Einde inhoudsopgave
Verdrag tot oprichting van een Europees Ruimte-Agentschap
Bijlage V Industrieel beleid
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2002
- Bronpublicatie:
15-11-2001, Trb. 2004, 286 (uitgifte: 01-01-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-11-2001, Trb. 2004, 286 (uitgifte: 01-01-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Artikel I
1
Bij de uitvoering van het in artikel VII van het Verdrag bedoelde industriële beleid, handelt de Directeur-Generaal in overeenstemming met de bepalingen van deze Bijlage en de richtlijnen van de Raad.
2
De Raad beziet steeds het potentieel en de structuur van de industrie in verhouding tot de werkzaamheden van het Agentschap, en wel in het bijzonder:
- (a)
de algemene structuur van de industrie en de industriële groeperingen,
- (b)
de gewenste mate van specialisatie in de industrie en de methoden om deze te bereiken,
- (c)
de coördinatie van het desbetreffende industriële beleid van de afzonderlijke Staten,
- (d)
de wisselwerking met het desbetreffende industriële beleid van andere internationale instellingen,
- (e)
de verhouding tussen industriële productie capaciteit en potentiële markten,
- (f)
de organisatie van gesprekken met de industrie,
ten einde in staat te zijn het industriële beleid van het Agentschap te volgen en zo nodig aan te passen.
Artikel II
1
Bij het plaatsen van alle opdrachten, geeft het Agentschap de voorkeur aan de industrie en de organisatie van de Lid-Staten. Echter wordt binnen elk niet-verplicht programma, vallende onder artikel V, eerste lid, letter b, van het Verdrag, bijzondere voorkeur gegeven aan de industrie en de organisaties van de deelnemende Staten.
2
De Raad beslist of en in hoeverre het Agentschap van de bovengenoemde voorkeursregeling kan afwijken.
3
De vraag of een onderneming moet worden beschouwd als behorend tot een der Lid-Staten, wordt beoordeeld naar de volgende criteria: plaats van de zetel der onderneming, van haar centra waar de beslissingen worden genomen en van haar onderzoekcentra, en het grondgebied waar de werkzaamheden zullen worden verricht. In geval van twijfel beslist de Raad of een onderneming moet worden geacht al of niet tot een Lid-Staat te behoren.
Artikel III
1
In het beginstadium van de procedure die leidt tot het toewijzen van de opdracht en nog voor het verzenden van de uitnodigingen tot inschrijving, legt de Directeur-Generaal aan de Raad ter goedkeuring het aanschaffingsbeleid voor, dat hij voorstelt te volgen voor iedere opdracht die
- (a)
een geraamde waarde heeft die bepaalde grenzen te boven gaat, vastgesteld in de regelingen inzake het industriële beleid en die afhankelijk zijn van de aard van de werkzaamheden, of
- (b)
naar het oordeel van de Directeur-Generaal, niet voldoende gedekt is door de regelingen inzake het industriële beleid of door de aanvullende richtlijnen vastgesteld door de Raad, of die aanleiding zou kunnen geven tot een conflict met deze regelingen of richtlijnen.
2
De aanvullende richtlijnen bedoeld in het eerste lid, letter b, worden op gezette tijden door de Raad vastgesteld indien hij deze nuttig oordeelt voor het bepalen van die gebieden waarvoor voorafgaand overleg krachtens het eerste lid noodzakelijk is.
3
De opdrachten van het Agentschap worden door de Directeur-Generaal rechtstreeks en zonder verdere inschakeling van de Raad toegewezen, behalve in de volgende gevallen:
- (a)
wanneer uit de onderlinge vergelijking van de binnengekomen offertes blijkt dat een opdrachtnemer moet worden aanbevolen, waarvan de keuze strijdig zou zijn, hetzij met de eerdere door de Raad krachtens het eerste lid verstrekte aanwijzingen, hetzij met de algemene richtlijnen inzake industrieel beleid welke zijn aanvaard ingevolge de in artikel I, tweede lid, bedoelde studies van de Raad. In dit geval legt de Directeur-Generaal aan de Raad de aangelegenheid ter beslissing voor, licht toe waarom hij een afwijking noodzakelijk acht, en geeft tevens aan of een andere beslissing van de Raad technisch, operationeel of anderszins een raadzaam alternatief zou vormen;
- (b)
wanneer de Raad om bijzondere redenen besloten heeft een hernieuwd onderzoek in te stellen alvorens de opdracht toe te wijzen.
4
De Directeur-Generaal brengt op nog nader vast te stellen regelmatige tijdstippen aan de Raad verslag uit over de gedurende de voorafgaande periode toegewezen opdrachten en omtrent de procedures leidend tot de toewijzing van opdrachten die voor de komende periode zijn voorzien, ten einde de Raad in staat te stellen de tenuitvoerlegging van het industriële beleid van het Agentschap te volgen.
Artikel IV
De geografische spreiding van alle opdrachten van het Agentschap wordt beheerst door de volgende algemene regels:
- 1.
De totale rendementscoëfficient van een Lid-Staat is de verhouding tussen zijn procentuele aandeel in de door hem ontvangen opdrachten, berekend ten opzichte van het totaalbedrag van de in alle Lid-Staten geplaatste opdrachten, en zijn totale procentuele aandeel in de bijdragen. Bij de berekening van deze totale rendementscoëfficient wordt echter geen rekening gehouden met opdrachten die geplaatst zijn in Lid-Staten, noch met bijdragen die betaald zijn door Lid-Staten, in het kader van een programma dat in uitvoering is genomen:
- (a)
uit hoofde van artikel VIII van het Verdrag inzake de oprichting van een Europese Organisatie voor Ruimteonderzoek, mits de desbetreffende Overeenkomst te dien einde bepalingen bevat of indien alle deelnemende Staten dit later bij eenparig besluit overeenkomen;
- (b)
uit hoofde van artikel V, eerste lid, letter b, van het onderhavige Verdrag, mits alle oorspronkelijk deelnemende Staten dit bij eenparig besluit overeenkomen.
- 2.
Voor de berekening van de rendementscoëfficient worden afwegingsfactoren toegepast op de waarde van de opdrachten op basis van hun technologische betekenis. De afwegingsfactoren worden door de Raad vastgesteld. Ten aanzien van eenzelfde opdracht van aanzienlijke waarde kan meer dan één afwegingsfactor worden toegepast.
- 3.
De spreiding van de door het Agentschap geplaatste opdrachten moet gericht zijn op een ideale situatie waarin iedere totale rendementscoëfficient gelijk is aan 1.
- 4.
De rendementscoëfficienten worden per kwartaal berekend en cumulatief opgegeven met het oog op het formele onderzoek bedoeld in het vijfde lid.
- 5.
Formele onderzoeken naar de geografische spreiding van opdrachten zullen eens in de vijf jaar plaats vinden met een tussenonderzoek voor het einde van het derde jaar.
- 6.
De spreiding van opdrachten tussen formele toestandsonderzoeken zal zo uitgevoerd worden dat, ten tijde van elk formeel onderzoek, de cumulatieve totale rendementscoëfficiënt van elke Lid-Staat niet wezenlijk van de ideale waarde afwijkt. Op het tijdstip van elk formeel onderzoek kan de Raad de ondergrens voor de cumulatieve totale rendementscoëfficiënt voor de volgende periode herzien, vermits deze nooit beneden de 0,8 komt.
- 7.
Aparte beoordelingen van de rendementscoëfficiënten voor de verschillende door de Raad te definiëren opdrachtcategorieën zullen worden gemaakt en aan de Raad voorgelegd worden, het gaat hierbij in het bijzonder om geavanceerde R&D opdrachten en contracten die projectgebonden technologie betreffen. De Directeur-Generaal zal deze beoordelingen met de Raad bespreken, op nader vast te stellen regelmatige tijdstippen, en in het bijzonder op het moment van het tussenonderzoek, met het doel de benodigde stappen vast te stellen om eventuele onevenwichtige situaties te herstellen.
Artikel V
1
Wanneer tijdens een van de tussenonderzoeken een tendens wordt gesignaleerd die er op wijst dat de totale rendementscoëfficiënt van een van de Lidstaten onder de onderste grens, zoals vastgelegd volgens § 6 van Artikel IV, zal geraken, zal de Directeur-Generaal aan de Raad voorstellen doen die erop gericht zijn de situatie binnen een kalenderjaar recht te trekken. Deze voorstellen dienen binnen de regelingen van het Agentschap voor het plaatsen van opdrachten te blijven. Wanneer na deze periode de tendens nog steeds bestaat zal de Directeur-Generaal voorstellen aan de Raad doen waarbij de noodzaak de situatie binnen het jaar recht te trekken voorrang zal hebben boven de regelingen van het Agentschap voor het plaatsen van opdrachten.
2
Wanneer tijdens een van de formele onderzoeken de totale rendementscoëfficiënt van een van de Lidstaten zich onder de onderste grens, zoals vastgelegd volgens § 6 van Artikel IV, blijkt te bevinden, zal de Directeur-Generaal voorstellen doen aan de Raad waarbij de noodzaak de situatie binnen het jaar recht te trekken voorrang zal hebben boven de regelingen van het Agentschap voor het plaatsen van opdrachten.
Artikel VI
Elk besluit dat op grond van overwegingen van industrieel beleid wordt genomen en dat tot gevolg heeft dat een bepaalde onderneming of organisatie van een Lid-Staat wordt uitgesloten van mededinging bij het verkrijgen van opdrachten van het Agentschap op een bepaald gebied behoeft de instemming van die Lid-Staat.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te Parijs, op 30 mei 1975, in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Franse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde al deze teksten gelijkelijk authentiek, in één enkel exemplaar, dat zal worden nedergelegd in het archief van de Franse Regering, die daarvan gewaarmerkte afschriften doet toekomen aan alle ondertekenende of toetredende Staten.
Teksten van dit Verdrag opgesteld in andere officiële talen van de Lid-Staten van het Agentschap worden bij een met eenparigheid van stemmen genomen besluit van alle Lid-Staten authentiek verklaard. Deze teksten worden nedergelegd in het archief van de Franse Regering, die daarvan gewaarmerkte afschriften doet toekomen aan alle ondertekenende of toetredende Staten.