Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie
Artikel 17 Rechtsmacht
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2002
- Bronpublicatie:
27-01-1999, Trb. 2000, 130 (uitgifte: 30-10-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-2002, Trb. 2002, 109 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om rechtsmacht te vestigen ten aanzien van een krachtens de artikelen 2 tot en met 14 van dit Verdrag strafbaar gesteld feit, wanneer:
- a.
het strafbare feit geheel of gedeeltelijk is gepleegd op haar grondgebied;
- b.
de dader van het strafbare feit een van haar onderdanen, een van haar overheidsfunctionarissen of een van haar leden van nationale openbare vergaderingen is;
- c.
bij het strafbare feit betrokken is een van haar overheidsfunctionarissen, een van de leden van haar openbare nationale vergaderingen of een van de in de artikelen 9 tot en met 11 bedoelde personen, die tevens een van haar onderdanen is.
2.
Iedere Staat kan, op het tijdstip van ondertekening of bij het nederleggen van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, in een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring, verklaren dat hij zich het recht voorbehoudt om de regels inzake de rechtsmacht, omschreven in de onderdelen b en c van het eerste lid van dit artikel of een gedeelte van een van die onderdelen, niet of slechts in bepaalde gevallen of onder specifieke omstandigheden toe te passen.
3.
Wanneer een Partij gebruik heeft gemaakt van de in het tweede lid van dit artikel voorziene mogelijkheid van voorbehoud, neemt zij de maatregelen die nodig blijken te zijn om rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de krachtens dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, wanneer de vermoedelijke dader zich op haar grondgebied bevindt en niet uitsluitend op grond van zijn nationaliteit kan worden uitgeleverd aan een andere Partij na een verzoek om uitlevering.
4.
Dit Verdrag sluit de uitoefening door een Partij van om het even welke overeenkomstig het interne recht gevestigde rechtsmacht niet uit.