Vgl. HR 24 februari 2004, NJ 2004, 375 m.nt. Mevis.
HR, 02-06-2009, nr. 01809/07
ECLI:NL:HR:2009:BH8313
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-06-2009
- Zaaknummer
01809/07
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BH8313
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BH8313, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑06‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH8313
ECLI:NL:PHR:2009:BH8313, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑03‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH8313
- Wetingang
- Vindplaatsen
VA 2010/13 met annotatie van J. Silvis
NbSr 2009/264
Uitspraak 02‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. Vooropgesteld zij dat zich het geval kan voordoen dat de door de rechter opgelegde straf in die mate afwijkt van de door het OM gevorderde straf dat de strafoplegging zonder opgave van de redenen die tot die afwijking hebben geleid, onbegrijpelijk zou zijn (vgl. HR LJN AX5479). In aanmerking genomen dat het Hof verdachte heeft veroordeeld tzv het subsidiair tlg poging tot doodslag, terwijl de eis van de AG was gebaseerd op het primair tlg poging tot moord, waarop wettelijk een hogere gevangenisstraf is gesteld, en dat het Hof blijkens de strafmotivering heeft gelet op de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, behoeft de oplegging door het Hof van de grotendeels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die immers aanzienlijk zwaarder is dan de gevorderde straf, nader motivering.
2 juni 2009
Strafkamer
nr. 01809/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 11 december 2006, nummer 24/000612-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben achtereenvolgens mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, en mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel respectievelijk middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de strafoplegging betreft en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede door mr. Spong voorgestelde middel
2.1. Het middel klaagt dat de strafmotivering gelet op de door de Advocaat-Generaal gevorderde straf ontoereikend is.
2.2.1. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd primair poging tot moord, subsidiair poging tot doodslag en meer subsidiair poging tot zware mishandeling.
2.2.2. De Rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde en hem ter zake van de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
2.2.3. De Officier van Justitie heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
2.2.4. De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft - voor zover hier van belang - gevorderd dat de verdachte ter zake van de primair tenlastegelegde poging tot moord zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarde dat hij zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, alsmede tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
2.2.5. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot moord en hem ter zake van de subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde dat hij zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering.
Het Hof heeft deze strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"Bij de bepaling van na te melden straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Verder heeft het hof gelet op de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft [slachtoffer] - destijds een vriend van hem - getracht van het leven te beroven door hem in de hals te steken met een mes. Verdachte was kwaad op [slachtoffer] omdat hij een oogje had op de ex-vriendin van verdachte. Verdachte heeft met zijn daad een ernstig gebrek aan respect voor menselijk leven getoond. Het hof is van oordeel dat het bewezen verklaarde noodzaakt tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 21 september 2006 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
In de rapportage van psycholoog G. de Jong, d.d. 14 oktober 2005, en de rapportage van psychiater S.U. Leeuwestein, d.d. 25 oktober 2005, komt naar voren dat verdachte het bewezen verklaarde weliswaar volledig kan worden toegerekend, maar dat er bij verdachte wel sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis die verband houdt met het plegen van het delict. Voor deze problematiek is behandeling geïndiceerd. Het hof neemt deze bevindingen over en maakt die tot de zijne. Het hof zal daarom, ten einde te beperken dat verdachte zich opnieuw aan een strafbaar feit zal schuldig maken, een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich zal moeten houden aan de aanwijzingen van de Stichting Reclassering Nederland, ook als dit zou betekenen dat verdachte trainingen dient te volgen of een behandeling in na te melden vorm. Ter zitting van het hof heeft verdachte zich hiertoe bereid verklaard."
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat zich het geval kan voordoen dat de door de rechter opgelegde straf in die mate afwijkt van de door het openbaar ministerie gevorderde straf dat de strafoplegging zonder opgave van de redenen die tot die afwijking hebben geleid, onbegrijpelijk zou zijn (vgl. HR 3 oktober 2006, LJN AX5479, NJ 2006, 549).
2.4. In aanmerking genomen dat het Hof de verdachte heeft veroordeeld ter zake van de subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag, waarop ingevolge art. 287 in verbinding met art. 45 (oud) Sr een gevangenisstraf van ten hoogte tien jaar is gesteld, terwijl de eis van de Advocaat-Generaal was gebaseerd op de primair tenlastegelegde poging tot moord, waarop ingevolge art. 289 (oud) in verbinding met art. 45 (oud) Sr een gevangenisstraf van ten hoogte vijftien jaar is gesteld, en dat het Hof blijkens de strafmotivering heeft gelet op de omstandigheid dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, behoeft de oplegging door het Hof van de grotendeels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die immers aanzienlijk zwaarder is dan de gevorderde straf, nadere motivering.
2.5. Hieruit volgt dat het middel terecht is voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 2 juni 2009.
Conclusie 24‑03‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft verdachte op 11 december 2006 voor poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk. Aan die veroordeling heeft het hof een bijzondere voorwaarde verbonden. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2.
Mr. R.J.J. Bosma, advocaat te Spier, heeft cassatie ingesteld. Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie. Ook mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1.
Het hof heeft bewezenverklaard dat
‘hij op 5 februari 2005, te Meppel, gemeente Meppel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer] met een mes in de hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
3.2.
Ik geef eerst de inhoud van de bewijsmiddelen weer:
- ‘1.
Een proces-verbaal met het nummer PL033A/05-111455 van 17 februari 2005, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van de politie Drenthe, opgenomen in de pagina's 36 en 37 van een dossier met nummer PL033A/05-100703 van 25 februari 2005, voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven —
als aangifte van [slachtoffer];
Op 5 februari 2005 ben ik in Meppel met een mes gestoken door [verdachte].
- 2.
Een proces-verbaal met het nummer PL033A/05-111455 van 7 februari 2005, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2], brigadier van de politie Drenthe, opgenomen in de pagina's 45 t/m 49 van het hierboven genoemde dossier, voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven —
als verklaring van [slachtoffer]:
Toen [verdachte] op 5 februari 2005 naast de auto stond, aan de kant waar ik in de auto zat, voelde ik een prikkend gevoel in mijn nek/hals, aan de rechterkant, onder en achter mijn oor. Het voelde als een flinke prik.
- 3.
Een proces-verbaal met het nummer PL033A/05-11L455 van 14 februari 2005, op — — ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdinspecteur van de politie Drenthe, opgenomen in pagina 18 van het hierboven genoemde dossier, voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven —
als verklaring van de verdachte:
Ik geef toe dat ik op 5 februari 2005 [slachtoffer] met een mes in zijn hals heb gestoken.
- 4.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof op 27 november 2007, voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven —:
Het letsel aan de nek van [slachtoffer] is veroorzaakt doordat ik hem een mes op zijn nek heb gezet. Ik heb dit gedaan omdat hij mijn vriendin van me heeft afgepakt.
- 5.
Een schriftelijk stuk, opgenomen in pagina 44 van het hierboven genoemde dossier, houdende een fotoblad.
Als eigen waarneming stelt het hof vast dat op de afgebeelde foto een manspersoon is te zien die in de hals/nekstreek onder zijn rechteroor een rode verkleuring heeft. Volgens de inhoudsopgave van genoemd dossier is aangever [slachtoffer] op deze foto afgebeeld. Genoemde rode verkleuring is kennelijk het gevolg van de steekwond, hem toegebracht door verdachte.’
Voorts bevat het arrest een nadere bewijsoverweging waarin het volgende is opgenomen:
Nadere bewijsoverweging:
Uit het door verdachte genoemde motief leidt het hof af, mede gelet op de plaats waar hij [slachtoffer] heeft gestoken en het gebruikte middel, dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] ten gevolge van de steek in zijn hals/nek zou komen te overlijden. Aldus heeft verdachte (voorwaardelijk) opzet gehad op de (poging tot) levensberoving van [slachtoffer].
3.3.
Het eerste door mr. Spong voorgestelde middel klaagt over het bewijs van het opzet. De bewijsmiddelen zouden geen steun bieden voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op levensberoving. Wat het door het hof in de bewijsoverweging vermelde motief van verdachte te maken heeft met voorwaardelijk opzet is volgens de steller van het middel onbegrijpelijk, omdat het motief niets zegt over de kansaanvaarding en het voor verdachte een koud kunstje zou zijn geweest om de ander ernstiger te verwonden. Bovendien bevatten de bewijsmiddelen niets over de aard en ernst van de eventuele toegebrachte verwonding.
Het door mr. Boksem voorgestelde middel heeft ook betrekking op het bewijs van het opzet, maar concentreert zich op bewijsmiddel 5. Ten onrechte, zo begrijp ik dit middel, heeft het hof in bewijsmiddel 5 een eigen conclusie verwerkt, namelijk dat de waar te nemen rode verkleuring kennelijk het gevolg is van de steekwond, toegebracht door verdachte. De steller van het middel voert aan dat inderdaad een rode verkleuring op de foto te zien is maar dat die verkleuring evident niet duidt op een steekwond, maar slechts op een contactspoor. En dat ondersteunt weer de verklaring van verdachte dat hij de ander alleen maar wilde bedreigen en daarom die ander een mes op zijn nek heeft gezet zonder te steken.
3.4.
Het hof heeft uit de bewijsmiddelen 1, 2 en 3 af kunnen leiden dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken in zijn hals, aan de rechterkant, onder en achter diens oor. Gelet op de inhoud van deze bewijsmiddelen is de uitleg van de foto door het hof anderszins begrijpelijk.
De verwijzing naar het motief van verdachte in de bewijs overweging van het hof plaatst ook mij voor een raadsel. De verdachte heeft aangegeven gefrustreerd te zijn geweest omdat de ander verdachtes vriendin heeft afgepakt. Als het hof met de verwijzing naar het motief daarop heeft gedoeld, moet worden opgemerkt dat het niet vanzelfsprekend is dat verdachte daarom opzet op levensberoving zou moeten hebben gehad. Even begrijpelijk zou het zijn geweest als het hof gelet op dit motief had aangenomen dat verdachte de ander even bang wilde maken. Maar het hof heeft ook gewezen op de plaats waar verdachte heeft gestoken en het middel waarmee dat is geschied. Dat steken in de hals ernstige risico's in zich bergt lijkt mij een feit van algemene bekendheid te zijn. Door de hals lopen slagaders naar het hoofd. Deze slagaders bevinden zich aan de buitenkant van de hals. De halsslagader bevindt zich zo dicht onder de huid dat zij in de hals makkelijk kan worden dicht gedrukt. Het toebrengen van een steekverwonding in de hals kan uitlopen op het veroorzaken van dodelijk letsel.
3.5.
In de hiervoor weergegeven overweging ligt als het oordeel van het Hof besloten dat onder de gegeven omstandigheden de kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van het steken door verdachte naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk was te achten. Daarnaast heeft het Hof klaarblijkelijk geoordeeld dat het gevaar dat men met deze gedragingen in het leven roept zo algemeen bekend is dat zulke gedragingen kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het mogelijke gevolg — de dood van het slachtoffer — dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.1.
Beide middelen falen.
4.1.
Het tweede door mr. Spong voorgestelde middel klaagt over de strafoplegging. De motivering van de opgelegde straf is, gezien tegen de achtergrond van de vordering van de AG, ontoereikend. De vordering van de AG hield in dat verdachte moest worden veroordeeld voor het onder 1 primair tenlastegelegde (poging tot moord) tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een jaar met een proeftijd van drie jaar en tot een werkstraf voor de duur van 240 uur. Het hof heeft voor het onder 1 subsidiair tenlastegelegde (poging tot doodslag) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Deze strafoplegging wekt zo een verbazing dat de motivering ervan tekortschiet.
4.2.
Het hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
‘Strafmotivering
Bij de bepaling van na te melden straf heeft het hof gelet op de aard en de emst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Verder heeft het hof gelet op de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft [slachtoffer] — destijds een vriend van hem — getracht van het leven te beroven door hem in de hals te steken met een mes. Verdachte was kwaad op [slachtoffer] omdat hij een oogje had op de ex-vriendin van verdachte. Verdachte heeft met zijn daad een ernstig gebrek aan respect voor menselijk leven getoond. Het hof is van oordeel dat het bewezen verklaarde noodzaakt tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 21 september 2006 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
In de rapportage van psycholoog G. de Jong, d.d. 14 oktober 2005, en de rapportage van psychiater S.U. Leeuwestein, d.d. 25 oktober 2005, komt naar voren dat verdachte het bewezen verklaarde weliswaar volledig kan worden toegerekend, maar dat er bij verdachte wel sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis die verband houdt met het plegen van het delict. Voor deze problematiek is behandeling geïndiceerd. Het hof neemt deze bevindingen over en maakt die tot de zijne. Het hof zal daarom, ten einde te beperken dat verdachte zich opnieuw aan een strafbaar feit zal schuldig maken, een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich zal moeten houden aan de aanwijzingen van de Stichting Reclassering Nederland, ook als dit zou betekenen dat verdachte trainingen dient te volgen of een behandeling in na te melden vorm. Ter zitting van het hof heeft verdachte zich hiertoe bereid verklaard.’
4.3.
Voor de beantwoording van de vraag of de strafoplegging door het hof verbazing wekt acht ik het volgende van belang:
- —
de AG achtte poging tot moord te bewijzen en vorderde een voorwaardelijke gevangenisstraf met een bijzondere voorwaarde, gecombineerd met een taakstraf
- —
verdachte is niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit
- —
volgens het hof is behandeling van verdachte nodig
- —
alleen de officier van justitie is in beroep gekomen tegen het vonnis van de rechtbank.
4.4.
Alleen de zin in de strafmotivering dat verdachte een ernstig gebrek aan respect voor menselijk leven heeft getoond zou de strafoplegging moeten dragen. De rest van de factoren die het hof in zijn overwegingen heeft opgenomen nopen juist niet tot het opleggen van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Aldus is wat mij betreft aan het verbazingscriterium voldaan. Ik acht het bevreemdend dat het hof voor een lichter feit dan waarvoor de AG veroordeling vorderde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, aan een first offender die behandeling nodig heeft een gevangenisstraf oplegt van 24 maanden waarvan acht voorwaardelijk. De strafmotivering schiet mijns inziens tekort.2.
5.
Het eerste middel van mr. Spong en het middel van mr. Boksem zijn mijns inziens tevergeefs voorgesteld. Het tweede middel van mr. Spong acht ik gegrond. Ambtshalve wijs ik erop dat het cassatieberoep dateert van 20 december 2006 en dat het voor de Hoge Raad onmogelijk is om binnen twee jaar daarna arrest te wijzen. Het Gerechtshof te Leeuwarden, waarnaar naar mijn mening de zaak zal moeten worden teruggewezen, zal, indien het weer tot een veroordeling komt, met deze schending van de redelijke termijn rekening dienen te houden.
6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voorzover het de strafoplegging betreft en tot terugwijzing van de zaak naar het hof te Leeuwarden, teneinde met inachtneming van 's Hogen Raad te wijzen arrest opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑03‑2009
Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, zesde druk, pag. 741.