amsterdam tegen de getuige [getuige 4] gezegd: ‘kijk maar wat er in Enschede is gebeurd. Ik heb dat gedaan.’ Verdachte had ruzie met het slachtoffer over drugs en was mishandeld. Hij had wraak gekomen.47.
De getuige [getuige 3] heeft tijdens een verhoor van hem in de zaak met betrekking tot de verdenking van de gewapende woningoverval in Zwolle verklaard dat hij meer wist over de moord in Enschede. Verdachte heeft hem in de auto verteld dat hij het slachtoffer door zijn gezicht heeft geschoten. [slachtoffer 5] was daar ook bij.48.Verdachte en het slachtoffer hadden ruzie over vier kilo speed. De vader van het slachtoffer, het slachtoffer zelf en nog twee mannen hadden hem in elkaar geslagen en achter de auto vastgebonden.49.Het slachtoffer had tegen verdachte gezegd dat hij binnen 24 uur moest betalen en er anders dingen gingen gebeuren. Daarop heeft verdachte het slachtoffer doodgeschoten met een hagelgeweer met een afgezaagde loop. Verdachte heeft hem niet verteld hoe hij aan dat wapen was gekomen. Hij had een afspraak gemaakt met het slachtoffer en vervolgens heeft hij hem neergeschoten.50.
Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij op 17 december 2014 in de avond in de woning van [getuige 5] aanwezig was. Hij is vervolgens alleen en te voet uit de woning vertrokken. Hoe laat dat was, weet hij niet meer. Die middag had hij bij de [naam tankstation] beltegoed gekocht en opgewaardeerd op het simkaartje met het telefoonnummer [nummer] . Dit simkaartje had hij in een Nokia telefoontoestel geplaatst die hij eerder zelf als werktelefoon had gebruikt. Deze telefoon, inclusief beltegoed, wilde hij aan [naam] geven, een jongen die hij in 2006 tijdens zijn werk in Amsterdam had leren kennen. Hij had [naam] eerder eens gezien bij het slachtoffer thuis en kwam hem op 15 december 2014 onverwachts tegen op de [adres] in Enschede. [naam] had hem toen gezegd dat hij geen geld en geen telefoon had. Verdachte bood aan 500 gram speed voor hem te halen, zodat hij dat kon verkopen en verdachte zou hem een telefoon geven, zodat verdachte hem kon bereiken. Omdat [naam] niet beschikte over een telefoon spraken zij af om elkaar op 17 december 2014 om 21:00 uur op dezelfde plaats te ontmoeten. Op 17 december 2014 heeft hij [naam] in de avond op de [adres] ontmoet en ook tijdens deze ontmoeting ontving verdachte WhatsApp-berichten van het slachtoffer waarop [naam] , nadat verdachte over zijn problemen met het slachtoffer vertelde, aanbood om te bemiddelen. Verdachte ging ervanuit dat [naam] wist hoe hij het slachtoffer moest bereiken en had in de Nokia alleen zijn eigen telefoonnummer opgenomen en niet het telefoonnummer van het slachtoffer.
Verdachte had met het slachtoffer via een WhatsApp-bericht een afspraak gemaakt om op 17 december 2014 het geldbedrag te betalen en bij het slachtoffer thuis afgesproken om een ‘uurtje of tien’, omdat verdachte naar eigen zeggen geen andere uitweg meer zag. Op nadere vragen ter zitting van het hof door hem uitgelegd als: geen andere uitweg meer zag dan het geld aan [slachtoffer 4] te betalen.
Verdachte heeft verklaard het sms-bericht aan het slachtoffer op 17 december 2014 om 22:08 uur niet te hebben gestuurd en zegt ook niet te weten wie die sms wel heeft gestuurd.
Beoordeling door het hof van het standpunt en de verweren van de raadsman
Technisch onderzoek
Het hof stelt vast dat een schotrestenonderzoek is gedaan, dat hieruit bestond dat van verdachte ‘schiethanden’ zijn afgenomen en onderzocht. Ook is onderzoek verricht aan de kleding en de schoenen van verdachte, op de plaats delict en in de auto waarmee c.q. waarin verdachte op 17 december 2014 van Enschede naar Amsterdam is gereden. Er heeft munitieonderzoek plaatsgevonden en er is onderzoek gedaan naar biologische sporen en DNA, waaronder een op de plaats delict aangetroffen klodder speeksel. Uit geen van deze onderzoeken is informatie naar voren gekomen waaruit blijkt dat verdachte op enigerlei wijze actief betrokken is geweest bij het doodschieten van [slachtoffer 4] . Onder die betrokkenheid moet ook worden begrepen dat verdachte zelf het slachtoffer heeft doodgeschoten. Evenmin kan op basis van de uitkomsten van die onderzoeken worden vastgesteld dat een andere persoon of andere personen dit feit heeft/hebben gepleegd, dan wel anderszins daarbij direct of indirect betrokken is/zijn geweest. Het aantreffen van een klodder speeksel op straat in de nabijheid van de plaats delict waarvan recent is gebleken dat het DNA-materiaal in dat speeksel toebehoorde aan een man die inmiddels is overleden, kan immers zonder verdere concrete aanwijzingen niet zonder meer als een daderspoor worden aangemerkt.
Tijdpad
Door de raadsman is gesteld dat het voor verdachte, gelet op de plaats waar ( [adres] ) en het tijdstip waarop (22:16 uur melding schietincident) het slachtoffer is neergeschoten, onmogelijk is geweest om lopend of op een andere manier rond 22:30 uur terug te keren bij de woning van getuige [getuige 5] aan de [adres] .
Naar het oordeel van het hof staat vast dat verdachte zich op het moment van het schieten niet in de flat van de getuige [getuige 5] bevond. Verdachte heeft verklaard dat hij de flat heeft verlaten, omdat hij om 21:00 uur met [naam] had afgesproken. Naar eigen zeggen heeft verdachte toen eerst speed gekocht in de buurt van de [adres] en heeft hij daarna een gesprek met [naam] gehad op de [adres] . Niet is gebleken of verdachte lopend is vertrokken of gebruik heeft gemaakt van een vervoermiddel zoals een bromfiets/scooter of door een onbekende derde met een auto of een ander vervoermiddel is vervoerd naar en van (de directe omgeving van) de plaats van het misdrijf. Onderzoek naar de door verdachtes telefoon aangestraalde basisstations en wifirouters in de avond van 17 december 2014 geeft ook geen uitsluitsel over de exacte locaties waar verdachtes telefoon die avond in Enschede is geweest. Ten overvloede kan daarbij worden opgemerkt dat zelfs wanneer de exacte locatie van verdachtes telefoon wel bekend zou zijn geworden, op basis daarvan nog niet zonder meer als vaststaand zou kunnen worden aangenomen dat ook verdachte zich op die locatie bevond. Dat verdachte de flat van de getuige [getuige 5] op enig moment na 21:00 uur heeft verlaten, wil het hof aannemen. Het tijdstip van terugkeer van de verdachte in de flat van [getuige 5] staat echter allerminst vast. Getuigen en ook de bezorgdienst van de die avond bestelde en op de [adres] afgeleverde pizza geven hierover onvoldoende duidelijkheid. Objectieve gegevens over het tijdstip van terugkeer in de flatwoning van [getuige 5] ontbreken. Aangenomen kan worden dat – indien verdachte beschikte over zijn telefoon – het in de lijst van de door de telefoon van verdachte aangestraalde mastgegevens vermelde tijdstip van 23:40 uur ( [adres] ) alsmede uit de conclusie in het voormelde NFI-rapport dat de mobiele telefoon van verdachte (LG E430) zich tussen 23:06 uur en 23:59 uur heeft voortbewogen van Enschede in de richting van Apeldoorn, de eerste objectieve aanwijzingen vormen dat verdachte zich uit Enschede begeeft op weg in de richting van Amsterdam waar hij de volgende ochtend wordt aangehouden. Van de door de raadsman geschetste onmogelijkheid van betrokkenheid van verdachte gelet op het tijdpad en de afstanden tussen de locaties van het misdrijf en de flat van de getuige [getuige 5] is het hof dan ook niet gebleken.
Signalement schutter
De raadsman heeft aangevoerd dat het door de getuigen genoemde signalement van de schutter en de beschrijving van het voorval niet passen bij verdachte. In dit verband is door de raadsman op 29 december 2014 een mailbericht overgelegd van de behandelend fysiotherapeut van verdachte waarin is vermeld dat de verdachte op 15 juni 2014 een val heeft gemaakt van een balkon waarbij verdachte een gecompliceerde beenbreuk heeft opgelopen waarvoor hij een behandeling onderging van deze fysiotherapeut, ook ten tijde van het tenlastegelegde. De fysiotherapeut heeft desgevraagd aangegeven dat de enkelbewegingen van verdachte fors beperkt zijn en dat verdachte zijns inziens niet in staat is normaal te lopen en zeker niet in staat is om te rennen. Uit die door de raadsman overgelegde informatie blijkt naar het oordeel van het hof onvoldoende dat verdachte onder de gegeven omstandigheden niet degene kan zijn geweest die op de plaats delict is weggerend. Niet kan worden uitgesloten, ook niet door de informatie van de fysiotherapeut, dat verdachte onder die omstandigheden en in de mogelijk hevige gemoedstoestand waarin hij na het schieten heeft verkeerd, fysiek wel ertoe in staat moet worden geacht om weg te lopen en zelfs te rennen op de wijze die door de getuigen is beschreven.
Betrouwbaarheid van de getuigen
Het hof heeft geconstateerd dat een aanzienlijk aantal getuigen dat door de politie in het opsporingsonderzoek naar de dood van [slachtoffer 4] is gehoord in hun verhoren terughoudend en/of op onderdelen wisselend heeft verklaard. De redenen daarvan zijn niet duidelijk geworden, maar enkel tijdsverloop, drugsgebruik of wantrouwen in de richting van de politie vormen naar het oordeel van het hof hiervoor geen sluitende verklaring. Het hof hecht eraan op te merken dat niet kan worden uitgesloten dat een aantal personen betrokken is geweest of zich betrokken heeft gevoeld bij bepaalde handelingen na het schietincident of beschikten over belastende informatie over omstandigheden voorafgaand aan of zelfs over het schietincident. Het moordwapen, de door verdachte op 17 december 2014 gedragen kleding, de Nokia waarmee het sms-bericht aan het slachtoffer is verstuurd en de bromfiets/scooter van verdachte, zijn immers nooit gevonden. Angst voor een vervolging en/of voor represailles zouden hiervoor mogelijk een verklaring kunnen zijn, maar laten naar het oordeel van het hof de betrokkenheid van verdachte bij dit misdrijf onverlet.
Over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen en de geloofwaardigheid van die getuigen overweegt het hof in het bijzonder het volgende.
Het hof stelt voorop dat de motiveringsplicht zoals neergelegd in artikel 359, tweede lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering niet zover gaat dat bij niet-aanvaarding van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de raadsman op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan (vgl. HR 11 april 2006, NJ 2006, 393).
Het hof heeft onder ogen gezien dat de door de getuigen [getuige 5] en [getuige 6] op verschillende momenten afgelegde verklaringen op bepaalde punten verschillen en zelfs strijdig zijn met naar aanleiding daarvan ingesteld onderzoek naar het wegmaken van het vuurwapen en de kleding. Het hof heeft bij de beoordeling van deze bewijsmiddelen dan ook de nodige behoedzaamheid betracht. Het hof is echter van oordeel dat de kern van die afgelegde verklaringen consistent behelst dat kort na het schietincident in de nabijheid van de woning van [getuige 5] een dubbelloops jachtgeweer met een afgezaagde loop en een zwarte leren jas van verdachte zijn aangetroffen. Het hof acht de verschillen tussen de verklaringen van de getuigen op het punt van de door de raadsman aangevoerde details, alsmede de omstandigheid dat de verklaringen van de getuigen door de tijd heen niet op alle onderdelen in hun geheel als consistent zijn te beschouwen en deze strijdig zijn met naar aanleiding daarvan ingesteld onderzoek naar de kledingcontainer waarin het vuurwapen zou zijn gegooid, in deze niet doorslaggevend en is van oordeel dat de inhoud van deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, voor wat betreft de hiervoor bedoelde essentie geloofwaardig zijn. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat met name die verklaringen steun geven aan de chronologie van de gebeurtenissen in de middag en avond van 17 december 2014 en de daaropvolgende nacht op 18 december 2014. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om aan de inhoud hiervan te twijfelen en zal deze verklaringen voor wat betreft de hiervoor bedoelde essentie voor het bewijs bezigen.
Over de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 3] overweegt het hof het volgende. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 8 januari 2016 (pagina 1.1485a) volgt dat [slachtoffer 5] , de persoon waarvan [getuige 3] heeft verklaard dat hij ook aanwezig was in de auto op het moment dat verdachte hem vertelde dat hij verantwoordelijk was voor de moord op het slachtoffer, in een verhoor geconfronteerd is met opgenomen gesprekken tussen [slachtoffer 5] en [vriend verdachte] . Door [slachtoffer 5] zou tijdens dat opgenomen gesprek gezegd zijn dat verdachte nog altijd een deal zou kunnen sluiten als 24 jaar tegen hem geëist zou worden in het geval er een opdrachtgever geweest zou zijn. Na de confrontatie met het opgenomen gesprek heeft [slachtoffer 5] de verbalisant gevraagd hoe een deal met het openbaar ministerie werkte. Op het moment dat de verbalisant de ingewonnen informatie met [slachtoffer 5] deelde, verklaarde hij dat hij dan waarschijnlijk een andere advocaat moest zoeken, omdat zijn advocaat een kantoorgenoot was van de advocaat van verdachte. [slachtoffer 5] verklaarde er nog over na te denken. Enkele dagen later belde hij de verbalisant op met de mededeling dat hij erover had nagedacht en zijn vriendin had gesproken en toch besloot geen verklaring af te leggen in het onderzoek naar verdachte. Hij vertelde dat hij ongewild in het onderzoek naar de dood van het slachtoffer betrokken was geraakt, maar dat hij niets met de zaak te maken wilde hebben. [slachtoffer 5] , later door de rechtbank ter terechtzitting onder ede gehoord, ontkent dat hij in het gesprek met de verbalisanten het initiatief zou hebben genomen over een mogelijke deal met justitie zoals dat in dit proces-verbaal door de politie is weergegeven. Het hof twijfelt niet aan de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van 8 januari 2016. Gelet op vorenstaande bevindingen en de jegens de politie getoonde terughoudendheid van de getuige [slachtoffer 5] , hecht het hof meer waarde aan de verklaring van [getuige 3] . Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [getuige 3] gedetailleerd, aanhoudend consistent en ter terechtzitting van de rechtbank op 1 november 2016 onder ede zijn verklaring heeft afgelegd. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om aan de inhoud van zijn verklaring te twijfelen en zal deze verklaring dan ook voor het bewijs bezigen.
Over de betrouwbaarheid van de getuige [getuige 2] overweegt het hof dat het enkele feit dat zij haar verklaring niet heeft kunnen onderbouwen aan de hand van het tonen van de berichten die verdachte haar de bewuste avond heeft gestuurd, dit geen reden vormt om aan de inhoud van haar verklaring te twijfelen. Het hof zal deze verklaring ook voor het bewijs bezigen.
Over de betrouwbaarheid van de getuige [getuige 4] stelt het hof vast dat wat er ook zij van de door de raadsman in zijn pleidooi vermelde specifieke onderdelen van zijn verklaringen, de kern van zijn belastende verklaringen consistent is en er kort gezegd op neer komt dat hij korte tijd na het schietincident van verdachte heeft gehoord dat hij, verdachte, op het slachtoffer heeft geschoten op 17 december 2014.
De aannemelijkheid en geloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte
Het hof is van oordeel dat er tussen het op 17 december 2014 om 22:08 uur verstuurde sms-bericht met de Nokia en het schietincident om ongeveer 22:15 uur een direct verband bestaat en dat degene die de betreffende sms heeft gestuurd direct bij het misdrijf is betrokken. Het bezit van de Nokia en het daarmee verstuurde bericht zijn daarmee een cruciaal bewijsmiddel.
Verdachte is op 18 december 2014 aangehouden en heeft zich in zijn verhoren tot 30 december 2014 grotendeels beroepen op zijn zwijgrecht. In het verhoor van 30 december 2014 wordt verdachte voor het eerst geconfronteerd met het telefoonnummer [nummer] en het daarmee verstuurde sms-bericht aan het slachtoffer. Ook dan kiest verdachte ervoor om te zwijgen. In het verhoor van 27 januari 2015 wordt verdachte voorgehouden dat hij op 17 december 2014 beltegoed voor dit telefoonnummer heeft gekocht. Nadat verdachte eerst nog zwijgt, verklaart hij vervolgens dat hij niet weet van wie dat beltegoed is geweest en dat het onmogelijk is dat hij gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer van dat beltegoed. Op het tonen van een foto van een Nokia type 108 telefoontoestel verklaart verdachte dat hij zo’n telefoon nog nooit heeft gezien. Aan het slot van dit verhoor wordt verdachte het sms-bericht voorgehouden in samenhang met een WhatsApp-bericht van het slachtoffer naar de LG-telefoon van verdachte met de tekst ‘ik kom daar (onderstreping hof) nu heen’.
In het verhoor op 28 januari 2015 verklaart verdachte dat hij zich ook afvraagt wie het sms-bericht heeft gestuurd met zijn naam eronder en verklaart niet te weten wie dat telefoontje had. Verdachte is dan inmiddels bijna 6 weken preventief gedetineerd op verdenking van betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer 4] . Na overleg met zijn raadsman verklaart verdachte dan dat de telefoon op 17 december 2014 rond 21:00 uur naar [naam] is gegaan.
Op grond van het aldus samengevatte verloop van de verhoren en de verklaringen van verdachte leidt het hof af dat verdachte zijn verklaringen afstemt op de onderzoeksresultaten en ondanks de ernst van de verdenking en de duur van de voorlopige hechtenis ervoor kiest om pas een inhoudelijke verklaring te geven voor hem belastende omstandigheden nadat hij met die omstandigheden in zijn verhoor wordt geconfronteerd en deze steun vinden in concrete aanwijzingen of bewijsmiddelen. Zo erkent hij bijvoorbeeld beltegoed voor het betreffende telefoonnummer op 17 december 2014 te hebben gekocht, eerst nadat hij is geconfronteerd met de camerabeelden van die aankoop, waarop hij ook zelf zichzelf herkent.
De verklaring van verdachte ter zitting van het hof dat de Nokia een werktelefoon was en dat hij zo lang heeft gezwegen, niets heeft gezegd over die telefoon en daarover heeft gelogen, omdat in die telefoon belastende informatie stond waarmee strafrechtelijke onderzoeken konden worden ingesteld naar andere criminelen en dat hij anderen niet in diskrediet wilde brengen, acht het hof als reden hiervoor niet erg waarschijnlijk.
In de volgende verhoren verklaart verdachte uitgebreid verder over [naam] , dat hij hem kent uit Amsterdam waar verdachte in 2006 werkte. Voorts verklaart verdachte dat hij [naam] op 15 december 2014 op het [adres] had ontmoet in Enschede en hem toen ook had verteld over de ruzie met [voornaam slachtoffer 4] , die [naam] ook zou kennen. Met [naam] maakte hij een afspraak op 17 december 2014 te 21:00 uur op dezelfde plek. [naam] had geen geld en geen telefoon en verdachte zou zorgen voor 500 gram speed die [naam] kon verkopen en voor een telefoontoestel.
Verdachte verklaart dat [naam] Marokkaans is en dat hij van hem geen achternaam kent. [naam] is 1,85 meter lang, heeft kort haar, een hoog stemmetje, een mager klein gezicht, een schattig jongetje die het goed doet bij de vrouwen. Een aantal andere mensen heeft hem ook gezien, onder wie [naam] , de partner van [slachtoffer 4] .
Gegeven het eerdere oordeel van het hof dat het bezit van de Nokia een cruciale aanwijzing is voor de betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit, is de verklaring van verdachte over [naam] in dit verband aan te merken als een alternatieve lezing van de gebeurtenissen. Het hof is van oordeel dat als uitgangspunt heeft te gelden dat ingeval een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de rechter – indien hij tot een bewezenverklaring komt – die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen. Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.
Van verdachte mag worden verlangd en ligt het naar vaste jurisprudentie op zijn weg dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor het bestaan van [naam] en concrete aanknopingspunten verschaft om hem te kunnen vinden. Eerst onder die omstandigheden kan en mag van de politie worden verwacht dat hiernaar nader onderzoek wordt gedaan.
Uit het opsporingsonderzoek blijkt dat de politie veel moeite heeft gedaan om met de door verdachte verstrekte informatie [naam] te vinden. Vele tientallen getuigen uit de vrienden- en kennissenkring van de verdachte en uit die van het slachtoffer worden met behulp de door verdachte verstrekte gegevens bevraagd. Er wordt onderzoek gedaan naar de werkgevers van verdachte in Amsterdam in 2006 en getuigen uit die periode worden gehoord over [naam] .
Voorts zijn door de rechter-commissaris getuigen gehoord, die volgens verdachte [naam] zeker kennen. Er wordt een compositietekening gemaakt die aan sommigen van hen wordt getoond, terwijl daarnaast aan sommigen tevens het door verdachte gegeven signalement wordt voorgehouden. In het televisieprogramma ‘Opsporing Verzocht’ wordt uitgebreid aandacht besteed aan de zaak, de compositiefoto wordt ook hier getoond en gevraagd wordt aan kijkers of zij de door verdachte omschreven [naam] kennen. Naar de op die wijze verkregen informatie doet de politie ook weer onderzoek. Verdachte verklaart voorts meerdere malen dat hij [naam] zo heeft gevonden, dan wel dat [naam] zelf naar hem toe zou komen als hij maar niet gedetineerd zou zijn. Het hof stelt echter vast dat dit niet zo is gegaan en op een vraag hiernaar aan verdachte als hij op 8 november 2015 opnieuw gedetineerd is ter zake van een andere verdenking, verklaart verdachte dat hij niet naar [naam] heeft gezocht en dat justitie dit maar moet doen.
Ondanks het zeer uitgebreide onderzoek door de politie stelt het hof vast dat geen van de gehoorde getuigen heeft verklaard een persoon (met de naam) [naam] te kennen en/of te herkennen aan het signalement en/of op de compositietekening en dat er geen enkele aanwijzing is gevonden voor het bestaan van de door verdachte beschreven [naam] . Het hof stelt voorts vast dat de verklaring van verdachte dat hij de Nokia op 17 december 2014 om omstreeks 21:00 uur dan wel op een later moment, maar vóór het betreffende
sms-bericht van 22:08 uur aan het slachtoffer, aan [naam] heeft gegeven, minst genomen niet aannemelijk is geworden. Het hof gaat er daardoor vanuit dat het verdachte is geweest die deze telefoon met het nummer [nummer] op 17 december 2014 steeds in zijn bezit heeft gehad en hiermee ook het sms-bericht heeft gestuurd om 22:08 uur naar de telefoon van het slachtoffer.
Juridische kwalificatie
Uit al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van het hof dat het verdachte is geweest die op [slachtoffer 4] heeft geschoten. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld hoe die betrokkenheid juridisch gekwalificeerd dient te worden.
Primair is aan verdachte tenlastegelegd dat hij met voorbedachte raad heeft gehandeld. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven, leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, heeft het hof vastgesteld dat het verdachte is geweest die op 17 december 2014 [slachtoffer 4] met een hagelgeweer van dichtbij in het gezicht heeft geschoten. Het hof is van oordeel dat verdachte dit opzettelijk en met voorbedachte raad heeft gedaan. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Nu het hof het bestaan van de door verdachte genoemde [naam] niet aannemelijk heeft geoordeeld, stelt het hof vast dat het verdachte is geweest die niet alleen op 17 december 2014 om 15:00 uur het Lebara beltegoed heeft gekocht en heeft opgewaardeerd op een simkaart die was geplaatst in één van zijn mobiele telefoons, maar ook daarna steeds de beschikking heeft gehad en gehouden over die telefoon, die simkaart en daarmee om 22:08 uur het sms-bericht aan het slachtoffer heeft gestuurd om hem zodoende alleen uit zijn huis te lokken om hem vervolgens korte tijd later op straat in zijn gezicht te schieten.
Met name op 17 december 2014 liep de spanning tussen verdachte en het slachtoffer immers fors op naar aanleiding van een eerder ontstane ruzie over een door verdachte geleverde partij speed. Er moest die dag door verdachte een aanzienlijk geldbedrag aan het slachtoffer worden betaald en het slachtoffer zette verdachte, die eerder door onder meer het slachtoffer was mishandeld, daartoe fors onder druk. De over en weer met name op die dag aan elkaar gestuurde geschreven en gesproken tientallen WhatsApp-berichten laten aan duidelijkheid niets te wensen over.
Naar het oordeel van het hof is het plan om [slachtoffer 4] van het leven te beroven bij verdachte niet eerst ontstaan op het moment om 22:08 uur het sms-bericht aan het slachtoffer wordt gestuurd, maar reeds voordat verdachte beltegoed aanschaft en dit opwaardeert op een simkaart die hij plaatst in de Nokia. De LG-telefoon van verdachte heeft op 17 december 2014 ook geen beltegoed meer en verdachte kiest voor het opwaarderen van beltegoed behorend bij een telefoonnummer dat hij tot die dag niet eerder heeft gebruikt en de Nokia, een eenvoudig toestel waarmee uitsluitend kan worden gebeld en sms-berichten kunnen worden verstuurd. Intussen blijft verdachte WhatsApp-berichten ontvangen en sturen van en naar het slachtoffer met zijn LG-telefoon met een nummer dat al langer bij het slachtoffer bekend is. In de middag van 17 december 2014 appt verdachte dat hij straks wel langskomt. Een tijdstip wordt concreet om 20:43 uur met een app van verdachte dat het een uurtje of 22:00 wordt. Eerst om 22:08 uur stuurt verdachte met de Nokia en een, op dat moment voor het slachtoffer, nog onbekend telefoonnummer, een sms-bericht en lokt het slachtoffer op deze manier naar een plek in de buurt van diens woning. Op de Zonstaat in de nabijheid van het huis van het slachtoffer vindt midden op straat het treffen en het schietincident plaats. Het hof leidt uit de getuigenverklaringen af dat het verdachte is geweest die de wapens of één daarvan uit de woning van de getuige [getuige 5] heeft meegenomen en dat één van die wapens het moordwapen is geweest.
Het hof stelt vast dat er geruime tijd is verstreken tussen het maken van het plan door verdachte en de uitvoering ervan en dat verdachte daardoor ruimschoots gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bevestiging van het voornemen van verdachte vindt het hof overigens in de verklaring van de getuige [getuige 2] die op 17 december 2014 meerdere berichten krijgt van verdachte, onder meer inhoudende dat het verhaal dat verdachte aan de getuige had verteld aan het escaleren was en dat er vanavond wat ging gebeuren.
Dat het aantal WhatsApp-berichten vanaf de middag toenam en de aard en inhoud van de geschreven en gesproken berichten van het slachtoffer aan verdachte en/of andere familieleden van hem, onder wie zijn zoon, zeer bedreigend was, vormen naar het oordeel van het hof ook geen contra-indicaties.
Van andere mogelijke contra-indicaties is het hof in dit onderzoek niet gebleken, ook niet van omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat de uitvoering van het misdrijf in een plotselinge hevige opwelling heeft plaatsgevonden en/of – ook al is daar geen beroep op gedaan – in het kader van de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer.
Alle omstandigheden duiden erop dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het eerder die dag door hem genomen besluit om [slachtoffer 4] van het leven te beroven.
Het onder parketnummer 08-770149-14 impliciet primair tenlastegelegde kan naar het oordeel van het hof aldus wettig en overtuigend worden bewezen.
Voorwaardelijke verzoeken
Voor het geval het hof de verklaring van getuige [getuige 4] niet voor het bewijs zal bezigen, heeft de advocaat-generaal verzocht hem als getuige te horen. Nu het hof de verklaring van [getuige 4] voor het bewijs heeft gebezigd en daarmee deze voorwaarde niet is vervuld, ligt het hof geen verzoek meer voor waarop beslist dient te worden.
Uitsluitend in het geval het hof het noodzakelijk zou oordelen om [getuige 4] als getuige te horen, heeft de raadsman verzocht ook [getuige 11] en [getuige 12] als getuigen te horen. Nu deze voorwaarde niet is vervuld, ligt het hof geen verzoek meer voor waarop beslist dient te worden.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 08-910061-15 onder 1 primair, 2 subsidiair en 5 en het in de zaak met parketnummer 08-770149-14 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 08-910061-15:
1. primair: hij op of omstreeks 8 november 2015 te Zwolle, in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen twee, althans één of meer pin- en/of betaalpas(sen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
- -
gewapend met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] (vlak nabij diens woning) is/zijn toegelopen en/of (vervolgens)
- -
een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Maak de deur open. We gaan naar binnen en verzet je niet en schreeuw niet, anders doen we je wat", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- -
gekomen in de woning van die [slachtoffer 1] die [slachtoffer 1] (onder dreiging van een vuurwapen, althans van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Ga op je buik liggen met je gezicht tegen de rugleuning en kijk ons niet aan", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- -
de handen en/of voeten van die [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgebonden met tie rips en/of elektriciteitssnoer en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] heeft/hebben afgedekt met een dekbed en/of (vervolgens)
- -
de kleding van die [slachtoffer 1] heeft/hebben doorzocht en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] de woorden heeft/hebben toegeroepen: “Waar zijn de bankpassen” en/of “Wat zijn de bijbehorende pincodes” en/of “één van ons gaat weg en doe jij wat of ga jij schreeuwen, dan doen wij je wat”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking,
en/of
hij op of omstreeks 08 november 2015 te Zwolle, in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van één of meerdere pincode(s), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan naam [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
- -
gewapend met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] (vlak nabij diens woning) is/zijn toegelopen en/of (vervolgens)
- -
een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Maak de deur open. We gaan naar binnen en verzet je niet en schreeuw niet, anders doen we je wat", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- -
gekomen in de woning van die [slachtoffer 1] die [slachtoffer 1] (onder dreiging van een vuurwapen) de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Ga op je buik liggen met je gezicht tegen de rugleuning en kijk ons niet aan", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- -
de handen en/of voeten van die [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgebonden met tie rips en/of elektriciteitssnoer en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] heeft/hebben afgedekt met een dekbed en/of (vervolgens)
- -
de kleding van die [slachtoffer 1] heeft/hebben doorzocht en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] de woorden heeft/hebben toegeroepen: “Waar zijn de bankpassen” en/of “Wat zijn de bijbehorende pincodes” en/of “één van ons gaat weg en doe jij wat of ga jij schreeuwen, dan doen wij je wat”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
2 subsidiair: hij op of omstreeks 08 november 2015 te Zwolle, althans in of omstreeks de periode van 02 november 2015 tot en met 08 november 2015 in de gemeente(n) Enschede en/of Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een personenauto (merk Daewoo type Matiz voorzien van het kenteken [kenteken] ) heeft verworven en voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde personenauto wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
5: hij op of omstreeks 07 oktober 2014 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 950 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Zaak met parketnummer 08-770149-14 (gevoegd):
hij op of omstreeks 17 december 2014 te Enschede, althans in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft/hebben beroofd, door met een vuurwapen één of meer kogels in het gezicht, althans in het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 4] te schieten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 08-910061-15 onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak met parketnummer 08-910061-15 onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.
Het in de zaak met parketnummer 08-910061-15 onder 5 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 08-770149-14 bewezen verklaarde levert op:
moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof merkt in de eerste plaats op dat de ernst en het aantal bewezenverklaarde feiten op zichzelf aanleiding zouden kunnen geven om te denken aan het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling. Om dit te onderzoeken is verdachte ter observatie geplaatst in het Pieter Baan Centrum (PBC). Hij heeft aan dat onderzoek echter geen medewerking verleend. In dat onderzoek is daarom niet kunnen worden vastgesteld dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en al helemaal niet of hij dat was tijdens het begaan van de feiten. Ook kon geen uitspraak worden gedaan over de mate van toerekeningsvatbaarheid. Er zijn verder geen andere (gedragskundige) bronnen beschikbaar die steun kunnen bieden aan een oordeel dat verdachte tijdens het begaan van de feiten lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Verdachte heeft voorafgaand aan de plaatsing in het PBC gedeeltelijk wel zijn medewerking verleend aan de totstandkoming van Pro Justitia-rapportages door de ambulante gedagsdeskundigen te weten de psycholoog R.A. Sterk en de psychiater M.D. van Ekeren. In het rapport van de psycholoog komt verdachte naar voren als een egocentrische en opportunistische man met een verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling. Door weigering van het onderzoek is het onderzoek van de psycholoog niet voltooid. Er zijn aanwijzingen gevonden voor een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte. Die informatie wijst op zogenaamde cluster-B persoonlijkheidsproblematiek, bijvoorbeeld antisociaal gedrag, maar een goede diagnose kon door onvoldoende informatie niet worden gesteld. Uit het onderzoek komen geen aanwijzingen voor psychiatrische problematiek.
Ook het PBC heeft de beschikking gehad over deze rapportages, maar concludeert in de beantwoording van de vraagstelling het volgende: ‘of sprake zou kunnen zijn van persoonlijkheidsproblematiek, zoals door psychiater Van Ekeren en psycholoog Sterk wordt vermoed, bleek niet te onderzoeken. Er bestaan zelfs onvoldoende concrete aanwijzingen in dit beperkte onderzoek om hierover een hypothese te kunnen formuleren’. Onder deze omstandigheden bestaat er voor het hof onvoldoende houvast om te concluderen dat er tijdens het begaan van de feiten bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Aan één van de dwingende vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling wordt dus niet voldaan. Het openbaar ministerie heeft ook niet het opleggen van de maatregel gevorderd. Dat betekent dat het hof verdachte ten volle verantwoordelijk houdt voor de bewezen verklaarde feiten.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder de volgende omstandigheden in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Een ruzie tussen verdachte en het slachtoffer over een eerder door verdachte aan het slachtoffer geleverde hoeveelheid speed is zodanig uit de hand gelopen dat verdachte het slachtoffer uiteindelijk midden op straat op gruwelijke wijze van dichtbij met hagel in het gezicht heeft geschoten, als gevolg waarvan een groot deel van het aangezicht van het slachtoffer is verbrijzeld en hij is komen te overlijden.
Verdachte heeft met zijn handelen op brute wijze een einde gemaakt aan het leven van een vierentwintigjarige jongeman en hem daarmee de mogelijkheid ontnomen het leven te leiden dat hij toen nog voor zich had. Dit getuigt van een groot gebrek aan respect voor het leven van een ander. Bovendien heeft verdachte met zijn handelen aan de vriendin van het slachtoffer, hun toen nog vierjarige dochter, aan naaste familie, vrienden en bekenden onnoemelijk veel en onherstelbaar leed toegebracht.
Ter terechtzitting van het hof hebben de vriendin van het slachtoffer, zijn vader en zijn zus een slachtofferverklaring afgelegd. Deze nabestaanden hebben gesproken over de gevolgen die het door verdachte gepleegde strafbare feit bij hen teweeg heeft gebracht, waaronder het immense leed dat hen is aangedaan, het gemis dat zij nog steeds ervaren en het voor hen verschrikkelijke laatste beeld dat zij van hun vriend, zoon en broertje hebben.
Naar het oordeel van het hof getuigt het op 17 december 2014 om 22:28 uur door verdachte gestuurde WhatsApp-bericht (‘duurt nog wel een uurtje’) aan het slachtoffer, die op dat moment al zeer ernstig gewond en afschuwelijk verminkt was en op dat moment mogelijk nog vocht voor zijn leven, van een grove doortraptheid, gewetenloosheid en een koelbloedig handelen, omdat verdachte zich kort daarvoor moet hebben gerealiseerd dat het om 22:13 uur door het slachtoffer gestuurde bericht aan de LG-telefoon van verdachte met de inhoud: ‘ik kom daar nu heen’, later eventueel vragen zou kunnen oproepen.
Het hof constateert dat verdachte, na eerst te hebben gezwegen, altijd stellig heeft ontkend iets met de moord te maken te hebben. Hij heeft hierdoor geen inzicht gegeven in het verwerpelijke van zijn handelen noch werkelijk begrip getoond voor het leed dat hij anderen heeft aangedaan.
Het hof rekent het verdachte daarnaast zwaar aan dat hij zich, nadat het bevel tot voorlopige hechtenis ter zake voornoemde moord was opgeheven, wederom schuldig heeft gemaakt aan (ernstige) strafbare feiten, waaronder een gewapende woningoverval waar hij in een van diefstal afkomstige auto naartoe is gereden.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben onder dreiging van een vuurwapen het slachtoffer zijn woning binnengeduwd toen hij nietsvermoedend terugkwam van een nachtdienst op de taxi. In de woning hebben verdachte en zijn medeverdachte de handen en voeten van het slachtoffer vastgebonden met tiewraps en een verlengsnoer en hebben zij een slaapzak over hem heen gegooid. Nadat zij het slachtoffer meermalen hebben betast op zoek naar geld, hebben zij zijn pinpassen met daarbij behorende pincodes afhandig gemaakt.
Terwijl het slachtoffer met vastgebonden ledematen op zijn buik op de bank lag, hebben verdachte en zijn medeverdachte in de woning gezocht naar geld en andere kostbaarheden. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij erop tegen is om onschuldige mensen iets aan te doen en hij er vanuit ging dat dit slachtoffer iets op zijn geweten had, hetgeen veronderstelt dat verdachte er niets op tegen heeft om criminelen iets aan te doen, zoals hij ook op enig moment heeft verklaard. Bovendien heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven zijn aandeel aan de woningoverval niet als een geweldshandeling te zien. Verdachte heeft hiermee aangegeven de ernst van zijn handelen niet in te zien, hetgeen het hof niet alleen kwalijk, maar ook zeer zorgwekkend acht.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een zeer lange tijdelijke gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf van 20 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is. Deze straf is hoger dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 18 jaar. Zij heeft aangevoerd geen hogere straf te zullen vorderen dan de officier van justitie gelet op het gebrek aan documentatie van verdachte, zijn jonge leeftijd, de emoties die mogelijk bij verdachte een rol hebben gespeeld en het feit dat verdachte en het slachtoffer zich beiden in het drugsmilieu begaven.
Het hof is van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de door het hof bewezenverklaarde feiten. Dat verdachte en het slachtoffer zich beiden in het drugsmilieu bevonden, geeft het hof geenszins aanleiding hiermee in het voordeel van verdachte rekening te houden bij de strafoplegging. Daarbij hecht het hof bij zijn oordeel meer belang aan de jeugdige leeftijd van het slachtoffer dan aan die van verdachte. Het hof benadrukt nogmaals dat het slachtoffer een vierentwintigjarige jongeman betrof die op gruwelijke wijze om het leven is gebracht en verdachte, mede door na in vrijheid te zijn gesteld zich opnieuw schuldig te hebben gemaakt aan een geweldsdelict, absoluut geen blijk heeft gegeven van inzicht in het verwerpelijke van zijn handelen. Het hof zal om die redenen een hogere gevangenisstraf opleggen dan is gevorderd.
Het hof constateert dat de zaak in eerste aanleg niet binnen de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is afgedaan met een eindbeslissing. Verdachte is in de zaak met parketnummer op 08-770149-14 op 18 december 2014 aangehouden en in verzekering gesteld. Nadat verdachte op 23 juni 2015 in vrijheid is gesteld, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de strafbare feiten zoals tenlastegelegd in de zaak met parketnummer 08-910061-15. Hiervoor bevindt verdachte zich sinds 8 november 2015 in voorlopige hechtenis. Deze zaak is met eerder genoemd parketnummer gevoegd, waarna de rechtbank op 14 juli 2017 vonnis heeft gewezen. Het hof constateert dat de behandeling ter terechtzitting niet binnen twee jaar respectievelijk zestien maanden met een eindbeslissing is afgerond, maar merkt daarnaast nog op dat de behandeling in hoger beroep zeer voortvarend is geweest, zodat de totale behandeling van de zaken in feitelijke aanleg binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Gelet daarop, mede gelet op de complexiteit van de zaken, volstaat het hof met de enkele constatering dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden zonder daaraan enig rechtsgevolg te verbinden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 48.425,80. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.425,80. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 08-910061-15 onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 8.425,80. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van het verlies verdienvermogen is het hof van oordeel dat de vordering complex is gelet op alle daarbij van belang zijnde factoren en dat de behandeling van de vordering daardoor een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
Met betrekking tot de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de diverse schadeposten zal het hof zo goed mogelijk rekening houden met het moment waarop de desbetreffende schade is geleden. Voor zover het schade betreft die periodiek is geleden of gelijksoortige schade die gedurende een periode is geleden, zal het hof de wettelijke rente toewijzen vanaf (ongeveer) de datum gelegen in het midden van de periode tussen de datum van de eerste en die van de laatste schade. Ten aanzien van de gevorderde kosten van het eigen risico zal het hof, bij gebreke aan facturen, de aanvangsdatum voor de wettelijke rente telkens bepalen op de laatste datum van het betreffende jaar.
Hoofdelijk
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij pondspondsgewijs aan de verdachten te verdelen. Dit standpunt is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Het hof ziet dan ook geen aanleiding van de vordering pondspondsgewijs te verdelen. Het hof overweegt daartoe – geheel ten overvloede – het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en zijn medeverdachte zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan de diefstal met geweld en afpersing van de benadeelde partij. Indien een strafbaar feit ten gevolge waarvan een ander rechtstreekse schade heeft geleden als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is begaan door meerdere personen, is een ieder van hen ingevolge artikel 6:102, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek hoofdelijk aansprakelijk voor de daardoor veroorzaakte schade.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 987,03. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-910061-15 onder 3 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [getuige 12]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. De raadsvrouw heeft namens de benadeelde partij aangevoerd dat de proceskosten, eerder begroot op € 1.000,00, in hoger beroep niet zullen worden gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 08-770149-14 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 15.000,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot op de opbouw van voornoemd bedrag overweegt het hof het volgende.
Derving levensonderhoud
De vordering van de benadeelde partij strekt op voet van het bepaalde in artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verband met artikel 6:108, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud. Het hof stelt voorop dat door de benadeelde partij geen stukken zijn overgelegd ter onderbouwing van de vordering. De vordering is in het licht van de bepleitte vrijspraak niet door de verdediging betwist, noch wat betreft het rechtstreeks verband tussen het ontstaan van dit deel van de vordering en het thans bewezenverklaarde feit, noch wat betreft de hoogte ervan. Het is hof is met de advocaat-generaal echter van oordeel dat het op zichzelf voldoende aannemelijk is dat bij de benadeelde partij in ieder geval in enige mate sprake is van gederfd levensonderhoud.
Het hof zal met gebruikmaking van de hem toekomende schattingsbevoegdheid uit artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek vaststellen voor welk bedrag de benadeelde partij in elk geval schade heeft geleden wegens gederfd levensonderhoud. Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat zij en het slachtoffer ervoor hadden gekozen dat het slachtoffer voor de inkomsten van het gezin zou zorgen en zij thuis zou blijven bij hun dochter. Onder meer gelet op de verhouding tussen het slachtoffer en de benadeelde partij, de jonge leeftijd van beiden ten tijde van het bewezenverklaarde en het feit dat zij samen een dochtertje hadden, acht het hof het, schattenderwijs, aannemelijk dat de benadeelde partij in elk geval voor een bedrag van € 15.000,- aan schade wegens gederfd levensonderhoud lijdt.
Vordering van de benadeelde partij [vader slachtoffer 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 68.928,04. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 08-770149-14 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 38.928,04, bestaande uit € 13.928,04 materiële schade en € 25.000,00 immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Met betrekking tot op de opbouw van voornoemd bedrag overweegt het hof het volgende.
Materiële kosten
Ten aanzien van de opgevoerde ‘kosten van lijkbezorging’, zoals bedoeld in artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, is het hof van oordeel dat zowel de uitvaartkosten als de gevorderde kosten voor de gedenkstukken kunnen worden gekwalificeerd als kosten voor de lijkbezorging. Deze kosten zijn naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd en in het licht van de bepleitte vrijspraak niet door de verdediging betwist noch wat betreft het rechtstreeks verband tussen vordering en het thans bewezenverklaarde feit, noch wat betreft de hoogte ervan.
Met betrekking tot de gedenkstukken overweegt het hof dat het slachtoffer is gecremeerd en anders dan bij een overledene die begraven wordt, geen sprake is van een gedenkplaats die bezocht kan worden. In aanmerking genomen de kosten die gemiddeld genomen voor een gedenkteken of grafmonument voor vergoeding in aanmerking komen, zoals blijkt uit voor iedereen kenbare bronnen, acht het hof de door de benadeelde partij gevorderde kosten ten behoeve van de gedenkstukken alleszins redelijk, evenals de in zijn totaliteit gemaakte kosten voor de uitvaart. De materiële kosten zullen dan ook geheel worden toegewezen.
Shockschade
Gelet op HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240 kan vergoeding van immateriële schade plaatsvinden als door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond. Voor vergoeding is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (vgl. HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2201).
In het geval van de benadeelde partij is naar het oordeel van het hof voldaan aan deze criteria. Door de klinisch psycholoog is vastgesteld dat de benadeelde partij lijdt aan enkelvoudige PTSS. Dat het niet ondenkbaar is dat bij een eventuele behandeling ook eerder traumatisch materiaal wordt geactiveerd, laat onverlet dat de benadeelde partij door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het tenlastegelegde naar alle waarschijnlijkheid geestelijk letsel heeft opgelopen. De gevolgen van het tenlastegelegde zijn dermate gruwelijk geweest dat dit de officier van justitie heeft doen besluiten geen foto’s van het slachtoffer in het dossier te voegen. Het hof ziet om die reden aanleiding voor het toekennen van smartengeld bij wijze van shockschade en merkt daarbij op dat hij zich ervan bewust is dat geen enkel geldbedrag het aan de benadeelde partij toegebrachte leed kan wegnemen. Gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval, waaronder de aard en de ernst van de bewezenverklaarde gedraging, de aard en de ernst van de gevolgen ervan voor de benadeelde partij, de relatie tussen de overledene en de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters plegen toe te kennen, acht het hof toekenning van een bedrag aan smartengeld wegens shockschade van € 25.000,- redelijk en billijk.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de toewijsbare schade van de benadeelde partijen door verdachte wordt vergoed, zal het hof naast de beslissingen op de vorderingen ook steeds de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opleggen op de hierna te noemen wijze.
Ten aanzien van de omvang van de vervangende hechtenis overweegt het hof dat op grond van artikel 36f, achtste lid, Sr in verbinding met artikel 24c Sr bij het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat kan worden bepaald dat bij gebreke van betaling en verhaal, vervangende hechtenis wordt toegepast. Deze vervangende hechtenis mag blijkens artikel 24c, derde lid, Sr ten hoogste 365 dagen bedragen.
Gelet op het voorgaande zal het hof naar evenredigheid, gelet op de hoogte van de bedragen waarvoor de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, de vervangende hechtenis toepassen tot een maximum van in totaal 365 dagen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 24c, 36f, 47, 55, 57, 289, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 08-910061-15 onder 2 primair, 3 primair, 3 subsidiair en 3 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 08-910061-15 onder 1 primair, 2 subsidiair en 5 en in de zaak met parketnummer 08-770149-14 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 08-910061-15 onder 1 primair, 2 subsidiair en 5 en in de zaak met parketnummer 08-770149-14 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-910061-15 onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 8.380,16 (achtduizend driehonderdtachtig euro en zestien cent) bestaande uit € 2.130,16 (tweeduizend honderddertig euro en zestien cent) materiële schade en € 6.250,00 (zesduizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 45,64 (vijfenveertig euro en vierenzestig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-910061-15 onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 8.380,16 (achtduizend driehonderdtachtig euro en zestien cent) bestaande uit € 2.130,16 (tweeduizend honderddertig euro en zestien cent) materiële schade en € 6.250,00 (zesduizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 49 (negenenveertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- -
10 november 2015 over een bedrag van € 13,25 ter zake van stomerijkosten
- -
11 november 2015 over een bedrag van € 746,00 ter zake van nieuwe bril
- -
31 december 2015 over een bedrag van € 375,00 ter zake van eigen risico 2015
- -
20 januari 2016 over een bedrag van € 15,00 ter zake van schouderstretcher
- -
13 februari 2016 over een bedrag van € 419,86 ter zake van reiskosten, niet zijnde proceskosten
- -
30 maart 2016 over een bedrag van € 176,05 ter zake van zelfmedicatie
- -
31 december 2016 over een bedrag van € 385,00 ter zake van eigen risico 2016
en van de immateriële schade op 8 november 2015.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de verdachte gegeven de motivering van de vrijspraak in de door benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 32,48 (tweeëndertig euro en achtenveertig cent).
Vordering van de benadeelde partij [getuige 12]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [getuige 12] ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-770149-14 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 15.000,00 (vijftienduizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [getuige 12] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-770149-14 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 15.000,00 (vijftienduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 88 (achtentachtig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 december 2014.
Vordering van de benadeelde partij [vader slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [vader slachtoffer 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-770149-14 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 38.928,04 (achtendertigduizend negenhonderdachtentwintig euro en vier cent) bestaande uit € 13.928,04 (dertienduizend negenhonderdachtentwintig euro en vier cent) materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [vader slachtoffer 4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-770149-14 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 38.928,04 (achtendertigduizend negenhonderdachtentwintig euro en vier cent) bestaande uit € 13.928,04 (dertienduizend negenhonderdachtentwintig euro en vier cent) materiële schade en
€ 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 228 (tweehonderdachtentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- -
23 december 2014 over een bedrag van € 1.000,00 ter zake van kasbetaling uitvaart
- -
26 januari 2015 over een bedrag van € 10.643,04 ter zake van uitvaartkosten
- -
27 januari 2015 over een bedrag van € 2.285,00 ter zake van gedenkstukken
en van de immateriële schade op 18 december 2014.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. B.J.J. Melssen en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. Elema, griffier,
en op 13 juli 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 13 juli 2018.
Tegenwoordig:
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. E.C.A.M. Langenhorst, advocaat-generaal,
mr. K. Elema, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 13‑07‑2018
Proces-verbaal aangifte, p. 5.2.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 1 november 2016, p. 9.
Proces-verbaal van bevindingen doorzoeking voertuig, p. 5.8.
Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende het relaas van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , p. 8-9, dat deel uitmaakt van het in de wettelijke opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0500-2014101145, gesloten en getekend op 9 januari 2015 door [verbalisant 6] .
Het deskundigenrapport, genummerd 2014.11.10.011 (aanvraag 003), opgemaakt door Ing. A.B.M. van Esch-de Bruin, werkzaam als vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 18 november 2014.
Proces-verbaal van verhoor getuige [verbalisant 2] d.d. 8 september 2016 bij de rechter-commissaris, p. 3.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 1 november 2016, p. 10.
Proces-verbaal van bevindingen 7e verhoor verdachte, p. 1.147-1.152.
Proces-verbaal verhoor [vader slachtoffer 4] , p. 1.1348.
Proces-verbaal WhatsApp-berichten telefoon [vader slachtoffer 4] inclusief bijgevoegd Excelbestand WhatsApp-berichten, p. 1.487 en 1.515-1.517.
Proces-verbaal WhatsApp-berichten telefoon [vader slachtoffer 4] inclusief bijgevoegd Excelbestand WhatsApp-berichten, p. 1.487 en 1.514-1.515.
Proces-verbaal audio WhatsApp telefoon [voornaam slachtoffer 4] , p. 1.473-1.476.
Proces-verbaal van bevindingen inclusief bijgevoegd ‘journaaloverzicht’, p. 1.532-1.535.
Proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden, p. 1.519-1.520 en proces-verbaal verhoor verdachte, p. 1.213.
Proces-verbaal van bevindingen mobiele telefoonnummer Lebara, p. 1.1088 en 1.1091.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 1.1070-1.1071.
Proces-verbaal van bevindingen mobiele telefoonnummer Lebara, p. 1.1090.
Proces-verbaal onderzoek gegevensdrager, p. 1.994.
Proces-verbaal van bevindingen mobiele telefoonnummer Lebara, p. 1.1090.
Proces-verbaal uitgewerkt meldkamer gesprek, p. 1.430.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 1.432.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 1.443.
NFI-sectierapport definitief, p. 1.2619 en 1.2621.
NFI-rapport schotresten, p. 1.2669
Proces-verbaal verhoor [getuige 8] , p. 1.1223.
Proces-verbaal verhoor [getuige 9] , p. 1.1255-1.1256.
Het deskundigenrapport, 2014.12.18.029, opgemaakt door Ir. A. Boztas en Ir. Ing. R.M. van der Knijff, werkzaam als vast gerechtelijk deskundigen bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 6 juni 2017, p. 6.
Het deskundigenrapport, 2014.12.18.029, opgemaakt door Ir. A. Boztas en Ir. Ing. R.M. van der Knijff, werkzaam als vast gerechtelijk deskundigen bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 6 juni 2017, p. 15.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een overzicht (op A3-formaat) met alle inkomende en uitgaande gesprekken en sms-berichten vanaf de LG-telefoon van verdachte ( [nummer] ).
Proces-verbaal verhoor [getuige 5] , p. 1.1495 en een schriftelijk bescheid, inhoudende een overzicht (op A3-formaat) met alle inkomende en uitgaande gesprekken en sms-berichten vanaf de LG-telefoon van verdachte ( [nummer] ).
Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 1.2413-1.2414.
Proces-verbaal verhoor [getuige 5] , p. 1.1488.
Proces-verbaal verhoor [getuige 5] , p. 1.1507.
Proces-verbaal verhoor [getuige 5] , p. 1.1490.
Proces-verbaal verhoor [getuige 5] , p. 1.1494.
Proces-verbaal verhoor [getuige 5] , p. 1.1497-1.1498.
Proces-verbaal verhoor [getuige 5] , p. 1.1506-1.1507.
Proces-verbaal verhoor [getuige 5] , p. 1.1509.
Proces-verbaal verhoor [getuige 5] , p. 1.1510.
Proces-verbaal verhoor [getuige 6] , p. 1.1554.
Proces-verbaal verhoor [getuige 6] , p. 1.1566-1.1568.
Proces-verbaal verhoor [getuige 10] , p. 1.1801.
Proces-verbaal verhoor [getuige 4] , p. 1.1456.
Proces-verbaal verhoor [getuige 2] , p. 1.1705.
Proces-verbaal van bevindingen politiële informatie inwinner A-3804, p. 1.917-1.918.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal verhoor [getuige 4] (als bijlage van het proces-verbaal van bevindingen onderzoek juni 2018, genummerd 2014225353), p. 2.
Proces-verbaal verhoor [getuige 3] , p. 1.2209.
Proces-verbaal verhoor [getuige 3] , p. 1.2210.
Proces-verbaal verhoor [getuige 3] , p. 1.2211.
Uitspraak 21‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Het gerechtshof verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep. De vermelding van een aantal onjuiste gegevens in de akte van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep betreffen naar het oordeel van het hof slordigheden, kennelijke verschrijvingen of vergissingen. Het hof stelt vast dat bij geen van de procespartijen onduidelijkheid kan hebben bestaan over het met het instellen van hoger beroep beoogde doel van de officier van justitie.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004037-17
Uitspraak d.d.: 21 maart 2018
TEGENSPRAAK
Tussenarrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 14 juli 2017 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 08-910061-15 en 08-770149-14, tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [1984] ,
thans verblijvende in [detentieadres] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit tussenarrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 15 december 2017 en 7 maart 2018. Ter terechtzitting van 15 december 2017 heeft de raadsman een preliminair verweer gevoerde inhoudende dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep. Ter terechtzitting op 15 december 2017 is afgesproken dat de advocaat-generaal de gelegenheid krijgt om schriftelijk te reageren. De advocaat-generaal heeft op 22 februari 2018 schriftelijk gereageerd op het preliminaire standpunt.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting van 7 maart 2018 heeft de raadsman het preliminaire verweer herhaald en nader toegelicht. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman – samengevat – aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat:
de akte van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep een verkeerde vonnisdatum vermeldt (14 juni 2017 in plaats van 14 juli 2017) en niet duidelijk is of het beoogde herstel (mocht hier al sprake van zijn) tijdig heeft plaatsgehad;
de akte van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep – ook in geval een tijdig herstel van de vonnisdatum – ook een verkeerd parketnummer vermeldt (08-770146-14 in plaats van 08-770149-14);
de aanzegging hoger beroep uitsluitend het parketnummer 08-910061-15 vermeldt (en niet het parketnummer 08-770149-14);
de aanzegging hoger beroep als vonnisdatum 28 juni 2017 vermeldt (in plaats van 14 juli 2017);
op de akte behorend bij de aanzegging hoger beroep het parketnummer 08-910061-15 is vermeld (en niet 08-770149-14).
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich schriftelijk en ter terechtzitting op 7 maart 2018 op het standpunt gesteld dat sprake is van een appelakte zonder met pen aangebrachte wijziging en een exemplaar waarop met pen een aantekening is gemaakt. De oorspronkelijke appelakte betreft de akte zoals die is ondertekend door de officier van justitie. De akte – zoals die zich aanvankelijk alleen in het dossier van het hof bevond – betreft een akte van het door de officier ingestelde hoger beroep waarop met pen een aantekening is gemaakt. Hierbij is in deze akte bij de datum van het vonnis (14 juni 2017) met pen geschreven ‘moet 14 juli 2017 zijn’. Het renvooi is geparafeerd met dezelfde handtekening als die onder de oorspronkelijke appelakte is gezet door de griffier.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de officier van justitie niet betrokken is geweest bij die met pen geschreven aantekening, zodat geen herstel of wijziging van de akte heeft plaatsgevonden door het openbaar ministerie en de wijzigingen aldus geen rechtsgevolg kunnen hebben voor de ontvankelijkheid. Het hof dient bij de beantwoording van de vraag of het openbaar ministerie kan worden ontvangen in haar hoger beroep enkel uit te gaan van de akte zonder de met pen geschreven tekst waarvan door de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 maart 2018 een kopie aan het hof is overgelegd. Overigens moet de conclusie zijn dat sprake is geweest van kennelijke schrijffouten of vergissingen ten aanzien van de datum van het vonnis (‘juni’ in plaats van ‘juli’) en het parketnummer (slechts één cijfer, te weten een ‘6’ in plaats van een ‘9’). Er kan geen twijfel zijn waarop de akte van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep doelde. Er is immers geen vonnis gewezen tegen de verdachte op 14 juni 2017 in een andere zaak met dezelfde parketnummers die in de kop van de appelakte zijn vermeld. Hetzelfde geldt ten aanzien van het foutieve parketnummer (08/770146-14) zoals is opgenomen in het beperkt ingestelde hoger beroep door de officier van justitie gelezen in combinatie met de parketnummers zoals opgenomen in de kop van de appelakte.
In de aanzegging van het hoger beroep wordt niet het parketnummer 08-770149-14 genoemd, maar het parketnummer van de ter terechtzitting gevoegde zaak, te weten: 08-910061-15. Ook in de andere stukken wordt dat laatste nummer gebezigd ter aanduiding van het vonnis, zodat deze verwijzing voor geen misverstand vatbaar is. De genoemde vonnisdatum van 28 juni 2017 in de aanzegging is onjuist. Ook hier is geen vergissing mogelijk, want er is geen vonnis gewezen tegen verdachte op 28 juni 2017. De akte moet echter als leidend worden geacht. Eventuele onjuistheden in een aanzegging hoger beroep of een daarvan opgemaakte akte kunnen niet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in haar hoger beroep.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van de feitelijke omstandigheden stelt het hof het volgende vast. Op 14 juni 2017 heeft de inhoudelijke behandeling van de aan verdachte onder de ter zitting gevoegde parketnummers 08-910061-15 en 08-770149-14 tenlastegelegde feiten plaatsgevonden. De voorzitter heeft het onderzoek vervolgens onderbroken tot de terechtzitting van 4 juli 2017. Op laatstgenoemde datum is het onderzoek gesloten en is medegedeeld dat uitspraak zou worden gedaan op 14 juli 2017.
De verdachte is op 14 juli 2017 vrijgesproken van het doden van [slachtoffer] op 17 december 2014 in Enschede (tenlastegelegd onder 1 van de dagvaarding met parketnummer
08-770149-14) en veroordeeld ter zake van de feiten 1, 2, 3 en 5 op de dagvaarding met parketnummer 08-910061-15 tot een gevangenisstraf van 7 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Door de officier van justitie is op 17 juli 2017 (beperkt) en door de raadsman op 20 juli 2017 (beperkt) hoger beroep ingesteld. Aan de akte van het door de officier ingestelde hoger beroep is een appelschriftuur gehecht met een datumstempel van 17 juli 2017 en een tijdstip van 12:02 uur. Boven deze schriftuur is het parketnummer 08-770149-14 vermeld en in de schriftuur staat dat het hoger beroep is aangetekend omdat het OM zich niet kan verenigen met de vrijspraak van verdachte van de beschuldiging dat hij [slachtoffer] heeft gedood. In de schriftuur is voorts vermeld dat het OM nadrukkelijk geen beroep instelt tegen de beslissingen van de rechtbank in de zaak met parketnummer 08-910061-15. Aan de verdachte is een aanzegging hoger beroep gestuurd, die blijkens de akte uitreiking aan verdachte in persoon is betekend op 25 augustus 2017. In deze beide stukken is alleen het parketnummer 08-910061-15 vermeld.
Het hof stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag of het openbaar ministerie kan worden ontvangen in haar hoger beroep, de inhoud van de appelakte beslissend is (vgl. HR 3 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5505). Nu er geen enkele aanwijzing bestaat dat de met pen aangebrachte wijziging op de akte van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep is gedaan op initiatief of met instemming en medeweten van de officier van justitie die het hoger beroep instelde, gaat het hof bij de beoordeling van de inhoud van de appelakte uit van de appelakte zonder de met pen aangebrachte tekst. Van deze appelakte is door de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 maart 2018 een kopie aan het hof overgelegd nu het hof tot dan toe enkel beschikte over de akte waarop met pen was aangetekend dat de datum van 14 juni 2017, 14 juli 2017 moet zijn. Het hof heeft ter zitting van 7 maart 2018 vastgesteld dat de door de advocaat-generaal overgelegde kopie van de akte, met uitzondering van de met pen geschreven tekst, volledig overeenstemt met het exemplaar zonder deze aantekening. Van een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan om deze reden derhalve geen sprake zijn.
In de akte rechtsmiddel van het door de officier van justitie beperkt ingestelde hoger beroep is zowel een onjuiste vonnisdatum als één onjuist parketnummer opgenomen. In de arresten die zijn aangehaald door raadsman is telkens sprake van of een verkeerd ingesteld rechtsmiddel (vgl. HR 22 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9727) dan wel een verkeerde vonnisdatum én een verkeerde kamer van de rechtbank (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden, 10 december 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:9687). Het hof stelt vast dat de akte van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep in het onderhavige geval onjuistheden bevat, maar deze zijn van andere aard en ernst dan die in de arresten waarnaar door de raadsman is verwezen. Het hof stelt daarbij vast dat in de kop van de akte van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep wel het juiste parketnummer is opgenomen, zodat de ‘6’ in plaats van een ‘9’ naar het oordeel van het hof kan worden opgevat als een kennelijke verschrijving. Hoewel deze akte tevens een onjuiste datum van het vonnis vermeldt, kan in samenhang bezien met de in de kop vermelde parketnummers voor de verdediging geen misverstand hebben bestaan waartegen het hoger beroep van de officier van justitie zich richtte. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat op 14 juni 2017 geen ander vonnis tegen verdachte is gewezen, de inhoudelijke behandeling van de zaak tegen de verdachte op 14 juni 2017 heeft plaatsgevonden, geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen een vonnis voordat dat vonnis is gewezen en deze onjuiste vermelding slechts één letter verschilt van de juiste vonnisdatum, te weten 14 juli 2017.Tenslotte stelt het hof vast dat de griffier in de akte van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep heeft opgenomen dat de officier van justitie op 17 juli 2017 ter griffie kwam om hoger beroep in te stellen en een afschrift van deze akte op 17 juli 2017 is verzonden aan de raadsman en de officier van justitie. Naar het oordeel van het hof betreffen de onjuistheden in deze akte onder deze omstandigheden slordigheden, kennelijke schrijffouten dan wel vergissingen. Vast staat dat er voor zowel het hof als de verdediging geen onduidelijkheid kan hebben bestaan over het met het instellen van hoger beroep beoogde doel van de officier van justitie.
Ingevolge artikel 409, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is aan de verdachte de aanzegging van het hoger beroep in persoon betekend. Deze aanzegging en akte uitreiking bevatten het parketnummer van de gevoegde zaak en niet het parketnummer van de zaak waartegen het hoger beroep van de officier van justitie zich uitsluitend richtte. Voorts vermeldt de aanzegging een onjuiste vonnisdatum, in dit geval 28 juni 2017.
Dit alles laat onverlet dat de inhoud van de appelakte naar het oordeel van het hof beslissend is voor de vraag of het openbaar ministerie kan worden ontvangen in het hoger beroep. Voornoemde bepaling strekt ertoe de processuele positie van de verdachte in die zin te beschermen dat hij zo tijdig op de hoogte is van het door de officier ingestelde hoger beroep als nodig is voor de voorbereiding van zijn verdediging (vgl. 16 februari 1993, NJ 1993, 604 en HR 3 april 2010, ECLI:NL:HR:2012:BV7417). Het verweer van de raadsman geeft er noch blijk van dat de verdediging niet of onvoldoende heeft begrepen waartegen het hoger beroep van het openbaar ministerie zich richtte, noch heeft zij – als dat gebrek zich wel voordeed – daardoor onvoldoende tijd gehad voor de voorbereiding van de verdediging.
Het hof heeft bij de beoordeling voorts acht geslagen op de grote maatschappelijke belangen die op het spel staan (vgl. HR 29 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2340). Deze belangen, in dit geval de ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen een vrijspraak van een levensdelict, wegen zwaarder dan de door de raadsman van verdachte verzochte scherpe sanctionering van de kennelijke verschrijvingen, vergissingen dan wel onjuistheden in een akte van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep, de aanzegging hoger beroep en de akte uitreiking van die aanzegging. Gelet op al het vorenstaande wordt het verweer van de raadsman verworpen, zodat het openbaar ministerie kan worden ontvangen in het ingestelde hoger beroep tegen de vrijspraak van feit 1 van de inleidende dagvaarding met parketnummer 08-770149-14.
Beperkingen in de akte van het door de verdediging ingestelde hoger beroep.
In de akte rechtsmiddel van de verdediging zijn beperkingen opgenomen die ingevolge artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering ontoelaatbaar zijn. De raadsman heeft blijkens de akte beoogd het hoger beroep te beperken tot (onder meer) feit 2 subsidiair en feit 3 meer subsidiair. Bij een veroordeling ter zake een subsidiair of meer subsidiair onderdeel van de tenlastelegging brengt het hoger beroep mee dat het hof over de gehele tenlastelegging van die feiten moet oordelen. De raadsman heeft ter terechtzitting van 7 maart 2018 aangegeven die beperkingen niet te handhaven, zodat verdachte zonder de ten onrechte in de appelakte opgenomen beperkingen het hoger beroep kan doorzetten (vgl. 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6561).
Het hof verklaart verdachte daarom ontvankelijk in het hoger beroep dat is gericht tegen de feiten 1, 2, 3 en 5 zoals tenlastegelegd onder parketnummer 08-910061-15.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in het hoger beroep dat is gericht tegen de vrijspraak van feit 1 zoals tenlastegelegd onder parketnummer 08-770149-14.
Verklaart verdachte ontvankelijk in het hoger beroep dat is gericht tegen de feiten 1, 2, 3 en 5 zoals tenlastegelegd onder parketnummer 08-910061-15.
Heropent het onderzoek.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting.
Om de klemmende reden dat het zittingsrooster van het hof een eerdere behandeling van de zaak niet toelaat, zal het onderzoek langer dan een maand, maar niet langer dan drie maanden worden geschorst.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het hiervoor genoemde tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte, aan de nabestaanden en aan de raadsvrouw van de nabestaanden.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. B.J.J. Melssen en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van K. Elema, griffier,
en op 21 maart 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.S. van Duurling is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 21 maart 2018.
Tegenwoordig:
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. A.C.L. van Holland, advocaat-generaal,
mr. J. Brink, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het tussenarrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.