Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/8.2.1
8.2.1 Inleiding
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS379898:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Nieuwenhuis 1979, p. 7. Hesselink 1999, p. 405 e.v. ontkent zelfs dat de redelijkheid en billijkheid een norm is. Vgl. Van Maarseveen en Stout, p. 198, waar zij over de goede procesorde schrijven dat het begrip niets expliciteert en niet meer is dan 'een soort rechterlijk machtswoord met geen of weinig overtuigingskracht in zich zelf.
HR 11 februari 2000, NJ 2000, 259.
Zie voor overige gevallen bijv. ook HR 17 december 1982 ( Van der Kroft/Lont), NJ 1984, 59 (WHH); HR 25 april 1997 (Siedsma/Reek), NJ 1997, 528; HR 16 februari 2001 (De Ganzeveer/PCT), NJ 2001, 236 en HR 11 december 1998 (NDC/OOC), NJ 1999, 341 en HR 24 juni 1994 (Mitic/Askovic), NJ 1994, 593.
Vgl. Martens in zijn conclusie voor HR 7 maart 1980 (Kuiterman/ECW), NJ 1980, 611 (WHH): 'Het valt dan ook op dat vorengeciteerde uitspraken van Uw Raad in feite niet gemotiveerd zijn. Zeker, zij verklaren dat het in strijd is met een goede procesorde om door middel van een dagvaarding van twee of meer afzonderlijke gedingen eigenmachtig een geding te willen maken, waarin bij een arrest uitspraak zal worden gedaan, maar waarom zulks in strijd met een goede procesorde is, wordt niet nader onthuld (...).'
Vgl. Martens 1993, p. 142/143. Kritisch over de veelal summierlijke, naar de beslissing toegeschreven motivering: Asser/Vranken 1995, nrs. 169, 247 en 248 en Barendrecht 1998, p. 123.
464. In veel uitspraken verwijst de Hoge Raad, en meer in het algemeen: de rechter, naar de eisen van een goede procesorde als grond en argument voor zijn beslissing of voor de door hem geformuleerde regel, zonder dat hij in uitspraak vermeldt welke specifieke eisen of beginselen hij op het oog heeft of waarom de eisen van een goede procesorde tot die beslissing of regel leiden.1 Een verwijzing naar de eisen van een goede procesorde is op zichzelf echter weinig redengevend. Het begrip 'goede procesorde' is zo onbepaald, zo open, dat het weinig houvast biedt voor de beoordeling en beslissing van kwesties waarin het reeds gepositiveerde procesrecht tekortschiet. Evenmin maakt een beroep op deze eisen ter motivering van een beslissing duidelijk aan de hand van welke normen de rechter tot die beslissing is gekomen.
Nieuwenhuis heeft ooit opgemerkt dat billijkheid en goede trouw geen argumenten zijn, maar argumenten vooronderstellen.2 Hetzelfde kan worden gezegd van de goede procesorde. Als zelfstandig argument voor de beslissing volstaat een verwijzing naar de goede procesorde niet. Het is juist aan de rechter om in het concrete geval, aan de hand van argumenten, te bepalen wat een goede procesorde inhoudt. Partijen met tegengestelde belangen bij de oplossing van een processuele kwestie zullen al snel van mening verschillen over het antwoord op de vraag welke oplossing de eisen van een goede procesorde meebrengen. Ook objectief oordelende, redelijk denkende buitenstaanders blijken daarover echter uiteenlopende opvattingen te kunnen hebben.
Zo biedt de jurisprudentie biedt tal van voorbeelden waarin lagere rechter en Hoge Raad - beiden toch, zo mag worden verondersteld, in staat tot objectief oordelen en redelijk denken - verschillend oordelen over wat een goede procesorde meebrengt of inhoudt. Gewezen zij bijvoorbeeld op de zaak die voerde tot het Afgunstige neven-arrest3 van de Hoge Raad. In hoger beroep had het hof beslist dat het in strijd was met de goede procesorde dat een partij door een vordering in te stellen in strijd handelde met een goede procesorde, omdat hij gegeven de omstandigheden van het geval een uitspraak die was gewezen tussen andere partijen en dezelfde gedaagde tegen zich moest laten gelden. De Hoge Raad oordeelde dat het hof aldus had miskend dat de eisen van een goede procesorde niet kunnen meebrengen dat iemand wordt gebonden aan de beslissing in een geding waarin hij geen partij is.
Men denke voorts aan de zaak Lagerwaard/Overes q.q.4, waarin het hof van oordeel was dat uit het feit dat gedaagde zich had gesteld en in zijn memorie van antwoord geen beroep op de niet-ontvankelijkheid van appellant had gedaan, niet kon worden afgeleid dat de gedaagde stilzwijgend had ingestemd met de aanbrenging van de zaak op een latere dan de oorspronkelijk aangezegde rechtsdag. A-G Wesseling-van Gent achtte dit oordeel van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad overwoog echter dat de eisen van een behoorlijke rechtspleging in een geval als het onderhavige meebrengen dat gedaagde in zijn eerste processtuk al meldt dat hij niet erin heeft toegestemd dat de zaak op een andere dag werd aangebracht. Nu gedaagde was verschenen, in de memorie van antwoord alleen inhoudelijk verweer voerde en aldus de rechtsstrijd in hoger beroep was aangegaan, lag daarin volgens de Hoge Raad besloten dat hij erin toestemde dat de zaak later werd aangebracht.5
Het is kortom juist de vaststelling van wat een goede procesorde in het concrete geval eist, die als kern van de beslissing in de uitspraak nader verantwoord dient te worden. Uitspraken waarin geen rekenschap wordt gegeven van de argumenten voor het oordeel dat iets in strijd of in overeenstemming is met de eisen van een goede procesorde, zijn in feite niet gemotiveerd.6
465. De vraag is derhalve hoe in een concreet geval kan worden vastgesteld welke beslissing uit de eisen van een goede procesorde voortvloeit. Welke factoren, welke argumenten zijn daarbij bepalend, en waaraan ontleent de rechter die argumenten? Worden de achterliggende argumenten niet geëxpliciteerd, dan rest ons niets anders dan het 'inlezen' van argumenten. Het achterhalen van de normen die volgens de rechter bepalen welke orde een goede procesorde is, verwordt dan tot een normatief gekleurd gissen.
Alvorens in te gaan op de vraag hoe in een concreet geval kan worden vastgesteld wat een goede procesorde eist, zal in het navolgende eerst worden getracht een beeld te schetsen van de belangen die de Hoge Raad blijkens zijn rechtspraak met een beroep op de goede procesorde beschermt, of althans beoogt te beschermen. Ten einde niet in de valkuil van ongeoorloofde interpretaties te trappen, beperkt de beschrijving zich tot de belangen die de Hoge Raad expliciet heeft genoemd en de belangen waarvan, gezien het resultaat van de toepassing van de eisen van een goede procesorde, welhaast evident is dat zij voor de Hoge Raad bij die toepassing (mede) bepalend zijn geweest. In de meeste gevallen zijn bij de vaststelling van hetgeen een goede procesorde eist, zo zal blijken, meerdere, tegen elkaar af te wegen belangen betrokken.
Uitputtend zal de navolgende opsomming van beschermenswaardig geachte belangen overigens niet zijn. Men bedenke dat de rechter in uitspraken waarin hij motiveert waarom de eisen van een goede procesorde een bepaalde regel of beslissing meebrengen, die motivering veelal 'naar de beslissing toe schrijft.' Welke belangen de rechter ook op het oog heeft gehad, maar uiteindelijk niet voldoende gewichtig heeft geoordeeld, en welke alternatieve oplossingen hij als onjuist of minder juist heeft verworpen, blijkt doorgaans niet uit de uitspraak.7
Ten slotte zij opgemerkt dat beschermenswaardig geachte belangen corresponderen met 'eisen' en dat die belangen 'argumenten' opleveren. De hierna volgende beschrijving had derhalve ook aan de hand van laatstgenoemde termen kunnen plaatsvinden.