RvdW 2024/518:Medeplegen opzettelijke illegale overbrenging van 5 afvaltransporten van asfaltgranulaat naar Litouwen, begaan door rechtspersoon, art. 10.60 lid 2 Wet milieubeheer. 1. Bevat tll. voldoende duidelijke opgave van feit a.b.i. art. 261 Sv? 2. Heeft hof grondslag van tll verlaten? Ad 1. HR stelt voorop dat uit art. 2 lid 35 sub e EVOA jo. art. 4 lid 1, 9 lid 1 en 10 Richtlijn 2006/12/EG volgt dat afvalstoffen alleen mogen worden overgebracht naar inrichting of onderneming die over vergunning beschikt om t.a.v. die afvalstoffen verwijderingshandelingen of handelingen voor nuttige toepassing te verrichten. Als bij overbrenging niet aan dat vereiste is voldaan, is sprake van illegale overbrenging van afvalstoffen die resulteert in verwijdering of nuttige toepassing in strijd met communautaire of internationale regelgeving a.b.i. art. 2 lid 35 sub e EVOA (vgl. ECLI:NL:RVS:2021:1509). O.g.v. art. 261 Sv moet dagvaarding een opgave bevatten van feit dat ten laste wordt gelegd. Bij die opgave wordt vermeld omstreeks welke tijd, waar en onder welke omstandigheden het feit zou zijn begaan. Hof heeft verweer verworpen dat tll. niet opgave bevat a.b.i. art. 261 Sv. Hof heeft in dat verband overwogen dat tlgd. gedragingen voldoende duidelijk en feitelijk zijn omschreven en geoordeeld dat tll. voldoet aan eisen van art. 261 Sv. Dat oordeel getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat tll. ziet op (telkens) overbrengen van afvalstoffen naar inrichting of onderneming in Litouwen die niet over vereiste vergunning beschikt om t.a.v. die afvalstoffen verwijderingshandelingen of handelingen voor nuttige toepassing te verrichten en dat tll. daarmee is toegesneden op hiervoor omschreven handelingen a.b.i. art. 2 lid 35 sub e EVOA en art. 4 lid 1, 9 lid 1 en 10 Richtlijn 2006/12/EG, die in art. 10.60 lid 2 Wm (dat als wettelijk voorschrift waarbij feit strafbaar is gesteld, in dagvaarding is vermeld) zijn verboden. Ad 2. Rechter moet o.g.v. art. 348 en 350 Sv beraadslagen op grondslag van tll. Daarbij strekt tll. ertoe voor procesdeelnemers (rechter, OM, verdachte en eventueel benadeelde partij) de inzet van strafzaak en te volgen beslissingsstructuur met vereiste duidelijkheid vast te leggen (vgl. NJ 1996/126 en NJ 1996/127, m.nt. M.S. de Groenhuijsen) of heeft verdachte vrijgesproken van in tll. opgenomen zinsnede ‘nu die overbrengingen (telkens) plaatsvond(en) naar niet vergunde inrichting of onderneming in Litouwen’ en bewezenverklaard dat afvalstoffen van Nederland naar Litouwen zijn overgebracht ‘terwijl die overbrengingen van afvalstoffen telkens resulteerden in verwijdering of nuttige toepassing die in strijd is met communautaire of internationale regelgeving’. Uit ’s hofs overwegingen volgt dat hof hiermee oog heeft op niet-naleven van vereisten die o.g.v. art. 18 EVOA gelden i.v.m. transport van in die bepaling aangeduide afvalstoffen, doordat overeenkomsten waarin export was geregeld niet voorzagen in terugnameverplichting voor opdrachtgever en doordat bijlage VII-formulieren deels onjuist zijn ingevuld zodat overbrenging niet is vergezeld gegaan van vereiste informatie. Hof heeft verdachte hiermee voor iets anders veroordeeld dan is tlgd. Tll. ziet immers op overbrengen van afvalstoffen, waarbij overbrenging resulteert ‘in verwijdering of nuttige toepassing die in strijd is met communautaire of internationale regelgeving’. Die tll. is daarmee, zoals hiervoor is overwogen, toegesneden op (telkens) overbrengen van afvalstoffen naar inrichting of onderneming (in Litouwen) die niet over vereiste vergunning beschikt om t.a.v. die afvalstoffen verwijderingshandelingen of handelingen voor nuttige toepassing te verrichten (art. 2 lid 35 sub e EVOA en art. 4 lid 1, 9 lid 1 en 10 Richtlijn 2006/12/EG). ’s Hofs veroordeling heeft echter betrekking op niet-naleven van vereisten die, als voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen worden overgebracht, specifiek i.v.m. transport van die afvalstoffen gelden (art. 18 jo. 3 lid 2 EVOA). Dit terwijl in tll. niet wordt verwezen naar art. 18 EVOA en in dagvaarding art. 10.60 lid 5 Wm (waarin overbrengen van afvalstoffen wordt verboden als daarbij wordt gehandeld in strijd met voorschrift gesteld bij art. 18 lid 1 of 18 lid 2 EVOA) niet als wettelijk voorschrift is vermeld waarbij feit strafbaar is gesteld, en verder in tll. ook niet specifiek in relatie tot transport aan verdachte verweten gedragingen zijn omschreven. Hof heeft daarom, door bewezenverklaring aan te nemen wegens niet-naleven van specifiek i.v.m. transport geldende vereisten, grondslag van tll. verlaten. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. Samenhang met RvdW 2024/516 en RvdW 2024/517.