De goede procesorde
Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/8.2.7:8.2.7 Het belang van een praktische, van nodeloze complicaties gespeende rechtspleging
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/8.2.7
8.2.7 Het belang van een praktische, van nodeloze complicaties gespeende rechtspleging
Documentgegevens:
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS381055:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 27 april 1990 (Martens/Moret Rr Limperg), NJ 1991, 121 en HR 27 april 1990 (Van der Kloof/CSU-I), NJ 1991, 122 (beiden met noot HJS onder NJ 1991, 123).
Zie HR 11 januari 2002 (Kuperus/De Vries), NJ 2003, 311 (HJS) en HR 22 november 1991 (Stad Rajneesh/Breure), NJ 1992, 765 (HJS).
HR 13 mei 1988, NJ 1989, 72 (WHH).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
473. Het spreekt welhaast voor zich, dat onnodige, procestechnische complicaties zo mogelijk worden voorkomen. In enkele gevallen bleek de Hoge Raad met een beroep op de eisen van een goede procesorde onwenselijk geachte bijkomstige rechtgevolgen van de uitoefening van bepaalde bevoegdheden weg te nemen of te mitigeren.
Meer in het bijzonder blijkt het beroep op de eisen van een goede procesorde een middel om het gevaar van het ontstaan van tegenstrijdige beslissingen te keren.
Zo heeft de Hoge Raad in 1990 uitgesproken dat een hoger beroep, ingesteld tegen een vonnis waarin zowel beslissingen in conventie als in reconventie zijn vervat, in beginsel het gehele vonnis betreft, ook als in de appèldagvaarding het betreffende vonnis wordt aangeduid als te zijn gewezen tussen de ene partij als 'eiser' en de andere partij als 'gedaagde' of in het petitum van de dagvaarding enkel wordt gerefereerd aan bijvoorbeeld hetgeen in het geding in conventie werd verlangd. Het is immers niet in overeenstemming met de eisen van een goede procesorde dat de processuele band die tussen bij één vonnis beoordeelde, vaak ook in materieel opzicht samenhangende vorderingen in conventie en reconventie bestaat, door het instellen van het hoger beroep nodeloos en onbedoeld wordt verbroken, aldus de Hoge Raad.1 Een andere opvatting zou ertoe kunnen leiden dat appellant onbedoeld wordt beperkt in zijn beroepsmogelijkheden, zelfs dat diens vordering afstuit op het door geïntimeerde ingeroepen gezag van gewijsde van de beslissingen die niet in het beroep zijn betrokken. Wordt het gezag van gewijsde niet ingeroepen, dan bestaat het gevaar dat door de splitsing van de conventie en reconventie onderling strijdige beslissingen ontstaan.
In lijn hiermee heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ook de toewijzing van een verzoek om ontslag van instantie in enkel het geding in conventie of reconventie in strijd met de goede procesorde is, indien de vorderingen in conventie en reconventie zodanig met elkaar verweven zijn, dat de band tussen beide vorderingen niet zonder noodzaak dient te worden verbroken.2
Voorts kan worden gewezen op de uitspraken waarin de Hoge Raad aanvaardde dat tussentijds beroep onder bepaalde omstandigheden niettegenstaande een verbod om tussentijds beroep in te stellen, toch openstond, omdat anders de berechting van met elkaar samenhangende vorderingen of verzoeken nodeloos zou worden gesplitst.3
Dat ook de rechter bij de uitoefening van zijn bevoegdheden complicaties dient te voorkomen, indien dit mogelijk is zonder partijen of één van hen onredelijk in hun belangen te schaden, moge blijken uit de uitspraak dat de eisen van een behoorlijke rechtspleging kunnen meebrengen dat hij, teneinde mogelijk tegenstrijdige beslissingen te voorkomen, zijn uitspraak aanhoudt totdat een onherroepelijke beslissing is gegeven in een administratiefrechtelijke rechtsgang die voor de inhoud van de uitspraak van belang is 4
Ten slotte wordt gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad in de zaak IJsunie/Hubregtse.5Daarin overwoog hij dat een goede procesorde zich er tegen verzet dat een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt gedaan bij wege van conclusie van eis in reconventie in een zaak betrekkelijk tot een loonvordering, nu de wettelijke regeling van de procesgang van die zaak zozeer verschilt van die met betrekking tot een ontbindingsverzoek, dat een combinatie van beide gedingen in de vorm van een conventie en een reconventie in verband met de daaruit voortvloeiende complicaties niet kan worden aanvaard.