Zie de aanvulling bewijsmiddelen d.d. 22 januari 2018 bij het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 31 oktober 2017.
HR, 29-01-2019, nr. 17/05198
ECLI:NL:HR:2019:110
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-01-2019
- Zaaknummer
17/05198
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:110, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑01‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1359
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2017:9380, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2018:1359, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑12‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:110
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑06‑2018
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0013 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Jwr 2019/13 met annotatie van Regterschot, W.H.
NbSr 2019/69
Jwr 2019/13 met annotatie van Regterschot, W.H.
Uitspraak 29‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Dood door schuld in het verkeer, art. 6 WVW 1994. Dodelijk verkeersongeval veroorzaakt door psychose t.g.v. amfetaminegebruik te wijten aan schuld verdachte? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2004:AO5822 en ECLI:NL:HR:2008:BC3797 m.b.t. bestanddeel “schuld” in art. 6 WVW 1994 en verontschuldigbare onmacht. ’s Hofs oordeel dat sprake is van “schuld” in de zin van art. 6 WVW 1994 is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat Hof heeft vastgesteld dat verdachte de keuze om amfetamine te gebruiken volledig vrijwillig heeft gemaakt, dat hij wist dat dit een harddrug was en dus een middel was dat (op gevaarlijke wijze) van invloed kan zijn op de psyche en dat hij is overgegaan tot het gebruik daarvan, zonder zich van tevoren te verdiepen in de dosering en de (mogelijke) precieze effecten daarvan, waaronder ook de duur van die effecten. Opvatting dat een en ander slechts dan aan verdachte zou kunnen worden toegerekend als hij wist, dan wel moest weten, dat het gebruik van amfetamine een psychose zou kunnen veroorzaken en voorts ook het concrete gevolg daarvan - het plegen van de onderhavige strafbare feiten - redelijkerwijs voorzienbaar was, vindt geen steun vindt in het recht. Ook overigens getuigt ’s Hofs oordeel dat sprake is van “schuld” in de zin van art. 6 WVW 1994 niet van een onjuiste rechtsopvatting, is het niet onbegrijpelijk en ook in het licht van hetgeen in h.b. door de verdediging is aangevoerd, voldoende gemotiveerd. Volgt verwerping.
Partij(en)
29 januari 2019
Strafkamer
nr. S 17/05198
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 31 oktober 2017, nummer 21/005116-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1969.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
2.1.
De middelen klagen in de kern over de bewezenverklaring van de 'schuld' als bedoeld in art. 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
"1:
hij op 30 december 2015 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, rijksweg A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onoplettend en onachtzaam en onvoorzichtig,
terwijl hij, verdachte, zodanig onder invloed was van amfetamine en/of THC, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht,
- over de rijksweg A2, vanaf hectometerpaal 39,2 (Abcoude) tot en met de plaats van het verkeersongeval ter hoogte van hectometerpaal 56,2, met een gemiddelde snelheid van ongeveer 217 kilometer per uur heeft gereden en
- met die snelheid meerdere auto's heeft ingehaald en is voorbijgereden en
- op die rijksweg op verschillende momenten naar de linker vluchtstrook is uitgeweken en
- rijdende over de meest linker rijstrook en over de linker vluchtstrook de snelheid van zijn voertuig niet heeft geminderd bij het naderen van zijn, verdachtes, voorliggers [betrokkene 7] en [betrokkene 8] en
- rijdende over de meest linker rijstrook en over de linker vluchtstrook de snelheid van zijn voertuig niet heeft geminderd bij het inhalen en voorbijrijden van andere weggebruikers en die [betrokkene 7] en[betrokkene 8] en
- met een snelheid van ongeveer 237 kilometer per uur, heeft gereden bij een vermindering van het aantal rijstroken van 5 naar 3 en
- terwijl hij met onverminderde snelheid invoegde vanaf de linker vluchtstrook en het verdrijvingsvlak naar de meest linker rijbaan waar hij tegen een ander voertuig, personenauto, waarin die [betrokkene 1] zich als passagier bevond, is aangereden en gebotst,
waardoor [betrokkene 1] werd gedood,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
2:
hij op 30 december 2015 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, rijksweg A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onoplettend en onachtzaam en onvoorzichtig,
terwijl hij, verdachte, zodanig onder invloed was van amfetamine en/of THC, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht,
- over de rijksweg A2, vanaf hectometerpaal 39,2 (Abcoude) tot en met de plaats van het verkeersongeval ter hoogte van hectometerpaal 56,2, met een gemiddelde snelheid van ongeveer 217 kilometer per uur heeft gereden en
- met die snelheid meerdere auto's heeft ingehaald en is voorbijgereden en
- op die rijksweg op verschillende momenten naar de linker vluchtstrook is uitgeweken en
- rijdende over de meest linker rijstrook en over de linker vluchtstrook de snelheid van zijn voertuig niet heeft geminderd bij het naderen van zijn, verdachtes, voorliggers [betrokkene 7] en [betrokkene 8] en
- rijdende over de meest linker rijstrook en over de linker vluchtstrook de snelheid van zijn voertuig niet heeft geminderd bij het inhalen en voorbijrijden van andere weggebruikers en die [betrokkene 7] en[betrokkene 8] en
- met een snelheid van ongeveer 237 kilometer per uur heeft gereden bij een vermindering van het aantal rijstroken van 5 naar 3 en
- terwijl hij met onverminderde snelheid invoegde vanaf de linker vluchtstrook en het verdrijvingsvlak naar de meest linker rijbaan waar hij tegen een ander voertuig, personenauto, waarin die [betrokkene 2] en[betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] zich bevonden is aangereden en gebotst,
waardoor:
- [betrokkene 3] zwaar lichamelijk letsel, te weten een blaasruptuur en een rectum laceratie en letsel centrale wervelkolom en een urethra ruptuur en bekkenletsel en een scheenbeen (tibia) fractuur en
- [betrokkene 4] zwaar lichamelijk letsel, te weten een bekkenfractuur en een dijbeen/heupfractuur en een open fractuur van het (rechter) onderbeen en een enkelfractuur en een kniefractuur en
- [betrokkene 5] zwaar lichamelijk letsel, te weten lumbale wervelfracturen en
- [betrokkene 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een milt laceratie en een bekken/sacrumfractuur en
- [betrokkene 6] zwaar lichamelijk letsel, te weten aangezichtsletsel,
werd toegebracht,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994,
terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
"Standpunt van de verdediging
(...)
Volgens de raadsman kan wel worden bewezen dat de verdachte schuld heeft aan het ongeval in die zin dat hij zeer onoplettend, onachtzaam en onvoorzichtig heeft gereden.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de bij verdachte geconstateerde psychose ertoe dient te leiden dat hij ontoerekeningsvatbaar is en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. In dit verband heeft de raadsman opgemerkt dat verdachte niet wist dan wel redelijkerwijs had moeten weten welk bizar en risicovol gedrag zijn drugsgebruik (de inname van speed) een dag later teweeg zou brengen.
Uit het dossier blijkt - onder meer - het volgende
Verloop van de aanrijding
Verdachte heeft op 30 december 2015 een verkeersongeval veroorzaakt op de A2 van Amsterdam naar Utrecht door met zijn auto (een Volkswagen Golf) met hoge snelheid tegen de achterkant van een auto van het merk Citroën aan te rijden. Eén van de inzittenden van deze Citroën, [betrokkene 1] , is ten gevolge van dit ongeval om het leven gekomen. Vijf andere inzittenden, te weten [betrokkene 2] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Een zesde inzittende, [betrokkene 9] , raakte wel gewond, maar had geen zwaar lichamelijk letsel.
Verdachte reed die dag met een zeer hoge snelheid over de A2. Op het traject tussen hectometerpaaltje 39.2 tot aan de plaats van het ongeval ter hoogte van hectometerpaaltje 56.2 reed verdachte met een gemiddelde snelheid van 217 kilometer per uur. Op 270 meter voor de plek van de botsing is zelfs een snelheid van 237 kilometer per uur gemeten. Met deze zeer hoge snelheden reed verdachte afwisselend over de eerste (de meest linker) rijstrook en over de vluchtstrook. Met het rijden over de vluchtstrook haalde hij andere verkeersdeelnemers in. Van remmen tijdens die inhaalmanoeuvres is niet gebleken. Vlak voor de plek van de botsing was sprake van een vermindering van het aantal rijstroken en eindigde de vluchtstrook door middel van een verdrijvingsvlak. Borden aan de kant van de weg, pijlen op het wegdek en ten slotte het verdrijvingsvlak zelf lieten zien dat de vermindering van het aantal rijbanen eraan kwam. Door ter hoogte van het verdrijvingsvlak in te voegen, kwam verdachte op de rijbaan terecht waar de Citroën reed. Daar kwam hij in botsing met deze auto.
Getuige [getuige] (De Hoge Raad begrijpt: Getuige [getuige] ) heeft verklaard dat de Citroën niet harder dan 100 à 110 km/u reed. De getuige (De Hoge Raad begrijpt: De getuige [getuige] ) zag dat Volkswagen Golf met grote snelheid ('zeker 200 km/u') reed en zonder te remmen vol op de achterzijde van de Citroën reed. Door die aanrijding vloog er van alles in de lucht.
Toxicologisch onderzoek
Het bloed van verdachte is door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) onderzocht. In het bloed werd een concentratie van 0,044 mg/l amfetamine en een concentratie van 0,0094 mg/l cannabinoïden (THC) aangetroffen.
Ten aanzien van de werkzaamheid van amfetamine en THC wordt in het rapport van 26 januari 2016 het volgende gesteld:
"Amfetamine heeft een sterk centraal stimulerend effect, waardoor lichamelijke en geestelijke functies worden geactiveerd. Lichamelijke effecten zijn onder andere stijging van de bloeddruk en toename van de lichaamstemperatuur. Psychische effecten zijn onder andere emotionele ontremming, toename van zelfvertrouwen (zelfoverschatting) en het verdwijnen van barrières in de communicatie.
Het gebruik van amfetamineachtige stoffen kan de rijvaardigheid nadelig beïnvloeden door onder andere vermindering van oplettendheid en van onjuiste risico-inschatting.
Werkzame concentraties van amfetamine in bloed liggen bij niet-gewende gebruikers doorgaans tussen ongeveer 0,03 en 0,15 mg/l. (...)
In het bloed van (verdachte) is een werkzame concentratie van amfetamine gemeten van 0,044 mg/l.
THC is de cannabinoïde met de hoogste psychoactieve werking. (...) Geestelijke effecten die kunnen optreden na gebruik van cannabisproducten zijn algemeen welbehagen, vrolijkheid, dromerigheid, loomheid en 'afwezigheid' (gebrek aan aandacht voor wat er in de omgeving gebeurt). Tot de lichamelijke effecten behoren een acute daling van de bloeddruk met daarmee gepaard gaande een versnelde hartslag. Het gebruik van cannabis kan de rijvaardigheid nadelig beïnvloeden door onder andere gebrek aan aandacht.
Er bestaat internationaal consensus over de concentratie THC in serum waarboven nadelige effecten op de rijvaardigheid beginnen op te treden, vergelijkbaar met 0,5 promille alcohol. Die grensconcentratie ligt op 7 ng/ml serum. Concentraties van 7 ng/ml serum komen in (vol)bloed overeen met concentraties van ongeveer 3,5 ng/ml, ofwel 0,0035 mg/l (eenheden zoals vermeld in de tabel).
In het bloed van [verdachte] (is) THC (...) aangetoond. De gemeten THC concentratie is 0,0094 mg/l; dat is hoger dan bovengenoemde grensconcentratie (...).
Het is niet goed te voorspellen in welke mate het gecombineerde gebruik van dempende stoffen (cannabis) en stimulerende stoffen (amfetamine) in dit geval aanleiding zal hebben gegeven tot aanvullende nadelige effecten op de rijvaardigheid."
In het rapport van 23 maart 2016 van het NFI wordt nog opgemerkt:
"De rijvaardigheid is bij gewende gebruikers van cannabis nadelig beïnvloed na recent gebruik van cannabis, maar in mindere mate dan bij niet-gewende gebruikers. Er is in dit geval sprake van recent gebruik (THC in bloed: 0,0094 mg/l). Een bloedconcentratie waarboven de rijvaardigheid voor gewende gebruikers nadelig is beïnvloed, kan niet worden aangegeven.
(...)
Uit epidemiologisch onderzoek blijkt dat de kans op een auto-ongeluk door de combinatie van THC en amfetamine ongeveer gelijk is aan de optelsom van de afzonderlijke kansen op een ongeluk door THC en amfetamine."
Psychologisch en psychiatrisch onderzoek
Verdachte is door zowel een psychiater als psycholoog onderzocht. Hun bevindingen staan vermeld in een rapport van 6 juni 2016. Onder meer wordt gesteld:
"Betrokkene heeft onder invloed van middelen een ernstig auto-ongeluk veroorzaakt. Uit het psychiatrisch en psychologisch onderzoek komt - kort samengevat - naar voren dat er bij betrokkene sprake is van een psychotische stoornis door een middel (speed) rondom (voor, tijdens en vlak na) het plegen van het tenlastegelegde op 30 december 2015 en van al jaren bestaande cannabisafhankelijkheid. Voorafgaand aan het plegen van het ten laste gelegde is betrokkene nooit psychotisch geweest. Hij heeft een blanco hulpverleningsgeschiedenis.
(...)
Op basis van het gedrag van betrokkene vlak voor, ten tijde van en vlak na plegen van het tenlastegelegde, is hij psychotisch ontregeld door het gebruik van speed in de 24 uur vooraf gaand aan het plegen van het ten laste gelegde. Vanwege het jarenlange gebruik van cannabis zonder daadwerkelijke problemen (anders dan vlakheid) is het onwaarschijnlijk dat de psychose is ontstaan door het cannabisgebruik. Er zijn evenmin aanwijzingen voor andere oorzaken voor deze eenmalige doorgemaakte psychose (...).
Uit verschillende bronnen (processen-verbaal politie, het verhaal van betrokkene zelf en de gegevens van het Academisch Medisch Centrum Amsterdam (AMC), het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) en het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Amsterdam (PPC)) komt overtuigend naar voren dat betrokkene rondom het plegen van het ten laste gelegde op 30 december 2015 ernstig psychotisch is geweest, terwijl hij voordien nooit psychotisch is geweest. Betrokkene heeft op de avond voordat het tenlastegelegde heeft plaatsgevonden speed gebruikt, dat hem naar alle waarschijnlijkheid psychotisch heeft ontregeld. (....)
Psychiater [betrokkene 10] concludeert in zijn brief d.d. 1 januari 2016 dat er bij betrokkene bij opname in het AMC sprake is van een floride manisch-psychotisch toestandsbeeld met tachyfreen (versneld), deels tangentieel, verhoogd associatief denken met inhoudelijk grootheids- en betrekkingswanen, een eufore stemming, een verhoogd modulerend affect, prikkelbaarheid, een verminderde impulscontrole, zeer forse oordeels- en kritiekstoornissen en een afwezig ziektebesef en -inzicht (zowel met betrekking tot de somatiek als de psychiatrische problematiek) en van daaruit een ernstig gevaar voor zichzelf (het zich niet houden aan medische voorschriften vanuit een gevoel onschendbaar te zijn) en anderen (aanhoudende grootheids- en betrekkingswanen). Deze conclusie wordt gedeeld door psychiater Booltink die rapporteert over het aansluitende verblijf van betrokkene in het JCvSZ. De psychose verbleekt geleidelijk aan tijdens het verblijf in het JCvSZ en het PPC Amsterdam. (...)
Gezien de vorm en de ernst van de psychose kan het tenlastegelegde volledig vanuit de psychose worden verklaard. Belangrijkste bouwstenen hiervoor zijn vooral de zelfoverschatting (vanuit de grootheidswaan), de zeer forse kritiek- en oordeelsstoornissen, het afwezige ziektebesef en -inzicht en de verminderde impulscontrole - als onderdeel van de psychose - die zo ernstig waren dat betrokkene nauwelijks/niet de realiteit van het dagelijkse leven kon zien en in zijn psychose geen controle en keuzevrijheid meer had over zijn handelen rondom het plegen van het ten laste gelegde. (...)
Er zijn geen aanwijzingen dat betrokkene op het moment dat hij speed tot zich neemt psychotisch ontregeld zou zijn. (...) Voor zover na te gaan heeft betrokkene in alle rust vrijwillig overwogen om de speed uit te proberen. (...) Na het moment dat hij de speed tot zich heeft genomen en de speed is gaan werken, is hij psychotisch ontregeld geraakt. (...) Betrokkene zegt zelf nooit eerder speed gebruikt te hebben en niet geweten te hebben wat het effect van speed op hem zou zijn. (...). Betrokkene heeft weliswaar niet kunnen voorzien dat hij door het speedgebruik psychotisch zou worden, noch dat hij tijdens de speedpsychose strafbare feiten zou plegen, maar hij heeft zich vrijwillig in een situatie van intoxicatie gebracht."
Verklaringen verdachte
Op 8 februari 2016 heeft verdachte bij de politie - onder meer - het volgende verklaard (zakelijk weergegeven):
"Helaas heb ik een dag voor het voorval voor het eerst in mijn leven amfetamine gebruikt. Ik wilde kijken wat het effect was. Ik heb het opgesnoven. De volgende ochtend ben ik naar de coffeeshop gegaan. Ik had toen al een jointje gerookt. Daarna nog één in de coffeeshop. Ik gebruik al 20 jaar softdrugs. Speed had ik nog nooit gebruikt. Ik wist niet wat het effect van speed zou zijn, maar ik neem aan dat als je onder invloed bent van harddrugs, je in een andere staat verkeert dan wanneer je onder invloed van softdrugs bent. Nadat ik in de coffeeshop was geweest ben ik in mijn auto gestapt. Ik had het idee dat ik naar huis ging. Ik reed de gebruikelijke route, tot ik op de snelweg kwam. Ik nam niet de gebruikelijke afslag, maar reed verder. Ik reed richting Utrecht. Ik kan niet verklaren waarom ik dit deed. Ik kan niet verklaren wat zich in mijn hoofd afspeelde. Op de snelweg heb ik keihard gereden. Ik heb de gangbare regels voor de snelweg zwaar genegeerd. Ik kan niet zeggen waarom ik keihard ging rijden. Ik kan me nog herinneren dat ik heel hard reed en dat ik gevoelsmatig niet hard wilde rijden, maar het gebeurde toch. Ik wist dat het niet oké was wat ik deed. Ik besefte niet dat ik er ook een eind aan kon maken. Dat ik ermee kon ophouden. Daardoor bleef ik keihard rijden. Ik weet niet wat mij die dag bezielde. De baan ging van vijf naar drie. Ik moest in principe ritsen, maar de bordjes zijn mij die dag ontgaan. Ik heb niet meegekregen dat er een versmalling kwam. Ik had geen ruimte meer om uit te wijken. Anders had ik dat zeker gedaan. Ik zag dat de weg versmalde. Dat het echt in een trechtertje loopt. Toen dacht ik: dit gaat fout. Ik kon tegen de vangrail knallen, maar mijn reactie was om zo snel mogelijk in te voegen. Daardoor is het ongeluk ontstaan. Voordat ik invoegde heb ik nog opzij gekeken, maar het was al te laat. Er zat een hele rits auto's naast me en met die snelheid kon ik er niets meer aan doen. Ik weet niet of ik de vangrail nog heb aangetikt. Ik heb mijn stuur naar rechts gedraaid. Dat was mijn reactie. Op dat moment klap ik tegen mijn voorligger. Ik heb niet de keuze gemaakt of de vangrail of de auto. Ik heb in ieder geval de keuze gemaakt niet de vangrail. Maar dat daar een andere auto reed... ik had gehoopt dat de baan vrij was. Ik wist dat ik hard reed, maar ik heb het niet bij volle bewustzijn gedaan. Als ik echt het bewustzijn had, had ik het niet gedaan. Ik ben een paar keer op de vluchtstrook geweest om geen ongelukken te veroorzaken. Het is nooit mijn intentie geweest om een ongeluk te veroorzaken. (Op de vraag of hij de mogelijkheid van een ongeluk ook niet heeft ingecalculeerd): ik dacht er niet bij na. Tegelijkertijd met de klap zag ik (pas) dat de rijbaan niet meer vrij was. Het ging zo snel. Toen ik het zag, klapte ik er bovenop er zat geen milliseconde tussen, bij wijze van spreken."
Tijdens de zitting van de rechtbank heeft de verdachte - onder meer - verklaard:
"De avond van 29 december 2015 was ik thuis in mijn woning in Amsterdam en heb ik amfetamine gebruikt. Ik had enkele dagen vrij van mijn werk. Een collega van me had de amfetamine gevonden. De amfetamine was beland bij de gevonden voorwerpen en ik heb daarvan een beetje mee naar huis genomen. Ik wilde het een keer proberen. In het verleden heb ik weliswaar sporadisch cocaïne gebruikt, maar ik had nooit eerder amfetamine gebruikt. Ik heb vier dunne lijntjes genomen. Kort na het innemen voelde ik geen wezenlijk effect. De ochtend van 30 december 2015 ben ik naar de coffeeshop gegaan. Ik merkte niet dat ik me anders voelde dan normaal. Ik stond er niet eens bij stil dat ik speed had gebruikt de avond van tevoren. Toen ik de coffeeshop verliet was het nog vóór 09:00 uur, dus wilde ik gewoon rustig naar huis. Op de snelweg lijkt er iets te zijn geknapt bij me. Ik vind het ook vreemd dat ik op een gegeven moment op de snelweg als een bezetene ben gaan rijden. Ik was niet goed bij mijn hoofd. Ik had mezelf niet onder controle. Ik had wel door dat er iets niet normaal was. Ik reed vreselijk hard. Ik wilde geen ongelukken maken.
Ik kan me herinneren dat ik daar reed en dat ik auto's ontweken heb. Ik ben voor het ontwijken van auto's ook op de vluchtstrook gaan rijden. Op een gegeven moment kwam ik bij het punt waar banen afbogen. Dat zag ik te laat. Toen ben ik naar rechts gegaan om mezelf niet te pletter te rijden. Het was mijn reactie om mezelf te beschermen. Het was sowieso niet mijn bedoeling om een ongeluk te veroorzaken. Het ging allemaal zo snel dat ik niet weet wat er precies is gebeurd en wat ik heb gedacht. Ik wist niet dat je van harddrugs psychisch helemaal ontregeld kan raken. Dat je daarvan in een psychose kan raken, zoals bij mij is gebeurd, was mij onbekend."
Oordeel hof
(...)
Artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (feit 1 subsidiair en het tweede onderdeel van feit 2)
Onder 1 subsidiair en in het tweede onderdeel van feit 2 is aan verdachte tenlastegelegd dat hij zich als bestuurder van een motorrijtuig zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan [betrokkene 1] is overleden en ten gevolge waarvan [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW kan worden bewezen indien sprake is van een aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid.
Het is geen punt van discussie dat het overlijden van [betrokkene 1] en het zwaar lichamelijk letsel van [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] een gevolg is van (tenminste) aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van verdachte.
Wel is er discussie over de vraag in hoeverre verdachte dit rijgedrag kan worden verweten. Als gevolg van de psychose had verdachte immers volgens de psychiater en psycholoog ten tijde van het rijden over de snelweg en het veroorzaken van de aanrijding te kampen met zelfoverschatting (vanuit de grootheidswaan), zeer forse kritiek- en oordeelsstoornissen, afwezig ziektebesef en -inzicht en een verminderde impulscontrole, die zo ernstig waren dat betrokkene nauwelijks/niet de realiteit van het dagelijkse leven kon zien en geen controle en keuzevrijheid meer had over zijn handelen rondom het plegen van tenlastegelegde.
Door de raadsman is aangevoerd op het moment dat hij de aanrijding veroorzaakte ontoerekeningsvatbaar was en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Nu de vraag naar de verwijtbaarheid, onderdeel is van de schuldvraag, behandelt het hof het verweer van de raadsman in het kader van de bewijsvraag.
Het hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte wel een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat tot bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW kan worden gekomen.
Ten tijde van het ongeval verkeerde verdachte in een psychose. Deze psychose werd veroorzaakt door het feit dat verdachte de avond daarvoor speed had gebruikt.
De keuze om speed te gebruiken, heeft verdachte volledig vrijwillig gemaakt.
Als uitgangspunt geldt dat in geval van volledig vrijwillige zelfintoxicatie ontoerekeningsvatbaarheid niet leidt tot vrijspraak of strafuitsluiting. De omstandigheid dat verdachte de concrete gevolgen van zijn handelen - in dit geval het veroorzaken van een zeer ernstig verkeersongeval - redelijkerwijs niet had kunnen voorzien, maakt dit niet anders. De Hoge Raad heeft bepaald dat daarvoor geen steun is te vinden in het recht (vgl. Hoge Raad 12 februari 2008, ECLI:NL:HR: 2008:BC3797).
In deze zaak geldt dat verdachte wist dat speed een harddrug was en dus een middel dat (op een gevaarlijke wijze) van invloed kan zijn op de psyche. Hij had nooit eerder speed gebruikt en wist dus niet wat voor effect speed op hem zou hebben en voor hoelang. Verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van de inname niet wist dat het gebruik van speed kon leiden tot een psychose. Evenwel had hij dit eenvoudig kunnen weten, door (bijvoorbeeld) op internet te kijken. Verdachte is echter overgegaan tot het gebruik van het middel waarvan hij wist dat het effecten zou hebben op zijn psychische gesteldheid, zonder zich van tevoren te verdiepen in de dosering en in de (mogelijke) precieze effecten ervan, waaronder ook de duur van die effecten.
Gelet op het voorgaande leidt de conclusie van de gedragsdeskundigen dat verdachte als ontoerekeningsvatbaar kan worden beschouwd voor zijn handelen er niet toe dat verdachte geen schuld heeft aan het verkeersongeval.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat de ernst van de gedragingen van verdachte en de overige omstandigheden van het geval zodanig zijn dat op basis daarvan kan worden geconcludeerd dat verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof zal hierna beoordelen welke mate van schuld dit is.
(...)
Evenals de rechtbank komt het hof tot een bewezenverklaring van schuld in de zin van zeer onoplettend, onachtzaam en onvoorzichtig rijgedrag. Verdachte kan namelijk worden verweten dat hij een auto heeft bestuurd terwijl hij verkeerde onder invloed van verdovende middelen. Ook kan verdachte worden verweten dat hij veel te hard heeft gereden waardoor hij verschillende waarschuwingen voor de naderende veranderende wegsituatie heeft gemist. Als gevolg van deze omstandigheden was verdachte niet in staat om te remmen of anderszins te reageren op het moment dat dit nodig was en is uiteindelijk het verkeersongeval veroorzaakt.
Het gedrag van verdachte kan worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig rijgedrag dat verwijtbaar is.
De verdediging heeft betwist dat zich de strafverzwarende omstandigheid voordoet dat verdachte bij het veroorzaken van de aanrijding verkeerde in de toestand van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Zij heeft meer specifiek gesteld dat verdachte niet wist of redelijkerwijs moest weten dat de speed een dag later zijn rijvaardigheid kon beïnvloeden. Het hof verwerpt dit verweer en verwijst daartoe naar hetgeen zij hiervoor, bij de bespreking van de gestelde ontoerekeningsvatbaarheid, heeft overwogen over de kennis en onderzoeksmogelijkheden van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte, op zijn minst, redelijkerwijs moest weten dat het gebruik van speed de rijvaardigheid kan verminderen.
Conclusie
Daarmee komt het hof tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 subsidiair in die zin dat verdachte schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval waardoor een ander is gedood, waarbij de mate van schuld bestaat uit zeer onoplettend, onachtzaam en onvoorzichtig rijgedrag, terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 en het feit mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Voorts komt het hof tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tweede onderdeel van feit 2 in die zin dat hij schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval waardoor anderen zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen, waarbij de mate van schuld bestaat uit zeer onoplettend, onachtzaam en onvoorzichtig rijgedrag, terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 en het feit mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden."
2.3.
Vooropgesteld moet worden dat in cassatie slechts kan worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 - in het onderhavige geval het bewezenverklaarde zeer onoplettend, onachtzaam en onvoorzichtig rijgedrag - uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. (Vgl. HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822.)
2.4.1.
Het Hof heeft blijkens zijn hiervoor onder 2.2.2 weergegeven overwegingen onder meer vastgesteld dat "de verdachte met een gemiddelde snelheid van 217 km per uur, en kort voor de plek van de botsing zelfs met een snelheid van 237 km per uur, over de A2 reed, afwisselend over de eerste (de meest linker) rijstrook en over de vluchtstrook, en dat hij, waar die vluchtstrook eindigde, invoegde op de rijbaan waar een Citroën reed en met deze auto in botsing kwam". Zodanig verkeersgedrag kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zeer onoplettend, onachtzaam en onvoorzichtig heeft gehandeld en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in art. 6 WVW 1994 te wijten is. Dat kan in concreto evenwel anders zijn indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden - bijvoorbeeld dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde of dat de gedraging hem niet kan worden toegerekend - waaruit volgt dat van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken (vgl. HR 12 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3797).
2.4.2.
Het Hof heeft in dit verband vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het ongeval in een psychose verkeerde, veroorzaakt door het feit dat hij de avond daarvoor amfetamine ('speed') had gebruikt. Het oordeel van het Hof dat sprake is van 'schuld' in de zin van art. 6 WVW 1994 is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het heeft vastgesteld dat de verdachte de keuze om amfetamine te gebruiken volledig vrijwillig heeft gemaakt, dat hij wist dat dit een harddrug was en dus een middel was dat (op gevaarlijke wijze) van invloed kan zijn op de psyche en dat hij is overgegaan tot het gebruik daarvan, zonder zich van tevoren te verdiepen in de dosering en de (mogelijke) precieze effecten daarvan, waaronder ook de duur van die effecten. Daarbij verdient opmerking dat de opvatting van het middel dat een en ander slechts dan aan de verdachte zou kunnen worden toegerekend als hij wist, dan wel moest weten, dat het gebruik van amfetamine een psychose zou kunnen veroorzaken en voorts ook het concrete gevolg daarvan - het plegen van de onderhavige strafbare feiten - redelijkerwijs voorzienbaar was, geen steun vindt in het recht.
2.4.3.
Ook overigens getuigt het oordeel van het Hof dat sprake is van 'schuld' in de zin van art. 6 WVW 1994 niet van een onjuiste rechtsopvatting, is het niet onbegrijpelijk en ook in het licht van hetgeen in hoger beroep door de verdediging is aangevoerd, voldoende gemotiveerd.
2.5.
De middelen zijn tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2019.
Conclusie 11‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Schuld in de zin van art. 6 WVW 1994. Verdachte verkeerde ten tijde van het ongeval in een psychose als gevolg van speedgebruik. Middelen keren zich in de kern tegen ’s hofs oordeel dat het ontstaan van het ongeval de verdachte kan worden toegerekend ondanks de vaststelling van gedragsdeskundigen dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar was op het moment dat hij het ongeval veroorzaakte. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
Nr. 17/05198 Zitting: 11 december 2018 (bij vervroeging) | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft de verdachte bij arrest van 31 oktober 2017 vrijgesproken van het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde en de verdachte wegens 1 subsidiair “overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet en het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden”, 2. “overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet en het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, meermalen gepleegd” en 4. “overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegeverkeerswet 1994, in eendaadse samenloop begaan met feit 1 subsidiair en feit 2” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek als bedoeld in art. 27 en 27a Sr. Daarnaast heeft het hof de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 5 tenlastegelegde een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van (in totaal) vijf jaar en zes maanden. Tot slot heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals vermeld in het bestreden arrest.
2. Namens de verdachte is tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Alvorens over te gaan tot bespreking van de middelen, ontleen ik aan het bestreden arrest de volgende feiten en omstandigheden die in cassatie tot uitgangspunt kunnen worden genomen.
Op 30 december 2015 vond op de A2 van Amsterdam naar Utrecht ter hoogte van Maarssen een ernstig verkeersongeval plaats. De verdachte is met zijn auto tegen de achterkant van een auto van het merk Citroën aangereden. Een van de inzittenden van deze Citroën is ten gevolge van dit ongeval om het leven gekomen. Vijf andere inzittenden hebben zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De verdachte reed met zeer hoge snelheid over de A2. Op het traject tussen hectometerpaaltje 39.2 tot aan de plaats van het ongeval ter hoogte van hectometerpaaltje 56.2 reed de verdachte met een gemiddelde snelheid van 217 kilometer per uur. Met deze zeer hoge snelheid reed de verdachte afwisselend over de eerste (meest linker) rijstrook en over de vluchtstrook. Met het rijden over de vluchtstrook haalde hij andere verkeersdeelnemers in. Van remmen tijdens die inhaalmanoeuvres is niet gebleken. Vlak voor de plek van de botsing was sprake van een vermindering van het aantal rijstroken en eindigde de vluchtstrook door middel van een verdrijvingsvlak. Ter hoogte van dit verdrijvingsvlak is de verdachte ingevoegd waarbij hij tegen de Citroën is gebotst. Als gevolg hiervan draaide de Citroën met de achterzijde linksom en schraapte een aantal meters langs de geleiderails. Vervolgens rolde de Citroën om zijn as en schoof hierna een aantal meters op zijn dak over het wegdek.
In het bloed van de verdachte werd een concentratie amfetamine en THC aangetroffen. De verdachte had de avond voordat het verkeersongeval plaatsvond voor de eerste keer in zijn leven speed (amfetamine) gebruikt. Deskundigen hebben vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het verkeersongeval als gevolg van het gebruik van amfetamine in een psychose verkeerde.
4. In de kern komen beide middelen op tegen de bewezen verklaarde schuld als bedoeld in art. 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). In het bijzonder wordt geklaagd over ’s hofs oordeel dat het ontstaan van het ongeval de verdachte kan worden toegerekend, ondanks de door gedragsdeskundigen vastgestelde ontoerekeningsvatbaarheid. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
5. De bewezenverklaring van (onder meer) feit 1 subsidiair en 2 steunt op de (30) bewijsmiddelen zoals in het arrest genoemd.1.
6. Het hof heeft onder het kopje ‘Artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (feit 1 subsidiair en het tweede onderdeel van feit 2)’ voorts het volgende overwogen:
“Onder 1 subsidiair en in het tweede onderdeel van feit 2 is aan verdachte tenlastegelegd dat hij zich als bestuurder van een motorrijtuig zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan [betrokkene 1] is overleden en ten gevolge waarvan [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW kan worden bewezen indien sprake is van een aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid.
Het is geen punt van discussie dat het overlijden van [betrokkene 1] en het zwaar lichamelijk letsel van [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] een gevolg is van (tenminste) aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van verdachte.
Wel is er discussie over de vraag in hoeverre verdachte dit rijgedrag kan worden verweten. Als gevolg van de psychose had verdachte immers volgens de psychiater en psycholoog ten tijde van het rijden over de snelweg en het veroorzaken van de aanrijding te kampen met zelfoverschatting (vanuit de grootheidswaan), zeer forse kritiek- en oordeelsstoornissen, afwezig ziektebesef en -inzicht en een verminderde impulscontrole, die zo ernstig waren dat betrokkene nauwelijks/niet de realiteit van het dagelijkse leven kon zien en geen controle en keuzevrijheid meer had over zijn handelen rondom het plegen van tenlastegelegde.
Door de raadsman is aangevoerd [dat de verdachte] op het moment dat hij de aanrijding veroorzaakte ontoerekeningsvatbaar was en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Nu de vraag naar de verwijtbaarheid, onderdeel is van de schuldvraag, behandelt het hof het verweer van de raadsman in het kader van de bewijsvraag.
Het hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte wel een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat tot bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW kan worden gekomen.
Ten tijde van het ongeval verkeerde verdachte in een psychose. Deze psychose werd veroorzaakt door het feit dat verdachte de avond daarvoor speed had gebruikt.
De keuze om speed te gebruiken, heeft verdachte volledig vrijwillig gemaakt.
Als uitgangspunt geldt dat in geval van volledig vrijwillige zelfintoxicatie ontoerekeningsvatbaarheid niet leidt tot vrijspraak of strafuitsluiting. De omstandigheid dat verdachte de concrete gevolgen van zijn handelen - in dit geval het veroorzaken van een zeer ernstig verkeersongeval - redelijkerwijs niet had kunnen voorzien, maakt dit niet anders. De Hoge Raad heeft bepaald dat daarvoor geen steun is te vinden in het recht (vgl. Hoge Raad 12 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3797).
In deze zaak geldt dat verdachte wist dat speed een harddrug was en dus een middel dat (op een gevaarlijke wijze) van invloed kan zijn op de psyche. Hij had nooit eerder speed gebruikt en wist dus niet wat voor effect speed op hem zou hebben en voor hoelang. Verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van de inname niet wist dat het gebruik van speed kon leiden tot een psychose. Evenwel had hij dit eenvoudig kunnen weten, door (bijvoorbeeld) op internet te kijken. Verdachte is echter overgegaan tot het gebruik van het middel waarvan hij wist dat het effecten zou hebben op zijn psychische gesteldheid, zonder zich van tevoren te verdiepen in de dosering en in de (mogelijke) precieze effecten ervan, waaronder ook de duur van die effecten.
Gelet op het voorgaande leidt de conclusie van de gedragsdeskundigen dat verdachte als ontoerekeningsvatbaar kan worden beschouwd voor zijn handelen er niet toe dat verdachte geen schuld heeft aan het verkeersongeval.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat de ernst van de gedragingen van verdachte en de overige omstandigheden van het geval zodanig zijn dat op basis daarvan kan worden geconcludeerd dat verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof zal hierna beoordelen welke mate van schuld dit is.
(…)
Evenals de rechtbank komt het hof tot een bewezenverklaring van schuld in de zin van zeer onoplettend, onachtzaam en onvoorzichtig rijgedrag. Verdachte kan namelijk worden verweten dat hij een auto heeft bestuurd terwijl hij verkeerde onder invloed van verdovende middelen. Ook kan verdachte worden verweten dat hij veel te hard heeft gereden waardoor hij verschillende waarschuwingen voor de naderende veranderende wegsituatie heeft gemist. Als gevolg van deze omstandigheden was verdachte niet in staat om te remmen of anderszins te reageren op het moment dat dit nodig was en is uiteindelijk het verkeersongeval veroorzaakt.
Het gedrag van verdachte kan worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig rijgedrag dat verwijtbaar is.
De verdediging heeft betwist dat zich de strafverzwarende omstandigheid voordoet dat verdachte bij het veroorzaken van de aanrijding verkeerde in de toestand van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Zij heeft meer specifiek gesteld dat verdachte niet wist of redelijkerwijs moest weten dat de speed een dag later zijn rijvaardigheid kon beïnvloeden. Het hof verwerpt dit verweer en verwijst daartoe naar hetgeen zij hiervoor, bij de bespreking van de gestelde ontoerekeningsvatbaarheid, heeft overwogen over de kennis ' en onderzoeksmogelijkheden van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte, op zijn minst, redelijkerwijs moest weten dat het gebruik van speed de rijvaardigheid kan verminderen.
Conclusie
Daarmee komt het hof tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 subsidiair in die zin dat verdachte schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval waardoor een ander is gedood, waarbij de mate van schuld bestaat uit zeer onoplettend, onachtzaam en onvoorzichtig rijgedrag, terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 en het feit mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Voorts komt het hof tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tweede onderdeel van feit 2 in die zin dat hij schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval waardoor anderen zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen, waarbij de mate van schuld bestaat uit zeer onoplettend, onachtzaam en onvoorzichtig rijgedrag, terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 en het feit mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Het hof komt tot slot tot een bewezenverklaring van de feiten 4 en 5.”
7. In cassatie kan slechts worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 – in deze zaak het zeer onoplettend en onachtzaam en onvoorzichtig rijgedrag – uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.2.
8. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte als bestuurder van een personenauto met een gemiddelde snelheid van 217 km/uur over de meest linker rijstrook van de A2 reed. Hij was op dat moment onder invloed van THC en amfetamine. Met deze zeer hoge snelheid heeft de verdachte verschillende auto’s ingehaald. Daarbij is hij op verschillende momenten uitgeweken naar de (linker) vluchtstrook. Van remmen tijdens die inhaalmanoeuvres is niet gebleken. Op het moment dat de linker vluchtstrook en een rijstrook door middel van een verdrijvingsvlak eindigden, is de verdachte ingevoegd en tegen de achterzijde van de Citroën gebotst. Het (voorlopig) oordeel van het hof dat dit rijgedrag (ten minste) aanmerkelijk onvoorzichtig is en er derhalve sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994, acht ik niet onbegrijpelijk.3.
9. Als ik de steller van de middelen goed begrijp, keren de middelen zich niet zozeer tegen vorenbedoeld oordeel, maar tegen ’s hofs oordeel dat het ontstaan van het ongeval de verdachte kan worden toegerekend ondanks de vaststelling van gedragsdeskundigen dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar was op het moment dat hij het ongeval veroorzaakte. In de toelichting betoogt de steller van de middelen dat het voor de verdachte niet voorzienbaar was dat hij als gevolg van het gebruik van amfetamine de avond voor het ongeval in een psychose zou geraken en dat de invloed van zijn drugsgebruik op zijn geestesgesteldheid ook de dag na het gebruik nog aanwezig zou kunnen zijn. Het oordeel van het hof dat hij dit eenvoudig had kunnen weten door (bijvoorbeeld) op internet te kijken, is onbegrijpelijk aangezien de verdachte de gevolgen van zijn handelen op grond van de informatie die op internet is te vinden over het gebruik en de bijwerkingen van amfetamine niet, althans niet zonder meer, had kunnen en moeten voorzien.
10. Indien er een causaal verband bestaat tussen een bij de verdachte aanwezige stoornis en het door hem gepleegde delict, maar de verdachte die stoornis zelf verwijtbaar en vrijwillig bij zichzelf heeft doen ontstaan, zal een beroep op art. 39 Sr wegens culpa in causa (eigen schuld aan de oorzaak) niet slagen. Daarbij wordt het beoordelingsmoment naar voren geschoven; niet alleen de handeling zelf maar ook hetgeen daarvoor heeft plaatsgevonden, wordt bij de beoordeling of sprake is van culpa in causa betrokken.4.
11. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad omtrent de strafbaarheid ter zake van feiten gepleegd onder invloed van alcohol of drugs kan worden opgemaakt dat deze feiten de verdachte kunnen worden toegerekend indien de verdachte vrijwillig en bewust geestverruimende middelen heeft gebruikt. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de inname van geestverruimende middelen het functioneren en oordeelsvermogen van de gebruiker zodanig kunnen beïnvloeden dat daaruit riskant gedrag zou kunnen ontstaan. De verdachte hoeft het ontstaan van de stoornis – in dit geval de psychose – en de als gevolg daarvan gepleegde strafbare feiten niet te hebben voorzien of (welbewust) te hebben aanvaard om een beroep op ontoerekenbaarheid te kunnen passeren op grond van culpa in causa.5.
12. Voor zover het eerste middel tot uitgangspunt neemt dat het hof heeft ‘aangenomen’ dat sprake is van onbewuste schuld van de verdachte ten aanzien van de inname van de amfetamine (speed), berust het op een verkeerde lezing van het arrest. Het hof heeft immers vastgesteld dat de verdachte wist dat speed een harddrug was en dus een middel dat (op een gevaarlijke wijze) van invloed kan zijn op de psyche.
13. Gelet op hetgeen ik hiervoor onder 10 en 11 heb opgemerkt, heeft het hof het beroep op art. 39 Sr (zie het tweede middel) niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de keuze om de avond voor het ongeval speed te gebruiken volledig vrijwillig heeft gemaakt. Voorts heeft het hof vastgesteld dat het de verdachte bekend was dat de consumptie van speed effect heeft op de psychische toestand van de gebruiker. In dat geval is voldaan aan het voor culpa in causa geldende verwijtbaarheids-criterium. Hoewel de steller van de middelen kan worden toegegeven dat het ontstaan van een psychose als gevolg van amfetaminegebruik (mogelijkerwijze) geen algemeen bekend of vaak gezien gevolg is, doet dat aan het oordeel van het hof niet af. De omstandigheid dat de verdachte het concrete gevolg van het (bij wet verboden) amfetaminegebruik redelijkerwijs moet hebben kunnen voorzien, betreft een eis die volgens de rechtspraak van de Hoge Raad niet wordt gesteld.
14. Beide middelen falen.
15. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑12‑2018
Zie HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822, NJ 2005/252 m.nt. Knigge; HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2208, NJ 2011/172; HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:830.
Zie HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR2004:AO5822, NJ 2005/252 m.nt. Knigge. Knigge merkt in zijn noot onder dat arrest op dat de procedurele benadering van de Hoge Raad in dit arrest uit twee stappen bestaat. De eerste stap concentreert zich op het uiterlijk waarneembare rijgedrag van de verdachte met inbegrip van de omstandigheden die zich objectief voordeden. De Hoge Raad beschrijft dat gedrag en oordeelt dat ‘zodanig verkeersgedrag’ in beginsel de gevolgtrekking kan dragen dat – kort gezegd – sprake is van schuld. De Hoge Raad geeft dus eerst een voorlopig oordeel gebaseerd op de objectief waarneembare gang van zaken. Subjectieve (innerlijke) factoren komen pas bij de tweede stap aan de orde. De tweede stap concentreert zich op het eventuele bestaan van uitzonderlijke omstandigheden die maken dat op het voorlopige oordeel (al dan niet) moet worden teruggekomen. Zie tevens HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4835, NJ 2013/32.
Zie: R. ter Haar & G.H. Meijer, Elementair Materieel Strafrecht (PWS nr. 8), Deventer: Wolters Kluwer 2018, paragraaf 4.4.3.
Zie: HR 12 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3797, NJ 2008/263 m.nt. Keijzer. Ik verwijs in dit verband tevens naar de noot van Van Veen onder HR 9 juni 1981, ECLI:NL:HR:1981:AC0902, NJ 1983/412: “Een andere opvatting is, gezien haar consequenties niet aanvaardbaar. Zij zou er toe leiden, dat het gebruik van alcohol en andere de geest beïnvloedende stoffen een ‘vrijbrief’ voor het plegen van delicten zou worden. Wie deze middelen gebruikt en daarmee anderen blootstelt aan de gevolgen van zijn ongecontroleerde gedragingen, moet weten, dat hij zich blootstelt aan bestraffing. De aansprakelijkheid schijft naar voren, naar het moment dat de dader middelen of drank gebruikt.”
Beroepschrift 01‑06‑2018
HOGE RAAD
DER
NEDERLANDEN
griffienummer: 17/05198
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van [verdachte], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem uitgesproken op 31 oktober 2017.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 359, 415 Sv geschonden doordien het bewezenverklaarde sub 1 subsidiair, 2 en 4 niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Met name kan de mate van de bewezenverklaarde schuld c.q. grove schuld niet uit de gebezigde bewijsmiddelen volgen en/of doordien 's hofs arrest met betrekking tot de bewezenverklaring van schuld ontoereikend is gemotiveerd. Immers in wezen houdt de gemotiveerde bewezenverklaring in dat enerzijds sprake is van grove schuld in de zin van zeer onoplettend, onachtzaam en onvoorzichtig rijgedrag, terwijl anderzijds sprake is van onbewuste schuld ten aanzien van het ontstaan van dit rijgedrag. Ook heeft het hof verzuimd te beslissen op het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inhoudende dat bij gebrek aan wetenschappelijke bevindingen omtrent de effecten van amfetaminegebruik in het verkeer geen schuld van verzoeker kan worden aangenomen.
De bewezenverklaring is op grond hiervan niet naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.
Het hof heeft in dit verband, zakelijk weergegeven, het volgende overwogen:
‘Onder 1 subsidiair en in het tweede onderdeel van feit 2 is aan verdachte tenlastegelegd dat hij zich als bestuurder van een motorrijtuig zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan [betrokkene 1] is overleden en ten gevolge waarvan [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW kan worden bewezen indien sprake is van een aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid.
Het is geen punt van discussie dat het overlijden van [betrokkene 1] en het zwaar lichamelijk letsel van [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] een gevolg is van (tenminste) aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van verdachte.
Wel is er discussie over de vraag in hoeverre verdachte dit rijgedrag kan worden verweten. Als gevolg van de psychose had verdachte immers volgens de psychiater en psycholoog ten tijde van het rijden over de snelweg en het veroorzaken van de aanrijding te kampen met zelfoverschatting (vanuit de grootheidswaan), zeer forse kritiek- en oordeelsstoornissen, afwezig ziektebesef en -inzicht en een verminderde impulscontrole, die zo ernstig waren dat betrokkene nauwelijks/niet de realiteit van het dagelijkse leven kon zien en geen controle en keuzevrijheid meer had over zijn handelen rondom het plegen van tenlastegelegde.
Door de raadsman is aangevoerd op het moment dat hij de aanrijding veroorzaakte ontoerekeningsvatbaar was en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Nu de vraag naar de verwijtbaarheid, onderdeel is van de schuldvraag, behandelt het hof het verweer van de raadsman in het kader van de bewijsvraag.
Het hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte wel een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat tot bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW kan worden gekomen.
Ten tijde van het ongeval verkeerde verdachte in een psychose. Deze psychose werd veroorzaakt door het feit dat verdachte de avond daarvoor speed had gebruikt.
De keuze om speed te gebruiken, heeft verdachte volledig vrijwillig gemaakt.
Als uitgangspunt geldt dat in geval van volledig vrijwillige zelfintoxicatie ontoerekeningsvatbaarheid niet leidt tot vrijspraak of strafuitsluiting. De omstandigheid dat verdachte de concrete gevolgen van zijn handelen — in dit geval het veroorzaken van een zeer ernstig verkeersongeval — redelijkerwijs niet had kunnen voorzien, maakt dit niet anders. De Hoge Raad heeft bepaald dat daarvoor geen steun is te vinden in het recht (vgl. Hoge Raad 12 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3797).
In deze zaak geldt dat verdachte wist dat speed een harddrug was en dus een middel dat (op een gevaarlijke wijze) van invloed kan zijn op de psyche. Hij had nooit eerder speed gebruikt en wist dus niet wat voor effect speed op hem zou hebben en voor hoelang. Verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van de inname niet wist dat het gebruik van speed kon leiden tot een psychose. Evenwel had hij dit eenvoudig kunnen weten, door (bijvoorbeeld) op internet te kijken. Verdachte is echter overgegaan tot het gebruik van het middel waarvan hij wist dat het effecten zou hebben op zijn psychische gesteldheid, zonder zich van tevoren te verdiepen in de dosering en in de (mogelijke) precieze effecten ervan, waaronder ook de duur van die effecten.
Gelet op het voorgaande leidt de conclusie van de gedragsdeskundigen dat verdachte als ontoerekeningsvatbaar kan worden beschouwd voor zijn handelen er niet toe dat verdachte geen schuld heeft aan het verkeersongeval.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat de ernst van de gedragingen van verdachte en de overige omstandigheden van het geval zodanig zijn dat op basis daarvan kan worden geconcludeerd dat verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof zal hierna beoordelen welke mate van schuld dit is.
Het hof is — met de rechtbank — van oordeel dat geen sprake is van schuld in de zin van roekeloosheid.
Schuld in de zin van roekeloosheid is de zwaarste, aan opzet grenzende schuldvorm, waarvan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn. Voor een bewezenverklaring van deze vorm zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Volgens vaste rechtspraak moet doorgaans sprake zijn van meer bijzondere omstandigheden dan enkel de strafverzwarende omstandigheden zoals genoemd in artikel 175, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, waaronder met een veel te hoge snelheid rijden en onder invloed rijden in de zin van artikel 8, eerste of tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (vgl. Hoge Raad 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960). De term ‘roekeloosheid’ heeft daarmee in de wet een andere betekenis dan in het dagelijks spraakgebruik.
De roekeloosheid is in de tenlastelegging geconcretiseerd door het noemen van de hoge snelheid, het rijden onder invloed en het uitvoeren van gevaarlijke inhaalmanoeuvres, onder andere over de vluchtstrook. Dit zijn allemaal strafverzwarende omstandigheden zoals genoemd in artikel 175, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Zoals hiervoor al overwogen blijkt uit de verklaringen van verdachte niet dat hij zich bewust was van het gevaar dat hij in het leven riep. Bij de inhaalmanoeuvres heeft verdachte steeds handelingen verricht om botsingen te voorkomen en ging hij er naar eigen zeggen van uit dat er geen mensen leed zouden hebben. De aanrijding was uiteindelijk niet het gevolg van het inhalen, maar van de onoplettendheid van verdachte voor de verkeerssituatie en de borden die wezen op de wegversmalling. Deze onoplettendheid hangt nauw samen met de genoemde hoge snelheid en invloed van de middelen die verdachte had gebruikt.
Alles afwegend ziet het hof dat verdachte zeer gevaarlijk en onacceptabel rijgedrag heeft vertoond, maar niet dat hier een uitzonderlijk geval bestaat waarin sprake is van roekeloosheid.
Het hof zal verdachte daarom vrijspreken voor zover de tenlastelegging onder 1 subsidiair en het tweede onderdeel van feit 2 ziet op schuld in de zin van roekeloosheid.
Evenals de rechtbank komt het hof tot een bewezenverklaring van schuld in de zin van zeer onoplettend, onachtzaam en onvoorzichtig rijgedrag. Verdachte kan namelijk worden verweten dat hij een auto heeft bestuurd terwijl hij verkeerde onder invloed van verdovende middelen. Ook kan verdachte worden verweten dat hij veel te hard heeft gereden waardoor hij verschillende waarschuwingen voor de naderende veranderende wegsituatie heeft gemist. Als gevolg van deze omstandigheden was verdachte niet in staat om te remmen of anderszins te reageren op het moment dat dit nodig was en is uiteindelijk het verkeersongeval veroorzaakt.
Het gedrag van verdachte kan warden aangemerkt als zeer onvoorzichtig rijgedrag dat verwijtbaar is.
De verdediging heeft betwist dat zich de strafverzwarende omstandigheid voordoet dat verdachte bij het veroorzaken van de aanrijding verkeerde in de toestand van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Zij heeft meer specifiek gesteld dat verdachte niet wist of redelijkerwijs moest weten dat de speed een dag later zijn rijvaardigheid kon beïnvloeden. Het hof verwerpt dit verweer en verwijst daartoe naar hetgeen zij hiervoor, bij de bespreking van de gestelde ontoerekeningsvatbaarheid, heeft overwogen over de kennis en onderzoeksmogelijkheden van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte, op zijn minst, redelijkerwijs moest weten dat het gebruik van speed de rijvaardigheid kan verminderen.
Conclusie
Daarmee komt het hof tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan warden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 subsidiair in die zin dat verdachte schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval waardoor een ander is gedood, waarbij de mate van schuld bestaat uit zeer onoplettend, onachtzaam en onvoorzichtig rijgedrag, terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 en het feit mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.’
2.
Met de overweging dat het hof evenals de rechtbank tot een bewezenverklaring van schuld in de zin van zeer oplettend onachtzaam en onvoorzichtig rijgedrag komt heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat het grove schuld bewezen acht. Die grove schuld zoekt het hof in het rijgedrag bestaande uit het (i) onder invloed van verdovende middelen besturen van een auto en (ii) veel te hard rijden waardoor verzoeker verschillende waarschuwingen voor de naderende veranderende wegsituatie heeft gemist.
3.
Voorzover de bewezenverklaarde grove schuld bestaat uit het onder invloed van verdovende middelen besturen van een auto heeft het hof echter (ook) aangenomen dat bij verzoeker sprake was van onbewuste schuld. Onder onbewuste schuld wordt verstaan dat de dader zich het gevolg of de betreffende omstandigheid helemaal niet heeft voorgesteld (vgl. NLR aant. 6 Culpa). Welnu, dat heeft het hof in casu vastgesteld in zijn overweging dat verzoeker niet wist wat voor effect speed op hem zou hebben en voor hoelang en dat verzoeker verklaard heeft en tijde van de inname niet te hebben geweten dat het gebruik van speed kan leiden tot een psychose. Verder heeft het hof vastgesteld dat verzoeker is overgegaan tot het gebruik van speed zonder zich van tevoren te verdiepen in de dosering en in de (mogelijke) precieze effecten ervan, waaronder ook de duur van de effecten. Dit had hij volgens het hof eenvoudig kunnen weten door bijvoorbeeld op internet te kijken.
4.
De door het hof aangenomen onbewuste schuld ten aanzien van de inname van het verdovend middel is evenwel onlosmakelijk verbonden met 's hofs oordeel over de bewuste schuld, nu het hof heeft overwogen dat verzoeker kan worden verweten dat hij een auto heeft bestuurd terwijl hij verkeerde onder invloed van verdovende middelen.
5.
's Hofs oordeel dat verzoeker door het raadplegen van internet eenvoudig had kunnen weten dat het gebruik van speed tot een psychose kan leiden, en welke effecten van speed alsook de duur daarvan zouden kunnen zijn, zodat ondanks de door deskundigen vastgestelde ontoerekeningsvatbaarheid toch aangenomen kan worden dat hij schuld heeft aan het verkeersongeval is onbegrijpelijk.
Onduidelijk is of de leden van het hof te dezer zake zelf het internet hebben bekeken danwel dat voor zich hebben laten doen, maar wie de zoektermen speed/bijwerkingen op Google intoetst wordt geïnformeerd dat de bijwerkingen na 5 à 8 uur zijn uitgewerkt.
6.
Onduidelijk is wat het hof nu precies bedoelt met ‘op internet (te) kijken’. In zoverre is hier een vergelijking te maken met HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0291. Onduidelijk is immers welke sites het hof heeft bekeken. Naar het zich laat aanzien heeft het hof op dat internet tamelijk selectief gewinkeld. Wie googlet met de zoektermen ‘speed-bijwerkingen’ vindt voornamelijk informatie waarin met geen woord wordt gerept over een psychose als bijwerking. In de hit ‘speed-risico's’, slechts één van de vijf hits die aan deze cassatieschriftuur zijn gehecht (bijlage 1), wordt echter wel over een psychose gerept. Maar dan uitsluitend in relatie tot een hoge dosis en/of frequent gebruik. Zaken waarover het hof niets heeft vastgesteld. Integendeel zelfs, nu het hof uitgaat van de verklaring van verzoeker dat hij nooit eerder speed had gebruikt en tot gebruik ervan is overgegaan zonder zich van tevoren te verdiepen in de dosering. Een betrouwbare hit ‘speed Jellinek’ — de Jellinekkliniek staat bekend als zeer gerenommeerd — vermeldt over de bijwerkingen
‘Na zo'n 4 tot 8 uur is de speed uitgewerkt (bijlage 2). De bijwerkingen (zoals niet kunnen slapen) kunnen in enkele gevallen wel tot 10/12 uur aanhouden’.
Over de nachtrust van verzoeker heeft het hof niets vastgesteld. Dit klemt temeer nu in de in eerste aanleg overgelegde pleitnotitie, die in hoger beroep met instemming van het hof als herhaald is beschouwd, is aangevoerd dat verzoeker een goede nachtrust achter de rug had en zich uitgeslapen voelde, zoals hij ook bij de politie (p. 259 p-v) heeft verklaard (vide pleitnotitie p. 36). Ook in de hit ‘speed effecten drughulp’ (eveneens aan deze schriftuur gehecht, bijlage 3) wordt over de duur van de bijwerkingen gesteld ‘De werking van speed duurt meestal 4 tot 8 uren. Vrouwen en jongeren kunnen de effecten heftiger en langduriger ervaren’. Verzoeker is geen vrouw, noch een jongere met zijn leeftijd van 48 jaar.
7.
De wat meer gevorderde en meer nieuwsgierige google-bezoeker, die de zoekterm ‘speed psychose’ intypt, zal onder de hit ‘psychose en speed-PsychoseNet’ (gehecht aan deze schriftuur, bijlage 4) het navolgende aantreffen:
‘Vaak wordt gedacht dat het gebruik van drugs een psychose kan veroorzaken. Maar dat is te simpel gesteld. Wél is het zo dat de kans om een psychose te krijgen bij mensen met psychosegevoeligheid wordt vergroot door het gebruik van drugs, zoals cannabis.’
Verzoeker heeft volmondig en meermalen erkend een fervent cannabisgebruiker te zijn geweest. Maar of hij over een ‘psychosegevoeligheid’ beschikt heeft het hof wederom niets vastgesteld, zo min dat verzoeker van die gevoeligheid heeft afgeweten of op grond van eerdere ervaringen danwel eerdere contacten met (medisch) deskundigen had behoren te weten psychose-gevoelig te zijn. Specifiek vermeldt de Jellinek Kliniek in de hit ‘Jellinek / Van speed of amfetamine psychotisch of depressief worden?’ dat ‘langdurig gebruik of een zeer hoge dosis kunnen een tijdelijke psychose veroorzaken’ (bijlage 5). In casu gaat het evenwel om een eenmalig gebruik en over de dosis heeft het hof niets vastgesteld.
Gelet op de informatie uit vorenweergegeven google-hits moet gezegd worden dat 's hofs redenering te simpel is, althans niet zonder meer begrijpelijk is.
Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen was de tijdsperiode van 4 à 8 uur na het gebruik van speed ruim verstreken voordat het verkeersongeval plaatsvond. Met andere woorden: ook al zou verzoeker het internet wél hebben bekeken, dan nog zou hij te dezer zake niet veel wijzer zijn geworden. Ook dan kan immers gelet op de op internet gereleveerde duur van de bijwerkingen niet, althans niet zonder meer worden aangenomen dat verzoeker de gevolgen van zijn handelen c.q. van de avond tevoren genuttigde speed had kunnen en moeten voorzien en dus door zijn nalaten sprake is van grove schuld. Dit nalaten kan tot de conclusie leiden dat hij onvoorzichtig is geweest, maar niet dat hij met grove schuld c.q. culpa lata heeft gehandeld (vgl. HR 29 juni 2010, NJ2010/674 m.nt. Mevis).
Aan het voorgaande moet nog, daargelaten het tweede cassatiemiddel, worden toegevoegd dat de enkele grond dat gegevens aan internetbronnen zouden kunnen worden ontleend, deze feiten daarom nog niet tot feiten van algemene bekendheid maakt en/of tot feiten die verzoeker had moeten kennen (vgl. HR 29 maart 2016: NJ2016/249 m.nt. Mevis).
8.
De onbegrijpelijkheid van de bewezenverklaring van grove schuld wordt verder vergroot, nu het hof in zijn strafmotivering heeft erkend dat een effect van amfetamine dat zo heftig en zo lang duurt, uitzonderlijk is en dat de beperkte voorzienbaarheid van dit effect de verwijtbaarheid van verzoeker vermindert. Deze verminderde verwijtbaarheid staat eraan in de weg grove schuld aan te nemen. Minst genomen had het hof nader moeten motiveren waarom deze beperkte voorzienbaarheid en daaruit voortvloeiende verminderde verwijtbaarheid niet kon afdoen aan de bewezenverklaarde grove schuld. Inzoverre bevat het arrest innerlijk tegenstrijdige beslissingen.
9.
's Hofs oordeel over de aldus gemotiveerde grove schuld is verder ontoereikend gemotiveerd, nu het hof verzuimd heeft uitdrukkelijk te beslissen op een te dezer zake uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Dit standpunt elimineert danwel relativeert de (grove) schuld voorzover gelegen in het voorafgaande speedgebruik in hoge mate. Van het bewust nemen van een onverantwoord risico, een pijler van bewuste schuld, is volgens dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt geen sprake.
10.
In de in hoger beroep overgelegde pleitnotitie is onder nr. 23 het navolgende aangevoerd:
‘Voor de beantwoording van de tweede rechtsvraag als vorenbedoeld is de verklaring van toxicoloog dr. B. Smink afgelegd bij de raadsheer-commissaris van belang. Hij verklaart op een vraag van de raadsheer-commissaris dat een psychose genoemd wordt als klinisch effect van amfetamine en dat ook zwaar cannabisgebruik de kans op een psychose kan vergroten. Hoe groot de kans bij deze middelen is en welke factoren daarbij nog meer een rol spelen, valt buiten zijn deskundigheid. Wat opvalt aan dit antwoord is dat deskundigheid vereist is voor het hebben van inzicht over de grootte van de kans op een psychose. Toxicoloog Smink verklaarde, zoals de eed hem gebood — naar waarheid en geweten — geen uitspraak hierover te kunnen doen. [verdachte] is geen deskundige op dit gebied, dus kunnen we van hem niet vergen dat hij de avond tevoren toen hij voor het eerst speed ging gebruiken enig inzicht had op het mogelijke ontstaan van een psychose. Want als een deskundige toxicoloog dat niet kan weten, dan toch zeker [verdachte] evenmin. Dit brengt mee dat in de sleutel van het opzetbewijs niet kan worden gezegd dat hij — die avond — al bewust de aanmerkelijke kans op een potentieel dodelijk ongeval de volgende dag heeft aanvaard.
Hieraan wordt bij wijze van slot nog toegevoegd dat een ander belangrijk punt uit de reeds genoemde HIV-rechtspraak is dat uit de wetenschap over kwade kansen niet zonder meer de aanvaarding van die kwade kans mag worden afgeleid.1.’
11.
Voorts is daarin onder nrs. 32 t/m 36 het navolgende aangevoerd:
‘32.
De rechtbank heeft [verdachte] veroordeeld tot 3 jaren gevangenisstraf. Daarbij heeft de rechtbank het verweer dat [verdachte] moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij ten tijde van het verwijtbaar rijgedrag ontoerekeningsvatbaar was, verworpen. Dit verweer wordt in hoger beroep uitdrukkelijk gehandhaafd. Ter inleiding wordt opgemerkt dat dit verweer een juridische hersenkraker is, althans voor de verdediging, omdat het raakt aan fundamentele grondslagen van ons strafrecht.
In de appelschriftuur van de verdediging is hierover geklaagd en gesteld dat de rechtbank heeft miskend dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds verwachte, gewenste (roes)effecten en anderzijds onvoorziene, ongewilde, laat-nadelige effecten van drugsgebruik, die zó plotseling en hevig optraden, dat niet gezegd kan worden dat [verdachte] wist of in redelijkheid had moeten weten welk bizar, risicovol gedrag zijn drugsgebruik teweeg kon brengen. Anders gezegd: we kunnen hem niet verwijten dat hij de avond tevoren amfetamine heeft gebruikt en dus moest weten dat hij de volgende dag, mogelijk zo'n ernstig verkeersongeval kon veroorzaken. Hiervoor is al aan de orde gekomen hetgeen de toxicoloog, dr. Smink, en de klinisch psycholoog hierover hebben verklaard. En hier wordt herhaald dat de kans op een ernstig verkeersongeval bij gecombineerd drugsgebruik zó variabel is (5 tot 30 keer hoger) dat in redelijkheid [verdachte] geen verwijt hierover gemaakt kan worden, met name niet indien die kans 5 bedraagt.
33.
Daar komt nog bij dat deze kansberekening berust op recent epidemiologisch onderzoek dat in maar liefst 18 Europese landen is uitgevoerd en daarbij 36 instituten betrokken zijn geweest. Het is een overschatting van de kwaliteiten van [verdachte] en overspanning van zijn aansprakelijkheid te menen dat hij wetenschap van dat robuuste epidemiologisch onderzoek zou moeten hebben gehad. We kunnen toch niet zomaar met de natte vinger zeggen dat hij redelijkerwijs had moeten weten dat de invloed van speed op zijn geestesgesteldheid ook de dag na het gebruik nog aanwezig zou kunnen zijn én redelijkerwijs ook had moeten weten dat deze invloed op zijn psyche de rijvaardigheid kon verminderen.
34.
Het vage en non-descripte begrip ‘redelijkerwijs’ wordt evident als een stoplap gebruikt. Want als dat allemaal zo redelijkerwijs te weten was dan was zo'n epidemiologisch onderzoek in 18 Europese landen met 36 instituten volstrekt overbodig geweest en dure geldverspilling. Tenminste, als we ervan uitgaan dat je als wetenschapper geen dergelijk veelomvattend onderzoek gaat doen over iets dat we allang weten en volgens de rechtbank ook behoren te weten. Dat zou wetenschappelijk gezien water naar de zee dragen zijn. Als strafjuristen moeten wij ons hoeden voor arrogantie en dedain jegens de toxicologische wetenschap door maar wat te roepen over redelijkerwijze bekend veronderstelde kennis, terwijl dit voor toxicologen massaal onderzoekswaardig terrein wordt geacht en ze er breed voor zijn gaan zitten. En wat bleek? Ook uit het onderzoek bleek dat nog vele vragen onbeantwoord bleven, waarover hierna meer. Het parool voor de strafjurist dient danook te zijn: schoenmaker hou je bij je leest!
35.
De redenering van de rechtbank kan verder ook geen stand houden, nu toxicoloog Smink ook nog heeft verklaard dat in dat geweldige onderzoek in 18 Europese landen en 36 instituten het werkingsmechanisme, en de beïnvloedende factoren zoals gezamenlijk drugsgebruik niet allemaal zijn meegenomen. Hij kan zich ook niet herinneren gelezen te hebben dat de mogelijkheid van een psychose daarin is meegenomen. Maar daar gaat het nu juist in deze zaak om. Uitgerekend op dit essentiële onderdeel in deze zaak schenken al die onderzoeken en al die instituten geen klare wijn. Dat is jammer, heel jammer. Maar dan kan een rechter natuurlijk niet zeggen dat een burger redelijkerwijs moest weten, wat die deskundigen toen en nu niet weten. Juridische wishful thinking is dat. Duidelijk is dat de rechtbank op dit punt een oordeel heeft gegeven over dingen die zij gewoonweg niet verstaat en niet heeft kunnen verstaan, nu wetenschappelijke kennis hierover ontbreekt.
36.
De verdediging heeft absoluut een hoge pet op van epidemiologische onderzoeken. En daarom valt te prijzen dat Smink zo eerlijk en integer is geweest te onthullen dat bij deze onderzoeken de gewenning niet is onderzocht en dus geen uitspraak kan worden gedaan of het gebruik van cannabis bij een gewende gebruiker een andere kans geeft op een ongeluk dan bij een niet-gewende gebruiker. Er zijn volgens hem verschillende effecten van cannabisgebruik en de gewenning kan bij deze verschillende effecten verschillend zijn.
Echter, niet gehinderd door deze wetenschappelijke, epidemiologische stand van zaken zegt de rechtbank precies datgene wat volgens Smink niet uit al dat epidemiologisch onderzoek kan blijken. Nu kon de rechtbank wellicht één en ander niet weten omdat Smink eerst in hoger beroep is gehoord, maar dan geldt het adagium ‘beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald’
12.
Het vorenweergegevene kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat de in wetenschappelijke kringen bestaande onvoldoende kennis omtrent de effecten van amfetaminegebruik zich verzet tegen het trekken van conclusies dienaangaande gebaseerd op lekenonderzoek op internet of andere bronnen en dat op grond hiervan afbreuk wordt gedaan aan de (grove) schuld van verzoeker.
Op dit standpunt had het hof uitdrukkelijk moeten beslissen. Het verzuim dit te doen moet nietigheid van 's hofs arrest tot gevolg hebben.
Middel 2
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 359, 415 Sv geschonden doordien het hof het verweer dat verzoeker op het moment dat hij de aanrijding veroorzaakte ontoerekeningsvatbaar was en daarom van alle rechtsvervolging moet worden ontslagen heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. 's Hofs arrest is in zoverre niet naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.
Het hof heeft naar aanleiding van voormeld ontoerekeningsvatbaarheidverweer, zakelijk weergegeven, het volgende overwogen:
‘Schuld in de zin van artikel 6 WVW kan worden bewezen indien sprake is van een aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid.
Het is geen punt van discussie dat het overlijden van [betrokkene 1] en het zwaar lichamelijk letsel van [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] een gevolg is van (tenminste) aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van verdachte.
Wel is er discussie over de vraag in hoeverre verdachte dit rijgedrag kan worden verweten. Als gevolg van de psychose had verdachte immers volgens de psychiater en psycholoog ten tijde van het rijden over de snelweg en het veroorzaken van de aanrijding te kampen met zelfoverschatting (vanuit de grootheidswaan), zeer forse kritiek- en oordeelsstoornissen, afwezig ziektebesef en -inzicht en een verminderde impulscontrole, die zo ernstig waren dat betrokkene nauwelijks/niet de realiteit van het dagelijkse leven kon zien en geen controle en keuzevrijheid meer had over zijn handelen rondom het plegen van tenlastegelegde.
Door de raadsman is aangevoerd op het moment dat hij de aanrijding veroorzaakte ontoerekeningsvatbaar was en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Nu de vraag naar de verwijtbaarheid, onderdeel is van de schuldvraag, behandelt het hof het verweer van de raadsman in het kader van de bewijsvraag.
Het hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte wel een zodanig verwijt kan warden gemaakt dat tot bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW kan worden gekomen.
Ten tijde van het ongeval verkeerde verdachte in een psychose. Deze psychose werd veroorzaakt door het feit dat verdachte de avond daarvoor speed had gebruikt. De keuze om speed te gebruiken, heeft verdachte volledig vrijwillig gemaakt. Als uitgangspunt geldt dat in geval van volledig vrijwillige zelfintoxicatie ontoerekeningsvatbaarheid niet leidt tot vrijspraak of strafuitsluiting. De omstandigheid dat verdachte de concrete gevolgen van zijn handelen — in dit geval het veroorzaken van een zeer ernstig verkeersongeval — redelijkerwijs niet had kunnen voorzien, maakt dit niet anders. De Hoge Raad heeft bepaald dat daarvoor geen steun is te vinden in het recht (vgl. Hoge Raad 12 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3797).
In deze zaak geldt dat verdachte wist dat speed een harddrug was en dus een middel dat (op een gevaarlijke wijze) van invloed kan zijn op de psyche. Hij had nooit eerder speed gebruikt en wist dus niet wat voor effect speed op hem zou hebben en voor hoelang. Verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van de inname niet wist dat het gebruik van speed kon leiden tot een psychose. Evenwel had hij dit eenvoudig kunnen weten, door (bijvoorbeeld) op internet te kijken. Verdachte is echter overgegaan tot het gebruik van het middel waarvan hij wist dat het effecten zou hebben op zijn psychische gesteldheid, zonder zich van tevoren te verdiepen in de dosering en in de (mogelijke) precieze effecten ervan, waaronder ook de duur van die effecten.
Gelet op het voorgaande leidt de conclusie van de gedragsdeskundigen dat verdachte als ontoerekeningsvatbaar kan worden beschouwd voor zijn handelen er niet toe dat verdachte geen schuld heeft aan het verkeersongeval.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat de ernst van de gedragingen van verdachte en de overige omstandigheden van het geval zodanig zijn dat op basis daarvan kan worden geconcludeerd dat verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof zal hierna beoordelen welke mate van schuld dit is.’
2.
Blijkens de in hoger beroep overgelegde pleitnotities heeft de raadsman van verzoeker onder meer, naast hetgeen in de toelichting op het eerste middel is weergegeven, aangevoerd (p. 31 pleitnotitie):
‘Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor over de implicaties van het door dr. Smink gereleveerde epidemiologische onderzoek en de daaruit gebleken variabele kansberekeningen omtrent de gevaarzetting van speed is gebleken, wordt zoals al betoogd betwist dat [verdachte] wist of redelijkerwijs moest weten dat de ingenomen speed een dag later zijn rijvaardigheid kon beïnvloeden. Wat een deskundige niet kan weten, kan ook [verdachte] niet weten.’
3.
Voorzover het hof de verwerping van het verweer heeft doen steunen op internetgegevens, is dit oordeel onbegrijpelijk, nu zoals uit de toelichting op het eerste middel blijkt, de gegevens op internet niet duidelijk zijn over de bijwerkingen, de duur van die bijwerkingen en de dosering die deze bijwerkingen kunnen veroorzaken.
4.
Zoals in HR 29 maart 2016, NJ 2016/249, ECLI:NL:HR:2016:522 m.nt. Mevis is beslist, brengt de enkele grond dat gegevens aan internetbronnen zijn ontleend, niet, althans niet zonder meer mee dat deze feiten van algemene bekendheid zijn en/of redengevend kunnen zijn.
Dit geldt temeer nu blijkens de in hoger beroep overgelegde pleitnotitie met betrekking tot de bijwerkingen van speed gemotiveerd is betoogd dat zelfs epidemiologische onderzoekers hierover geen klare wijn kunnen schenken.
5.
Kennelijk in een poging deze epidemiologische stand van zaken te omzeilen, heeft het hof zijn toevlucht tot het shoppen op internet gezocht. Het daarin besloten liggend oordeel van het hof dat deze — door het hof kennelijk na de terechtzitting op internet gevonden — gegevens in de procedure bij de procesdeelnemers bekend waren, zodat deze gegevens niet ter terechtzitting ter sprake behoefden te worden gebracht, is evenmin zonder meer begrijpelijk (vgl. HR 29 maart 2016, NJ 2016/249 en HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0291).
6.
Dat hier sprake is van het omzeilen van deskundigenbewijs wordt duidelijk, nu in het verweer met zoveel woorden een beroep wordt gedaan op de bevindingen van toxicoloog Smink en de door hem onthulde resultaten uit breed uitgevoerd epidemiologisch onderzoek in 18 Europese landen en 36 instituten over de beïnvloedende factoren. Aldus is een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv naar voren gebracht waarop het hof verzuimd heeft te beslissen. Dit verzuim heeft het hof gecamoufleerd met een beroep op gegevens op internet. Die camouflage komt in het bijzonder tot uiting in het gebruik van het woord ‘eenvoudig’. Alsof slechts een randdebiel onkundig van deze gegevens kan blijven. Verzoeker zou volgens het hof immers door op internet te kijken eenvoudig hebben kunnen weten dat speed kan leiden tot een psychose. Met andere woorden, hij is verwijtbaar in gebreke gebleven de nodige informatie in te winnen en daarom kan zijn schuld worden aangenomen met een beroep op HR 12 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3797. Vgl. hiervoor L. Stevens, ‘De verleiding van feiten van algemene bekendheid’, DD 2012/7. Zij wijdt hierin speciale aandacht aan het gebruik van feiten van algemene bekendheid en het omzeilen van problemen met deskundigenbewijs.
Met het beroep op een eenvoudige zoekslag op internet heeft het hof de problematische aspecten van het aangehaalde epidemiologische onderzoek getracht te weerleggen. Maar het internet ontvouwt een duistere wereld. Voor ieder wat wils, lijkt het wel. En daarom is 's hofs niet nader geconcretiseerde beroep op internetgegevens en/of een ‘eenvoudige’ zoekslag onduidelijk en ontoereikend, in aanmerking genomen dat dr. Smink en de talrijke epidemiologische wetenschappers, waarnaar hij verwijst, toch niet onkundig en onwetend zullen zijn geweest omtrent de op internet gepubliceerde ‘eenvoudig’ te achterhalen gegevens.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr G. Spong, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam, aan de Keizersgracht 278, die bij dezen verklaart tot ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
Amsterdam, 1 juni 2017 mr G. Spong
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 01‑06‑2018
vgl. J. de Hullu, Materieel strafrecht, 6e dr. p. 248