Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/4.3.2
4.3.2 Uitzondering (i): compensatie bij (ex-)partners, bloed- ofaanverwanten
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS595535:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Hij behoeft deze keuze in beginsel zelfs niet te motiveren, zie HR 24 oktober 1997, NJ1998, 68, tenzij de omstandigheden van het geval en stellingen van partijen dit anders doen zijn (HR 6 oktober 2006, NJ 2006, 656). Indien de rechter een kostenbeslissing wel motiveert, dan moet dit begrijpelijk gebeuren (HR 5 oktober 2001, NJ 2001, 651).
Bijvoorbeeld over nakoming van omgangsregelingen of over straat- en contactverboden.
Zie Haardt 1945, p. 51 en 58; HR 10 december 1926, NJ 1927, p. 263, m.nt. E.M. Meijers; Van der Aa & Sluijter 2009, p. 2479-2480.
Hof Leeuwarden 19 november 2008, LJN BG4803, r.o. 11, en de kritische bespreking daarvan in Van der Aa & Sluijter 2009, p. 2480-2481. Kritisch ten aanzien van deze automatische compensatie waren reeds Hartogh 1875, p. 128, en Haardt 1945, p. 51. Fernhout 2010 betoogt dat deze zelfs in strijd kan zijn met art. 6 EVRM, gezien het arrest EHRM 6 april 2006, EHRC 2006, 68 (Stankiewicz); die mening deel ik niet, zie Van der Aa & Sluijter 2010.
In dit onderzoek hanteer ik meestal de kortere term ' familiezaak' in plaats van ' zaak waarin partijen familiale banden hebben' . Dit betreft echter niet altijd familierechtelijke zaken.
Zie Zon 2008 en ook de resultaten van de interviewstudie in hoofdstuk 5.
Uitzondering (i) is van belang, omdat er in de praktijk veel geschillen plaatsvinden tussen mensen met familiale banden. Dit zijn veelal verzoekschriftprocedures, waarin de rechter op grond van artikel 289 Rv de vrije keuze heeft om wel of geen kostenveroordeling uit te spreken,1 maar ook in dagvaardingsprocedures kunnen de partijen familiale banden hebben. Denk daarbij aan erfrechtelijke geschillen, conflicten binnen familiebedrijven en kort gedingen in de familiesfeer.2 Voor de kostenveroordeling in zaken waarin familiale banden tussen partijen bestaan, maakt de soort procedure feitelijk niet uit, omdat zowel artikel 289 als artikel 237 lid 1 Rv de rechter een vrije bevoegdheid geven.
Hoewel in artikel 237 Rv staat dat de rechter mag compenseren in die gevallen, is compensatie bij procedures tussen familieleden of (gewezen) partners in de praktijk eerder regel dan uitzondering. De achtergrond hiervan is van oudsher de fictie dat processen tussen familieleden worden geacht niet lichtvaardig of kwaadwillig te worden gevoerd en dat een kostenveroordeling in de weg kan staan aan verzoening.3 De moderne variant van deze redenering is dat het verbinden van een kostenconsequentie aan het zakelijk gelijk vaak geen recht doet aan de emotionele geladenheid en dat een kostenveroordeling als prestigewinst kan worden opgevat die verdere samenwerking, bijvoorbeeld bij gezamenlijke kinderen, kan frustreren.4
Voor dit onderzoek zijn vooral de uitzonderingen waarin de rechter in een ' familiezaak' 5 wel een kostenveroordeling uitspreekt interessant, omdat daarin de proceshouding meestal een rol speelt.6 Feitelijk geldt in familiezaken dus een arbitrium iudicis-regel, waarin de rechter de vrijheid heeft om wel of niet te compenseren en waarbij die ook met procesgedrag rekening mag houden.