Zie het “Res. rprt. verz 20/11/17 14:10. Dat deze brief is verzonden, kan uit het verzendrapport worden afgeleid nu de brief verkleind op het rapport is afgedrukt. Zie HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1375.
HR, 01-10-2019, nr. 18/02502
ECLI:NL:HR:2019:1480
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-10-2019
- Zaaknummer
18/02502
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1480, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑10‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:978
ECLI:NL:PHR:2019:978, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑07‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1480
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0329
NbSr 2019/312
Uitspraak 01‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. zwart rijden(art. 70.1 jo. 101 Wet personenvervoer 2000). Dubbel verstek. Niet ter kennis van Hof gekomen appelschriftuur, die blijkens aan cassatieschriftuur gehechte stukken buiten termijn en bij verkeerde instantie is ingediend. Kon Hof voorbij gaan aan inhoud van dag voor tz. in h.b. per fax naar Hof verzonden schrijven met bijgesloten grievenformulier van raadsman? In art. 416.2 Sv bedoeld geval dat verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend doet zich niet voor indien schriftuur buiten in art. 410.1 Sv genoemde termijn van 14 dagen na instellen van h.b. maar wel voorafgaand aan tz. in h.b. is ingediend (vgl. ECLI:NL:HR:2013:585). Hetzelfde geldt indien dergelijke schriftuur kennelijk met het oog op naderende tz. in h.b. niet op griffie van gerecht dat vonnis heeft gewezen maar op griffie van Hof waar zaak in h.b. dient, is ingediend. Hof heeft verdachte mede o.g.v. ontbreken schriftuur houdende grieven n-o verklaard. Procesverloop en overige f&o die van belang zijn bieden echter voldoende grond voor ernstig vermoeden dat namens verdachte wel schriftuur houdende grieven is ingediend. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/02502
Datum 1 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 21 november 2017, nummer 21/002662-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft I.F.J. Beugelsdijk, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1
Het middel keert zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring door het Hof - op de voet vanart. 416, tweede lid, Sv - van de verdachte in het ingestelde hoger beroep.
2.2
Het procesverloop, de wettelijke regelgeving en de overige feiten en omstandigheden die voor de beoordeling van het middel van belang zijn, zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2.3
Het in art. 416, tweede lid, Sv bedoelde geval dat de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend doet zich niet voor indien de schriftuur buiten de in art. 410, eerste lid, Sv genoemde termijn van veertien dagen na de instelling van het hoger beroep, maar wel voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep is ingediend (vgl. HR 3 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:585). Hetzelfde geldt indien een dergelijke schriftuur kennelijk met het oog op de naderende terechtzitting in hoger beroep niet op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen, maar op de griffie van het gerechtshof waar de zaak in hoger beroep dient, is ingediend.
2.4
Het Hof heeft mede op de grond dat door de verdachte geen schriftuur houdende grieven is ingediend, de verdachte op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep. De inhoud van hetgeen onder 2.2 is vermeld biedt echter voldoende grond voor het ernstige vermoeden dat namens de verdachte wel een schriftuur houdende grieven is ingediend.
2.5
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2019.
Conclusie 09‑07‑2019
Inhoudsindicatie
-
Nr. 18/02502
Zitting: 9 juli 2019 (bij vervroeging)
Mr. P.C. Vegter
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De verdachte is bij arrest van 21 november 2017 door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem bij mondeling arrest niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het mondeling vonnis van de kantonrechter bij de rechtbank Gelderland van 22 februari 2017, waarbij de verdachte onder feit 1 en feit 2 wegens “overtreding van het bepaalde in artikel 70 lid 1 Wet personenvervoer 2000 jo. 101 Wet personenvervoer 2000” ten aanzien van feit 1 is veroordeeld tot hechtenis voor de duur van een week en ten aanzien van feit 2 eveneens is veroordeeld tot hechtenis voor de duur van een week.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. I.F.J. Beugelsdijk, advocaat te Eindhoven, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
4. Het (uitgewerkte) proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep houdt – voor zover relevant – in:
“ “De voorzitter deelt voorts mede dat verdachte na het instellen van het hoger beroep geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend.
“ (…)
“ VERSTEK
1. Ontvankelijkheid van het hoger beroep.
Het hof ziet in deze zaak aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte geen bezwaren heeft opgegeven tegen het hierboven genoemde vonnis en het hof ook zelf geen redenen ziet die een inhoudelijke behandeling van de zaak noodzakelijk maken, liet hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep
2. Beslissing
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.”
5. Art. 410, eerste lid, Sv luidt, voor zover hier van belang:
"1. De officier van Justitie dient binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur houdende grieven, in op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. De verdachte kan aldaar binnen veertien dagen na de instelling van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven indienen (…)."
6. Art. 416, tweede lid, Sv luidt:
“ “Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard.”
7. De verdachte is in eerste aanleg bij verstek veroordeeld. Namens de verdachte is op 15 mei 2017 hoger beroep ingesteld. De verdachte is in hoger beroep gedagvaard om op 21 november 2017 om 11:10 te verschijnen voor de enkelvoudige kamer van het hof Arnhem-Leeuwarden. In (de toelichting op het) middel wordt gesteld dat het hof geen acht heeft geslagen op de inhoud van het (per fax verzonden) schrijven van 20 november 2017 met een bijgesloten standaardformulier/grievenformulier en dat de inhoud van deze stukken grond bieden voor het ernstig vermoeden dat namens de verdachte grieven zijn ingediend. Ter staving van die stelling zijn aan de cassatieschriftuur kopieën gehecht van:
i) een schrijven van 20 november 2017 van mr. I.F.J. Beugelsdijk gericht aan het hof Arnhem-Leeuwarden (onder meer) inhoudende:
“ “SPOED IN VERBAND MET ZITTING MORGENOCHTEND TE 11:10 UUR!
“ Edelgrootachtbare heer, vrouwe,
“ Bijgaand gelieve u aan te treffen het zogenoemde ‘grievenformulier’ in bovengenoemde strafprocedure (bijlage). Naar de inhoud hiervan verwijs ik u in eerste instantie.”
Aan het schrijven is een grievenformulier gehecht van 20 november 2017. Op dat (eerste) grievenformulier staat een vinkje bij de zinssnede “ik heb bezwaren tegen de (hoogte van) de opgelegde straf” alsmede een toelichting daarop.
ii) een faxrapport betreffende het onder i bedoelde schrijven. Uit dat faxrapport kan worden afgeleid dat de brief en het grievenformulier op 20 november 2017 om 14:10 aan nummer 088-3610089 is verzonden en dat het “resultaat” van deze verzending “OK” was.1.
iii) een schrijven van 20 november 2017 van de onder i genoemde raadsman gericht aan het hof Arnhem-Leeuwarden onder meer inhoudende:
“ “SPOED IN VERBAND MET ZITTING HEDENOCHTEND TE 11:10 UUR!
“ Edelgrootachtbare heer, vrouwe,
“ In verband met een MK-zitting binnen de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, zal ik hedenochtend niet ter zitting verschijnen in bovengenoemde kwesties. Ik persisteer evenwel bij de inhoud van beide grievenformulieren (bijlage 1 en 2).”
Aan deze brief zijn twee grievenformulieren gehecht. Het eerste grievenformulier betreft dezelfde als hiervoor onder i vermeld. Op het tweede grievenformulier van (eveneens) 20 november 2017 staat een vinkje bij de zinssnede “ik heb bezwaren tegen de (hoogte van) de opgelegde straf” alsmede een toelichting daarop.
iv) een faxrapport betreffende het onder iii bedoelde schrijven. Daaruit kan worden afgeleid dat de brief op 21 november 2017 om 10:30 aan nummer 088-3610089 is verzonden en dat het “resultaat” van deze verzending “OK” was.2.
8. De hiervoor bedoelde brieven en grievenformulieren bevinden zich niet bij de op voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken.3.Evenmin bevat het dossier (afschriften van) correspondentie waaruit zou kunnen worden afgeleid dat een dergelijke schriftuur door het hof is ontvangen. In aanmerking genomen dat het in de onder ii en iv genoemde faxrapporten genoemde nummer het destijds in gebruik zijnde4.(algemene) faxnummer van het hof Arnhem-Leeuwarden betreft, bieden de aan de schriftuur gehechte stukken, in ieder geval het schrijven onder i, grond voor het ernstig vermoeden dat namens de verdachte (tijdig en kort) vóór het onderzoek ter terechtzitting op 21 november 2017 een schriftuur houdende grieven is ingediend.5.Op grond daarvan moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat een dergelijke schriftuur is ingediend.6.
9. Het middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑07‑2019
Zie “21/11/17 10:30”. Dit faxrapport is overigens niet volledig leesbaar. Desalniettemin kan daaruit eveneens worden afgeleid dat de brief is verzonden, nu deze verkleind op het rapport is afgedrukt.
Ook overigens heeft de raadsman van de verdachte per brief van 16 augustus 2018 verzocht aan de griffie van de Hoge Raad de brief en bijlage, zoals vermeld in randnummer 7 onder iii, aan het dossier in cassatie “toe te voegen”.
Een kleine steekproef aan de hand van (aangehechte bijzondere volmachten aan de cassatieakte in) aanhangige cassatiezaken heeft opgeleverd dat het faxnummer ook op 26 februari 2016 (nr. 16/02752), 12 december 2016 (nr. 17/01471) en 23 maart 2017 (nr. 17/02085) al in gebruik was. Dat is bovendien af te leiden uit mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2018:491, onder 5) vóór HR 22 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:752, NJ 2018/265.
Zie onder meer HR 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:205 en mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2015:2643) vóór dat arrest, alsmede HR 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:207 en mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2015:2644) vóór dat arrest. Zie voor de reikwijde van “grief” en “bezwaar” als bedoeld in art. 410, eerste lid, Sr de recente uitspraken HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2002 en HR 19 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:251.
Zie HR 3 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:585, NJ 2013/441. In die zaak oordeelde de Hoge Raad dat het oordeel van het hof dat gelet op de veertien dagen termijn als bedoeld in art. 410, eerste lid, Sv het schrijven van de raadsman niet als een appelschriftuur kon worden aangemerkt, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 410, eerste lid, Sv, in verbinding met art. 416, tweede lid, Sv. G. Pesselse, Verlofstelsels in strafzaken, Deventer 2018, p. 204 schrijft: “Juist omdat opgave ter zitting mogelijk is, moet de appelrechter een tardieve doch voorafgaande aan de zitting ingediende schriftuur van de verdediging in acht nemen.”