Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/2.1
2.1 Inleiding
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie Schabas & Sax 2006, p. 59; Nowak 2005, p. 211-212; Trechsel 2005, p. 408-409, met verwijzing naar: EHRM 9 juni 1976, Appl. Nrs. 5100/71; 5101/71; 5102/71; 5354/72; 5370/72 (Engel e.a. t. Nederland), par. 58.
Liefaard 2008, p. 172-173.
Ibid.
Kinderrechtencomité 2007, par. 78 e.v.
Zie o.m.: Schabas & Sax 2006, p. 76 e.v.; Nowak 2005, p. 211-212; Trechsel 2005, p. 420 e.v.; Liefaard 2008, p. 173 e.v.
De noties ‘lawfulness’ en ‘arbitrariness’ lenen zich slecht voor een accurate Nederlandse vertaling. Dit komt onder meer tot uitdrukking in het feit dat ‘unlawful’ in de officiële Nederlandse vertaling van de tekst van artikel 37(b) IVRK wordt vertaald als ‘onwettig’, terwijl deze term in de tekst van het artikel 5, eerste lid EVRM wordt vertaald als ‘onrechtmatig’. Voorts is het de vraag of ‘willekeurig’ per definitie kan doorgaan voor een exacte vertaling van de term ‘arbitrary’. Ten behoeve van de leesbaarheid wordt in het navolgende niettemin gekozen voor het gebruik van de Nederlandstalige termen ‘(on)rechtmatigheid’ en ‘willekeur’ als vertaling van de termen ‘(un)lawfulness’ en ‘arbitrariness’.
Mensenrechtencomité 2014, par. 11. Zie ook: Schabas & Sax 2006, p. 76.
Ibid.
Het recht op persoonlijke vrijheid is een fundamenteel mensenrecht dat inhoudt dat een ieder in beginsel het recht heeft om fysiek vrijelijk te kunnen bewegen.1 De toepassing van vrijheidsbenemende interventies in het jeugdstrafrecht, zoals het in voorlopige hechtenis nemen van een minderjarige verdachte, vormt dan ook een directe inbreuk op het recht op persoonlijke vrijheid van de betreffende minderjarige.2 Een adequate bescherming van het recht op persoonlijke vrijheid veronderstelt dat de toepassing van vrijheidsbenemende interventies is gebonden aan rechtswaarborgen.3 Eén van de meest fundamentele rechtswaarborgen is dat een ieder – in het bijzonder iedere minderjarige4 – dient te worden beschermd tegen onrechtmatige en willekeurige vrijheidsbeneming.5 Het verbod op ‘onrechtmatige’ (“unlawful”) en ‘willekeurige’ (“arbitrary”) vrijheidsbeneming is dan ook stevig verankerd in onder meer artikel 9, eerste lid IVBPR, artikel 37(b) IVRK en artikel 5, eerste lid EVRM.6
Hoewel het vereiste van rechtmatigheid en het verbod op willekeur kunnen overlappen, hebben deze een zelfstandige betekenis en aan beide voorwaarden dient te zijn voldaan wil vrijheidsbeneming gerechtvaardigd zijn.7 De toepassing van vrijheidsbenemende dwangmiddelen ten aanzien van minderjarigen dient aldus een dubbele toets te doorstaan.8 Om helder te krijgen welke eisen deze dubbele toets stelt aan de toepassing van voorlopige hechtenis van minderjarige verdachten, wordt in dit hoofdstuk beoogd op basis van de verdragsteksten en hun totstandkominggeschiedenis, commentaren en aanbevelingen van internationale mensenrechtencomités, rechtspraak van onder meer het EHRM, rechtswetenschappelijke literatuur en andere gezaghebbende bronnen de betekenis en implicaties van de noties van ‘rechtmatigheid’ en ‘willekeur ’ inzichtelijk te maken (par. 2.3 e.v.). Allereerst zal worden ingegaan op de reikwijdte van het recht op persoonlijke vrijheid (par. 2.2).