Einde inhoudsopgave
Verdrag tot oprichting van een Europees Ruimte-Agentschap
Artikel XIII Financiële bijdragen
Geldend
Geldend vanaf 30-10-1980
- Bronpublicatie:
30-05-1975, Trb. 1975, 123 (uitgifte: 12-11-1975, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
30-10-1980
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-12-1980, Trb. 1980, 198 (uitgifte: 01-01-1980, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1.
Iedere Lid-Staat draagt bij in de kosten van de uitvoering van werkzaamheden en van het programma bedoeld in artikel V, eerste lid, letter a, en, overeenkomstig Bijlage II, in de gemeenschappelijke kosten van het Agentschap, volgens een schaal aangenomen door de Raad met een twee derde meerderheid van alle Lid-Staten, hetzij om de drie jaar ten tijde van de beoordeling bedoeld in artikel XI, vijfde lid, letter a, punt (iii), of wanneer de Raad met eenparigheid van stemmen van alle Lid-Staten besluit een nieuwe schaal vast te stellen. De schaal van bijdragen wordt gebaseerd op het gemiddelde nationale inkomen van elke Lid-Staat over de laatste drie jaar waarover statistieken beschikbaar zijn.
Niettemin
- (a)
is geen Lid-Staat verplicht hogere bijdragen te betalen dan vijfentwintig procent van de door de Raad ter dekking van deze kosten vastgestelde som van de bijdragen;
- (b)
kan de Raad met een twee derde meerderheid van alle Lid-Staten besluiten rekening te houden met eventuele bijzondere omstandigheden van een Lid-Staat en diens bijdrage dienovereenkomstig tijdelijk te verminderen, In het bijzonder wanneer het jaarlijks inkomen per hoofd van de bevolking in een Lid-Staat lager ligt dan een door de Raad met eenzelfde meerderheid vast te stellen bedrag, wordt zulks beschouwd als een bijzondere omstandigheid in de zin van deze bepaling.
2.
Iedere Lid-Staat draagt bij in de kosten van de uitvoering van elk niet-verplicht programma vallend onder artikel V, eerste lid, letter b, tenzij hij uitdrukkelijk heeft verklaard niet in deelname geïnteresseerd te zijn en derhalve geen deelnemer is. Tenzij alle deelnemende Staten anders besluiten, wordt de schaal van bijdragen voor een bepaald programma gebaseerd op het gemiddelde nationale inkomen van iedere deelnemende Staat over de laatste drie jaar waarover statistieken beschikbaar zijn. Deze schaal wordt herzien, hetzij om de drie jaar, hetzij wanneer de Raad besluit een nieuwe schaal vast te stellen overeenkomstig het eerste lid. Geen Lid-Staat is echter verplicht op grond van deze schaal hogere bijdragen te betalen dan vijfentwintig procent van de som van de bijdragen voor het desbetreffende programma. Niettemin dient het door elke deelnemende Staat te betalen percentage van de bijdrage tenminste gelijk te zijn aan vijfentwintig procent van zijn volgens het eerste lid vastgestelde percentage van de bijdrage, tenzij alle deelnemende Staten bij de aanvaarding of tijdens de uitvoering van het programma anders besluiten.
3.
Voor het vaststellen van de in het eerste en tweede lid bedoelde bijdragen-schalen dienen dezelfde statistische systemen te worden gebruikt; deze worden vastgelegd in het Financieel Reglement.
4
(a)
Elke Staat die geen partij was bij het Verdrag tot oprichting van een Europese Organisatie voor Ruimte-onderzoek of bij het Verdrag tot oprichting van een Europese Organisatie voor de ontwikkeling en de vervaardiging van dragers voor ruimtevoertuigen en die partij wordt bij dit Verdrag, verricht naast zijn bijdragen een speciale betaling op basis van de waarde die het vermogen van het Agentschap op dat ogenblik heeft. Het bedrag van deze speciale betaling wordt door de Raad met een twee derde meerderheid van alle Lid-Staten vastgesteld.
(b)
Alle overeenkomstig het bepaalde in letter a verrichte betalingen worden in mindering gebracht op de bijdragen van de andere Lid-Staten, tenzij de Raad met een twee derde meerderheid van alle Lid-Staten anders besluit.
5.
De krachtens dit artikel verschuldigde bijdragen worden betaald overeenkomstig Bijlage II.
6.
De Directeur-Generaal kan, met inachtneming van eventueel door de Raad gegeven richtlijnen, giften of legaten aan het Agentschap aanvaarden, mits deze niet onderworpen zijn aan voorwaarden die onverenigbaar zijn met de doeleinden van het Agentschap.