Rb. Overijssel, 14-07-2017, nr. 08/770149-14, nr. 08/910061-15 (P)
ECLI:NL:RBOVE:2017:2795, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
14-07-2017
- Zaaknummer
08/770149-14
08/910061-15 (P)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2017:2795, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 14‑07‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:6382, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:2630
Uitspraak 14‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Een 33-jarige man is vrijgesproken van de moord op een man in Enschede op 17 december 2014. De rechtbank Overijssel oordeelt dat er geen objectief en direct bewijs is dat de man aanwijst als schutter. De man is wel schuldig aan een gewelddadige woningoverval in Zwolle, opzetheling van een auto, een poging tot zware mishandeling en het hebben van een dealershoeveelheid amfetamine. Voor die feiten veroordeelt de rechtbank hem tot een celstraf van 7 jaar.
Partij(en)
Rechtbank Overijssel
Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08/770149-14 en 08/910061-15 (P)
Datum vonnis: 14 juli 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] (Colombia),
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in HvB Ooyershoekseweg te Zutphen.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 1 november 2016, 14 juni 2017 en 4 juli 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van Veen en van hetgeen door verdachte en diens raadsman mr. U. Ural, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte telkens al dan niet in vereniging met een ander of anderen:
wat betreft parketnummer 08/770149-14:
al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd;
en wat betreft parketnummer 08/910061-15 zich heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: een (poging) gewapende woningoverval;
feit 2: diefstal, dan wel heling van een personenauto;
feit 3: een poging woningoverval, dan wel zware mishandeling, dan wel poging tot zware mishandeling;
feit 4: een poging woningoverval;
feit 5: het vervoeren of het voorhanden hebben van amfetamine.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
wat betreft parketnummer 08/770149-14:
hij op of omstreeks 17 december 2014 te Enschede, althans in de gemeente Enschede,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft/hebben beroofd, door met een vuurwapen één of meer kogels in het gezicht, althans in het hoofd en lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten;
en wat betreft parketnummer 08/910061-15:
1.
hij op of omstreeks 8 november 2015 te Zwolle, in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen twee, althans één of meer pin- en/of betaalpas(sen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
- gewapend met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] (vlak nabij diens woning) is/zijn toegelopen en/of (vervolgens)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of (daarbij) die [slachtoffer 2] de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Maak de deur open. We gaan naar binnen en verzet je niet en schreeuw niet, anders doen we je wat", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- gekomen in de woning van die [slachtoffer 2] die [slachtoffer 2] (onder dreiging van een vuurwapen, althans van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Ga op je buik liggen met je gezicht tegen de rugleuning en kijk ons niet aan", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- de handen en/of voeten van die [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgebonden met tie rips en/of elektriciteitssnoer en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] heeft/hebben afgedekt met een dekbed en/of (vervolgens)
- de kleding van die [slachtoffer 2] heeft/hebben doorzocht en/of (daarbij) die [slachtoffer 2] de woorden heeft/hebben toegeroepen: 'Waar zijn de bankpassen' en/of 'Wat zijn de bijbehorende pincodes' en/of 'één van ons gaat weg en doe jij wat of ga jij schreeuwen, dan doen wij je wat', althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of
zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 08 november 2015 te Zwolle, in de gemeente Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen één of meerdere pin- en/of betaalpas(sen) en/of één of meer goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan naam [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn
mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren:
- gewapend met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] (vlak nabij diens woning) is/zijn toegelopen en/of (vervolgens)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of (daarbij) die [slachtoffer 2] de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Maak de deur open. We gaan naar binnen en verzet je niet en schreeuw niet, anders doen we je wat", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- gekomen in de woning van die [slachtoffer 2] die [slachtoffer 2] (onder dreiging van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Ga op je buik liggen met je gezicht tegen de rugleuning en kijk ons niet aan", althans woorden van soortgelijke (dreigende)
- de handen en/of voeten van die [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgebonden met tie rips en/of elektriciteitssnoer en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] heeft/hebben afgedekt met een dekbed en/of (vervolgens)
- de kleding van die [slachtoffer 2] heeft/hebben doorzocht en/of (daarbij) die [slachtoffer 2] de woorden heeft/hebben toegeroepen: 'Waar zijn de bankpassen' en/of 'Wat zijn de bijbehorende pincodes' en/of 'één van ons gaat weg en doe jij wat of ga jij schreeuwen, dan doen wij je wat', althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 08 november 2015 te Zwolle, in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van één of meerdere pincode(s), in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan naam [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
- gewapend met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] (vlak nabij diens woning) is/zijn toegelopen en/of (vervolgens)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of (daarbij) die [slachtoffer 2] de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Maak de deur open. We gaan naar binnen en verzet je niet en schreeuw niet, anders doen we je wat", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- gekomen in de woning van die [slachtoffer 2] die [slachtoffer 2] (onder dreiging van een vuurwapen) de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Ga op je buik liggen met je gezicht tegen de rugleuning en kijk ons niet aan", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- de handen en/of voeten van die [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgebonden met tie rips en/of elektriciteitssnoer en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] heeft/hebben afgedekt met een dekbed en/of (vervolgens)
- de kleding van die [slachtoffer 2] heeft/hebben doorzocht en/of (daarbij) die [slachtoffer 2] de woorden heeft/hebben toegeroepen: 'Waar zijn de bankpassen' en/of 'Wat zijn de bijbehorende pincodes' en/of 'één van ons gaat weg en doe jij wat of ga jij schreeuwen, dan doen wij je wat', althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of
zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 08 november 2015 te Zwolle, in de gemeente Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van één of meerdere pincode(s), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s):
- gewapend met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] (vlak nabij diens woning) is/zijn toegelopen en/of (vervolgens)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of (daarbij) die [slachtoffer 2] de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Maak de deur open. We gaan naar binnen en verzet je niet en schreeuw niet, anders doen we je wat", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- gekomen in de woning van die [slachtoffer 2] die [slachtoffer 2] (onder dreiging van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) de woorden heeft/hebben toegeroepen: "Ga op je buik liggen met je gezicht tegen de rugleuning en kijk ons niet aan", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- de handen en/of voeten van die [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgebonden met tie rips en/of elektriciteitssnoer en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] heeft/hebben afgedekt met een dekbed en/of (vervolgens)
- de kleding van die [slachtoffer 2] heeft/hebben doorzocht en/of (daarbij) die [slachtoffer 2] de woorden heeft/hebben toegeroepen: 'Waar zijn de bankpassen' en/of 'Wat zijn de bijbehorende pincodes' en/of 'één van ons gaat weg en doe jij wat of ga jij schreeuwen, dan doen wij je wat', althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 02 november 2015 te Enschede, in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een afgesloten garage, gelegen aan de [adres 1] , heeft weggenomen
een personenauto (merk Daewoo type Matiz v.v.k. [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan naam [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die weg te nemen personenauto onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 08 november 2015 te Zwolle, althans in of omstreeks de periode van 02 november 2015 tot en met 08 november 2015 in de gemeente(n) Enschede en/of Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een personenauto (merk Daewoo type Matiz v.v.k. [kenteken 1] ) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde personenauto wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3.
Hij op of omstreeks 13 oktober 2015 te Eck en Wiel, in de gemeente Buren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan naam [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- het (besloten) perceel, gelegen aan de [adres 4] , heeft/hebben betreden en/of (vervolgens)
- op die [slachtoffer 4] is/zijn toegelopen en/of toegerend en/of (daarbij) die [slachtoffer 4] (krachtig) één of meermalen met gebalde vuist(en) in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) met een snoeischaar in het gezicht heeft/hebben gesneden en/of gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 13 oktober 2015 te Eck en Wiel,in de gemeente Buren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijverwonding in het gezicht, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 4] met een snoeischaar in het gezicht te steken en/of te snijden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 13 oktober 2015 te Eck en Wiel, in de gemeente Buren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
- op die [slachtoffer 4] is/zijn toegerend en/of gelopen en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 4] één of meermalen krachtig met gebalde vuist(en) in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens)
- met een snoeischaar in het gezicht heeft/hebben gesneden en/of gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
Hij op of omstreeks 02 oktober 2015 te Rotterdam, in de gemeente Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan naam [slachtoffer 5] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 5] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of
aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren:
- voornoemde [slachtoffer 5] is/zijn gevolgd naar diens woning, althans nabij de woning van die [slachtoffer 5] , gelegen aan de [adres 2] , heeft/hebben gewacht en/of (vervolgens)
- nadat die [slachtoffer 5] de toegangsdeur van zijn woning had geopend, voorzien van (een) zwartgekleurde jas(sen) met capuchon en/of met (een) sjaal bedekt(e) gezicht(en), op die [slachtoffer 5] is/zijn toegelopen en/of toegerend en/of (daarbij) die [slachtoffer 5] in/tegen diens rug heeft/hebben geduwd en/of (vervolgens)
- krachtig tegen de toegangsdeur van voornoemde woning heeft/hebben geduwd en/of geschopt/getrapt, teneinde toegang tot voornoemde woning te verkrijgen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij op of omstreeks 07 oktober 2014 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 950 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zij bevoegd is tot kennisneming van beide (gevoegde) zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, conform de inhoud van het door hem ter zitting overgelegde schriftelijke requisitoir, op het volgende standpunt gesteld.
Wat betreft parketnummer 770149-14:
Wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan moord op [slachtoffer 1] .
Wat betreft parketnummer 910061-15:
Wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair, feit 3 primair en feit 5 tenlastegelegde feiten. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 4 ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, conform de inhoud van de door de raadsman ter zitting overgelegde pleitnota’s, op het standpunt gesteld dat verdachte de overval op [slachtoffer 2] heeft bekend en dat hij zich ten aanzien van dat feit refereert aan het oordeel van de rechtbank. In alle overige zaken ontbreekt het bewijs, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
4.3
De overwegingen en het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 08/770149-14 (de moord op [slachtoffer 1] ):
4.3.1
Directe getuigen
Uit het dossier kan, voor zover van belang, het volgende worden afgeleid.
Op 17 december 2014 omstreeks 22:15 uur is in de Zonstraat in Enschede [slachtoffer 1] (hierna te noemen: het slachtoffer) doodgeschoten. De GGD-arts heeft in zijn schouwverslag vermeld dat er zeer veel ernstige verwondingen aan het gezicht en het hoofd van het slachtoffer zijn geconstateerd. De doodsoorzaak was ernstig hersenletsel veroorzaakt door een schotverwonding. Sectiebevindingen en informatie van medewerkers van de afdeling wapens en munitie van de politie wezen uit dat er sprake was van één inschot door een hagelgeweer van korte afstand. Uit het schotrestenonderzoek blijkt dat de kans dat de schootsafstand kleiner dan 5 meter was iets waarschijnlijker is dan dat de schootsafstand groter was dan 5 meter.
Ten tijde van de schietpartij bevonden zich twee getuigen in de directe nabijheid van de plaats delict. Deze getuigen, [getuige 1] en [getuige 2] , hoorden één harde knal. Op ongeveer 100 meter afstand zagen zij twee jongens. Eén van de jongens knielde en viel voorover op zijn buik. De ander boog over de liggende jongen heen waarna hij hard wegliep. De op de grond liggende jongen bleek het slachtoffer te zijn. Over de kleding die de jongen die wegliep droeg, hebben deze getuigen niet eensluidend verklaard. De getuigen hebben voorts geen signalement kunnen geven van de persoon die wegrende, anders dan dat het een jongen was met kort donker haar.
Ook getuige [getuige 3] , die in de directe nabijheid van de plaats delict woont, hoorde op voornoemd moment een harde knal. Zij keek uit het raam van de woonkamer en zag twee personen, waaronder een persoon die hard wegliep. Ook zij heeft geen signalement kunnen geven van deze persoon.
Tussenconclusie 1:
1a. op grond van de verklaringen van deze getuigen concludeert de rechtbank dat de wegrennende man de schutter is;
1b. op basis van deze verklaringen kan niet geconcludeerd worden dat verdachte de schutter was.
Telecommunicatie
Onderzoek van de politie aan de telefoon van het slachtoffer toonde aan dat het slachtoffer op de bewuste avond om 22:09 uur een SMS-bericht heeft ontvangen met de tekst: “kom alleen naar de parkeerplaats LIDL. Zie ik meer mensen ben ik weg. [verdachte] ”. Dit SMS-bericht was afkomstig van het telefoonnummer 06- [telefoonnummer 1] . Verdachte heeft de simkaart met dit telefoonnummer op de dag van de schietpartij, 17 december 2014, blijkens zijn eigen verklaring en blijkens camerabeelden gekocht en tot in elk geval 21:21 uur in zijn bezit gehad. Dat laatste volgt uit een telefoongesprek van verdachte met getuige [getuige 4] op dat tijdstip, via dit telefoonnummer. [verdachte] is de voornaam van verdachte; de plaats delict is in de directe nabijheid van de Lidl.
Op basis van dit SMS-bericht en de verklaring van de partner van het slachtoffer, is verdachte later die nacht om 05:18 uur als verdachte van de moord dan wel doodslag op het slachtoffer aangehouden. Verdachte was op dat moment in het bezit van een LG-telefoon met nummer 06- [telefoonnummer 2] . Tijdens onderzoek door de politie aan deze telefoon is de telefoon abusievelijk teruggezet naar de fabrieksinstellingen en werd eventueel aanwezige data overschreven dan wel verwijderd. Nader technisch onderzoek aan deze telefoon heeft geen betrouwbare gps-locatiegegevens opgeleverd, zodat op basis daarvan geen vaststelling heeft kunnen plaatsvinden van de locatie waar de telefoon van verdachte zich rondom het tijdstip van het schietincident bevond.
Uit telecomgegevens blijkt tevens dat er tussen verdachte en het slachtoffer een druggerelateerd conflict bestond en dat het slachtoffer ook op de bewuste dag de druk bij verdachte opvoerde om tot betaling over te gaan. Zij spraken via Whatsapp over een nog te concretiseren ontmoetingsmoment hieromtrent, waarbij het slachtoffer om 17:28 uur schreef “hoe laat wordt het jonge” en verdachte om 20:43 uur antwoordde: “uurtje of 2200”.
Tussenconclusie 2:
2a. verdachte kan op de bewuste dag tot een uur voor het fatale schot worden gelinkt aan het telefoonnummer waarmee het cruciale SMS-bericht is verzonden naar het slachtoffer;
2b. verdachte kan niet op basis van technisch onderzoek naar zijn telefoon op de plaats delict worden gebracht;
2c. verdachte en het slachtoffer hadden een druggerelateerd conflict dat ook op 17 december 2014 nog bestond;
2d. verdachte en het slachtoffer spraken over een ontmoeting die op de bewuste dag zou moeten plaatsvinden.
Overig technisch onderzoek
Van verdachte zijn na zijn aanhouding schiethanden afgenomen. Daarnaast zijn zijn kleding en schoenen onderzocht op schotresten. Door het NFI zijn geen overeenkomsten aangetoond tussen het schietincident en de aangetroffen, voor schotresten in aanmerking komende, deeltjes. In het dossier bevinden zich voorts geen rapportages van technisch onderzoek die verdachte aan het schietproces linken, zoals van biologisch onderzoek (bijvoorbeeld bloedsporen(patroon)onderzoek). Het wapen waarmee het slachtoffer is neergeschoten is niet gevonden. Een onderzoek naar het wapen in relatie tot verdachte ontbreekt derhalve tevens.
Tussenconclusie 3:
3a. er is geen overig technisch bewijs dat verdachte ten tijde van het schietincident op de plaats delict brengt of aan het gebruikte vuurwapen koppelt;
3b. er is geen overig technisch bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij het schietincident.
4.3.2
Nu het dossier geen verklaringen bevat van getuigen die verdachte ten tijde van het schietincident op de plaats delict hebben waargenomen en ook geen technisch bewijs bevat die de betrokkenheid van verdachte bij dat schietincident aantoont, ligt de vraag voor of op basis van de overige, zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om te concluderen dat verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht.
Overige getuigen
Door de politie en de rechter-commissaris is een groot aantal getuigen gehoord. Behoudens de hiervoor genoemde getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] zijn dit geen getuigen die de schietpartij zelf hebben waargenomen, maar betreft het -voor zover van belang-:
- a.
getuigen die zijn gehoord over het verloop van de bewuste dag, met name ten aanzien van verdachtes activiteiten op de bewuste avond en, meer specifiek, rond het bewuste tijdstip;
- b.
getuigen die na het schietincident kleding en een wapen zouden hebben aangetroffen;
- c.
getuigen die informatie hebben “van horen zeggen”;
- d.
getuigen die gehoord zijn naar aanleiding van de verklaring van verdachte, dat hij de mobiele telefoon waarmee het cruciale SMS-bericht is verzonden, aan ene [naam 1] heeft gegeven en
- e.
getuigen die gehoord zijn in het kader van het druggerelateerde conflict tussen de verdachte en het slachtoffer.
Uit getuigenverklaringen, de verklaring van verdachte zelf en historische printgegevens van de telefoons die verdachte die dag bij zich had (de 06- [telefoonnummer 1] en de 06- [telefoonnummer 2] ) blijkt dat verdachte op de bewuste dag vanaf ongeveer 20:00 uur in de woning van getuige [getuige 6] aan de [adres 3] te Enschede verbleef. Op enig moment die avond, rond 21:00 uur of 21:30 uur, heeft verdachte de woning verlaten. Rond 22:30 uur keerde hij daar terug. Blijkens Google Maps bedraagt de afstand tussen de [adres 3] en de plaats delict 4,5 kilometer en is die afstand per auto af te leggen in 13 minuten en per fiets in 15 minuten. Uit getuigenverklaringen blijkt ook dat verdachte -nadat hij die avond weg geweest was- wat in zichzelf gekeerd was, die dag kleding had gekocht van getuige [getuige 7] en zich had omgekleed en dat hij die avond na 23:00 uur samen met getuige [getuige 8] naar Amsterdam is gereden.
Een aantal getuigen heeft verklaard dat zij van anderen hebben gehoord dat verdachte degene is die het slachtoffer heeft neergeschoten. Daarnaast heeft een aantal getuigen verklaard over aangetroffen kleding en een wapen.
Zo heeft getuige [getuige 5] verklaard dat [getuige 6] (de rechtbank begrijpt: [getuige 6] ) hem gezegd heeft dat “de donkere man met krullen, [verdachte] of zo” het slachtoffer heeft neergeschoten. [getuige 6] zou dit op zijn beurt gehoord hebben van [getuige 8] (de rechtbank begrijpt: [getuige 8] ).
Getuige [getuige 6] heeft de verklaring van [getuige 5] voornoemd niet bevestigd, maar heeft juist weersproken dat hij het voorgaande tegen [getuige 5] heeft gezegd. Wel heeft hij verklaard dat hij de dag na het schietincident samen met getuige [getuige 9] een jas “die daar zwaar opvallend lag” heeft gevonden en dat uit die jas een stuk ijzer, gelijkend op een jachtgeweer, stak. Deze goederen lagen op het trottoir. De jas was volgens [getuige 6] van verdachte. Hij heeft deze spullen vervolgens in zijn auto geladen en in een container bij de Lidl gegooid. Onderzoek aan de inhoud van de container waar [getuige 6] over sprak heeft niet geleid tot het vinden van de jas en/of het wapen.
Ook getuige [getuige 9] heeft verklaard over goederen die hij samen met [getuige 6] gevonden heeft. Hij is daartoe meerdere keren verhoord. In zijn eerste verklaring van 22 april 2015 heeft hij verklaard dat hij in de bosjes een grote zwarte plastic zak zag liggen, dat hij erin wilde kijken en dat er een patroon uit viel. Tevens zou er een zwart leren jas met bloed ingezeten hebben en een ijzeren loop, die leek op de loop van een shotgun. Het andere einde van deze vermoedelijke loop zou [getuige 9] niet hebben gezien. [getuige 9] verklaarde dat hij de zak in een container heeft gegooid. Tijdens het voorlezen van deze verklaring vertelde [getuige 9] de verbalisanten dat hij níet in de zak gekeken heeft en dat hij de zak níet heeft weggegooid maar heeft laten liggen. Van [getuige 6] zou hij gehoord hebben dat er vieze kleren met bloed in zaten. Tevens verklaarde hij toen dat er een pistool bij zat. Dat merkte hij toen hij tegen de zak aan trapte. [getuige 6] zou de zak volgens deze verklaring van [getuige 9] hebben weggegooid.
Op 6 mei 2015 is [getuige 9] opnieuw gehoord. In deze verklaring zei [getuige 9] dat hij een doos had gevonden, die hij in een container heeft gegooid. Toen hij de doos optilde viel er een patroon uit. De doos viel bijna uit elkaar toen [getuige 9] de doos wilde vervoeren. Toen zag hij de jas. Bij deze verklaring is een door [getuige 9] gemaakte tekening gevoegd. Deze tekening lijkt op een dubbelloops wapen. [getuige 6] is vervolgens geconfronteerd met de verklaring van [getuige 9] over het aantreffen van de plastic zak met vieze kleren, de munitie en de vindplaats, maar verklaart daarop dat hij die plastic zak en de munitie niet heeft gezien en dat de door [getuige 9] genoemde vindplaats volgens hem niet klopt. Vervolgens is [getuige 9] gehoord op 22 juni 2015. In deze verklaring heeft hij verklaard dat hij een plastic zak zag liggen waar een jas half uit hing. Hij heeft dit vervolgens tegen [getuige 6] gezegd, waarna [getuige 6] alleen naar beneden is gegaan en de zak met kleren heeft opgeruimd. [getuige 9] verklaart nu dat hij daar niet bij aanwezig was. Van [getuige 6] zou hij hebben gehoord dat er een jas in zat waar bloed op zat en dat er een geweer in zat. [getuige 6] heeft hem verteld dat hij de zak met de jas en het geweer naar een container in de buurt van de Lidl heeft gebracht.
De rechtbank constateert dat getuige [getuige 9] zeer wisselend heeft verklaard over het aantreffen van de plastic zak of doos met inhoud. Hij is niet consistent over wat hij heeft aangetroffen, of hij erin heeft gekeken, wie de zak heeft weggegooid en of hij daarbij aanwezig was. Gelet op die sterk wisselende verklaringen is de rechtbank van oordeel dat deze verklaringen niet bruikbaar zijn voor het bewijs.
Getuige [getuige 7] heeft meerdere verklaringen afgelegd die erop neer komen dat hij informatie heeft over onder meer het wapen waarmee het slachtoffer neergeschoten zou zijn en kleding en een wapen die verdachte zou hebben weggegooid. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 18 augustus 2015 blijkt dat deze getuige de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar de verhoren evenwel in het Nederlands zijn afgenomen. Nu de verhoren van [getuige 7] in de Nederlandse taal hebben plaatsgevonden buiten aanwezigheid van een tolk, zal de rechtbank deze verklaringen -wegens het niet kunnen vaststellen van de betrouwbaarheid van de inhoud ervan- buiten beschouwing laten.
Tussenconclusie 4:
4a. de verklaring van [getuige 5] dat hij van [getuige 6] heeft gehoord dat verdachte de schutter was vindt geen steun in (een) ander(e) bewijsmiddel(en) en wordt door de bron weersproken, zodat deze verklaring niet gebezigd zal worden voor het bewijs;
4b. de verklaringen van [getuige 9] wisselen zodanig op essentiële onderdelen dat deze niet bruikbaar zijn voor het bewijs;
4c. de verklaring van [getuige 7] is niet bruikbaar voor het bewijs, nu de betrouwbaarheid daarvan niet kan worden vastgesteld;
4d. de verklaring van [getuige 6] kan betrouwbaar worden geacht. Deze verklaring vindt geen steun in (een) ander(e) bewijsmiddel(en), zoals andere (getuigen)verklaringen en worden niet bevestigd door objectief onderzoek naar de inhoud van de container.
Daarnaast heeft de rechtbank twee getuigen ter terechtzitting gehoord, te weten [getuige 10] en [getuige 11] . Anders dan de verklaring van [getuige 10] , is de door [getuige 11] als getuige afgelegde verklaring zeer belastend voor verdachte. [getuige 11] heeft immers, zakelijk weergegeven, verklaard dat verdachte hem meermalen heeft verteld dat hij het slachtoffer heeft doodgeschoten. Getuige [getuige 10] zou er telkens bij geweest zijn toen verdachte het hem vertelde en hij zou juist degene zijn die aan verdachte vragen stelde over het schietincident. [getuige 10] heeft ter terechtzitting pertinent ontkent dat dergelijke gesprekken hebben plaatsgehad in zijn bijzijn.
Tussenconclusie 5:
5a. de verklaring van [getuige 11] betreft een de-auditu verklaring, met verdachte als bron. Deze verklaring wordt niet ondersteund door (een) ander(e) bewijsmiddel(en).
4.3.3
Eindconclusie
De rechtbank stelt vast dat er geen directe getuigen zijn die verdachte aanwijzen als aanwezige en/of als schutter bij het schietincident. Daarnaast zijn op of nabij de plaats delict alsook op het lichaam en de kleding van verdachte geen sporen aangetroffen die verdachte hieraan linken, terwijl ook ander technisch bewijs in de zin van locatiegegevens aan de hand van telecommunicatieonderzoek ontbreekt. Het wapen waarmee het slachtoffer is neergeschoten is niet gevonden, zodat geen biologisch onderzoek naar dit wapen en de gebruiker daarvan heeft plaats kunnen vinden. Het dossier bevat derhalve geen objectieve en directe bewijsmiddelen.
Juist vanwege de afwezigheid van dergelijke bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overige door de officier van justitie aangehaalde indirecte bewijsmiddelen zeer behoedzaam beoordeeld en gewaardeerd.
Een belangrijk bewijsmiddel dat zou pleiten voor het scenario dat verdachte de schutter was, is het SMS-bericht dat kort voordat het fatale schot gelost werd is verzonden van een door verdachte aangeschaft en tot in elk geval een uur voor het fatale schot bij verdachte in gebruik zijnde telefoonnummer en welk bericht is ondertekend met de voornaam van verdachte. Gelet op die ondertekening en het tussen verdachte en het slachtoffer bestaande conflict ligt de aanname voor de hand dat het niet anders kan dan dat het verdachte is geweest die dit SMS-bericht heeft verzonden. De vraag of dat inderdaad het geval is laat de rechtbank in het midden, nu dit -ook al zou dit het geval zijn- niet als vanzelf met zich brengt dat het dan ook verdachte is geweest die zich naar de plaats delict heeft begeven en aldaar toen de schutter is geweest. Voor die vaststelling is meer nodig dan dit enkele SMS-bericht, die qua tekst niet meer behelst dan een ontmoetingsplaats en –tijd. De omstandigheid dat verdachte een motief had en gezien de tijdlijn gelegenheid had zich naar de plaats delict te begeven is, óók in combinatie met dit SMS-bericht, naar het oordeel van de rechtbank eveneens ontoereikend om met voldoende mate van zekerheid tot die vaststelling te kunnen komen. Het sluit verdachte weliswaar niet uit als schutter, maar het toont ook niet aan dat het juist verdachte is geweest die daar toen geschoten heeft. Dat geldt ook voor het niet kunnen traceren van de door verdachte in het kader van een alibi voor wat betreft het cruciale SMS-bericht ten tonele opgevoerde “ [naam 1] ”, zodat zijn verklaring daaromtrent niet verifieerbaar is. Ook dit is een aspect dat weliswaar steun geeft aan de aanname dat het verdachte moet zijn geweest, maar het levert geen direct bewijs voor die aanname op.
Hetgeen resteert zijn de getuigenverklaringen en de vraag rijst derhalve of de door voornoemde getuigen afgelegde verklaringen, als dan niet in combinatie met voornoemd SMS-bericht, de gelegenheid die verdachte had het motief en het niet te verifiëren alibi ten aanzien van het SMS-bericht, voldoende bewijs opleveren.
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaringen van [getuige 6] betrouwbaar acht. Op basis van deze verklaringen kan vastgesteld worden dat hij na het schietincident een jas van verdachte heeft aangetroffen met daarbij een jachtgeweer. Zoals hiervoor geconcludeerd staan deze verklaringen op zichzelf, maar dat maakt die verklaringen niet onbruikbaar voor het bewijs en de rechtbank zal deze dan ook betrekken in zijn oordeel.
Alhoewel het aantreffen van de jas en het jachtgeweer door [getuige 6] kan duiden op enige betrokkenheid van verdachte bij het schietincident, is de rechtbank van oordeel dat een te grote stap moet worden gezet om op basis daarvan te kunnen concluderen dat verdachte degene is geweest die op de plaats delict is geweest en zelf heeft geschoten, met name nu er geen enkel technisch of direct bewijs voorhanden is die die conclusie kan dragen. De rechtbank acht deze omstandigheid van groot gewicht nu het slachtoffer van korte afstand is neergeschoten met een jachtgeweer en het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan dan dat er biologische sporen van het slachtoffer op de schutter terecht moeten zijn gekomen. Dergelijke sporen zijn echter bij verdachte niet aangetroffen. Waar in dat kader nog kan worden gewezen op getuigenverklaringen waaruit blijkt dat verdachte die avond andere kleding heeft gekocht en zich heeft omgekleed, levert ook dit niet meer op dan een aanwijzing dat het verdachte zou kunnen zijn geweest. Ook hier geldt dat het hem niet uitsluit als schutter, maar dat het ook niet aantoont dat verdachte de schutter was.
Het enige bewijsmiddel van meer directe aard dat verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht, is de verklaring van [getuige 11] , die verklaard heeft dat verdachte hem heeft gezegd dat hij het slachtoffer heeft omgebracht. Dit betreft een zogenaamde de auditu-verklaring die reeds om die reden met terughoudendheid dient te worden beoordeeld, temeer nu verdachte zelf de bron is van deze verklaring en hij de inhoud ervan ten stelligste betwist. Daarbij komt dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Indien al gezegd zou kunnen worden dat sprake zou zijn van ten minste twee bewijsmiddelen uit uiteenlopende bronnen, namelijk het SMS-bericht op grond waarvan het slachtoffer naar de plaats delict is gekomen, de verklaringen van [getuige 6] over het aantreffen van de jas van verdachte en het wapen, het niet te verifiëren alibi ten aanzien van het SMS-bericht en de verklaring van [getuige 11] (het kwantitatieve vereiste), is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [getuige 11] niet in voldoende mate wordt ondersteund door bewijsmateriaal uit andere bron (het kwalitatieve vereiste). Immers, daar waar het de kern van het verwijt betreft en het de essentie van de beschuldiging tegen verdachte raakt -het daar en toen eigenhandig om het leven brengen van het slachtoffer-, geeft geen enkel ander bewijsmiddel steun aan die verklaring.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, ook niet -zoals overwogen- indien alle hiervoor genoemde factoren in onderlinge samenhang worden bezien.
De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken.
Parketnummer 08/910061-15:
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat hetgeen onder 2 primair is ten laste gelegd niet kan worden bewezen, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe dat zich geen bewijsmiddelen in het dossier bevinden op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat verdachte de betreffende auto heeft weggenomen.
De rechtbank acht voorts niet bewezen wat aan verdachte onder 3 primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte daar toen ter plaatse was met het oogmerk om een diefstal te plegen. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling niet worden bewezen, nu het bij het slachtoffer [slachtoffer 4] geconstateerde letsel niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht - evenals de officier van justitie en de raadsman - niet bewezen wat aan verdachte onder 4 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit een tapgesprek blijkt dat verdachte de naam van de bewoner en het adres heeft gekregen van [naam 2] met de mededeling dat daar het nodige te halen was. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij deze informatie gekregen had teneinde te bezien of daar geld te halen viel, maar dat hij uiteindelijk niet naar de woning is gegaan. Voor het overige bevat het dossier geen bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij deze poging tot woningoverval. Naar het oordeel van de rechtbank zijn voornoemd gesprek en de verklaring van verdachte onvoldoende om te komen tot de conclusie dat het verdachte was die daar toen de poging woningoverval heeft gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1 in de eerste plaats en in de tweede plaats telkens primair, 2 subsidiair, 3 meer subsidiair en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 in de eerste plaats en in de tweede plaats telkens primair tenlastegelegde feit op grond van de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Met betrekking tot feit 2 subsidiair overweegt de rechtbank dat de betreffende auto op 2 november 2015 is gestolen. Verdachte heeft verklaard dat hij met [getuige 10] in de Daewoo naar de woning van [slachtoffer 2] is gereden. Hij kreeg van [getuige 10] de sleutels en het was de bedoeling om na de overval de Daewoo “te dumpen” en in de andere auto terug te gaan. De rechtbank is van oordeel dat uit deze gang van zaken volgt dat verdachte wist dat de Daewoo uit misdrijf verkregen was op het moment dat hij de auto voorhanden kreeg teneinde de auto te gebruiken bij een misdrijf.
Het onder feit 3 meer subsidiair ten laste gelegde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen op grond van de verklaringen van aangever [slachtoffer 4] en getuige [getuige 12] . Het verweer van verdachte dat hij zich niets weet te herinneren en dat daarom niet vastgesteld kan worden wat er gebeurd is, doet geen afbreuk aan de verklaringen van aangever en getuige. Dit verweer wordt verworpen.
Namens verdachte is wat betreft feit 5 aangevoerd dat verdachte door de verbalisanten niet als verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering kon worden aangemerkt, zodat de achtervolging en de aanhouding onrechtmatig zijn geweest. Subsidiair is de verdediging van oordeel dat bewijsuitsluiting dient te volgen van alles wat de verbalisanten aan bewijs hebben verzameld nadat ze hun dienstvoertuig op oneigenlijke gronden en zonder een redelijk vermoeden van schuld hebben gekeerd teneinde de inzittende(n) van de Fiat staande te houden.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Op 8 oktober 2014 hebben de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] in deze zaak op ambtsbelofte proces-verbaal opgemaakt (registratienummer PL0500-2014101145).
Zij hebben verklaard dat zij op 7 oktober 2014 een auto zagen rijden en de bestuurder van deze auto wilden controleren. De auto ging er vervolgens vol gas vandoor. Nadat de verbalisanten de geluids- en lichtsignalen van hun dienstvoertuig hadden aangezet en zij achter de bewuste auto op de [straat] reden, zagen zij dat een zwarte plastic tas uit het bijrijdersraam van die auto werd gegooid.
Voor zover de raadsman heeft gesteld dat de verbalisanten de dienstauto hebben gekeerd teneinde de bepalingen van de Wegenverkeerswet te handhaven, terwijl er op dat moment, en derhalve nog vóór het moment dat de plastic zak uit het raam werd gegooid, geen sprake was van een verdachte in de zin van artikel 27 Sv, miskent de raadsman dat er voor de toepassing van controlebevoegdheden -anders dan voor de toepassing van opsporingsbevoegdheden- geen verdenking in de zin van artikel 27 Sv hoeft te zijn.
De rechtbank heeft voorts geen reden te twijfelen aan hetgeen de verbalisanten hebben waargenomen. Op het moment dat zij waarnamen dat de plastic zak uit de auto werd gegooid ontstond er naar het oordeel van de rechtbank gelet op de omstandigheden waaronder die zak werd weggegooid (immers nadat het herkenbare politievoertuig gekeerd was, achter de auto ging rijden, de auto er vol gas vandoor ging, terwijl de achtervolging gepaard ging met geluids- en lichtsignalen en een rood verlichte transparant met de tekst: “Stop Politie”) een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van een door de inzittende(n) van die auto gepleegd strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de staande houding en vervolgens de aanhouding van verdachte rechtmatig heeft plaatsgevonden.
De uit de aanhouding verkregen bewijsmiddelen kunnen derhalve naar het oordeel van de rechtbank voor het bewijs worden gebruikt. Die bewijsmiddelen houden tevens in dat de tas met drugs uit de bijrijderskant, de plaats waar verdachte zat, naar buiten is gegooid. De rechtbank concludeert daaruit dat het verdachte was die de zak naar buiten heeft gegooid en
-gelet op voornoemde omstandigheden waaronder de achtervolging heeft plaats gehad- wetenschap had van de strafbare inhoud van die zak.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 8 november 2015 te Zwolle, in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee pin- en betaalpassen, toebehorende aan [slachtoffer 2] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en zijn mededader:
- gewapend met een vuurwapen op die [slachtoffer 2] (vlak nabij diens woning) zijn toegelopen en vervolgens
- een vuurwapen op die [slachtoffer 2] hebben gericht en gericht gehouden en daarbij die [slachtoffer 2] de woorden hebben toegeroepen: "Maak de deur open. We gaan naar binnen en verzet je niet en schreeuw niet, anders doen we je wat" en vervolgens
- gekomen in de woning van die [slachtoffer 2] die [slachtoffer 2] (onder dreiging van een vuurwapen) de woorden hebben toegeroepen: "Ga op je buik liggen met je gezicht tegen de rugleuning en kijk ons niet aan" en vervolgens
- de handen en voeten van die [slachtoffer 2] hebben vastgebonden met tie rips en een elektriciteitssnoer en vervolgens die [slachtoffer 2] hebben afgedekt met een dekbed en vervolgens
- de kleding van die [slachtoffer 2] hebben doorzocht en daarbij die [slachtoffer 2] de woorden hebben toegeroepen:”Waar zijn de bankpassen” en “Wat zijn de bijbehorende pincodes” en ”één van ons gaat weg en doe jij wat of ga jij schreeuwen, dan doen wij je wat”;
en
hij op 8 november 2015 te Zwolle, in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van pincodes, toebehorende aan naam [slachtoffer 2] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededader:
- gewapend met een vuurwapen op die [slachtoffer 2] (vlak nabij diens woning) zijn toegelopen en vervolgens
- een vuurwapen op die [slachtoffer 2] hebben gericht en gericht gehouden en daarbij die [slachtoffer 2] de woorden hebben toegeroepen: "Maak de deur open. We gaan naar binnen en verzet je niet en schreeuw niet, anders doen we je wat" en vervolgens
- gekomen in de woning van die [slachtoffer 2] die [slachtoffer 2] onder dreiging van een vuurwapen de woorden hebben toegeroepen: "Ga op je buik liggen met je gezicht tegen de rugleuning en kijk ons niet aan” en vervolgens
- de handen en voeten van die [slachtoffer 2] hebben vastgebonden met tie rips en een elektriciteitssnoer en vervolgens die [slachtoffer 2] hebben afgedekt met een dekbed en vervolgens
- de kleding van die [slachtoffer 2] hebben doorzocht en daarbij die [slachtoffer 2] de woorden hebben toegeroepen: “Waar zijn de bankpassen” en/of “Wat zijn de bijbehorende pincodes” en “één van ons gaat weg en doe jij wat of ga jij schreeuwen, dan doen wij je wat”;
2.
hij op 8 november 2015 in Nederland, een personenauto (merk Daewoo type Matiz v.v.k. [kenteken 1] ) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde personenauto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op 13 oktober 2015 te Eck en Wiel, in de gemeente Buren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
- op die [slachtoffer 4] is toegerend en vervolgens en
- die [slachtoffer 4] met gebalde vuist in/tegen het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij op 7 oktober 2014 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd 950 gram amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 in de eerste en tweede plaats telkens primair, 2 subsidiair, 3 meer subsidiair en 5 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 312 (feit 1 in de eerste plaats, primair), 317 juncto 312 (feit 1 in de tweede plaats, primair), 416 (feit 2), 302 juncto 45 (feit 3) van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 (feit 5) van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 in de eerste plaats en in de tweede plaats telkens primair de misdrijven:
de eendaadse samenloop van:
diefstal voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2 subsidiair het misdrijf: opzetheling;
feit 3 meer subsidiair het misdrijf: poging tot zware mishandeling;
feit 5 het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
7. De op te leggen straf of maatregel
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het feit onder parketnummer 08/770149-14 en voor de feiten 1 primair, 2 subsidiair, 3 primair en 5 onder parketnummer 08/910061-15 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen voor feit 1 primair onder parketnummer 08/910061-15 straf kan worden opgelegd. De raadsman heeft verzocht daarbij aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft de rechtbank gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voor wat betreft de op te leggen straf heeft de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, tot uitgangspunt genomen. Voor een woningoverval met ander geweld dan een enkele ruk of duw, geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. Voor een voltooide zware mishandeling zonder wapen een gevangenisstraf voor de tijd van 3 maanden. Nu het in casu een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel betreft zal de rechtbank het voor het voltooide delict opgenomen oriëntatiepunt matigen. Er zijn geen oriëntatiepunten vastgesteld voor opzetheling van een auto en voor het vervoeren en aanwezig hebben van amfetamine. De rechtbank heeft (ook) ten aanzien van die feiten gekeken naar wat er in soortgelijke zaken pleegt te worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van de bewezen verklaarde woningoverval overweegt de rechtbank als volgt. Een woningoverval, zeker met geweld, is voor de slachtoffers een zeer traumatische gebeurtenis. In casu is het slachtoffer door verdachte en zijn mededader bedreigd met een vuurwapen en vastgebonden met tie-rips. Onder bedreiging en met gebruik van dit geweld zijn pinpassen van hem weggenomen en heeft verdachte hem gedwongen om zijn pincodes af te geven. Dit feit levert een grove inbreuk op, niet alleen op de eigendomsrechten van aangever, maar ook en vooral op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De inbreuk is bovendien gemaakt op een plek waar aangever zich veilig hoort te voelen, te weten zijn eigen woning. Welke enorme impact de overval heeft gehad blijkt wel uit de inhoud van zijn overgelegde slachtofferverklaring, waaruit onder meer naar voren komt dat de woninginbraak zoveel psychisch leed bij het slachtoffer heeft veroorzaakt dat hij ook thans amper in staat is zijn bedrijf te runnen. Verdachte heeft louter oog gehad voor zijn eigen geldelijk gewin, om te kunnen voorzien in criminele schulden, en de belangen van het slachtoffer grovelijk miskend.
De rechtbank rekent de verdachte dit bewezen verklaarde feit zeer zwaar aan en neemt de genoemde omstandigheden als strafverzwarend mee. De rechtbank ziet dan ook, met name gelet op de grove wijze waarop deze overval heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachten niet hebben geschroomd het slachtoffer een vuurwapen op het hoofd te zetten en hem vast te binden en gedurende langere tijd vastgebonden te houden aanleiding om het in de oriëntatiepunten genoemde vertrekpunt te boven te gaan. Het feit dat het niet verdachte zelf was die het vuurwapen ter hand heeft gehad doet daaraan niet af nu verdachte wist dat zijn mededader een vuurwapen mee had om te gebruiken bij deze woningoverval. De rechtbank beschouwt de rollen die verdachte en zijn mededader hadden als gelijkwaardig.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de opzetheling van een auto, een poging tot zware mishandeling en het vervoeren en aanwezig hebben van een dealershoeveelheid amfetamine. Ook de poging tot zware mishandeling moet een behoorlijke impact hebben gemaakt op het slachtoffer, die ’s avonds laat op zijn eigen erf werd geconfronteerd met de voor hem onbekende verdachte en vanuit het niets een vuistslag van verdachte in zijn gezicht kreeg en, nadat hij op de grond viel, meerdere klappen van verdachte moest incasseren.
Verdachte lijkt in een relatief korte tijd op het criminele pad te zijn geraakt, getuige zijn strafblad waarop tot aan 2014 geen ernstige misdrijven staan en zich thans de onderhavige zware vergrijpen hebben voorgedaan. Ook het drugconflict dat naar voren komt uit de zaak met parketnummer 770149/14 en de contacten die verdachte had met [naam 2] teneinde informatie te krijgen om criminele activiteiten te ontplooien wijst hierop. Deze ontwikkeling en met name de zwaarte van de thans bewezen verklaarde feiten zijn op zijn minst genomen zorgwekkend te noemen. Om die reden heeft de rechtbank bepaald dat verdachte ter observatie zou worden opgenomen in het Pieter Baan Centrum. Des te zorgwekkender acht de rechtbank dat verdachte niet heeft meegewerkt aan dat onderzoek, als ook aan eerdere onderzoeken, hetgeen blijkt uit de over verdachte uitgebrachte rapportages. Verdachte heeft geen medewerking verleend aan de onderzoeken door de reclassering, psycholoog mr. drs. M.A. Sterk van het NIFP en psychiater dr. M.D. van Ekeren van het NIFP en vervolgens ook niet tijdens zijn opname in het Pieter Baan Centrum, waardoor het onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden beperkt is gebleven. Tijdens het beperkte onderzoek zijn geen stoornissen gediagnostiseerd en hebben de deskundigen geen uitspraak kunnen doen over (een mate van) toerekeningsvatbaarheid van verdachte voor zijn daden. Nu niet is gebleken van enige stoornis die de (mate van) toerekeningsvatbaarheid van verdachte beïnvloedt, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten is voor de bewezenverklaarde feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf dan een lange onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde tie-rips vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, nu dit voorwerpen betreffen die tot het begaan van het onder 1 bewezen verklaarde feit zijn bestemd en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde valse bankbiljet van € 50,-- vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, aangezien dit biljet aan verdachte toebehoort en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang en bij gelegenheid van het onderzoek naar door verdachte begane feiten is aangetroffen, terwijl het biljet kan dienen tot het begaan van feiten in de vermogensrechtelijke sfeer.
8. De schade van benadeelden
8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Met betrekking tot het feit onder parketnummer 08/770149-14:
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] , respectievelijk vader en partner van [slachtoffer 1] , hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partijen vorderen verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van respectievelijk
€ 63.928,04 en € 16.000,-- (inclusief € 1.000,-- proceskosten) en telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Met betrekking tot de feiten onder parketnummer 08/910061-15:
[slachtoffer 2] (feit 1) en [slachtoffer 4] (feit 3), hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partijen vorderen verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van respectievelijk € 48.425,80 en
€ 987,03, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en met telkens daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geadviseerd de civiele vorderingen tot na te melden bedragen toe te wijzen:
[benadeelde 1] tot € 10.643,--;
[benadeelde 2] tot € 15.000,--;
[slachtoffer 2] : tot € 8.065,70;
[slachtoffer 4] tot € 987,03.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [slachtoffer 4] in hun civiele vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, aangezien verdachte ter zake van die feiten dient te worden vrijgesproken.
De civiele vordering van [slachtoffer 2] dient, naar het primaire oordeel van de verdediging niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien de omvang van die vordering met de daarbij overgelegde stukken van een zodanige omvang is, dat behandeling een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Subsidiair heeft de verdediging verzocht aansluiting te zoeken bij het tegen de medeverdachte [getuige 10] gewezen vonnis en het in dat vonnis toegekende bedrag van € 8.065,70.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Het feit onder parketnummer 08/770149-14:
De vorderingen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben betrekking op het onder parketnummer 08/770149-14 tenlastegelegde. Nu verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partijen op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
De feiten onder parketnummer 08/910061-15:
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de onder 1 in de eerste en tweede plaats telkens primair en 3 meer subsidiair bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen [slachtoffer 2] (feit 1) respectievelijk [slachtoffer 4] (feit 3).
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 48.425,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
a. eigen risico ZvW € 760,00
b. zelfmedicatie € 176,05
c. nieuwe bril € 746,00
d. reis- en parkeerkosten € 448,05 en € 17,45
e. stomerijkosten € 13,25
f. schouderstretcher € 15,00
g. verlies verdienvermogen € 40.000,00
h. immateriële schade € 6.250,00.
Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot
schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt
zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van
verdachte te vorderen.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in zijn vordering deels ontvankelijk en is de vordering ook deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de
behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het
onder 1 in de eerste en tweede plaats telkens primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de posten a. tot en met f. en h. voldoende onderbouwd en aannemelijk. Ook de gevorderde immateriële schade is toewijsbaar. Uit de toelichting op de gevorderde schade leidt de rechtbank af dat de schade met name ziet op psychisch letsel. In de aard van dit letsel ziet de rechtbank voldoende onderbouwing voor toewijzing van het gehele gevorderde bedrag.
De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 8.425,80, te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de
benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit
vonnis. De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen.
De gestelde schade wat betreft het verlies van verdienvermogen is door de benadeelde partij
onvoldoende onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om zijn
stellingen alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de
strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze
schadepost niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre
slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 987,03, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
jacket: € 39,99
reiskosten € 47,04
immateriële schade € 900,--.
De opgevoerde schadeposten zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom geheel toewijzen tot een bedrag van
€ 987,03, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de
benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit
vonnis.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd telkens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Wat betreft de civiele vorderingen onder parketnummer 08/910061-15:
De rechtbank zal telkens de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door feit 1 in de eerste en tweede plaats telkens primair respectievelijk feit 3 meer subsidiair is toegebracht.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27, 36c, 36d, 45, 55, 57 en 91 Sr en artikel 10 Opiumwet.
10. De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder parketnummer 08/770149-14 en het onder parketnummer 08/910061-15 sub 2 primair, sub 3 primair en subsidiair en sub 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- -
verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 08/910061-15 sub 1 in de eerste en tweede plaats telkens primair, sub 2 subsidiair, sub 3 meer subsidiair en sub 5 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- -
verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub 1 in de eerste en tweede plaats telkens primair, sub 2 subsidiair, sub 3 meer subsidiair en sub 5 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- -
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 in de eerste plaats en in de tweede plaats telkens primair de misdrijven:
de eendaadse samenloop van:
diefstal voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2 subsidiair het misdrijf: opzetheling;
feit 3 meer subsidiair het misdrijf: poging tot zware mishandeling;
feit 5 het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 in de eerste en tweede plaats telkens primair, 2 subsidiair, 3 meer subsidiair en 5 bewezenverklaarde;
straf
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) jaren;
- -
bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding wat betreft het feit onder parketnummer 08/77014914
- bepaalt dat de benadeelde partij: [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen en dat de benadeelde partijen die vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
schadevergoeding wat betreft feit 1 primair onder parketnummer 08/910061-15
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 8.425,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 november 2015, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- -
veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- -
legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 8.425,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 november 2015 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 77 dagen zal worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- -
bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- -
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering;
schadevergoeding wat betreft feit 3 meer subsidiair onder parketnummer 08/910061-15
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van een bedrag van € 987,03, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2015;
- -
veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- -
legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 987,03, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2015 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 19 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- -
bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten tie-rips en een vals bankbiljet van € 50,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.M. Bordenga, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en
mr. S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van H.K.S. Feijer, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2017.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, team Grootschalige Opsporing (ON) met nummer 2014225353. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Wat betreft de feiten 1 in de eerste en tweede plaats, telkens primair, 2 subsidiair, 3 meer subsidiair en 5 onder parketnummer 08/910061-15:
Wat betreft feit 1 in de eerste en tweede plaats, telkens primair:
1.
De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 november 2016;
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 8 november 2015, pagina 4.124 - 4.137.
Wat betreft feit 2 subsidiair:
1.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 november 2016 en inhoudende:
We, [getuige 10] en ik, zijn op 8 november 2015 naar die woning in Zwolle toegereden in een Daewoo personenauto, type Matiz. Ik ging 8 november 2015 naar [getuige 10] toe en kreeg de autosleutel van hem. We zouden namelijk met twee auto’s naar Zwolle rijden en de Daewoo zou na de overval gedumpt worden. Ik heb geen vragen gesteld over die auto of over de herkomst van die auto.
2.
Pagina 5.2 – 5.3: het proces-verbaal van aangifte, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik doe aangifte van diefstal van mijn personenauto, een Daewoo Matiz voorzien van het kenteken [kenteken 1] . Ik heb niemand toestemming gegeven voor het plegen van het feit. Ik woon aan de [adres 1] te Enschede. Vandaag, 2 november 2015, werd ik wakker gemaakt door de krantenbezorger. Deze had gezien dat twee mannen mijn auto uit de garage hadden weggenomen. Ik weet zeker dat de garagedeur was afgesloten.
Wat betreft feit 3:
1.
Ordner ZK 2 & ZK 3 (pagina’s 2.A tot en met 3.157).
Pagina 3.8 - 3.12: De beide processen-verbaal verhoor aangever, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 4] :
Ik ben woonachtig aan de [adres 4] te Eck en Wiel. Ik woon in een vrijstaand huis met een groot stuk grond om mijn huis. Vandaag 13 oktober 2015, omstreeks 22.40 uur liep ik met mijn visite op mijn oprit. Deze reden vervolgens met hun auto weg. Onze hond liep nog buiten waardoor ik nog een stukje over het terrein ben gaan lopen. Ik zag dat er een lampje in de auto van een van mijn huurders aan stond. Deze zitten in een chalet bij mij op het erf. Ik liep naar het chalet toe. Ik klopte hier op de deur. Ik draaide een kwartslag naar links. Ik zag op ongeveer vier meter afstand een donkere man aan komen rennen. Ik zag dat hij voor mij stond. Ik zag dat hij met een van zijn vuisten in mijn gezicht sloeg. Ik voelde hierdoor nog geen pijn, mogelijk door de adrenaline. Ik ben vervolgens mijzelf gaan verdedigen. Ik heb mijzelf beschermd. Uiteindelijk zijn we op de grond beland. Ik heb meerdere slagen gehad.
Ik heb nu pijn aan mijn heup en mijn oog. In de worsteling heeft de verdachte mij nog in mijn rechter duim gebeten. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit;
2.
Pagina 3.3 – 3.5: het proces-verbaal van 18 december 2015, zakelijk weergegeven, inhoudende het relaas van de verbalisant [verbalisant] :
Op 13 oktober omstreeks 22.58 uur werd [verdachte] als verdachte in verband met mishandeling aangehouden op een erf van perceel [adres 4] in Eck en Wiel.
De aangever heeft ten gevolge van de aanval door de verdachte letsel opgelopen, te weten een pijnlijke heup en oog, een snijwond in het gezicht en een bijtwond in de duim.
3
Pagina 3.8 – 3.9: het proces-verbaal van 14 oktober 2015, inhoudende de getuigenverklaring van [getuige 12] :
Het begon gisteren op dinsdag 13 oktober 2015. Het was even voor 23:00 uur in de avond. Het gebeurde allemaal voor mijn huis. (…) Ik hoorde de huiseigenaar toen ineens harder schreeuwen: “ [naam 3] , [naam 3] ”. Ik dacht dit is niet goed. Ik hoorde namelijk paniek in zijn stem. Dus toen ben ik snel naar buiten gegaan. Ik zag toen dat de huiseigenaar buiten met iemand aan het vechten was. Hij vocht met een donker getinte man. Deze man was niet zo lang maar stevig gebouwd. Hij had een capuchon over zijn hoofd. Ik zag dat de huiseigenaar de man vast probeerde te pakken. Om hem op zijn plaats te houden, begrijpt u. De getinte man probeerde echter wild los te komen en sloeg daarop met de vuisten de huisbaas meerdere keren met kracht en opzet. Ik zag dat de huiseigenaar een bebloed gezicht had en ook bloed op zijn rechterhand had. Ik hoorde de eigenaar iets roepen. Ik weet dat hij meerdere malen mijn naam riep en het woord “help”.
Wat betreft feit 5:
1.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 november 2016 en inhoudende:
Op 7 oktober 2014 zat ik als bijrijder in een personenauto. [naam 4] bestuurde de auto. [naam 4] begon opeens wat harder te rijden en ik zag meerdere sirenes. [naam 4] stopte.
We werden aangehouden door de politie. In die tijd zaten [naam 4] en ik in de speedhandel.
2.
Het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal met het registratienummer
PL0500-2014101145 van 8 oktober 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, het relaas van de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] .
Op 7 oktober 2014 omstreeks 23:15 uur reden wij, verbalisanten, in een opvallend politievoertuig. Ik, verbalisant [verbalisant] , bestuurde ons dienstvoertuig en ik, verbalisant [verbalisant] , zat voorin op de passagiersstoel. Wij reden over de Oldenzaalsestraat te Hengelo, komende vanaf de Deurningerstraat en gaande in de richting van de [straat] te Hengelo (Ov).
Ik, verbalisant [verbalisant] , zag dat twee personenauto’s ons in tegengestelde richting naderden. Ik zag dat het achterste voertuig een zwarte personenauto betrof van het merk/type Fiat 500 en ik zag dat dit voertuig voorzien was van het kenteken [kenteken 2] . Hierop wilden wij, verbalisanten, de bestuurder van dit voertuig controleren op grond van de Wegenverkeerswet. Ik, verbalisant [verbalisant] , keerde ons dienstvoertuig om achter dit voertuig, de Fiat, aan te rijden. Terwijl wij keerden zagen wij dat de bestuurder van de Fiat zijn snelheid verhoogde. Wij zagen dat de bestuurder met zeer verhoogde snelheid de Deurningerstraat in reed. Ik, verbalisant [verbalisant] , schakelde de blauwe
signaalverlichting op ons dienstvoertuig in werking om zodoende de bestuurder van de Fiat kenbaar te maken dat wij politie waren. Wij zagen dat de Fiat bleef accelereren en de rotonde verliet, de [straat] op. Ik, verbalisant [verbalisant] , gaf onze bevindingen aan door aan de Politiemeldkamer Twente. Voor de rotonde schakelde ik, verbalisant [verbalisant] , de geluidssignalen op ons dienstvoertuig in. Wij zagen dat de Fiat voor ons in dezelfde richting de [straat] op reed. Terwijl de Fiat voor ons uit reed en een bocht naar links door reed zag ik, verbalisant [verbalisant] , dat er een zwarte plastic zak uit de bijrijderskant van de voor ons rijdende Fiat werd gegooid. Ik zag dat deze plastic zak zwart van kleur was en een soort van rode strik had. Ik zag dat deze tas over de straat rolde en tot stilstand kwam aan de rand van de weg, achter een geparkeerd staand voertuig.
Ik, verbalisant [verbalisant] , gaf onze bevindingen door aan de meldkamer, zo ook de locatie van het weggooien van de plastic zak.
Wij, verbalisanten, zagen dat de bestuurder vervolgens zijn snelheid verminderde en rechtsaf de [straat] wilde vervolgen in de richting van de Uitslagsweg. Wij zagen dat de bestuurder van de Fiat zijn voertuig stil zette en met draaide motor stil bleef staan. Wij, verbalisanten, hebben toen ons dienstvoertuig verlaten en hebben beide personen aangeroepen hun handen te laten zien. Wij zagen dat beide personen hieraan voldeden. Dichterbij gekomen zagen wij dat de bestuurder de ons ambtshalve bekende verdachte [naam 4] en de bijrijder de ons ambtshalve bekende verdachte [verdachte] betrof.
Wij hoorden via onze portofoons dat collega’s [verbalisant] en [verbalisant] een plastic zak hadden aangetroffen aan de [straat] , gelegen tussen de rotonde en de plaats van staande houding. Wij hoorden dat collega’s [verbalisant] en [verbalisant] met deze plastic zak naar ons toe kwamen. Ik, verbalisant [verbalisant] , herkende de plastic zak als diezelfde plastic zak waarvan beide verdachten zich tijdens hun vlucht hadden ontdaan. Ik, verbalisant [verbalisant] , zag dat het een zwarte plastictas betrof met rood/oranje handvaten. Wij, verbalisanten, bekeken de inhoud van de plastic zak en zagen dat in deze plastic tas een gesealde verpakking zat met daarin een witte vloeibare emulsie. De plastic zak met daarin de gesealde verpakking met de witte stof is in beslag genomen en zal voor onderzoek worden verzonden naar de forensische Opsporing.
3.
Het proces-verbaal van 10 oktober 2014 inhoudende, zakelijk weergegeven, het relaas van de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op 10 oktober 2014 ontvingen wij namens [verbalisant] werkzaam bij de politie Oost-Nederland, district Twente, Team Hengelo, een zwart met oranje plastic tas met een grote hoeveelheid witkleurig poeder, aangetroffen en in beslag genomen onder de vermoedelijke verdachte:
[naam 4] , met het verzoek een nader onderzoek aan deze stof in te stellen.
Vorenbedoelde op amfetamine gelijkende stof, werd getest met de ODV verdovende middelen test en reageerde positief op de aanwezigheid van amfetamine.
Het nettogewicht van deze stof bedroeg 950 gram.
Een monster van vorenbedoelde op amfetamine gelijkende stof, zal voor nader onderzoek worden overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk. Een kopie van de aanvraag van dit onderzoek, voorzien van het Ref. nr. PLO500 -2014101145 en SIN nummer AAGWO816NL zal hierbij worden gevoegd.
4.
Het rapport identificatie van drugs en precursoren van 18 november 2014, inhoudende de verklaring van de deskundige ing. A.B.M. van Esch – de Bruin van het Nederlands Forensisch Instituut:
Verdachte: [naam 4] ;
vraagstelling: bevat het materiaal middelen die vermeld zijn op een van de lijsten van de Opiumwet en zo ja, welke.
Resultaten en conclusie: kenmerk AAGWO816NL, crèmekleurig poeder en brokjes in een gripzakje: bevat amfetamine. Amfetamine is vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet.
5.
Het proces-verbaal verhoor van getuige, opgemaakt door de rechter-commissaris in deze rechtbank, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige [verbalisant] , hoofdagent van politie, afgelegd op 8 september 2016:
Ik weet waar het vandaag over zal gaan. Wij reden op de Oldenzaalsestraat, richting Oldenzaal. Wij zagen een Fiat 500 ons tegemoet komen en mijn collega [verbalisant] en ik sloegen allebei direct aan op het kenteken. U vraagt mij hoe ik kon zien dat er iets uit het bijrijdersraampje werd gegooid nu de auto linksom in de bocht reed en dat raam dus voor mij niet te zien moet zijn geweest. Dat klopt. Ik had niet zicht op het raam zelf, maar ik zag wel iets uit de richting van het bijrijdersraam door de lucht vliegen. Er was op dat moment geen andere auto in de buurt, niet er voor en niet er naast. Ook niet er achter, daar reden wij. Er lag ook niets op het dak van de auto wat in de bocht weggevlogen kan zijn. Het moet dus uit het raampje gekomen zijn. Die tas lag ook niet direct stil. Hij rolde nog iets en had een voorwaartse beweging. Ik heb hetgeen in de lucht vloog ook direct neer zien komen. Ik zag het liggen toen wij met onze auto de geparkeerde auto waar het achter lag passeerde. U vraagt mij of ik op dat moment al zag dat de plastic tas zwart was. Ja, dat zag ik. De verlichting was goed op de plek waar de tas neer viel. Het was vlak na de rotonde. Daar is extra verlichting.