Hof Arnhem, 19-11-2008, nr. 107.004.970 en 107.004.972
ECLI:NL:GHARN:2008:BG4803
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
19-11-2008
- Zaaknummer
107.004.970 en 107.004.972
- LJN
BG4803
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2008:BG4803, Uitspraak, Hof Arnhem, 19‑11‑2008; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 377b Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
JPF 2009/11 met annotatie van prof. mr. P. Vlaardingerbroek
Uitspraak 19‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Proceskostenveroordeling in een familierechtelijke zaak (r.o. 11)
Partij(en)
Beschikking d.d. 19 november 2008
Zaaknummer 107.004.970 (Voorheen: Rekestnummer 0800324) en
Zaaknummer 107.004.972 (Voorheen: Rekestnummer 0800326)
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
behandelend advocaat mr. T.H. Dijkstra,
tegen
[de vader ],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat (gewezen procureur) mr. H. van Ravenhorst,
behandelend advocaat mr. E.G. Blankestijn.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 22 januari 2008 (hierna: de beschikking) heeft de rechtbank te Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, het verzoek van de moeder afgewezen om de aan haar opgelegde informatieplicht betreffende de minderjarige [de minderjarige], geboren op [datum ] 2001, te wijzigen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen bij de griffie van het hof op 22 april 2008, heeft de moeder verzocht de beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat haar informatieplicht alsnog buiten toepassing blijft en de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van 2 februari 2007 te schorsen.
Bij verweerschrift, ingekomen bij de griffie van het hof op 6 juni 2008, heeft de vader het verzoek bestreden en verzocht de beschikking te bekrachtigen met veroordeling van de moeder in de kosten van de procedure.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief d.d. 15 januari 2008, ingekomen bij de griffie van het hof op 6 mei 2008 van de raad voor de kinderbescherming Overijssel, een fax d.d. 30 mei 2008, een brief d.d. 23 oktober 2008 met bijlagen en een brief d.d. 31 oktober 2008 met bijlagen van mr. Dijkstra. Het hof slaat geen acht op de aantekeningen van de vrouw in de marge van een kopie van het verweerschrift van de man en heeft die kopie met aantekeningen ter zitting aan de vrouw teruggegeven.
Ter zitting van 6 november 2008 is de zaak behandeld. Hierbij zijn partijen verschenen met hun respectieve advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) is de heer H. van der Hoef verschenen.
De beoordeling
Het schorsingsverzoek
- 1.
Het onderhavige verzoek heeft, zoals de advocaat van de vrouw bij bovengenoemde fax van 30 mei 2008 heeft verduidelijkt, betrekking op de beschikking van dit hof van 28 december 2005. De schorsing van deze beschikking kan niet in deze procedure, waarin slechts de beschikking van de rechtbank van 22 januari 2008 aan de orde is, worden gevraagd.
- 2.
Als dit al anders zou zijn, geldt dat in die beschikking van het hof nu juist was overwogen dat de informatieregeling waarop de vrouw het oog heeft geen deel uitmaakte van het destijds ingestelde hoger beroep.
- 3.
Het schorsingsverzoek heeft dus geen kans van slagen. De advocaat van de vrouw heeft het verzoek, hiermee geconfronteerd, ter zitting namens de vrouw ingetrokken. Dit betekent dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in dat verzoek.
De hoofdzaak
- 4.
Met een stortvloed van woorden en een even overvloedige documentatie heeft de vrouw getracht te betogen dat van haar niet kan worden gevergd dat zij de man, zoals de rechtbank in de beschikking waarvan beroep heeft bepaald, twee keer per jaar, in het voorjaar (mei) en het najaar (oktober), schriftelijk dient te informeren over de ontwikkeling van de minderjarige en in die brief steeds een recente foto van het kind dient bij te voegen.
- 5.
Geen van de argumenten van de vrouw, noch enig document dat zij heeft overgelegd, heeft het hof ervan kunnen overtuigen dat voor haar standpunt enige objectieve grond bestaat. De grieven die zij heeft doen voordragen, maken een verwarde en onzakelijke indruk. Zij kunnen, voor zover al begrijpelijk en relevant voor de beoordeling van het onderhavige hoger beroep, niet leiden tot het beoogde doel. Van het gestelde - door de man betwiste - misbruik van de gegevens die de vrouw aan de man dient te verstrekken, is niet gebleken. Ook is geen aanknopingspunt aangetroffen voor de vrees dat hij dat in de toekomst zal doen.
- 6.
Evenmin bestaat enig aanknopingspunt voor de angst van de vrouw dat de man met de hem toegezonden gegevens zal trachten de verblijfplaats van de vrouw en de minderjarige te achterhalen, al dan niet om de minderjarige aan het gezag van de moeder te onttrekken. Daarbij komt dat de vertegenwoordiger van de raad terecht heeft opgemerkt dat de man, als hij dat al zou willen, dat ook langs andere wegen zou kunnen bereiken.
- 7.
Het hof houdt het ervoor dat de vrouw voor haar opstelling niet invoelbare emotionele gronden heeft en dat zij hoe dan ook geen uitvoering wenst te geven aan de informatieplicht, waarbij de man een gerechtvaardigd belang heeft als vader van zijn kind.
- 8.
Het hof wordt daarin gesterkt door de volgende omstandigheid. De vrouw verklaarde aanvankelijk ter zitting van het hof, zakelijk weergegeven, dat haar bezwaren geheel of ten minste grotendeels zouden kunnen worden weggenomen als de man haar zekerheid zou bieden over zijn verblijfstatus. Toen de man daarop aan het hof en de vrouw het bewijs produceerde van zijn vergunning om voor onbepaalde tijd in Nederland te mogen verblijven, verlegde de vrouw haar koers naar nieuwe ondoorgrondelijke bezwaren. Zij blijft betogen dat zij helderheid wenst te hebben over het adres waarnaar zij de gevraagde informatie dient te zenden. Het staat echter al geruime tijd vast, en ter zitting van het hof heeft de advocaat van de man dat bevestigd, dat zij de informatie kan zenden aan het kantooradres van deze advocaat en dat zij zich, door dit te doen, van haar verplichting bevrijdt.
- 9.
Niets van wat de vrouw verder nog heeft betoogd kan het hof tot een ander oordeel brengen. Het is bij deze stand van zaken niet aan de vrouw om condities te verbinden aan wat de rechtbank haar heeft opgedragen als een op zichzelf al minimale invulling van de betrokkenheid van de vader bij zijn kind. Zij dient daaraan nu zonder verdere omtrekkende bewegingen onverwijld uitvoering te geven.
- 10.
De beschikking van de rechtbank zal worden bekrachtigd.
- 11.
De man heeft gemotiveerd verzocht de vrouw te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure. Zoals bekend wordt in zaken tussen ex-partners in het algemeen besloten tot compensatie van kosten. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen. De gedachte daarachter is dat de afwikkeling van een scheiding tussen de partners dikwijls met vele persoonlijke en inter-relationele moeilijkheden gepaard gaat. De redelijkheid en billijkheid brengen mee dat niet te snel tot een kostenveroordeling ten laste van een der partijen wordt overgegaan. Een zakelijk 'gelijk' van de een op een of meer onderdelen van de rechtstrijd tussen partijen betekent immers niet zonder meer dat de ander, de aard van de geschilpunten in aanmerking genomen, de zaak zonder behoorlijke gronden aanhangig heeft gemaakt of verweer heeft gevoerd tegen de verzoeken van de ander. Die gronden kunnen deels gelegen zijn in de emotionele geladenheid van de problematiek. De rechter in familierechtelijke aangelegenheden zou zijn taak miskennen, indien hij uitsluitend toegankelijk zou zijn voor een zakelijke en juridische argumentatie. Om die reden behoren geen te hoge drempels te worden opgeworpen voor de toegang tot de rechter. Dit brengt onder meer mee dat bij de beslissing omtrent de kosten in het algemeen niet kan worden volstaan met de vaststelling dat het zakelijke gelijk geheel of in overwegende mate bij een van de partijen ligt. De noodzakelijke terughoudendheid van de rechter wordt ook ingegeven door de overweging dat partijen in vele gevallen nog met elkaar verder moeten, al was het maar omdat zij gezamenlijke kinderen hebben. Een kostenveroordeling ten laste van de een ten gunste van de ander kan de verdere relatie belasten, omdat deze veroordeling als prestigewinst kan worden opgevat. Ook in familierechtelijke zaken kunnen zich echter gevallen voordoen waarbij het juist in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn de kosten te compenseren. Dit is zo'n geval. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht een eerdere beslissing te wijzigen. Die beslissing heeft, zoals hierboven al is overwogen, betrekking op een minimale invulling van de betrokkenheid van de vader bij zijn kind. De rechtbank heeft in de beschikking waarvan beroep deugdelijk gemotiveerd waarom er voor wijziging van de eerdere beslissing geen plaats is. Dat had voor de vrouw het signaal moeten zijn om zich bij de bevestiging van de eerdere beslissing neer te leggen. Daarbij komt dat de rechtbank heeft overwogen, zakelijk weergegeven, dat de vrouw zich, kennelijk na de bespreking tijdens de uitvoerige mondelinge behandeling, alsnog bereid had verklaard de informatieverplichting na te komen. De vrouw heeft de man niettemin in het hoger beroep betrokken. Dit is lichtvaardig geschied, zo moet de conclusie zijn op grond van de hiervoor vermelde overwegingen van het hof. Voorts kenmerkte de opstelling van de vrouw zich tijdens de behandeling in hoger beroep door grilligheid.
Het is bij die stand van zaken gerechtvaardigd dat de vrouw wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de man in hoger beroep. Daarbij zal het hof het gebruikelijke liquidatietarief hanteren.
Beslissing
Het gerechtshof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de beschikking van dit hof van 28 december 2005;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 januari 2008;
veroordeelt de vrouw tot betaling van de kosten die in deze procedure in hoger beroep aan de zijde van de man gevallen zijn, tot heden begroot op:
€ 254, - voor griffierecht (waarvan in debet € 190,50) en € 1788, - voor geliquideerd salaris van de advocaat, dit alles te betalen aan de griffier;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Hermans, vice-president als voorzitter, Jonkman en Duursma-Olthuis, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2008 in aanwezigheid van de griffier.