Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/2.4.3.5
2.4.3.5 ‘Redelijke’ duur
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie o.m.: EHRM 27 juni 1968, Appl. Nr. 1936/63 (Neumeister t. Oostenrijk), par. 4; EHRM 21 december 2000, Appl. Nr. 33492/96 (Jabłoński t. Polen), par. 83; EHRM 3 oktober 2006, Appl. Nr. 543/03 (McKay t. Verenigd Koninkrijk), par. 41; EHRM 6 november 2012, Appl. Nr. 36653/09 (Trifković t. Kroatië), par. 115; EHRM 24 april 2014, Appl. Nrs. 46398/09, 50570/09 en 50576/09 (Miladinov t. Macedonië), par. 47; EHRM 1 december 2015, Appl. Nr. 26211/13 (Ŝoŝ t. Kroatië), par. 82; EHRM 26 april 2016, Appl. Nr. 12301/12 (Merĉep t. Kroatië), par. 76.
Ibid. Het EHRM heeft herhaaldelijk overwogen dat: “Until his conviction, the accused must be presumed innocent, and the purpose of the provision under consideration [artikel 5, derde lid EVRM, YB] is essentially to require his provisional release once his detention ceases to be reasonable.”
Zie o.m.: EHRM 26 oktober 2000, Appl. Nr. 30210/96 (Kudla t. Polen), par. 110; EHRM 3 oktober 2006, Appl. Nr. 543/03 (McKay t. Verenigd Koninkrijk), par. 41-45; EHRM 22 mei 2012, Appl. Nr. 5826/03 (Idalov t. Rusland), par. 139-141; EHRM 3 juli 2014, Appl. Nr. 48929/08 (Dubinskiy t. Rusland), par. 58.
De redelijke termijn ex artikel 5, derde lid EVRM start in beginsel op het moment dat de verdachte wordt aangehouden en in voorarrest wordt genomen. Deze termijn eindigt zodra de verdachte in vrijheid wordt gesteld, dan wel wordt veroordeeld, ook als het een veroordeling door de rechter in eerste aanleg betreft waartegen beroep open staat. Zie o.m.: EHRM 27 juni 1968, Series A Nr. 7 (Wemhoff t. Duitsland), par. 9); EHRM 16 januari 2007, Appl. Nr. 27561/02 (Solmaz t. Turkije), par. 23-25. Zie hierover ook: Trechsel 2005, p. 518-521.
Zie o.m.: EHRM 3 oktober 2006, Appl. Nr. 543/03 (McKay t. Verenigd Koninkrijk), par. 45.
Artikel 5, derde lid EVRM schrijft voor dat iedere verdachte die is aangehouden of gedetineerd op grond van artikel 5, eerste lid (c) EVRM het recht heeft binnen een redelijke termijn te worden berecht of hangende het proces in vrijheid te worden gesteld. Uit de rechtspraak van het EHRM volgt evenwel dat artikel 5, derde lid EVRM de rechter geen keuze geeft tussen ofwel een proces binnen een redelijke termijn, ofwel voorlopige vrijlating van de verdachte gedurende het proces.1 Het EHRM is duidelijk: zolang een verdachte nog niet is veroordeeld, moet hij voor onschuldig worden gehouden en artikel 5, derde lid EVRM strekt er in essentie toe te waarborgen dat een verdachte (voorlopig) in vrijheid wordt gesteld zodra het voortduren van de voorlopige hechtenis niet langer ‘redelijk’ (“reasonable”) is.2 De redelijke duur van voorlopige hechtenis kan niet in abstracto worden bepaald, maar moet in iedere concrete zaak op basis van de specifieke omstandigheden van het geval worden beoordeeld.3 Hierbij is ook de tijd die de verdachte op het moment van de beslissing reeds in voorarrest heeft doorgebracht een relevante factor.4 Volgens het EHRM heeft de nationale rechter de verplichting om voortdurende voorlopige hechtenis herhaaldelijk te toetsen om te waarborgen dat de verdachte in vrijheid wordt gesteld zodra het voortduren van de voorlopige hechtenis niet langer ‘redelijk’ is.5