Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001
Artikel 22 Overige aanvullende regelingen; verstrekken van gegevens en inlichtingen
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
18-12-2019, Stb. 2019, 516 (uitgifte: 27-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2019, Stb. 2019, 516 (uitgifte: 27-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht / Informatieverplichting
Inkomstenbelasting / Algemeen
Inkomstenbelasting / Winst
1.
Als administratieplichtigen als bedoeld in artikel 10.8, eerste lid, van de wet worden aangewezen: banken, beheerders, beleggingsinstellingen, beleggingsondernemingen, betaaldienstverleners, elektronischgeldinstellingen, financiële instellingen, levensverzekeraars, natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars in de zin van de Wet op het financieel toezicht alsmede pensioenuitvoerders in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet, pensioenuitvoerders in de zin van artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Stichting Notarieel Pensioenfonds, bedoeld in artikel 113a van de Wet op het notarisambt.
2.
Als gegevens en inlichtingen als bedoeld in artikel 10.8, eerste lid, van de wet worden aangewezen:
- a.
met betrekking tot betaalproducten, spaarproducten en beleggingsproducten:
- 1°
de waarde in het economische verkeer aan het begin van het kalenderjaar;
- 2°
de in het kalenderjaar genoten rente;
- 3°
de in het kalenderjaar genoten opbrengst, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965;
- 4°
de obligatierente die in het kalenderjaar is genoten, alsmede de obligatierente die in het kalenderjaar is betaald, is verrekend, ter beschikking is gesteld of rentedragend is geworden;
- 5°
de in het kalenderjaar ten laste van de belastingplichtige geheven dividendbelasting en ingehouden buitenlandse bronbelasting;
- b.
met betrekking tot schulden als bedoeld in artikel 3.119a van de wet:
- 1°
de waarde in het economische verkeer aan het einde van het kalenderjaar;
- 2°
de rente die in het kalenderjaar is betaald, is verrekend, ter beschikking is gesteld of rentedragend is geworden;
- 3°
de datum van aangaan van de schuld;
- 4°
het startbedrag van de schuld;
- 5°
de maandelijkse rentevoet aan het einde van het kalenderjaar;
- 6°
de resterende maximale looptijd in maanden aan het einde van het kalenderjaar;
- c.
met betrekking tot schulden als bedoeld in artikel 10bis.1 van de wet en schulden als bedoeld in artikel 5.3 van de wet:
- 1°
de waarde in het economische verkeer aan het einde van het kalenderjaar;
- 2°
de rente die in het kalenderjaar is betaald, is verrekend, ter beschikking is gesteld of rentedragend is geworden;
- d.
met betrekking tot een kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in artikel 10bis.2 van de wet:
- 1°
het in het kalenderjaar genoten bedrag aan uitkering;
- 2°
indien de verzekering op grond van artikel 10bis.4, derde lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van de wet in het kalenderjaar wordt geacht tot uitkering te zijn gekomen: de waarde in het economische verkeer van de verzekering op het tijdstip waarop die verzekering wordt geacht tot uitkering te zijn gekomen;
- e.
met betrekking tot een spaarrekening eigen woning of een beleggingsrecht eigen woning als bedoeld in artikel 10bis.2 van de wet:
- 1°
het in het kalenderjaar gedeblokkeerde tegoed, onderscheidenlijk de in het kalenderjaar gedeblokkeerde waarde;
- 2°
indien de spaarrekening of het beleggingsrecht op grond van artikel 10bis.5, vierde lid, onderdelen a, b, d, e of f, van de wet in het kalenderjaar wordt geacht te zijn gedeblokkeerd: het tegoed op de spaarrekening onderscheidenlijk de waarde in het economische verkeer van het beleggingsrecht op het tijdstip waarop die spaarrekening of dat beleggingsrecht wordt geacht te zijn gedeblokkeerd;
- f.
met betrekking tot een lijfrente als bedoeld in de artikelen 3.124 en 3.125 van de wet:
- 1°
de in het kalenderjaar betaalde of verrekende premies;
- 2°
indien in het kalenderjaar zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3.133, tweede lid, onderdeel a, b, c, d voor zover betrekking hebbend op vervreemding, e, g, h, i of j, van de wet of zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3.133, derde lid, van de wet: de omstandigheid die zich heeft voorgedaan en de waarde in het economische verkeer van de aanspraak bepaald met toepassing van artikel 3.137 van de wet;
- 3°
de restituties in het kalenderjaar van in een eerder kalenderjaar betaalde of verrekende premies indien de restitutie geen afkoop is in de zin van artikel 3.133, tweede lid, onderdeel d, van de wet;
- g.
met betrekking tot een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van de wet:
- 1°
de in het kalenderjaar overgemaakte bedragen;
- 2°
indien in het kalenderjaar zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3.133, achtste lid, van de wet in samenhang met artikel 3.133, tweede lid, onderdeel a, b, c, d voor zover betrekking hebbend op vervreemding, e, g, h, i of j, van de wet: de omstandigheid die zich heeft voorgedaan en de waarde in het economische verkeer van de aanspraak bepaald met toepassing van artikel 3.137 van de wet;
- h.
met betrekking tot een recht als bedoeld in artikel 5.10, onderdeel a, van de wet: waarde in het economische verkeer van het recht aan het begin van het kalenderjaar;
- i.
met betrekking tot een recht op kapitaaluitkering uit een op 14 september 1999 bestaande levensverzekering:
- 1°
de waarde in het economische verkeer van het recht aan het begin van het kalenderjaar;
- 2°
een verhoging in het kalenderjaar van het verzekerde kapitaal bij leven, dan wel, bij het ontbreken hiervan, een verhoging in het kalenderjaar van de premies, alsmede een verlenging van de looptijd van de levensverzekering in het kalenderjaar, een en ander voor zover die verhoging of verlenging de eerbiedigende werking van hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel AN, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001, verloren doet gaan;
- 3°
het in het kalenderjaar genoten bedrag aan uitkering;
- j.
met betrekking tot een recht op kapitaaluitkering uit een op 31 december 2000 bestaande levensverzekering, niet zijnde een recht als bedoeld in onderdeel i:
- 1°
de waarde in het economische verkeer van het recht aan het begin van het kalenderjaar;
- 2°
het in het kalenderjaar genoten bedrag aan uitkering;
- k.
met betrekking tot een recht op kapitaaluitkering of prestatie uit levensverzekering, niet zijnde een recht als bedoeld in de onderdelen d, h, i en j en niet zijnde een recht als bedoeld in artikel 5.10, onderdeel b, van de wet: de waarde in het economische verkeer van het recht aan het begin van het kalenderjaar;
- l.
met betrekking tot een aanspraak op periodieke uitkeringen of verstrekkingen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval als bedoeld in artikel 3.124, eerste lid, onderdeel c, van de wet:
- 1°
indien in het kalenderjaar zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3.133, tweede lid, onderdeel a, d voor zover betrekking hebbend op vervreemding, e, g of i, laatstgenoemd onderdeel in samenhang met het vijfde lid, van de wet: de omstandigheid die zich heeft voorgedaan en de waarde in het economische verkeer van de aanspraak bepaald met toepassing van artikel 3.137 van de wet;
- 2°
de in het kalenderjaar betaalde of verrekende premies;
- 3°
de restituties in het kalenderjaar van betaalde of verrekende premies indien de restitutie geen afkoop is in de zin van artikel 3.133, tweede lid, onderdeel d, van de wet;
- m.
met betrekking tot een aanspraak op periodieke uitkeringen of verstrekkingen, niet zijnde een aanspraak als bedoeld in de onderdelen f, g en l: de waarde in het economische verkeer van het recht aan het begin van het kalenderjaar;
- n.
met betrekking tot premies als bedoeld in artikel 3.18 van de wet:
- 1°
het inkomen waarop de over het kalenderjaar verschuldigde pensioenpremie is gebaseerd;
- 2°
de in rekening gebrachte pensioenpremie over het kalenderjaar;
- 3°
de deeltijdfactor, bedoeld in artikel 11c, tweede lid;
- 4°
de omstandigheid dat het pensioengevend inkomen van de belastingplichtige is bepaald met toepassing van artikel 11c, derde lid;
- 5°
indien in het kalenderjaar zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3.135, eerste lid, van de wet: de omstandigheid die zich heeft voorgedaan en de met toepassing van artikel 3.137 van de wet bepaalde waarde in het economische verkeer van de aanspraak;
- o.
met betrekking tot een nettolijfrente of een nettopensioen als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de wet, onderscheidenlijk artikel 5.17, tweede lid, van de wet:
- 1°
de in het kalenderjaar betaalde of verrekende premies;
- 2°
indien in het kalenderjaar zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 5.16c, eerste lid, van de wet, onderscheidenlijk artikel 5.17e, eerste lid, van de wet: de omstandigheid die zich heeft voorgedaan en de waarde in het economische verkeer van de aanspraak aan het begin van het kalenderjaar.
3.
Als gegevens en inlichtingen als bedoeld in artikel 10.8, eerste lid, van de wet worden mede aangewezen de naam, het adres en de geboortedatum van de belastingplichtige op wie de gegevens, bedoeld in het tweede lid, betrekking hebben.
4.
Onder rente als bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, b en c, wordt verstaan: hetgeen tussen de geldgever en de geldnemer is overeengekomen als vergoeding voor het gedurende de looptijd van de geldlening ter beschikking stellen van de hoofdsom.
5.
Een administratieplichtige is gehouden de gegevens en inlichtingen te verstrekken op de door de inspecteur voorgeschreven wijze en met een door de inspecteur voorgeschreven frequentie. De gegevens en inlichtingen dienen uiterlijk te worden verstrekt:
- a.
indien de inspecteur maandelijkse aanlevering voorschrijft: de laatste dag van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben;
- b.
indien de inspecteur jaarlijkse aanlevering gedurende het kalenderjaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben voorschrijft: 30 april van dat kalenderjaar;
- c.
indien de inspecteur jaarlijkse aanlevering na afloop van het kalenderjaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben voorschrijft: 31 januari volgend op dat kalenderjaar.
6.
Een administratieplichtige kan de verstrekking van gegevens en inlichtingen achterwege laten indien:
- a.
naar het oordeel van de inspecteur het belang van ontvangst van de gegevens en inlichtingen niet opweegt tegen de inspanning tot verstrekking daarvan door de administratieplichtige;
- b.
naar het oordeel van de inspecteur de administratieplichtige tijdelijk niet in staat is de gegevens en inlichtingen te verstrekken of niet in de gelegenheid is tijdig de gegevens en inlichtingen te verstrekken en de administratieplichtige met de inspecteur een tijdstip is overeengekomen waarop hij geacht wordt daartoe wel weer in staat onderscheidenlijk in de gelegenheid te zijn;
- c.
de waarde in het economische verkeer van het recht, bedoeld in het tweede lid, onderdelen h en i, onder 1°, lager is dan het bedrag, genoemd in artikel 5.10, onderdeel a, van de wet, of
- d.
de gegevens of inlichtingen door de inspecteur zijn aangewezen als van verstrekking vrijgestelde gegevens en inlichtingen en aan de voor die vrijstelling verbonden voorwaarden is voldaan.