ECLI:NL:HR:2017:1111 t/m 1115.
HR, 18-12-2018, nr. 17/02223
ECLI:NL:HR:2018:2359
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-12-2018
- Zaaknummer
17/02223
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2359, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑12‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1403
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2017:3479, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2018:1403, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑11‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2359
- Vindplaatsen
JIN 2019/11 met annotatie van C. van Oort
JIN 2019/11 met annotatie van C. van Oort
Uitspraak 18‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Voorbereidingshandelingen plofkraak door o.m. geprepareerd ontstekingsmechanisme (stroomstootwapen) voorhanden te hebben (art. 46 jo. 157.1/311.1 Sr) en voorhanden hebben van datzelfde stroomstootwapen (art. 26.1 WWM). Eendaadse samenloop of meerdaadse samenloop, art. 55.1 en 57 Sr? Belang bij cassatie? ‘s Hofs - uit vermelding van art. 57 Sr blijkende - oordeel dat m.b.t. onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten sprake is van meerdaadse samenloop, is niet z.m. begrijpelijk, in aanmerking genomen dat sprake is van een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex, terwijl onder 2 bewezenverklaard wapen dat verdachte voorhanden had een van de voorwerpen is waarmee hij onder 1 bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen heeft begaan, te weten voorhanden hebben van geprepareerd ontstekingsmechanisme en strekking van toepasselijke strafbepalingen niet wezenlijk uiteenloopt (vgl. ECLI:NL:HR:2017:1114). Dit leidt niet tot vernietiging omdat opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden ver onder strafmaximum van zes jaren ligt dat zou gelden als van eendaadse samenloop zou worden uitgegaan, zodat verdachte onvoldoende belang bij cassatie heeft. Volgt verwerping.
Partij(en)
18 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/02223
DAZ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 21 april 2017, nummer 21/006078-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof met betrekking tot het onder 1 en 2 bewezenverklaarde ten onrechte art. 57 Sr en niet art. 55, eerste lid, Sr heeft toegepast. Het voert daartoe aan dat het onder 2 bewezenverklaarde wapen hetzelfde voorwerp is als het onder 1 bewezenverklaarde "geprepareerd ontstekingsmechanisme".
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"feit 1: op 11 april 2016 te Utrecht, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het te weeg brengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was en diefstal door middel van braak, opzettelijk in zijn woning
- een envelop gevuld met aluminium (metaalpoeder) en iron-oxide
(metaalpoeder) en
- 4 gasbrander capsules en
- 5 gasflessen en
- 2 aluminium buizen en
- meerdere gasdrukslangen en gasaansluitingen en
- een geprepareerd ontstekingsmechanisme en
- een gelast stuk staal in de vorm van de letter 'T' en
- een hoeveelheid vuurwerk, te weten supervlinders en cobra's
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
feit 2: op 11 april 2016 te Utrecht een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad."
2.2.2.
Met betrekking tot het bewezenverklaarde is – voor zover in cassatie van belang – het volgende overwogen:
"Ten aanzien van feit 1
Op 11 april 2016 wordt verdachte, naar aanleiding van een Team Criminele Inlichtingen verbaal (109-2016), bij zijn woning aan de [a-straat 1] te Utrecht aangehouden. Tijdens de doorzoeking van de woning werd in verschillende ruimtes gezocht. In een witte kast bij de voordeur van de woning werden meerdere goederen aangetroffen. Deze goederen betroffen een doos met 19 stuks zwaar vuurwerk, een envelop met 2 soorten metaalpoeder, een tas met kleding en vier gasbrandercapsules. In een kledingkast lagen twee cilinders met gas in vuilniszakken, een papieren zak met gasslangen en twee aluminium buisjes van ongeveer 1 meter lang. Op de grond in de keuken werden drie cilinders met gas aangetroffen, verpakt in vuilniszakken. Ook stond er een doos op de grond met daarin meerdere gasslangen en gasaansluitingen. Ook zat er een voorwerp in dat leek op een mobiele telefoon. Deze telefoon was voorzien van verschillende elektriciteitsdraden die waren verbonden aan een stuk koper. Er stonden ook twee vuurpijlen in de hoek van de keuken. Op de vloer van de keuken lag ook een stuk staal in de vorm van een 'T'.
Het T-stuk werd door een verbalisant uit eerdere profkraakonderzoeken herkend. Het is verbalisant bekend dat dergelijke T-stukken worden gebruikt om de gelduitgiftelade te forceren en ruimte te maken om de zogenaamde lans in de geldautomaat te steken. Uit opgebouwde kennis en ervaring is gebleken dat juist de combinatie van de aangetroffen goederen gebruikt wordt voor het plegen van ram- en plofkraken van een geldautomaat. Tijdens de doorzoeking werd onder andere aluminiumpoeder en vuurwerk aangetroffen. Cobra's en supervlinders bevatten zogenaamd flitspoeder. Dit poeder wordt gebruikt als explosieve ladering voor het plegen van een plofkraak. Het naar binnen brengen van een explosief gasmengsel wordt gedaan middels een aluminium of koperen buis. Tijdens de doorzoeking zijn 2 aluminium buisjes aangetroffen. Om het explosieve gasmengsel tot ontploffing te brengen maakt men gebruik van een ontstekingsmechanisme. Tijdens de doorzoeking is dit ontstekingsmechanisme aangetroffen. Het getransformeerde stroomstootwapen was bedoeld om op afstand gas tot ontploffing te brengen. De transformatie van het stroomstootwapen was kennelijk ook op hergebruik gericht. Door middel van stekkertjes, tussen het korte en het lange witte snoer, kan het stroomstootwapen makkelijk worden afgekoppeld en hoeft bij een volgend gebruik alleen een nieuwe draad voorzien van een koperen pijp te worden aangekoppeld.
De gegevens van de inbeslaggenomen Macbook zijn verwerkt. In de historische gegevens van de laptop werden zoekopdrachten gevonden met als tekst:
- 'ING Bank Joure'. Bij onderzoek op het internet bleek dat er op dinsdag 3 juni 2014 een plofkraak had plaatsgevonden bij een filiaal van de ING bank in Joure.
- 'geldautomat+gesprengt'. Dit betekent: 'geldautomaat ontploft'.
- 'grenade turn it to blow'. Dit betekent: 'granaat draai het om te ontploffen'.
- 'plofkraak nieuw vennep'. Uit onderzoek bleek dat op 25 maart 2013 een plofkraak had plaatsgevonden inNieuw Vennep.
- 'plofkraak gulpen'. Op 15 oktober 2013 had er een plofkraak plaatsgevonden in Gulpen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel eens uit nieuwsgierigheid nieuws over plofkraken opzocht.
Uit Duitsland is een onderzoeksdossier toegezonden van een poging plofkraak die op 16 juli 2015 te Bocholt had plaatsgevonden. Uit het onderzoek bleek dat twee scooters waren aangetroffen in een schoolgebouw. Bij en in deze scooters werden plofkraakgerelateerde materialen aangetroffen, zoals gasflessen en een ontsteker. De ontsteker betrof een taser die was aangepast. De complete samenstelling van de ontsteker kwam overeen met de versie die werd aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte. Op de aangetroffen goederen is sporenonderzoek uitgevoerd. Hieruit kwam eenDNA profiel naar voren dat was aangetroffen op het elektriciteitsdraad aan het einde van de ontsteker. In Duitsland werd het DNA-spoor door de DNA databank gehaald. Hieruit kwam een hit met het profiel van verdachte.
Ten aanzien van feit 2
De inbeslaggenomen mobiele telefoon is een stroomstootwapen. Dit voorwerp is een handwapen bestemd om door een elektrische stroomstoot personen weerloos te maken of pijn toe te brengen. Genoemd voorwerp is derhalve een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de taser verboden was. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij een taser voorhanden heeft gehad.
De rechtbank verwerpt het verweer dat verdachte niet wist dat de telefoon in kwestie in werkelijkheid een taser was, nu deze - duidelijk zichtbaar - zodanig was veranderd, dat via verschillende elektriciteitsdraden stroom kon worden afgevoerd naar een daaraan bevestigd stuk koper."
2.2.3.
Het onder 1 bewezenverklaarde is gekwalificeerd als "voorbereiding van opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en voorbereiding van diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" en het onder 2 bewezenverklaarde als "handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie". Het Hof heeft als wettelijke voorschrift waarop de straf mede is gebaseerd onder meer art. 57 Sr vermeld. Het Hof heeft de verdachte onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden.
2.3.
Het - uit de vermelding van art. 57 Sr blijkende - oordeel van het Hof dat met betrekking tot het onder 1 en 2 bewezenverklaarde sprake is van meerdaadse samenloop, is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat sprake is van een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex, terwijl het onder 2 bewezenverklaarde wapen dat de verdachte voorhanden had een van de voorwerpen is waarmee hij de onder 1 bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen heeft begaan, te weten het voorhanden hebben van het geprepareerde ontstekingsmechanisme en de strekking van de toepasselijke strafbepalingen niet wezenlijk uiteenloopt. (Vgl. HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1114.) Het middel is gegrond.
2.4.
Nochtans leidt de gegrondheid van het middel niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Dat berust op het volgende. De door het Hof opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden ligt ver onder het strafmaximum van zes jaren dat zou gelden als met de steller van het middel van eendaadse samenloop zou worden uitgegaan, zodat de verdachte onvoldoende belang bij cassatie heeft.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2018.
Conclusie 06‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Voorbereidingshandelingen plofkraak door o.m. geprepareerd ontstekingsmechanisme (stroomstootwapen) voorhanden te hebben (art. 46 jo. 157.1/311.1 Sr) en voorhanden hebben van datzelfde stroomstootwapen (art. 26.1 WWM). Eendaadse samenloop of meerdaadse samenloop, art. 55.1 en 57 Sr? Belang bij cassatie? ‘s Hofs - uit vermelding van art. 57 Sr blijkende - oordeel dat m.b.t. onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten sprake is van meerdaadse samenloop, is niet z.m. begrijpelijk, in aanmerking genomen dat sprake is van een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex, terwijl onder 2 bewezenverklaard wapen dat verdachte voorhanden had een van de voorwerpen is waarmee hij onder 1 bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen heeft begaan, te weten voorhanden hebben van geprepareerd ontstekingsmechanisme en strekking van toepasselijke strafbepalingen niet wezenlijk uiteenloopt (vgl. ECLI:NL:HR:2017:1114). Dit leidt niet tot vernietiging omdat opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden ver onder strafmaximum van zes jaren ligt dat zou gelden als van eendaadse samenloop zou worden uitgegaan, zodat verdachte onvoldoende belang bij cassatie heeft. Volgt verwerping.
Nr. 17/02223 Zitting: 6 november 2018 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Bij arrest van 21 april 2017 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, het ten laste van de verdachte gewezen vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 31 oktober 2016 bevestigd, behoudens ten aanzien van de strafoplegging. Het hof heeft in het genoemde arrest aan de verdachte ter zake van “1. voorbereiding van opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en voorbereiding van diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en 2. handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
2. Mr. J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond, heeft namens de verdachte twee cassatiemiddelen voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat het hof met betrekking tot het onder 1 en 2 bewezenverklaarde ten onrechte meerdaadse samenloop (art. 57 Sr) en niet eendaadse samenloop (art. 55, eerste lid, Sr) heeft toegepast.
3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“1: op 11 april 2016 te Utrecht, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten het te weeg brengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was en diefstal door middel van braak, opzettelijk in zijn woning
- een envelop gevuld met aluminium (metaalpoeder) en iron-oxide (metaalpoeder) en
- 4 gasbrander capsules en
- 5 gasflessen en
- 2 aluminium buizen en
- meerdere gasdrukslangen en gasaansluitingen en
- een geprepareerd ontstekingsmechanisme en
- een gelast stuk staal in de vorm van de letter T en
- een hoeveelheid vuurwerk, te weten supervlinders en cobra's bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
2: op 11 april 2016 te Utrecht een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.”
3.2. De rechtbank heeft in het door het hof bevestigde vonnis het onder 1 bewezenverklaarde gekwalificeerd als "voorbereiding van opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en voorbereiding van diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak” en het onder 2 bewezenverklaarde als “handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie”.
3.4. Bij de bepaling van de straf heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
“Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorbereiden van een plofkraak. Dit soort gewelddadige feiten veroorzaakt grote schade voor slachtoffers en aanzienlijke onrust in de maatschappij.
Blijkens het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 maart 2017 is hij niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld. Wel is verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor onder andere diefstal en openlijke geweldpleging waarbij aan hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd. Het hof weegt dit ten nadele van verdachte mee.
Het hof komt tot een andere strafoplegging dan de rechtbank. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot een keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden. In de praktijk wordt voor een voltooide plofkraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaar opgelegd. In het verlengde van de bepaling van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht dat bij de voorbereiding van een misdrijf de maximaal op te leggen straf met de helft verminderd wordt, acht het hof mede in aanmerking genomen de bewezenverklaarde overtreding van de Wet wapens en munitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden op zijn plaats. Het hof acht geen omstandigheden aanwezig op grond waarvan de straf zou moeten worden verlaagd.”
3.5. De bestreden uitspraak houdt niet in dat het hof art. 55, eerste lid, Sr (eendaadse samenloop) of art. 56, eerste lid, Sr (voortgezette handeling) heeft toegepast, zodat het er in cassatie voor moet worden gehouden dat dit niet is gebeurd.
3.6. In de overzichtsarresten van 20 juni 2017 wijdt de Hoge Raad enkele algemene opmerkingen aan de toepassing van eendaadse samenloop en de voortgezette handeling vanwege het belang hiervan in feitelijke aanleg.1.Deze opmerkingen strekken ertoe "de eendaadse samenloop en de voortgezette handeling te belichten in hun huidige betekenis met de daarbij voor de feitenrechter bestaande ruimte tot toepassing van die leerstukken. (…) De zeer beperkte toetsing in cassatie zal door dit arrest niet veranderen", aldus de Hoge Raad. In rechtsoverweging 2.2 benadrukt de Hoge Raad nog eens welke invloed de jurisprudentie met betrekking tot art. 80a RO heeft op dit leerstuk:
"2.2. Art. 55, eerste lid, en art. 56 Sr komen in recente rechtspraak van de Hoge Raad zelden aan de orde. Daarbij speelt een belangrijke rol dat hierop betrekking hebbende klachten doorgaans van onvoldoende belang zijn om cassatie te rechtvaardigen omdat - kort gezegd - de opgelegde straf ver onder het strafmaximum ligt dat zou gelden als met de steller van het middel van eendaadse samenloop of voortgezette handeling zou worden uitgegaan."
3.7. In zijn arrest van 5 juni 2018 heeft de Hoge Raad daaraan toegevoegd:2.
“3.3.2. In verband met die toetsing in cassatie is van belang dat art. 55, eerste lid, en art. 56 Sr weliswaar het in een concreet geval geldende strafmaximum (mede) bepalen, maar dat binnen de grenzen van dat strafmaximum de strafoplegging door uiteenlopende factoren wordt bepaald, waaronder de concrete ernst van het feit en de persoon van de verdachte. De feitenrechter is – binnen de grenzen van het ter zake geldende strafmaximum – vrij in de keuze van de straf en in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht (vgl. HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7805). Dientengevolge brengt de enkele omstandigheid dat de rechter ten onrechte is uitgegaan van meerdaadse samenloop in plaats van eendaadse samenloop dan wel voortgezette handeling, nog niet met zich dat in die concrete zaak van onevenredige bestraffing sprake is. Een en ander laat onverlet dat de Hoge Raad in cassatie aangevoerde klachten kan bespreken – ook zonder dat zulks leidt tot vernietiging en terugwijzing – met het oog op het aanduiden van de voor de feitenrechter bestaande ruimte tot toepassing van art. 55, eerste lid, en 56 Sr.”
3.8. Uit de aangehaalde wetsartikelen blijkt dat het hof ten aanzien van de bewezenverklaarde voorbereiding van een ‘plofkraak,’ zoals onder 1 bewezenverklaard en het voorhanden hebben van een taser, zoals onder 2 bewezenverklaard, meerdaadse samenloop heeft aangenomen.3.Deze taser is een mobiele telefoon die is omgebouwd tot een geprepareerd ontstekingsmechanisme4.waarvan het voorhanden hebben eveneens onder 1 ten laste is gelegd en bewezen is verklaard (een geprepareerd ontstekingsmechanisme). De bewezenverklaarde gedragingen leveren een zodanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.5.Het oordeel van het hof is derhalve niet zonder meer begrijpelijk.
3.9. Tot cassatie hoeft dat echter niet te leiden omdat het belang van de verdachte bij het middel niet evident is. Het hof heeft immers een aanzienlijk lagere straf opgelegd dan het strafmaximum dat zou gelden in geval het hof wel zou zijn uitgegaan van eendaadse samenloop of van een voortgezette handeling. Bovendien blijkt uit de strafmotivering dat het hof aansluit bij een strafoplegging van 36 maanden voor een voltooide plofkraak en vervolgens “in het verlengde van de bepaling van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht dat bij de voorbereiding van een misdrijf de maximaal op te leggen straf met de helft verminderd wordt, (…) mede in aanmerking genomen de bewezenverklaarde overtreding van de Wet wapens en munitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden op zijn plaats [acht].”. De zinsnede over de overtreding van de Wet wapens en munitie is kennelijk bedoeld om te onderstrepen dat het hier gaat om de voorbereiding van een plofkraak waarbij de verdachte een geprepareerd ontstekingsmechanisme voorhanden heeft gehad. Uit het gebruik van het woord ‘mede’ valt af te leiden dat het hof niet alleen deze omstandigheid heeft meegewogen.
3.10. Het middel is vergeefs voorgesteld.
4. Het tweede middel klaagt dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ontoereikend is gemotiveerd. Volgens de steller van het middel sluit de overweging van het hof dat “In de praktijk (…) voor een voltooide plofkaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaar opgelegd [wordt]” niet aan bij (een analyse van) recente jurisprudentie.
4.1. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de selectie en waardering van de factoren die bij de strafoplegging in aanmerking worden genomen, is voorbehouden aan de feitenrechter. Dit kan in cassatie slechts zeer terughoudend worden getoetst.6.Slechts indien de strafoplegging op zichzelf onbegrijpelijk is of verbazing wekt en als gevolg daarvan onbegrijpelijk is, kan in cassatie worden ingegrepen.7.
4.2. Het hof heeft genoegzaam aangegeven waarom het de door hem opgelegde gevangenisstraf aangewezen acht. Het hof heeft hierbij onder meer gewezen op de ernst en de aard van het bewezenverklaarde, alsmede de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Als onderdeel daarvan heeft het hof de strafoplegging in andere zaken waarin een voltooide plofkraak bewezen verklaard is meegewogen.8.Dat stond het hof vrij. Een en ander is niet onbegrijpelijk en tevens is de strafoplegging voldoende gemotiveerd.
4.3. Het middel faalt.
5. Het eerste middel is vergeefs voorgesteld omdat de verdachte hierbij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan aan de hand van de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑11‑2018
Blijkens p. 3 van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 31 oktober 2016 is de taser bij de bewezenverklaring van feit 1 als een geprepareerd ontstekingsmechanisme aangemerkt: “Het getransformeerde stroomstootwapen was bedoeld om op afstand gas tot ontploffing te brengen.”
Zie HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1114,rov. 2.7-2.10.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130.
HR 2 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH8313.
Uit de volgende recente jurisprudentie waarin een voltooide plofkraak bewezen werd verklaard blijkt dat het oordeel van het hof ook in dit verband niet onbegrijpelijk is: rechtbank Gelderland, 28 juni 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:2818 en ECLI:NL:RBGEL:2018:2019, gevangenisstraf van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en oplegging van bijzondere voorwaarden; rechtbank Gelderland 25 januari 2018, gevangenisstraf van 4 jaren; rechtbank Overijssel 24 oktober 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:3976 en ECLI:NL:RBOV:2017:3979, gevangenisstraf van 26 respectievelijk 30 maanden, rechtbank Gelderland 1 augustus 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4186, gevangenisstraf van 3 jaren.