Box 3

Box 3

Harjit Singh LL.M.

id-09b6b71b-fb5e-4c13-a4d1-01386b4af5fb

Eigenaar Taxingh Consultancy & Manager Knowledgecenter bij Phileas80

Deskundige op het gebied van belastingheffing bij aankoop van woningen in het buitenland, emigratie en global mobility.

Specialisme: Inkomstenbelasting, loonbelasting, internationaal belastingrecht, overdrachtsbelasting, vastgoed.

In box 3 wordt het voordeel uit sparen en beleggen forfaitair bepaald. Het inkomen dat een belastingplichtige daadwerkelijk geniet met zijn vermogen, is niet relevant. De belastingplichtige wordt geacht een forfait rendement aan inkomen te genieten dat afhankelijk is van de samenstelling van het vermogen op 1 januari van het desbetreffende belastingjaar. Echter, de afgelopen jaren is box 3 bij diverse gelegenheden ingrijpend gewijzigd. Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 heeft het kabinet aangekondigd, dat vanaf 2027 een nieuw stelsel gaat komen waarbij heffing gaat plaatsvinden op basis van het werkelijk rendement en de waardestijgingen. Inmiddels heeft op 19 juni 2024 de ministerraad ingestemd met het aanbieden van de Wet werkelijke rendement box 3 voor advies aan de Raad van State. Voor de tussenliggende jaren is er overbruggingswetgeving van toepassing. Voor de periode tot en met 2022 wordt rechtsherstel geboden. In dit thema krijgt u antwoord op de vraag hoe de heffing van inkomstenbelasting in box 3 plaatsvindt.

Verleden, heden en toekomst van box 3

Een belastingplichtige die voordeel behaalt uit sparen en beleggen, wordt belast in box 3 op basis van een forfaitair rendement. Over het forfaitaire rendement is met ingang van 1 januari 2021 31% inkomstenbelasting verschuldigd. Met ingang van 2017 is het forfaitaire rendement gebaseerd op een veronderstelde mix van spaartegoed en beleggingsvermogen (de vermogensmix). Het spaardeel kent in 2022 een forfaitair rendement van -0,01% en voor het beleggingsdeel is dit 5,53%. Bovendien geldt voortaan een systeem met drie schijven. Per schijf geldt een andere vermogensmix.

Op 24 december 2021 heeft de Hoge Raad echter geoordeeld dat de vermogensmix op stelselniveau in strijd is met het recht van eigendom en het gelijkheidsbeginsel. Volgens de Hoge Raad is voor het met ingang van 2017 geldende forfaitaire stelsel geen toereikende rechtvaardiging aan te wijzen. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en biedt rechtsherstel door alleen het werkelijke rendement in de heffing te betrekken.

Mede naar aanleiding van dit arrest heeft het kabinet aangekondigd dat er vanaf 2027 een nieuw stelsel gaat komen, waarbij heffing gaat plaatsvinden op basis van het werkelijk rendement en de waardestijgingen. Voor de tussenliggende jaren heeft men in het Belastingplan 2023 overbruggingswetgeving aangekondigd. Voor de periode tot en met 2022 wordt er rechtsherstel geboden. Zowel voor het rechtsherstel als voor de overbruggingswetgeving geldt dezelfde systematiek. Er is wel een belangrijk verschil tussen het rechtsherstel en de overbruggingswetgeving. Bij het rechtsherstel wordt de nieuwe berekening vergeleken met de berekening uit het oude stelsel. De berekening die het meest gunstig is voor de belastingplichtige wordt toegepast. Onder de overbruggingswetgeving geldt alleen de nieuwe berekening.

Het is de bedoeling dat er vanaf 2027 een nieuw stelsel gaat komen waarbij heffing gaat plaatsvinden op basis van het werkelijk rendement. Dit werkelijk rendement bestaat uit zowel het directe rendement als uit indirect rendement. Welk tarief dan zal worden toegepast is nog niet bekend.

Rendementsgrondslag

De peildatum voor de rendementsgrondslag is 1 januari van het kalenderjaar. Op basis van het oude systeem wordt het rendement berekend over het saldo van bezittingen minus schulden, gebaseerd op de waarde in het economische verkeer. In het systeem, zoals dat wordt toegepast onder het rechtsherstel en de overbruggingswetgeving, gaat men uit van de werkelijke vermogensmix. Er worden drie categorieën vermogensbestanddelen onderscheiden: banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Per categorie wordt wel nog steeds een forfaitair rendement gehanteerd. Voor 2024 geldt voor banktegoeden een voorlopig rendement van 1,03%, voor overige bezittingen is dat 6,04% en voor schulden gaat men uit van een rente van 2,47%.

Voor woningen die onder de huurbescherming vallen geldt een afwijkende waarde, te weten de WOZ-waarde vermenigvuldigd met de zogenoemde leegwaarderatio. Met ingang van 2023 worden woningen die via een tijdelijk huurcontract worden verhuurd, uitgesloten van toepassing van de leegwaarderatio.

Voordeel uit beleggen

De kwalificatie van de activiteiten voor een bezitting bepaalt of sprake is van een voordeel uit beleggen. Een bezitting kwalificeert als een belegging als deze wordt aangehouden met het oog op het verkrijgen van de waardestijging en het rendement daarvan, zoals te verwachten bij normaal vermogensbeheer. Deze beoordeling is zeer feitelijk van aard. Als sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer dan is het voordeel niet belast in box 3, maar in box 1.

Documenten bij dit thema

Artikel 2.14 Wet inkomstenbelasting 2001

Artikel 5.2 Wet inkomstenbelasting 2001

Artikel 5.3 Wet inkomstenbelasting 2001

Artikel 5.19 Wet inkomstenbelasting 2001

Artikel 5.20 Wet inkomstenbelasting 2001

Artikel 17a Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001

Kennisgroep-standpunt: Individuele en buitensporige last in box 3, Belastingdienst 11 maart 2024, KG:202:2024:6

Kennisgroep-standpunt: Derdenrekening notaris in het rechtsherstel box 3, Belastingdienst 11 januari 2024, KG:202:2023:32

Kennisgroep-standpunt: Aandeel in een reservefonds van een Vereniging van Eigenaars in het rechtsherstel box 3, Belastingdienst 11 januari 2024, KG:202:2023:31

Beantwoording feitelijke vragen naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad van 24 decemer 2021 inzake box 3, Brief van Staatssecretaris van Financiën, 1 februari 2022, 2022-0000035345, V-N 2022/8.3, TaxVisionseditie 11 februari 2022

Stand van zaken wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3, Brief van Staatssecretaris van Financiën, 19 juni 2024, 2024-0000351785, V-N 2024/31.9

HR 14 juni 2024, nr. 23/01736, ECLI:NL:HR:2024:857​V-N​​​ 2024/29.5​​​V-N​​​ 2024/29.6​​​NTFR​​​ 2024/1054​​, ​NLF​​​ 2024/1409​​, ​NDFR Nieuws ​​​2024/1050,​​ ​NJB​​​​ 2024/1568​, ​TaxVisions​​​ editie 21 juni 2024

​HR 14 juni 2024, nr. 22/01571, ​ECLI:NL:HR:2024:855​​V-N​​​ 2024/29.7​​​V-N​​​ 2024/29.8​​​NTFR​​​ 2024/1052​​, ​NLF​​​ 2024/1467​​, ​NDFR Nieuws ​​​2024/1046​​, ​TaxVisions​​​ editie 21 juni 2024

​HR 6 juni 2024, nr. 22/04676, ​ECLI:NL:HR:2024:704​​V-N​​​ 2024/28.3​​​NTFR​​​ 2024/999​​, ​NLF​​​ 2024/1407​​, ​Ondernemingsrechtpraktijk​​​ 2024/189​​, ​Belastingzaken​​​ 2024/644​​, ​Notamail ​​​2024/133​​, ​TaxVisions​​​ editie 14 juni 2024

HR 24 december 2021, nr. 21/01243, ECLI:NL:HR:2021:1963, BNB 2022/27, FED 2022/9, V-N 2022/2.3, Belastingadvies 2022/6.2, VFP 2022/23, NJB 2022/301, TaxVisions, editie 7 januari 2022

HR 2 juli 2021, nr. 20/02453, ​ECLI:NL:HR:2021:1047, V-N 2021/18.5, V-N 2021/29.9, BNB 2021/149, FED 2021/124, NJB 2021/2634

HR 29 mei 2020, nr. 19/03944, ECLI:NL:HR:2020:831, BNB 2020/141, V-N 2020/26.5, FED 2020/141, Vp-bulletin 2020/36, NJB 2020/1516

HR 14 juni 2019, nr. 17/05606, ECLI:NL:HR:2019:816, BNB 2019/161, V-N 2019/30.5, FED 2019/113, NJB 2019/1450, TaxVisions, editie 21 juni 2019

HR 10 juni 2016, nr. 14/05020, ECLI:NL:HR:2016:1129, BNB 2016/177, FED 2016/93, V-N 2016/31.12, NJB 2016/1248, TaxVisions editie 17 juni 2016

HR 15 april 2016, nr. 15/02829, ECLI:NL:HR:2016:633, V-N 2016/24.12, FED 2016/80, RN 2016/53, BNB 2016/166, TaxVisions editie 29 mei 2016

HR 24 april 2015, nr. 14/01504​, ECLI:NL:HR:2015:1171, BNB 2015/175, V-N 2015/22.7, FED 2015/45, Belastingadvies 2015/11.7, RN 2015/51

HR 3 april 2015, nr. 13/04247, ECLI:NL:HR:2015:812, BNB 2015/174, V-N 2015/19.13, FED 2015/43, Belastingadvies 2015/9.6, TaxVisions editie 8 mei 2015, NJB 2015/769

H.A.J.P. te Niet, Het beleggingsbegrip in de directe belastingen (Fiscale monografieën, nr. 125), Deventer: Kluwer 2007.

Ondernemen en niet-ondernemen in vastgoed, T.M. Berkhout, NTFR 2010/1225

Keuzes voor een betere vermogensrendementsheffing, Boer, J.P. en H. Vording, WFR 2015/614

Uitvoeringsbesluit waardering verhuurde woningen een taxatiefout?, J.P. Boer en A.C. Hordijk, WFR 2015/1037

Hoe Wiebes een ‘Budgetneutrale box 3’ bij elkaar fantaseert, M. Romyn, WFR 2015/1528

Vermogensrendementsheffing: inbreuk op het ongestoord genot van eigendom?, C. Bruijsten, NTFR-B 2016/28

Box 3: Het zal je kind maar wezen, C. Overduin, WFR 2020/188

Box 3 en het verdragsrechtelijke eigendomsrecht: probeert het kabinet aan een verdragsschending te ontkomen?, R. van der Hulle, WFR 2020/236

Tegenbewijsregeling box 3 juridisch niet houdbaar volgens staatssecretaris, V-N 2021/29.10

De wetgever waadde door water van gemiddeld één meter diep en verdronk, P.H.A. Albert, WFR 2022/6

Box 3: eerst genieten, dan belasten!, D.L. Aulia Bsc, WFR 2024/177

Inflatiecorrectie in box 3 is nodig, R.P. van den Dool, WFR 2024/173

Heffing over het werkelijk rendement in box 3, C.B. Bavinck & R.P.C. Cornelisse, WFR 2024/145

Informatiedossier over box 3, TaxLive

Cursus Belastingrecht IB.5.0.1, Gevolgen Kerstarrest en inleiding box 3, Mr. A.J.M. Arends

Cursus Belastingrecht IB.5.0.4, Historie van de vermogensrendementsheffing, Mr. A.J.M. Arends

Cursus Belastingrecht IB.5.0.5, Andere mogelijke oplossingen, Mr. A.J.M. Arends

Cursus Belastingrecht IB.5.0.7.C, Strijdigheid met art. 1 Protocol 1 EVRM, Mr. A.J.M. Arends

Cursus Belastingrecht IB.5.1.2, Het forfaitaire rendement, Mr. A.J.M. Arends

Cursus Belastingrecht, IB.5.1.3, Rendementsgrondslag, Mr. A.J.M. Arends

Vakstudie Inkomstenbelasting, art. 5.2 Wet IB 2001, aant. 1, Voordeel uit sparen en beleggen

Vakstudie Inkomstenbelasting, art. 5.3 Wet IB 2001, aant. 1, Rendementsgrondslag