Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/2.4.3.6
2.4.3.6 Motivering
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 4 oktober 2005, Appl. Nr. 9190/03 (Becciev t. Moldavië), par 55.
Ibid.
Ibid.
Vgl. EHRM 12 februari 2015, Appl. Nr. 74297/11 (Podvezko t. Oekraïne), par. 20-21.
Zie o.m.: EHRM 4 oktober 2005, Appl. Nr. 9190/03 (Becciev t. Moldavië), par 54; EHRM 12 februari 2015, Appl. Nr. 74297/11 (Podvezko t. Oekraïne), par. 20-21; EHRM 5 juli 2016, Appl. Nr. 23755/07, EHRC 2017/30, m.nt. Crijns (Buzadji t. Moldavië), par. 87.
Ibid.
Zie o.m.: EHRM 4 oktober 2005, Appl. Nr. 3456/05 (Sarban t. Moldavië), par. 100-104; EHRM 20 december 2011, Appl. Nr. 71092/01, NJ 2013, 183, m.nt. N. Keijzer (Zandbergs t. Letland), par. 71-72; EHRM 9 december 2014, Appl. Nr. 15911/08, EHRC 2015/57, m.nt. Van den Brink (Geisterfer t. Nederland); EHRM 5 juli 2016, Appl. Nr. 23755/07, EHRC 2017/30, m.nt. Crijns (Buzadji t. Moldavië), par. 122.
Ibid. Zie hierover ook: College voor de Rechten van de Mens 2017, p. 19-21. Vgl. ook Robroek (2017, p. 43-65) die de verstrekkendheid van de motiveringsplicht die voortvloeit uit artikel 5 EVRM wat lijkt te willen nuanceren en zich op het standpunt stelt “dat wat betreft de motivering best mag worden teruggevallen op algemene ervaringsregels en dat de indringendheid van de motivering af mag hangen van de mate waarin de voorlopige hechtenis door de verdachte in raadkamer onderbouwd is bestreden” (p. 62).
Tot slot moet aandacht worden besteed aan de motiveringsplicht die op grond van artikel 5 EVRM geldt voor de nationale rechter die een beslissing neemt over de voorlopige hechtenis van een verdachte. In de zaak Becciev t. Moldavië zet het EHRM uiteen dat een deugdelijke motivering van een beslissing over de voorlopige hechtenis om meerdere redenen van belang is.1 Zo laat een gemotiveerde beslissing aan de partijen zien dat zij zijn gehoord en dat hun standpunten zijn meegenomen in de beslissing en wordt de partijen de mogelijkheid geboden om tegen de beslissing in beroep te gaan en de beslissing te laten herbeoordelen door de beroepsinstantie.2 Ook kan slechts bij gemotiveerde beslissingen sprake zijn van publieke controle op de rechtsgang.3 Mede tegen deze achtergrond, beschouwt het EHRM een deugdelijke motivering van de voorlopige hechtenisbeslissing als een essentiële waarborg tegen willekeurige vrijheidsbeneming.4
Het is vaste rechtspraak van het EHRM dat de nationale autoriteiten de rechtvaardiging van voorlopige hechtenis, hoe kort deze ook duurt, overtuigend moeten aantonen.5 Duidelijk moet worden waarom het gerechtvaardigd is dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat de verdachte zijn proces in vrijheid mag afwachten.6 Dit betekent dat de rechter moet motiveren waarom sprake is van een ‘redelijke verdenking’ en van één of meer ‘relevante en voldoende redenen’ voor toepassing van voorlopige hechtenis, waarom niet kan worden volstaan met minder ingrijpende alternatieven en waarom het publieke belang dat met voorlopige hechtenis wordt gediend zwaarder weegt dan de persoonlijke vrijheid van de verdachte. De rechter mag in elk geval niet volstaan met een summiere en/of gestandaardiseerde motivering, waarin slechts de wettelijke gronden worden genoemd, zonder onderbouwing waarom deze gronden relevant zijn in het individuele geval.7 De motivering van een voorlopige hechtenisbeslissing mag niet ‘stereotype en abstract’ zijn, maar moet inzicht geven in de redenen die ten grondslag liggen aan de beslissing om de verdachte in voorlopige hechtenis te nemen of the houden, toegespitst op de specifieke omstandigheden van het geval.8