Einde inhoudsopgave
Verdrag tot oprichting van een Europees Ruimte-Agentschap
Bijlage IV Internationalisatie van nationale programma's
Geldend
Geldend vanaf 30-10-1980
- Bronpublicatie:
30-05-1975, Trb. 1975, 123 (uitgifte: 12-11-1975, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
30-10-1980
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-12-1980, Trb. 1980, 198 (uitgifte: 01-01-1980, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Artikel I
De voornaamste doelstelling van de internationalisatie van nationale programma's is, dat elke Lid-Staat aan de andere Lid-Staten de mogelijkheid biedt in het kader van het Agentschap deel te nemen aan ieder nieuw civiel ruimteproject dat hij, hetzij alleen, hetzij in samenwerking met een andere Lid-Staat beoogt uit te voeren.
Te dien einde:
- (a)
doet elke Lid-Staat aan de Directeur-Generaal van het Agentschap mededeling van ieder zodanig project voor het begin van fase B ervan (projectdefinitiefase);
- (b)
dienen het tijdschema en de inhoud van de voorstellen tot deelname aan een project het voor de andere Lid-Staten mogelijk te maken een wezenlijk aandeel te nemen in de daaraan verbonden werkzaamheden. Redenen die dit moeilijk uitvoerbaar maken en mogelijke voorwaarden die de Lid-Staat die het initiatief tot het project neemt, aan de toewijzing van werkzaamheden aan andere Lid-Staten wenst te verbinden, moeten vroegtijdig aan het Agentschap worden medegedeeld;
- (c)
geeft de Lid-Staat die het initiatief tot het project neemt een toelichting op de door hem voorgestelde regelingen voor het technisch beheer van het project, alsmede de redenen voor die regelingen;
- (d)
doet de Lid-Staat die het initiatief tot het project neemt alles wat in zijn vermogen ligt om, in het kader van het genoemde project, alle redelijke antwoorden in te passen, onder voorbehoud dat een akkoord wordt bereikt over het peil van de uitgaven en de wijze, waarop de uitgaven en de werkzaamheden worden verdeeld binnen de grenzen van het tijdschema vereist door de projectbeslissingen. Hij doet vervolgens overeenkomstig Bijlage III een uitdrukkelijk voorstel, indien het project overeenkomstig die Bijlage dient te worden uitgevoerd;
- (e)
wordt de uitvoering van een project in het kader van het Agentschap niet uitgesloten op grond van het enkele feit dat dit project niet in die mate tot deelname van andere Lid-Staten heeft geleid als oorspronkelijk voorgesteld door de Lid-Staat die het initiatief tot het project neemt.
Artikel II
De Lid-Staten doen alles wat in hun vermogen ligt om te verzekeren, dat de bilaterale en multilaterale ruimteprojecten die zij in samenwerking met niet-Lid-Staten ondernemen, de wetenschappelijke, economische of industriële doelstellingen van het Agentschap niet nadelig beïnvloeden. In het bijzonder:
- (a)
stellen zij het Agentschap van zodanige projecten in kennis, voorzover zij van mening zijn, dat dit die projecten niet nadelig beïnvloedt;
- (b)
bespreken zij met de andere Lid-Staten zodanige ter kennis gebrachte projecten, ten einde het kader voor ruimere deelname vast te stellen. Indien ruimere deelname mogelijk blijkt, zijn de procedures genoemd in artikel I, letter b tot en met e, van toepassing.