Einde inhoudsopgave
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 3.119a Eigenwoningschuld
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
22-12-2021, Stb. 2021, 652 (uitgifte: 27-12-2021, kamerstukken: 35928)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-12-2021, Stb. 2021, 652 (uitgifte: 27-12-2021, kamerstukken: 35928)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Eigen woning
1.
Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder eigenwoningschuld verstaan het gezamenlijke bedrag van de schulden van de belastingplichtige:
- a.
die zijn aangegaan in verband met een eigen woning;
- b.
ter zake waarvan een contractuele verplichting geldt tot het gedurende de looptijd ten minste annuïtair en in ten hoogste 360 maanden volledig aflossen overeenkomstig artikel 3.119c;
- c.
ter zake waarvan aan de verplichting tot aflossing wordt voldaan (aflossingseis), en
- d.
ter zake waarvan, ingeval artikel 3.119g van toepassing is, aan de verplichting tot informatieverstrekking, bedoeld in dat artikel, wordt voldaan.
2.
Onder schulden die zijn aangegaan in verband met een eigen woning worden verstaan de schulden die zijn aangegaan:
- a.
ter verwerving van de eigen woning, doch ten hoogste tot een gezamenlijk bedrag gelijk aan de kosten ter verwerving van de woning;
- b.
voor verbetering of onderhoud van de woning of ter afkoop van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot de woning, doch ten hoogste tot een gezamenlijk bedrag gelijk aan de kosten van verbetering of onderhoud van de woning of ter afkoop van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot de woning;
- c.
ter betaling van de kosten ter verkrijging van de schulden, bedoeld in de onderdelen a en b, waarbij afsluitprovisies in aanmerking worden genomen tot het maximum, bedoeld in artikel 3.120, vijfde lid.
3
Voor de toepassing van het tweede lid wordt de som van het bedrag van de kosten ter verwerving van de woning, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en het bedrag van de kosten van verbetering, het onderhoud of de afkoop, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, verminderd met de som van:
- a.
het positieve bedrag van de eigenwoningreserve, bedoeld in artikel 3.119aa, direct voorafgaand aan het moment waarop de woning ten aanzien van de belastingplichtige als een eigen woning wordt aangemerkt, onderscheidenlijk direct voorafgaand aan de verbetering, het onderhoud of de afkoop;
- b.
hetgeen ter zake van die verwerving, die verbetering, dat onderhoud of die afkoop aan verhoogde vrijstelling van schenkbelasting is genoten.
4
Indien de belastingplichtige een eigen woning verwerft die bestemd is om hem en zijn partner anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking te staan, wordt, indien hun voordien reeds tezamen een woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking heeft gestaan en de partner ten aanzien van die eerdere woning een vervreemdingssaldo eigen woning heeft behaald, de op grond van het eerste lid berekende eigenwoningschuld van de belastingplichtige verlaagd, doch niet verder dan tot nihil, met de eigenwoningreserve, bedoeld in artikel 3.119aa, van de partner waarbij, indien de partner de woning mede heeft verworven, wordt uitgegaan van de eigenwoningreserve na toepassing van artikel 3.119aa met betrekking tot de partner. De in de eerste zin bedoelde verlaging van de eigenwoningschuld wordt toegepast tot het moment waarop de woning hun niet meer gezamenlijk anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat.
5
Op een schuld aan een aannemer of projectontwikkelaar die is ontstaan door het sluiten van een koop- of aannemingsovereenkomst, zijn de voorwaarden van het eerste lid, onderdelen b, c en d, niet van toepassing tot het moment van aflossen van die schuld dan wel, indien dat eerder is, het moment van levering van de onroerende zaak. Artikel 3.119c, derde lid, vindt geen toepassing voor zover de in dat lid bedoelde schuld die laatstelijk heeft bestaan een schuld als bedoeld in de eerste zin betrof.
6.
Tot de eigenwoningschuld behoren niet:
- a.
schulden die zijn aangegaan of ontstaan ter betaling van renten als bedoeld in artikel 3.120, eerste lid, onderdeel a;
- b.
schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning of een gedeelte daarvan, indien de eigen woning of een gedeelte daarvan direct of indirect is verkregen van de partner van de belastingplichtige, voor zover het totaal van de schulden die de belastingplichtige en zijn partner zijn aangegaan ter verwerving van de woning, na deze verkrijging meer bedraagt dan vóór de vervreemding van de woning of een gedeelte daarvan door zijn partner;
- c.
schulden aan de partner;
- d.
schulden die corresponderen met geldvorderingen als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid;
- e.
schulden waarvan de maximale looptijd van 360 maanden is verstreken.
7.
Voor de toepassing van het zesde lid, onderdeel e, wordt de verstreken looptijd van een schuld vermeerderd met de verstreken looptijd van eerdere schulden van de belastingplichtige die behoorden tot de bestaande eigenwoningschuld, bedoeld in artikel 10bis.1, eerste lid, of die behoorden tot de eigenwoningschuld in de periode van 2001 tot en met 2012. Voor de schulden, bedoeld in de eerste zin, wordt als verstreken looptijd beschouwd het voor die schulden voor de aftrek van rente geldende deel van de periode van 30 jaar dat is verstreken, naar beneden afgerond op hele kalendermaanden. Artikel 3.119c, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
8
Indien de belastingplichtige een eigen woning heeft als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, aanhef en onderdeel b, wordt voor de toepassing van het eerste lid als een schuld van de belastingplichtige mede aangemerkt een schuld waarvan de belastingplichtige op grond van het krachtens erfrecht verkregen recht van vruchtgebruik, recht van bewoning of recht van gebruik gehouden is de kosten en lasten te dragen.
9.
Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder rente mede verstaan boeterente. Onder boeterente wordt verstaan de reële vergoeding die de geldverstrekker in rekening brengt vanwege het renteverlies dat hij lijdt over de nog resterende rentevastperiode bij het al dan niet gedeeltelijk aflossen, wijzigen of oversluiten van een lening die behoort tot de eigenwoningschuld.
10.
Indien een schuld van de belastingplichtige uitsluitend niet tot de eigenwoningschuld behoort vanwege een vermindering als bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel a, en de belastingplichtige deze schuld samen met zijn partner is aangegaan wordt deze schuld mede als eigenwoningschuld aangemerkt voor zover hetgeen bij de belastingplichtige en zijn partner met inachtneming van de vermindering, bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel a, en de verlaging, bedoeld in het vierde lid, tot de eigenwoningschuld zou kunnen behoren hoger is dan hetgeen bij de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van dit lid tot de eigenwoningschuld behoort.